Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: Over schoonheid (Vertaald door Monique Eggermont en Kitty Pouwels)

“Nou, ik heb het reuze naar mijn zin. Ik werk op Monty Kipps’ eigen kantoor (weet je dat het eigenlijk sir Monty is??). in de buurt van Green Park. Ik werk samen met ene Elly. een meisje uit Cornwall. Ze is tof. Er zitten beneden ook nog een paar stagiairs, yanks (eentje uit Boston», dus ik voel me best thuis. Ik ben zo’n stagiair die het werk doet van een persoonlijk assistent lunches organiseren, documenteren, mensen te woord staan aan de telefoon, dat soort dingen. Monty’s werk houdt veel meer in dan alleen het gedoe op de universiteit hij zit in de Race Commission en kerkelijke liefdadigheidsverenigingen in Barbados, Jamaica, Haïti enzovoort; hij houdt me aardig bezig. Omdat het zo’n kleine organisatie is. werk ik vrij nauw met hem samen, en natuurlijk woon ik nu bij de familie in huis, waardoor ik het gevoel heb dat ik een totaal ander leven leid. Tja. de familie. Je reageerde niet, dus ik kan me je reactie wel voorstellen (niet al te moeilijk…). De waarheid is dat het me in feite gewoon het best uitkwam op dat moment. En het was zo aardig van ze om het me aan te bieden — ik werd uit mijn bedsit in Marylebone gezet. en hoewel de familie Kipps mij niets verplicht is, nam ik hun aanbod dankbaar aan. Ik zit nu een week bij hen en nog steeds geen woord over huur, dat moet je toch genoeg zeggen. Ik weet dat je wilt horen dat het een nachtmerrie is, maar dat is het niet ik vind het hier heerlijk! Het is een totaal andere wereld. Het huis is helemaal te gek, vroeg-Victoriaans, een typisch Engels rijtjeshuis: vanbuiten niets bijzonders maar vanbinnen gigantisch, met een eenvoud die me heel erg aanspreekt bijna alles is wit, en er zijn veel zelfgemaakte spullen en quilts en donkere houten planken en kroonlijsten en een trappenhuis van vier verdiepingen; en in het hele huis is maar één televisie en die staat zelfs nog in het souterrain zodat Monty het nieuws kan zien en een paar dingen die hij voor tv doet, maar dan heb je het ook wel gehad. Ik zie het soms als de tegenovergestelde versie van ons huis… Het staat in die Noord-Londense wijk Kilburn; dat klinkt dorps maar sjonge jonge, dorps is het dus helemaal niet, behalve dan de straat waar wij wonen bij de high rood, ineens heb je het idee dat je niets meer hoort en dat je gewoon in de tuin in de schaduw van zo’n gigantische boom — vijfentwintig meter hoog en helemaal omwikkeld met klimop — kunt zitten lezen, net als in een boek… Het najaar is hier anders, veel minder heftig en de bomen worden eerder kaal; alles heeft een veel melancholiekere sfeer. De familie is weer een ander verhaal — die verdient meer ruimte en tijd dan ik nu heb (ik schrijf dit tijdens mijn lunchpauze). Maar even in het kort een zoon, Michael, aardig, sportief. Een beetje saai, denk ik. Jij zou dat in elk geval vinden. Hij zit in zaken — wat voor zaken heb ik nog niet kunnen achterhalen. En lang dat hij is! Vijf centimeter langer dan jij, minstens. Ze zijn allemaal lang en atletisch, zoals Caribiërs. Hij is vast wel 1,92 meter. Er is ook een heel lange, mooie dochter, Victoria, van wie ik alleen nog maar een glimp heb opgevangen (ze reist met de trein door Europa), maar vrijdag komt ze geloof ik voor een tijdje thuis.”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Verjaarsgeschenk

Wat is het, dit achter de sluier, is het lelijk, is het iets moois?
Het glanst, heeft het borsten, harde randen?

Ik weet het zeker: het is uniek, ik weet het zeker: het is wat ik zoek.
Als ik rustig sta te koken voel ik hoe het kijkt, voel ik hoe het denkt

‘Is dit degeen aan wie ik me moet vertonen,
Is dit de uitverkorene, zij met oogholten zwart, met een litteken?

Die daar het meel afweegt, het teveel verwijdert,
Gevolg geeft aan regels, regels, regels?

Is dit degeen aan wie ik me verkondigen zal?
Mijn god, wat een grap!’

Maar het blijft glanzen, het geeft niet op, ik geloof dat het mij zoekt.
Of het wat botten zijn, een paarlen knoop, maakt me niet uit.

Zoveel geef ik dit jaar toch niet om geschenken,
Tenslotte besta ik nog maar per ongeluk.

Ik had mezelf die keer met liefde willen doden, hoe dan ook,
Nu zijn die sluiers er, glanzende gordijnen,

Het transparant satijn van januari in de ramen,
Wit als een babysloopje, glinsterend van gestorven ademtocht.
O dat ivoor!

Er moet een slagtand, een zuilgeest zijn daarachter.
Begrijp toch: het maakt me niet uit.

Kun je het me niet geven?
Schaam je maar niet – het maakt me niet uit, al is het klein.

Wees niet karig, het allergrootste kan ik aan.
Laat ons erbij gaan zitten, ieder aan een kant, en de glans vereren,

Het glazurige, het speelse spiegelen erin,
En ons laatste avondmaal ervan gebruiken als van een ziekenhuisbord.

Ik weet waarom je het niet wilt geven,
Je bent als de dood

Dat de wereld zal opgaan in een schreeuw, jouw hoofd erbij,
Gedreven koper, antiek wapenschild,

Een eeuwig wonder voor je kindskinderen.
Wees niet bang, zo zal het niet zijn.

Ik zal het ontvangen, er stil mee in een hoekje gaan.
Ik zal het uitpakken, je zult er niets van horen, geen ritselend papier,

Geen fladderende linten, geen kreet op het eind.
Maar zoveel tact is mij niet toe te meten?

Als je eens wist hoe de sluiers al mijn dagen smoren,
Waar jij niets ziet dan helderheid, een open lucht.

Maar god, de wolken drijven als katoen.
In scharen. Kolendamp voor mij.

Zoet, zoet wat ik adem,
Wat mijn aders vult met iets onzichtbaars, miljoenen
Vermoedsels van stofjes, ze tikken de jaren van mijn leven af.

Is het onmogelijk iets los te laten, te laten gaan als een geheel?
Moet ieder brokje paars bestempeld?

Moet alles dood, waar je maar kan?
Eén ding is het wat ik zoek vandaag, en jij alleen kunt het me geven.

Het staat aan mijn raam, groot als de lucht,
Het ademt uit mijn lakens, het centrum, koud en dood

Waar het verspilde leven stolt en verstijft tot geschiedenis
Laat het niet per post komen, teen voor teen,

Laat het niet komen in woorden, dan zou ik zestig zijn
Voor alles me was thuisbezorgd, te uitgedoofd om er nog iets mee te beginnen

Maar laat hem neer, de sluier, laat hem neer.
Als het de dood was

Zou ik zijn loden ernst vereren, zijn tijdloze blik.
Zou ik weten dat je het meende.

Een dag van adel zou het zijn, een geboortefeest.
En het mes zou niet meer snijden, maar ingaan

Zuiver en schoon als de kreet van een baby,
En het heelal zou zich baren in mijn zij.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Anneke Brassinga, Charles Reznikoff

De Nederlandse dichteres, schrijfster en vertaalster Anneke Brassinga werd geboren in Schaarsbergen op 20 augustus 1948. Zie ook alle tags voor Anneke Brassinga op dit blog.

 

Oor

Verdiept in het adagio smacht ik sostenuto
naar jouw lieflijk zondoorschenen oor waarin
het zich vergiet. Zo binnendwalend de muziek
en bevend ongewis kunnen wij kuis verlustigd
voelen rijpen ons onvermijdelijkst verdriet.

 

Gevallen vrouw (een burleske)

Ik wil weer leren krom en kreupel te jongleren,
me los te rukken uit cadans, die pijn verdooft;

ik ben bevangen in scanderen – loodzwaar harnas
dat geen zwier gedoogt. Het voet voor voetje moeten

wankelgaan op strakstaand koord, eronder gretig
’t lege waar het vege lijf een doodsmak wacht,

heeft mij dit afgemeten schrijden bijgebracht.
Hoe lief had ik het pirouetteren

in bokkesprongen uit de maat en krolse gibbon-
capriolen, minne lovend in wier naam

de grootste bruut genâ betoont; gelovend heilig
dat elk dolen terug zou voeren naar de plek

(nu overwoekerd monument) vanwaar zo dartel,
kreupel, driest en krom ’t gelukzoekspel begon

dat boven het te snel ontdekt ravijn van rouw
fatale koorddans werd van blindeman en ezelvrouw.

 

Aanzoek

Ik ben al vaak door mezelf op straat gezet,
heengezonden, onbewoonbaar verklaard,
uitgerookt, door ploffende kachels beroet.
En nu hier, het lekt er en tocht. Te moe
voor ander onderdak. Maar ruimte is er
te over voor wie ik bij me heb, in armen sluit
als liefste, doorluchte, als kroonluchter
ontvlammen laat, in rust voel aan ’t geraamte.

Een klein maar taai oneetbaar hart blijft fier
zich weren tegen binnenschuivend donker. Blijf.
Blijf met mij hokken in dit schrale ribbenkast
in het innig bed van geest, bij het weerlicht
getemperd door weemoed, van ons verstand.

 

Anneke Brassinga (Schaarsbergen, 20 augustus 1948) 

 

 De Amerikaanse dichter Charles Reznikoff werd op 30 augustus 1894 in New York geboren. Zie ook alle tags voor Charles Reznikoff op dit blog.

 

Uit: Het zuiden, 1891-1900: Eigendom

Bristol was de kassier van een bedrijf
waar West een partij vaten voor had gemaakt.
Toen West naar het magazijn van de zaak ging
om af te rekenen, en de gebruikelijke 5 1/2 cent per vat vroeg,
zei Bristol dat ze nu nog maar vijf cent betaalden
voor vaten met zes hoepels
en West antwoordde, luidkeels en boos,
dat ze hem dat hadden moeten zeggen,
en dat hij gewoon 5 1/2 cent per vat wilde.

Bristol legde uit dat het verschil maar 15 cent was –
de moeite niet om je druk over te maken,
maar West vloekte en begon nog harder te schreeuwen
totdat Bristol zijn geduld verloor en zei: ‘Verdomde gek!’
Daarop pakte West een stoel
en kwam ermee op Bristol af, maar
na een moment van besluiteloosheid
zette hij hem weer neer
en Bristol, die zich herinnerde dat de veel sterkere West
hem een keer door een raam had geslagen,
liep snel naar zijn kantoor,
graaide een presse-papier van zijn bureau
en knipte zijn mes open.

Hij keerde terug en bleef staan bij de opening in de balie
en zei tegen West dat hij weg moest gaan;
West kwam echter weer op hem af
en Bristol wilde juist uithalen met de presse-papier,
maar voordat hij zijn arm kon opheffen,
pakte West hem vast. Het volgende moment
lagen ze vechtend op de grond.
Bristol stak West in zijn heup,
kwam als eerste half overeind
en stak hem nog eens, in zijn schouder.

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 

Charles Reznikoff (30 augustus 1894 – 22 januari 1976)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e augustus ook mijn blog van 20 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 20 augustus 2019 en ook mijn blog van 20 augustus 2017 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Lloyd Haft, Anne Sexton

De Nederlandstalige dichter, vertaler en sinoloog Lloyd Lewis Haft werd geboren in Sheboygan, Wisconsin, op 9 november 1946. Zie ook alle tags voor Lloyd Haft op dit blog.

 

Middagje museum

‘De zon is nog altijd niet doorgebroken’ –
bij wélke poort wacht Joachim op Anna?
Wij kijken naar bulgaarse schilderijen
terwijl het weer verslechtert inderdaad.

Engelenboodschappers had je toen,
of wat wij nachten noemen. En het blijft
de regen ver te boven gaan, zo’n wachten
dat wekt en doorverwekt, nog op de middag.

De yoghurtbar gesloten en een rookverbod
waar niemand zich aan houdt, enkele buien,
zie er maar uit te komen overdag.
Het beeld al lang gewend, zelfs de bedoeling –

maar boven het bekende blijft een horen,
dat teisteren. Het dak: ze moet van verre.

 

Moeder

Er is één uur,
één weten.
Alles in één gezien,
niet verhaald, niet vergeten

De rest was een ander –
dat waren jaren;
woorden
die woeien, niet waren.

Maar hier – het uur dat ik groet
en rakende weet,
warmt mijn hand van nabij
en van zegen,

houd ik in mijn handen,
hier bij mijn hart,
hier in mijn armen verheven.

Onder mijn stem stilte,
onder mijn hart de hemel:
geen ander weet de naam want hier,
hier zijn wij één.

 

Naar Lucas 1:26-35

Een maagd: een verwachten.
Buiten alle banden
van schande.
Alle verlangen
is buiten alle banden.
In schaduw wordt
een stem gehoord,
gevoeld: geen wet.
‘Geef, geef mij door.’ Wij geven
een gevoelen door, een horen,
een schaduw van verlangen.

 

Lloyd Haft (Sheboygan, 9 november 1946)

 

De Engelse dichteres en schrijfster Anne Sexton werd geboren op 9 november 1928 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Anne Sexton op dit blog.

 

De sterrennacht

Dat weerhoudt me niet van een vreselijke behoefte aan – zal ik het zeggen – religie. Dan ga ik ’s nachts naar buiten om de sterren te schilderen.
Vincent van Gogh in een brief aan zijn broer.

De stad bestaat niet
behalve waar een zwartharige boom als
een verdronken vrouw de hete hemel inglipt
De stad is stil. De nacht kookt met elf sterren.
O sterrennacht, sterrennacht! Zo en niet anders

wil ik sterven.

Hij beweegt. Alles leeft.
Zelfs de maan hangt puilend in oranje beugels
om, als een god, kinderen uit zijn oog te persen.
De oude ongeziene slang slokt de sterren op.
O sterrennacht, sterrennacht! Zo en niet anders
wil ik sterven:

het razende beest van de nacht in,
opgeslorpt door die grote draak,
de pijp uitgaan zonder vlag,
zonder buik,
zonder kreet.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Anne Sexton (9 november 1928 – 4 oktober 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e november ook mijn blog van 9 november 2018 en ook mijn blog van 9 november 2014 deel 1 en eveneens deel 2.

Natalka Bilotserkivets, Anne Sexton

De Oekraïense dichteres en vertaalster Natalka Bilotserkivets werd geboren op 8 november 1954 in het dorp Kuyanivka in de buurt van Soemy. Zie ook alle tags voor Natalka Bilotserkivets op dit blog.

 

We’ll Not Die in Paris

I will die in Paris on Thursday evening.

                                        — Cesar Vallejo

You forget the lines smells colors and sounds
sight weakens       hearing fades       simple pleasures pass
you lift your face and hands toward your soul
but to high and unreachable summits it soars

what remains is only the depot       the last stop
the gray foam of goodbyes lathers and swells
already it washes over my naked palms
its awful sweet warmth seeps into my mouth
love alone remains though better off gone

in a provincial bed I cried till exhausted
through the window       a scraggly rose-colored lilac spied
the train moved on       spent lovers stared
at the dirty shelf heaving beneath your flesh
outside a depot’s spring passed       grew quiet

we’ll not die in Paris       I know now for sure
but in a sweat and tear-stained provincial bed
no one will serve us our cognac       I know
we won’t be saved by kisses
under the Pont Mirabeau murky circles won’t fade

too bitter we cried       abused nature
we loved too fiercely
                        our lovers shamed
too many poems we wrote
                        disregarding poets
they’ll not let us die in Paris
and the alluring water
                        under the Pont Mirabeau
will be encircled with barricades

 

The Letter

You go out for bread and milk in the morning.
Returning, you see the mailwoman—
she’s walking away from your house.
As usual, you imagine her two schoolchildren.
It seems you and she are the same age.

Two dozen blue mailboxes.
Yours, number 20, is at the bottom on the right.
A key on the delicate ring.
Newspapers, bills, letters.

You sit with the white envelope for an hour and a half,
studying stamps, cancellation marks.
And you can neither cut nor tear
nor dissect the letters of the return address.

Hide it deep inside your writing desk
like wilted flower petals in a volume of verse,
like a handful of ashes.

If you could take and burn this body, if you could leave
only the spirit, only the X-rays on a spinal image,
only the young vertebrae under an invisible surface,
under someone’s hands,

stroking from neck to thigh.

 

We zullen niet sterven in Parijs

Donderdagavond zal ik sterven in Parijs
— Cesar Vallejo

De lijnen luchten kleuren klanken worden uitgewist
gezicht verslapt gehoor verzwakt – gewone vreugden doven
je strekt je armen je gezicht uit naar je ziel
maar ze vliegt hoog onbereikbaar over

het enige wat rest: het station met het laatste perron
het grauwe afscheidsschuim wervelt en zwelt
nu spoelt het mijn weerloze handen al weg
dringt met zijn weezoete warmte mijn mond in
de liefde is gebleven – was ze er maar niet geweest

in een provinciebed had ik tot uitputtens gehuild
walgelijk keek de blozende vlier door het raam
de trein reed zacht en een verliefd stel keek lui toe
hoe onder jouw lichaam de vuile ligplank hijgde
de banale lente stiller en stiller op het station

we sterven niet in Parijs dat weet ik nu zeker
maar in een provinciebed nat van tranen zweet
niemand zal jou je cognac serveren ik weet
door niemand gekust worden wij niet getroost
geen kringen van donker onder Pont Mirabeau

te bitter hebben we gehuild – de natuur geschoffeerd
te hevig de liefde bedreven
– de minnaars beschaamd
te vurig geschreven – en de dichters beledigd
die ons nooit in Parijs laten sterven – rond het water
onder Pont Mirabeau hun dichte ring van bewakers.

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

Natalka Bilotserkivets (Kuyanivka, 8 november 1954)

 

De Engelse dichteres en schrijfster Anne Sexton werd geboren op 9 november 1928 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Anne Sexton op dit blog.

 

De furie van zonsondergangen

Iets
kouds hangt in de lucht,
een sfeer van ijs
en slijm.
De hele dag heb ik
mijn tijd van leven opgebouwd en nu
daalt de zon en laat
er niets van heel.
De horizon bloedt
en zuigt op zijn duim.
De kleine rode duim
gaat onder.
En ik verwonder me
over deze tijd van leven met mezelf,
deze droom die ik uitleef.
Ik kan de lucht opeten
als een appel
maar liever
vraag ik de eerste ster:
wat doe ik hier?
wat moet ik in dit huis?
wie zit erachter?
nou?

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Anne Sexton (9 november 1928 – 4 oktober 1974)
Portret door John Springfield, 2017

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e november ook mijn blog van 8 november 2018 en eveneens mijn blog van 8 november 2015 deel 2.

Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: Charlatan (Vertaald door Peter Abelsen)

“Er stond een groezelige jongen op de drempel, van wie het vuil misschien kon worden afgeboend, maar niet zijn talloze oranje sproeten. Niet ouder dan veertien, met dunne, onvaste beentjes als van een marionet maakte hij gedienstige buiginkjes waarbij het roet van hem af de hal in viel. Maar de vrouw die had opengedaan was snel geamuseerd en ontvankelijk voor jeugdige schoonheid, en voelde daarom geen afkeer.
“Jij bent van Tobin’s?’ vroeg ze.
“Ja, mevrouw. Ik kom voor het plafond. Ingestort, hè?”
“Maar ik had om twee man gevraagd!” `
“Ze zitten allemaal in Londen, mevrouw. Dakwerk. Er moeten daar overal dakpannen worden gelegd.”
Hij kon natuurlijk zien dat de vrouw al wat ouder was, maar dat stemde niet overeen met haar houding en stem. Pronte boezem, een knap gezicht met hier en daar een rimpel, en zwart haar. Boven haar kin had ze een plooitje als een omgekeerde halve maan, wat zijn verwarring compleet maakte, dus wijdde hij zich maar aan het papiertje in zijn hand en las langzaam voor “St. James-es Villas nummer één, Sint James-es Road, Tunbridge Wells. De naam is Touch-it, toch?”
Dieper in het huis klonk een vrolijk Ha! maar de vrouw vertrok geen spier. Ze trof de jongen als gereserveerd en hard, zoals de meeste Schotten.
“De naam van wijlen mijn echtgenoot wordt nooit naar behoren uitgesproken. Ik geef zelf de voorkeur aan de Franse verbastering.”
Achter haar in de hal verscheen een gezette man met een grijzende baard, gehuld in een ochtendjas en met pantoffels aan zijn voeten. Hij liep met een opgevouwen krant naar een zonnige serre.
“Je klinkt ietwat prikkelbaar, lieve nicht”, zei hij over zijn schouder, en weg was hij, waarop de hal bestormd werd door twee woest blaffende kingcharlesspaniëls.
De vrouw wijdde haar aandacht weer aan de jongen. “Dit is het huis van de heer Ainsworth. lk ben zijn huishoudster, mevrouw Eliza Touchet. We hebben een bijzonder groot gat in de vloer van de tweede verdieping, een waarlijke krater. Het schijnt me toe dat heel die verdieping in gevaar is en dat lijkt me een karwei voor minimaal twee man. zoals ik nok in mijn briefje schreef.”
De jongen knipperde verbluft en vroeg of zo’n gat echt door een teveel aan boeken kon komen. “Maak jij je maar niet druk over de oorzaak, jochie. Vertel eens, heb je hiervoor ergens een schoorsteen geveegd?”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Dood & co.

Twee, natuurlijk zijn ze met z’n twee.
Zo vanzelfsprekend lijkt het nu –
De een die nooit opkijkt, wiens ogen zwaar gerand
En puilend zijn, net als bij Blake,
Die te koop loopt

Met geboortewee, zijn handelsmerk –
Bijtende striem van het water,
Het naakt
Kopergroen van de condor.
Rood vlees ben ik. Zijn snavel

Klapt terzij: ik ben hem nog niet toegevallen.
Hij zegt dat ik op foto’s niet mooi ben.
Hij zegt dat de ziekenhuisbaby’s
Er zo lief bijliggen in hun
Koelcel, een simpel

Plisseekraagje om de hals,
Daaronder Ionische doodshemdjes
In pijpplooien,
Twee voetjes daaronder.
Glimlachen en roken doet hij niet.

De ander wel,
Die met lange, aanvallige haren.
Een bastaard,
Aan glans zich masturberend.
Die zich bemind wil zien.

Ik sta bewegingloos.
De vorst maakt een bloem,
De dauw maakt een ster,
Doodsklok,
Doodsklok.

Iemand is er geweest.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)
Hier met haar kinderen Frieda en Nicholas in 1963

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Anneke Brassinga, Li-Young Lee

De Nederlandse dichteres, schrijfster en vertaalster Anneke Brassinga werd geboren in Schaarsbergen op 20 augustus 1948. Zie ook alle tags voor Anneke Brassinga op dit blog.

 

De goede afloop

Wat doen we hier eigenlijk, vragen we
ons niet af zolang het huppelen van wijsjes
uit de luidsprekerboxen voortgaat, in de bomen
hangen ze onzichtbaar, en wij maar denken
dat het vogels zijn die kwinkeleren –

wat doen we hier? Eerst eens voelen of
de voeten warm genoeg en niet al te pijnlijk
verknobbeld zijn, dan even goed luisteren
naar het lichte geborrel in de diepte van ons
ingewand, oude waarzegster die laat weten

of we alweer verrekken van honger zo niet
dorst, je komt er immers niet achter anders
en het moet niet in het honderd lopen in het
hier, het verzandende, de bossige verstuiving
waar de limonadekraampjes de een na de ander

luchtspiegeling blijken als je hijgend dacht
er te zijn – in het hier waar je wandelt en,
door steeds het niet te kunnen laten nog weer
om te kijken naar waar je vandaan kwam,
niet ophoudt te struikelen over stronken,

schrammen op te lopen van ruwe eikenschors
en roest- of bloedrood prikkeldraad,
resten van beschaving. En hoe vaker je terug-
blikt, voortzwoegende, op de wonderschone
zonsopgang roerloos in je rug boven het verre

geboomte dat onhoorbaar ruist, hoe beter je
weet: dat ontwaken van de frisheid van limoenen,
die paradijselijke eerste hap van de tropische
verrassing in een jasje van melkchocolade –
het verblindend prille komt niet weerom.

Wat doen we hier? Wat we niet doen
is opletten. Of is de afgrond onzichtbaar, of
bestaat er geen afgrond voordat je erin valt,
langs gladde steenwand suist? Het gaat
gezwind. In het gras naast de beek op de bodem

wacht God, zo blij als een moeder die al die
tijd thuis is gebleven, met ’n schaaltje pinda’s,
sherry in het glas. En vanachter de bloeiende
bomen, eindelijk daar komen ze, de vermisten
voor wie je onmisbaar, die jij niet missen kon.

 

Alle dagen

De oorlog wordt niet meer verklaard,
maar voortgezet. Het ongehoorde
is alledaags geworden. De held
blijft uit de gevechten weg. De zwakke
is naar de vuurlinies opgerukt.
Het uniform van de dag is het geduld,
het ereteken de armzalige ster
van de hoop boven het hart.

Het wordt verleend
als er niets meer gebeurt,
als het trommelvuur verstomt,
als de vijand onzichtbaar is geworden
en de schaduw van eeuwige bewapening
de hemel bedekt.

Het wordt verleend
voor de desertie,
voor de dapperheid tegenover de vriend,
voor het verraden van onwaardige geheimen
en het in de wind slaan
van om het even welk bevel.

 

Anneke Brassinga (Schaarsbergen, 20 augustus 1948) 

 

De Amerikaanse dichter Li-Young Lee werd geboren op 19 augustus 1957 in Jakarta, Indonesië. Zie ook alle tags voor Li-Young Lee op dit blog.

 

Kleine vader

Ik begroef mijn vader in mijn hart.
Nu groeit hij in mij, mijn vreemde zoon,
Mijn kleine wortel die geen melk drinkt,
Kleine bleke voet verzonken in ongekende nacht,
Kleine klokveer net nat
In het vuur, kleine druif, ouder van de toekomst
Wijn, een zoon de vrucht van zijn eigen zoon,
Kleine vader die ik loskoop met mijn leven.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Li-Young Lee (Jakarta, 19 augustus 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e augustus ook mijn blog van 20 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 20 augustus 2019 en ook mijn blog van 20 augustus 2017 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Lloyd Haft, Anne Sexton

De Nederlandstalige dichter, vertaler en sinoloog Lloyd Lewis Haft werd geboren in Sheboygan, Wisconsin, op 9 november 1946. Zie ook alle tags voor Lloyd Haft op dit blog.

 

Cocon

Waarom noem ik het bottending lichaam?
Omdat het nog verschijnt. Ander goed,
zachtere have liet de ribbenkraam
als het licht dat tussen het zwaarder staande roet

ontsnapt bij waar branden. Wat er blijven
zijn spikkels, stof dat warrend wolk moet worden,
vlokkenpilaar die in de wind zal stijven,
groevend nog de lucht die mij omgordde,

krassend nog naar adem die niet bleef
maar verder, langer kwam dan aders waren,
opgeheven boven handgestreef,
uitgegaan waar bot niet zal bezwaren,

wakken latend – wonden uitgeleefd
door wat niet meer in deze handen heeft.

 

Van hovenieren

Op den duur is er voor een tuin
zo weinig nodig: alleen maar
een enkele roos, een rooster,
een roosvormige rooster, of
zelfs die gedachte: aan één roos.

Bij wie zal men die gedachte
zien, of als rooster beleven?
Welk mens moet het antwoord geven
dat kromt, listig kromt en een tuin
uitspreekt waar spreken doet bloeien?

Want: wat de wilde distelbloem
wuivend bij dag te kennen geeft
zingt ’s nachts moeizaam waaiend de mens.
Maar welk mens? En in welke tuin?
Valt wat de mens wil te vinden

waar distel blauw, of doorn groen groeit?
Komen niet juist alle pluizen
aan trossen waar míjn hart ontbeert –
waar blauw nóch doorns de doorslag
gevende vormen, vormend zijn?

Aan takken waar veel komt hangen
moet niet minder te zien vallen
dan diep en diep te twijfelen,
moet distel voor roos kunnen staan
of roos, plots ontplozen, voor mij.

Op den duur is er voor zo’n tuin
zo weinig nodig, zo weinig
aanwezig: één roos, míjn rooster,
zo’n zwaarst beladen rooster mijn
enige wens één mens, één roos.

 

Gelegenheidsvers

onze voorouders. Wie
verstaat hen nog?
Woorden raken weg zonder
schade: wij immers leven

nog. Ik heb het zelf
gezegd: liever licht
dan woorden over licht.
Het boek staat. Geel

torent zijn rug die niet
als het jonge gras wuifde,
aldoor hier stond. Bleef,
niet heette.

 

Lloyd Haft (Sheboygan, 9 november 1946)

 

De Engelse dichteres en schrijfster Anne Sexton werd geboren op 9 november 1928 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Anne Sexton op dit blog.

 

Jong

Duizend deuren geleden
toen ik een eenzaam kleintje was
in een groot huis met vier
garages en het zomer was
zolang ik me kon herinneren,
lag ik ’s nachts op het gras,
klaver verkreukelend,
de wijze sterren boven me gebed,
mijn moeders raam een koker
die gele hitte uitstiet,
mijn vaders raam, halfdicht,
een oog waar slapers langsgaan,
en de planken van het huis
waren glad en wit als was,
en wel een miljoen bladeren
deinden op hun vreemde stelen
terwijl de krekels samen
rikketikten
en ik, in mijn gloednieuwe lijf,
nog niet dat van een vrouw,
stelde de sterren mijn vragen
en dacht dat God echt
de hitte zag en het geverfde
licht,
ellebogen, knieën, dromen,
goedenacht.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Anne Sexton (9 november 1928 – 4 oktober 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e november ook mijn blog van 9 november 2018 en ook mijn blog van 9 november 2014 deel 1 en eveneens deel 2.

Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: Intimations

“Just before I left New York, I found myself in an unexpected position: clinging to the bars of the Jefferson Market Garden, looking in. A moment before I’d been on the run as usual, intending to exploit two minutes of time I’d carved out of the forty-five-minute increments into which, back then, I divided my days. Each block of time packed tight and levelled off precisely, like a child prepping a sandcastle. Two ‘free’ minutes meant a macchiato. (In an ideal, cashless world, if nobody spoke to me.) In those days, the sharp end of my spade was primed against chatty baristas, overly friendly mothers, needy students, curious readers – anyone I considered a threat to the programme. Oh, I was very well defended. But this was a sneak attack . . . by horticulture. Tulips. Springing up in a little city garden, from a triangle of soil where three roads met. Not a very sophisticated flower – a child could draw it – and these were garish: pink with orange highlights. Even as I was peering in at them I wished they were peonies.
City born, city bred, I wasn’t aware of having an especially keen interest in flowers – at least no interest strong enough to forgo coffee. But my fingers were curled around those iron bars. I wasn’t letting go. Nor was I alone. Either side of Jefferson stood two other women, both around my age, staring through the bars. The day was cold, bright, blue. Not a cloud between the World Trade and the old seven-digit painted phone number for Bigelow’s. We all had somewhere to be. But some powerful instinct had drawn us here, and the predatory way we were ogling those tulips put me in mind of Nabokov, describing the supposed genesis of Lolita: ‘As far as I can recall, the initial shiver of inspiration was somehow prompted by a newspaper story about an ape in the Jardin des Plantes, who, after months of coaxing by a scientist, produced the first drawing ever charcoaled by an animal: this sketch showed the bars of the poor creature’s cage.’ I’ve always been interested in that quote – without believing a word of it. (Something inspired Lolita. I’m certain no primates were involved.) The scientist offers the piece of charcoal expecting or hoping for a transcendent revelation about this ape, but the revelation turns out to be one of contingency, of a certain set of circumstances – of things as they happen to be. The ape is caged in by its nature, by its instincts, and by its circumstance. (Which of these takes the primary role is for zoologists to debate.) So it goes. I didn’t need a Freudian to tell me that three middle-aged women, teetering at the brink of peri-menopause, had been drawn to a gaudy symbol of fertility and renewal in the middle of a barren concrete metropolis . . . and, indeed, when we three spotted each other there were shamefaced smiles all round.”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Gestoken

Met blote handen reik ik de raten aan.
De man in het wit glimlacht, met blote handen,
Onze keurige schone kaphandschoenen van kaasdoek,
De keel van onze polsen dapper lelieblank.
Hij en ik

En tussen ons in wel duizend propere cellen,
Acht raten vol met kleine gele kopjes,
En de korf zelf: een theekop,
Wit, versierd met roze bloemen.
Met tederste zorg heb ik haar in glazuur gezet,

Denkend ‘Zoetheid, o zoetheid’.
De broedcellen, grijs als versteende schelpen,
Beangstigen me, zo oud zien ze eruit.
Wat koop ik hier, wormstekig mahonie?
Is er wel een koningin?

Als er een is, dan is ze oud,
Gescheurde shawls haar vleugels, het lange lijf
Kaal, het dons versleten –
Arm, naakt, erbarmelijk zelfs.
Ik sta in een rij

Van gevleugelde, heel gewone vrouwen,
Honingwerksters.
Ik ben geen werkster
Al heb ik jaren stof gegeten
En borden gedroogd met mijn dikke bos haar.

En mijn vreemdheid zien verdampen,
Blauwe dauw uit gevaarvolle huid.
Zullen ze me haten,
Deze vrouwen die maar jachten,
Hun enige nieuws het ontbloeien van de kers, de klaver?

Het is bijna gebeurd.
Mijn wil regeert.
Dit hier is mijn honingapparaat,
Dat zonder nadenken zijn werk zal doen
En opengaan, in het voorjaar, als een nijvere maagd

Om de romige pluimen af te schuimen
Zoals de maan de zee afschuimt, om zijn ivorig stuifsel.
Een derde kijkt toe.
Met de bijenhandelaar, met mij, heeft hij niets te maken.
Nu is hij verdwenen

In acht grote sprongen, zondebok op de vlucht,
Daar ligt zijn slof, daar nog een,
En daar de witlinnen zakdoek
Die hij droeg inplaats van een hoed.
Hij was zoet,

Het zweet van zijn arbeid een regen
Die de aarde dwingt vruchten te dragen.
De bijen vonden hem,
Klonterden als leugens om zijn lippen,
Verwrongen zijn gezicht.

Ze dachten dat het hun dood wel waard was, maar ik
Heb een ik terug te winnen, een koningin.
Is ze dood, slaapt ze?
Waar is ze geweest
Met haar leeuwerood lijf, haar vleugels van glas?

Nu vliegt ze
Angstwekkender dan ooit, een rood
Litteken in de lucht, een rode komeet
Boven de machine die haar had gedood –
Het mausoleum, het wassen huis.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Anneke Brassinga, Li-Young Lee

De Nederlandse dichteres, schrijfster en vertaalster Anneke Brassinga werd geboren in Schaarsbergen op 20 augustus 1948. Zie ook alle tags voor Anneke Brassinga op dit blog.

 

Slak

Leeg is hij gebaar van lopen,
naijlend leven
de lijn door hem gegroeid.
Hijzelf ontkwam, verlost.
Rest deze sterrenhemel,
opgerold gedicht.

 

Warnsborn

Kan ik ter wereld zijn gekomen
in deze zee van bomen? Een raam
tussen de takken, pannendak
rijst onpeilbaar hoog ten hemel,
omkruind. Geen tuin; bos
kruipt waar ik niet gaan kan.

Laat me verdwijnen. Ik weet niet
meer hoe het was, maak alles tot
het eerst geziene: zon door blad
op muren, het lonkend pad dat blijft
omzwerven de vensters zonder in-
zicht, overwoekerd geboortegraf.

 

Landgoed II

De dreven liggen blank
lippen dreven klanken uit
de eend kust me het oor
als hij op water landt. In gras
bespat met rag en licht
laat ik mijn muggen varen
botsend als sterren, lariks-
appels, alles dat veel is.

Gevechten woeden
tussen kauwen en spechten
wie weet wat ik wil, wie
geeft overhand? Ik kan niets
dan tot mij nemen, laten bekomen
tot het weer gaat, misschien
om weer te keren. Avond
schenkt me zich trouw.

 

Anneke Brassinga (Schaarsbergen, 20 augustus 1948) 

 

De Amerikaanse dichter Li-Young Lee werd geboren op 19 augustus 1957 in Jakarta, Indonesië. Zie ook alle tags voor Li-Young Lee op dit blog.

 

Samen eten

De forel in de stoomkoker is
gekruid met reepjes gember,
twee takjes groene ui en sesamolie.
We zullen hem met rijst eten als lunch,
broers, zus, mijn moeder die
het zoetste vlees van de kop zal proeven,
terwijl ze hem tussen haar vingers houdt,
behendig, zoals mijn vader weken
geleden deed. Toen ging hij liggen om
te slapen als een besneeuwde weg,
die door dennen slingert, ouder dan hij,
zonder enige reiziger, en verlaten door niemand.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Li-Young Lee (Jakarta, 19 augustus 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e augustus ook mijn blog van 20 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 20 augustus 2019 en ook mijn blog van 20 augustus 2017 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: On the Road: American Writers and Their Hair

Aleksandar Hemon is a young Bosnian writer who left his homeland to visit a friend in Chicago six years ago. Two weeks later a war started and he never returned. Instead he made a home in downtown Chicago, learnt English, and then wrote a book called The Question of Bruno which is alright I suppose if you appreciate multi-lingual genius types who learn the language in six months, write with great humour and style and then get compared to Nabokov in the New York Times. If you’re into that sort of thing. Personally, talent is not what I look for in my writers. I look for hair. And Aleksander Hemon is as bald as the day is long. But bald in a strong, big-guy way . Or, as he might put it, bald like the insolent back of a dolphin breaking the foamy surf, unashamed. But that’s talent for you. Always trying to shove its self in everybody’s face.
Aleksander, who is called Sascha by his friends, is a big, bald, handsome, mountain of a man with a passion for Soccer. In my opinion, he is one of the best of the new European writers, shaving his head out of choice, a tribute to his great talent that requires no adornment. For no reason that I can figure, Aleksander Hemon doesn’t sell that many books, and so does not make so much money, and so, as, he speeds through Chicago in his little red car – he drives like a guy in a war zone – the two of us try and think of things he could do to get a little more cash. Now, when you talk to most writers about extending their horizons, moving into new ventures and media – writing a movie, maybe, or teaching, or getting involved in theatre – they will hum and haw. Fretting about what effect any change might have on their aesthetic integrity, public image, yada yada yada – all that stuff. Sascha doesn’t give a shit for that stuff. There’s a larger obstacle in his path. Soccer. Sascha fits his writing around his soccer. Sascha got into writing because he considers it a soccer-friendly profession. Three times a week, irrespective of weather, Sascha pours himself into some long shorts, laces up his boots, and charges through midfield knocking defenders over like skittles. He plays with a mixture of Chicago bankers and Hispanic bus-boys. He knocks them all down. His is the hardcore, Bosnian, Eastern-block, full-contact version of the game.
“You talk to me of these various opportunities,” he says, yanking the steering wheel, taking a sharp bend like a Duke-of-freaking-Hazard,“ – and certainly, I could use some more money – but I say this to you: can I still play football three times a week? Can I still play football three times a week? You look at me with your monk’s face, full of an infinite pity, yes, but without understanding, loosened from the realities of this life like a boat that has slipped its rig and floats in the bay. Because you know the truth as I know it. The aesthetic, political, journalistic, academic opportunities afforded a writer in these Unites States of America – all of them are sadly incompatible with playing a game of football, three times a week.”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

De aankomst van de bijenkist

Ik bestelde hem ooit, deze keurige houten kist
Hoekig als een stoel en te zwaar haast om te tillen.
Een doodkist voor een dwerg, zou ik zeggen,
Of een hoekige baby,
Als er niet zo’n geraas uit opklonk.

De kist zit op slot: gevaar.
Ik moet ermee leven vannacht,
Er afblijven kan ik niet.
Geen raampjes zijn er, naar binnen kan ik niet kijken.
Niets dan een klein rooster, geen uitgang zelfs.

Ik breng mijn oog aan het rooster.
Donker, donker is het er,
Krioelend tasten er Afrikaanse handjes,
Minuscuul, voor de export gekrompen,
Zwart tegen zwart, hun woedend geklauter.

Hoe kan ik ze vrijlaten?
Het geluid, dat ontzet me het meest.
Het onduidbaar geroezemoes
Als van een Romeinse menigte,
Stuk voor stuk gering, maar tezamen, o god!

Ik leen het oor aan een woedend Latijn.
Ik ben geen Caesar.
Ik heb een kist bezetenen besteld, niet anders.
Ze zijn nog terug te sturen.
Ze kunnen sterven, voeren hoef ik ze niet, ze zijn van mij.

Ik vraag me af hoe hongerig ze zijn.
Ik vraag me af of ze mij zouden vergeten
Als ik de sloten verbrak, me terugtrok, een boom werd.
Daar staat de goudenregen met haar zuilen geel,
Daar de schuimige rokken van de kers.

Ze zouden me zonder meer links laten liggen misschien
In mijn maankleed en rouwsluier.
Ik breng geen honing voort
Dus hoe zouden ze mij genaken?
Morgen ben ik de goede God, dan zal ik ze laten vliegen.

De kist is maar tijdelijk.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)

 

 Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.