Nelleke Noordervliet, K. Schippers, Colson Whitehead, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste, Chris van Abkoude, Johannes Petrus Hasebroek, Lucebert

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook alle tags voor Nelleke Noordervliet op dit blog.

Uit: Aan het eind van de dag

“Vlagen natte sneeuw dweilen langs de ramen. De vlokken plakken even vast, zakken dan smeltend weg. Een lieve kleuterjuf had me ooit verteld dat dan de engelen huilden, maar dat idee werd er door mijn vader meteen uit geschamperd. Ha! Engelen! Toch zie ik de druppels nog steeds als tranen. We hebben ons goeie goed aan, ook al is eerste kerstdag bestemd voor de huiselijke kring en zullen we niemand zien. Papa draagt een wit overhemd met een donkerblauwe stropdas. Het zit iets te ruim om zijn tengere schouders en doordat het licht gesteven is, lijkt zijn bovenlijf een half opgeblazen ballon. Het wit vraagt aandacht in de deemstere kamer, waar uit spaarzaamheid geen licht mag worden ontstoken tot het echt gaat schemeren; mijn blikken glijden voortdurend naar de helle vlek die hij vormt naast de kachel, waar hij zijn sjekkies rookt met nerveuze geelbruin bevlekte vingertoppen, soms diep rochelt, zijn luchtpijp een mijnschacht, en ongeduldig fronsend de puzzel in de krant probeert op te lossen. Als medewerker van de krant mag hij niet meedoen, maar hij levert in onder valse naam. Nooit wint hij. De uitslag wordt door hem steeds luidkeels betwist.
De tweeling, in ouwelijke bordeauxrode wollen jurkjes met crèmekleurige kanten kraagjes, doet een doventaalspelletje dat ze hebben uitgevonden omdat papa hun eeuwige gekwetter niet verdraagt, en ze begeleiden hun gebaren met het uitstoten van gedempte geluiden, waardoor ze het gevaar lopen alsnog te worden afgeblaft, afhankelijk van de graad van ergernis die hij vandaag zal bereiken. Mama, elegant in een zwarte kokerrok en een roze blouse met volants waaroverheen haar zondagse schort met ruches langs de strikbanden de gelijkenis met een lampenkap compleet maakt, is in de keuken bezig met groentesoep, de enige soep die ze beheerst. Ze zingt een kerstliedje, hoor ik, ‘Er is een roos ontsprongen’.
‘Blijf je zingen? Dan kan de radio wel uit!’ Mijn vaders stem is scherp als het mes waarmee ze prei snijdt. De radio heeft, naar de gids meldt, op dat moment ‘religieuze negermuziek’. Abrupt zwijgt ze, zonder commentaar. ‘Zet de radio dan maar uit,’ zou ik hebben willen zeggen in haar plaats. Maar ja, dan is de boot aan.
Het huis is klein, we horen elkaar altijd; we horen ook de buren, soms allemaal tegelijk in verschillende geluidssoorten en sterkte. Hollende voetstappen van de kinderen Koek boven, harmonium en samenzang links bij de familie Groenendijk, het oefenen op de accordeon van roodharige Rini van Klaveren rechts, de nieuwsberichten op vol volume beneden bij opa Van As, die een Engelse schoondochter heeft, die Grace heet (Krees), net als Grace Kelly.”

 

 
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

Naaste omgeving

Je verwijdert je op straat van
waar je niet naar kijkt. Het
liefst wil je iets zien dat
je zelf hebt uitgezocht of toch

iets bewaren van wat je nauw-
keurig omgeeft, zonder je om
te draaien. Een dakrand, een wolk,
wat je vanuit een ooghoek hebt

gezien. Je draait je om. Het
blauw zoekt de grijze hemel.
Het wacht op de jurk van het
meisje dat straks voorbij zal

gaan. De muur is klaar voor de
echo van je voetstap. Dit alles
blijft uit. Scherpte verlaat een
krom geslagen spijker. Dat wel.

Het veranderende omgeeft je zo
teruggetrokken, dat het je ontgaat,
er bijna niet is. Wat ga je doen
als je hier even weg bent.

 

Bloemen geuren

Elke bloem heeft een speciale
geur. De roos, tulp, margriet,

narcis, leeuwebekje, heide,
lelietje van dalen, klaproos,

anjer, madeliefjes krokussen,
de korenbloem. Niet allemaal

ruiken ze lekker. Bij voorbeeld
de anjer ruikt niet zo

lekker als de roos. De lelie
van dalen ruikt erg lekker.

Veel en veel lekkerder dan de
anjer. Dus ruik vooral niet

aan de anjer. Dit weten we
dan ook weer. Dag allemaal.

 

Repeteertekst

Zie de laatste zin.
Zie de eerste zin.

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

 

De Amerikaanse schrijver Colson Whitehead werd geboren op 6 november 1969 en groeide op in Manhattan. Zie ook alle tags voor Colson Whitehead op dit blog.

Uit: The Underground Railroad

“Cora’s grandmother knew nothing about the ship’s fate. For the rest of her life she imagined her cousins worked for kind and generous masters up north, engaged in more forgiving trades than her own, weaving or spinning, nothing in the fields. In her stories, Isay and Sidoo and the rest somehow bought their way out of bondage and lived as free men and women in the City of Pennsylvania, a place she had overheard two white men discuss once. These fantasies gave Ajarry comfort when her burdens were such to splinter her into a thousand pieces.
The next time Cora’s grandmother was sold was after a month in the pest house on Sullivan’s Island, once the physicians certified her and the rest of the Nanny’s cargo clear of illness. Another busy day on the Exchange. A big auction always drew a colorful crowd. Traders and procurers from up and down the coast converged on Charleston, checking the merchandise’s eyes and joints and spines, wary of venereal distemper and other afflictions. Onlookers chewed fresh oysters and hot corn as the auctioneers shouted into the air. The slaves stood naked on the platform. There was a bidding war over a group of Ashanti studs, those Africans of renowned industry and musculature, and the foreman of a limestone quarry bought a bunch of pickaninnies in an astounding bargain. Cora’s grandmother saw a little boy among the gawkers eating rock candy and wondered what he was putting in his mouth.
Just before sunset an agent bought her for two hundred and twenty-­six dollars. She would have fetched more but for that season’s glut of young girls. His suit was made of the whitest cloth she had ever seen. Rings set with colored stone flashed on his fingers. When he pinched her breasts to see if she was in flower, the metal was cool on her skin. She was branded, not for the first or last time, and fettered to the rest of the day’s acquisitions. The coffle began their long march south that night, staggering behind the trader’s buggy. The Nanny by that time was en route back to Liverpool, full of sugar and tobacco. There were fewer screams belowdecks.
You would have thought Cora’s grandmother cursed, so many times was she sold and swapped and resold over the next few years. Her owners came to ruin with startling frequency. Her first master got swindled by a man who sold a device that cleaned cotton twice as fast as Whitney’s gin. The diagrams were convincing, but in the end Ajarry was another asset liquidated by order of the magistrate. She went for two hundred and eighteen dollars in a hasty exchange, a drop in price occasioned by the realities of the local market. Another owner expired from dropsy, whereupon his widow held an estate sale to fund a return to her native Europe, where it was clean. Ajarry spent three months as the property of a Welshman who eventually lost her, three other slaves, and two hogs in a game of whist. And so on.”

 

 
Colson Whitehead (New York, 6 november 1969)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook alle tags voor Michael Cunningham op dit blog.

Uit: Specimen Days

“I don’t need school. I have Walt’s book.”
“You know the whole thing, don’t you?”
“Oh no. There’s much more, it will take me years.”
“You must be careful at the works,” she said. “You must-” She stopped speaking, though her face didn’t change. She continued offering her profile, which was as gravely beautiful as that of a woman on a coin. She continued looking out at the street below, waiting for the heavenly entourage to parade by with Simon up top, the pride of the family, a new prince of the dead.
Lucas said, “You must be careful, too.”
“There’s nothing for me to be careful about, my dear. For me it’s just tomorrow and the next day.”
She slipped the locket chain back over her head. The locket vanished into her dress. Lucas wanted to tell her-what? He wanted to tell her that he was inspired and vigilant and recklessly alone, that his body contained his unsteady heart and something else, something he felt but could not describe: porous and spiky, shifting with flecks of thought, with urge and memory; salted with brightness, flickerings of white and green and pale gold, like stars; something that loved stars because it was made of the same substance. He needed to tell her it was impossible, it was unbearable, to be so continually mistaken for a misshapen boy with a walleye and a pumpkin head and a habit of speaking in fits.
He said, “I celebrate myself, and what I assume you shall assume.” It was not what he’d hoped to tell her.
She smiled. At least she wasn’t angry with him. She said, “I should go now. Will you walk me home?”
“Yes,” he said. “Yes.”

 

 
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Robert Musil op dit blog.

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften

“Die Straße, in der sich dieser kleine Unglücksfall ereignet hatte, war einer jener langen, gewundenen Verkehrsflüsse, die strahlenförmig am Kern der Stadt entspringen, die äußeren Bezirke durchziehn und in die Vorstädte münden. Sollte ihm das elegante Paar noch eine Weile weiter gefolgt sein, so würde es etwas gesehen haben, das ihm gewiß gefallen hätte. Das war ein teilweise noch erhalten gebliebener Garten aus dem achtzehnten oder gar aus dem siebzehnten Jahrhundert, und wenn man an seinem schmiedeeisernen Gitter vorbeikam, so erblickte man zwischen Bäumen, auf sorgfältig geschorenem Rasen etwas wie ein kurzflügeliges Schlößchen, ein Jagd- oder Liebesschlößchen vergangener Zeiten. Genau gesagt, seine Traggewölbe waren aus dem siebzehnten Jahrhundert, der Park und der Oberstock trugen das Ansehen des achtzehnten Jahrhunderts, die Fassade war im neunzehnten Jahrhundert erneuert und etwas verdorben worden, das Ganze hatte also einen etwas verwackelten Sinn, so wie übereinander photographierte Bilder; aber es war so, daß man unfehlbar stehen blieb und »Ah!« sagte. Und wenn das Weiße, Niedliche, Schöne seine Fenster geöffnet hatte, blickte man in die vornehme Stille der Bücherwände einer Gelehrtenwohnung.
Diese Wohnung und dieses Haus gehörten dem Mann ohne Eigenschaften.
Er stand hinter einem der Fenster, sah durch den zartgrünen Filter der Gartenluft auf die bräunliche Straße und zählte mit der Uhr seit zehn Minuten die Autos, die Wagen, die Trambahnen und die von der Entfernung ausgewaschenen Gesichter der Fußgänger, die das Netz des Blicks mit quirlender Eile füllten; er schätzte die Geschwindigkeiten, die Winkel, die lebendigen Kräfte vorüberbewegter Massen, die das Auge blitzschnell nach sich ziehen, festhalten, loslassen, die während einer Zeit, für die es kein Maß gibt, die Aufmerksamkeit zwingen, sich gegen sie zu stemmen, abzureißen, zum nächsten zu springen und sich diesem nachzuwerfen; kurz, er steckte, nachdem er eine Weile im Kopf gerechnet hatte, lachend die Uhr in die Tasche und stellte fest, daß er Unsinn getrieben habe. – Könnte man die Sprünge der Aufmerksamkeit messen, die Leistungen der Augenmuskeln, die Pendelbewegungen der Seele und alle die Anstrengungen, die ein Mensch vollbringen muß, um sich im Fluß einer Straße aufrecht zu halten, es käme vermutlich – so hatte er gedacht und spielend das Unmögliche zu berechnen versucht – eine Größe heraus, mit der verglichen die Kraft, die Atlas braucht, um die Welt zu stemmen, gering ist, und man könnte ermessen, welche ungeheure Leistung heute schon ein Mensch vollbringt, der gar nichts tut.
Denn der Mann ohne Eigenschaften war augenblicklich ein solcher Mensch.
Und einer der tut?
»Man kann zwei Schlüsse daraus ziehen« sagte er sich.”

 


Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)
Cover

 

De Surinaamse dichteres en schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook alle tags voor Bea Vianen op dit blog.

Uit: Het paradijs van Oranje

“Wanneer Sirdjal zich ’s ochtends voor de spiegel stond te scheren, zijn tanden poetste, of op het toilet zat, ging hem in gedachten een reeks van gebeurtenissen voorbij, die hem bracht op een vraagstuk dat hem heel erg interesseerde.
Nu, net uit bed, gezeten op het toilet, herinnerde hij zich het gisteravond door de nos gebrachte televisieprogramma over het vaderland. Hij keek zelden naar de televisie – hij had meer belangstelling voor de dingen die hij zelf maakte, de dingen die hij moest afmaken. Bovendien had hij een toestel dat steeds méér kuren kreeg en steeds weer andere afstellingstechnieken van hem eiste. Het was een rot oud kreng, hem aangesmeerd door een zekere firma Brandtjes, in één van die Amsterdamse buurten waar je denkt goedkoper af te zijn dan ergens anders. Hij had er honderdvijftig gulden voor uitgegeven en dat juist in een tijd dat hij nauwelijks geld had om zich in leven te houden. Hij had het in twee termijnen betaald en wat graag, omdat hij toen zo’n enorme behoefte had aan verstrooiing, maar hij was belazerd, men had misbruik gemaakt van zijn technische onkunde.
Klagen was volkomen zinloos – hij moest het ding gewoon wég doen, in het holst van de nacht op straat zetten voor een voddenman, een student, of een knutselend type. Dat hij het nog altijd niet gedaan had, kwam doordat zijn vader hem had ingehamerd nooit iets weg te doen als hij verder wilde komen in de maatschappij. Goed, hij was erin gestonken, zoiets kon je gebeuren. Het toestel kon altijd nog gebruikt worden als een soort bijzettafeltje, voor een paar boeken, een asbak, een pakje sigaretten, een schaartje. Hij had fantasie genoeg en op een avond ging hij zelfs zo ver zijn miskoop te beschouwen als een zeer geslaagde stommiteit. Er was toen een uitzending van ‘Kort Geding’ over de onafhankelijkheid van het vaderland. Vertegenwoordigers van de twee grootste Surinaamse bevolkingsgroepen, de Hindoe-stanen en de creolen, redetwistten met elkaar. Hoewel hij wist dat er weer om de dingen heen gepraat zou worden, was Sirdjal een en al oor. Als een waanzinnige had hij aan het toestel zitten morrelen om vooral Mohan M. niet te kort te doen. Hij was zelfs voornemens geweest hem een brief te schrijven in de trant van:
‘Beste, brave Mohan, je haar zat weer voortreffelijk. Prima, schitterende coupe. Twee ravenzwarte, naar voren toe soepel over elkaar heen geslagen bloembladen à la Raj Kapoor, uit de film Paigam, de Grote Boodschap aan de verdrukte, vertrapte Indiase onderlaag, de chamars.”

 


Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook alle tags voor Bert Vanheste op dit blog.

Uit: Van Kerststal tot kristal. Lucebert verwoordt de verwording

“In Luceberts ‘voorjaar’ lijkt in het begin nog de kinderlijke naoorlogse ‘Cobra’-hoop door te klinken (‘kinderen zingen in de klassen’); in de laatste strofe kunnen we de vernietigende kracht van de atoombom beluisteren (‘verwoed de woede koelt de woede/de mensen verwelken en smelten als toevallige vlokken’). Lijkt, schreef ik spontaan, nu bewust. Het lezen van literatuur als antwoord van de schrijver ook op de maatschappelijke realiteit, maakt de interpretatie niet zonder meer objectiever. Ik kom immers niet verder dan een visie op de Nederlandse samenleving in Luceberts tijd, een selectie van feiten die ik – vanzelfsprekend met de hulp van historici – samenhang en structuur probeer te geven. Maar zelfs als het mogelijk zou zijn een wetenschappelijk verantwoord beeld van de tweede helft van de jaren veertig en van Luceberts positie daarin te verkrijgen, dan nog is het gevaar groot – zoals menige lezer na het voorafgaande al bedacht zal hebben – dat Luceberts woorden te snel en te rechtstreeks gezien worden als lelies door hem opgedregd uit een wereld van ‘slaapwandelaars in een koud circus’.
Om die reden leg ik hierna de lat aanmerkelijk lager. Ik probeer ‘het vlees is woord geworden’ niet te verklaren als antwoord op december 1948, ik streef er slechts naar het gedicht te lezen met in mijn achterhoofd mijn kennis van die naoorlogse tijdgeestwendemaand. Ik vereenzelvig mij met de dichter die volgens hemzelf de werkelijkheid met open fontanel tegemoet treedt: ‘als babies zijn de dichters niet genezen/van een eenzaam zoekend achterhoofd’. Ik ga na of een (mede) literatuursociologische lezing bijdraagt aan een beter inzicht in het gedicht, of een zesde interpretatie iets toevoegt aan de vijf vorige. Als Oegema’s Parmentier-essay iets duidelijk heeft gemaakt, is het wel dat de vijf interpretaties licht werpen op het gedicht, maar dat ‘“het vlees is woord geworden” (…) een raadselachtige tekst (blijft), waar het laatste woord nog niet over is gezegd’”.

 


Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)
Lucebert

 

De Nederlandse schrijver Christiaan Frederik (Chris) van Abkoude werd geboren in Rotterdam op 6 november 1880. Zie ook alle tags voor Chris van Abkoude op dit blog.

Uit: Hollandsche jongens

“Het had des nachts weer flink gevoren. Sneeuw lag er weinig of niet, en dat was voor een dag als heden een meevallertje, want worden niet dikwijls de prachtigste ijsbanen door één enkele sneeuwbui bedorven? En al de banen op den Plas bij den theetuin wàren prachtig! Als je er naar keek voelde je dadelijk den lust opkomen om er eens een toertje te maken! En de afsluitboomen, touwen en hekken, waarboven een ontelb’re massa vlaggen en vlaggetjes vroolijk in ’t frissche morgenkoeltje wapperden, vertelden al, dat de banen vandaag een bijzonder schouwspel te zien zouden geven: een wedstrijd op schaatsen voor jongens!
Om half negen brak het zonnetje door de morgennevelen, en verlichtte de wit-bevroren velden en wegen met een gouden glans. De ijskristalletjes schitterden als vurige diamantjes in het heldere morgenlicht, de mistige dampen trokken op en alles blonk helder-blank in den schoonen wintermorgen.
Zooals gezegd is, de banen zagen er feestelijk uit! Het waren er twéé, door palen en touwen van elkander gescheiden. Iedere baan was juist 250 Meter lang, en zorgvuldig aan weerskanten afgesloten.
In den tuin van het koffiehuis liepen de knechts van den eigenaar met vlaggen en stokken te sjouwen; hier timmerde er een aan den ingang een wapentrofee, ginds werden vlaggetjes aan de hekken gespijkerd, en aan een zijdeur werd een bordje getimmerd, waarop met zwarte letters te lezen stond:
INGANG VOOR DE RIJDERS
WACHTKAMER
Op een tafeltje lagen roode en witte seinvlaggetjes voor de baancontroleurs, die moesten zorgen, dat geen der mededingers zich aan oneerlijkheid schuldig maakte, b.v. door onder de touwen door te kruipen voor het eindpunt, enz. – Het zwakke Oostenwindje deed de vlaggen lustig wapperen, en het scheen wel, alsof er een bijzonder groot feest op handen was.”

 


Chris van Abkoude (6 november 1880 – 2 januari 1960)

 

De Nederlandse schrijver, dichter en predikant Johannes Petrus Hasebroek werd geboren in Leiden op 6 november 1812. Zie ook alle tags voor Johannes Petrus Hasebroek op dit blog.

 

Aan een jongen vriend, op zijn vijftienden verjaardag.

Verheug u, Jongeling! ten dage van uw jeugd!
Geen ouderlijk gemoed wraakt argelooze vreugd.
Ja, gulle scherts kan vaak den geest weldadig wetten,
Gelijk de Lentewind het jonge gras verfrischt.
Maar wen u te gelijk op d’ uitgang streng te letten
Van ’t hart dat, onbewaakt, zich zelf zoo ligt vergist.
’t Hart, o mijn jonge Vriend! dan vroeg gekeerd naar Boven!
Men zoekt zijn Heiland nooit óf te ijvrig óf te vroeg.
Van dat uw moeder u naar ’t heilig doopbad droeg
Ontfingt gy stof en wenk, om biddend Hem te loven.
Wees vrolijk, jongeling! ten dage van uw jeugd.
Maar meng’ zich de ernst dier vraag, beslissend voor het leven:
‘Wien hoor ik? wie alleen kan my behoudnis geven?’
By de u van gantscher ziel gegunde levensvreugd.

 

In eenen bijbel

By ’t openslaan van ’t Boek der boeken
Gedenk, o Christen! dag aan dag,
Dat wie dat Woord wil onderzoeken,
Geen eigen licht vertrouwen mag.
Geen menschenwijsheid zou hier baten,
Geen vlijtige arbeid hier volstaan;
Alle eigenwijsheid dient verlaten –
Een ander oog moet opengaan.
Voor dat ge u dan begeeft tot lezen,
Val, Christen! val uw God te voet!
En dat een heilig, heilzaam vreezen
Zich meester maak’ van uw gemoed!
Vraag, eer gy verder gaat, een zegen!
Vraag oogen, ooren, en een hart!
En – Jesus zelve kome u tegen
In dit Zijn woord by vreugd en smart

 

 
Johannes Petrus Hasebroek (6 november 1812 – 29 maart 1896)
Borstbeeld door Johan Keller, 1893

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e november ook mijn blog van 6 november 2017 en ook mijn blog van 6 november 2016 deel 2.

K. Schippers, Nelleke Noordervliet, Colson Whitehead, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

Algemene taal na klap

Geef een Fransman, een Engelsman
een klap met een houten hamer
en luister
of geluid
nog met landstaal
in verband gebracht kan worden

Indien klap hard
daarna vergelijken:
het geluid van een slapende Fransman
het geluid van een slapende Engelsman

Universele grammatica en fonetiek
van slaapgeluiden zonder woorden

 

Huid

Een doos of vaas kan zich
geen beeld van iets anders vormen.

Zij zijn alleen een deel van een
omgeving voor een mens of dier.

Zelf vallen zij samen met hun huid
van steen, karton of een ander

materiaal. Zij kunnen nooit een
uitbreiding ervaren. Voorwerpen

zijn gedompeld in een afzondering
die nooit kan worden opgeheven.

Er is niets dan zij.

 

Opening van het visseizoen

Eindelijk buiten.
Water is water.
Riet is riet.
Een eend lijkt op een eend.

Maar nu begint mijn vader (62) weer.

Hij noemt waterhoentjes strijkbouten
en vindt dat de maan
ondergaat
als de
zon.

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

Lees verder “K. Schippers, Nelleke Noordervliet, Colson Whitehead, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek”

K. Schippers, Nelleke Noordervliet, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

Als je op een vluchtheuvel

Als je op een vluchtheuvel
naar een tram loopt
en je hoort achter je
haastige voetstappen
hoe groot is dan de kans
dat je binnen een seconde
door een vage kennis
op de schouder
wordt getikt?

 

Verse or worse?

Als uw poëziecriticus John Bayley
schrijft over jonge personen die opkomen
en schitteren als meteoren

in de academische wereld, is hij zelf
aan het imploderen en wordt een
gapend zwart gat. Ingezonden

brief van mrs. Val Hennessey, Lyme Regis.
Wat bedoelt Bayley als hij dichters
prijst die weigeren poëzie

te laten klinken als zichzelf? Hoe moet
poëzie dan klinken? Luid geknal? Heavy
metal rock? Druppelende kranen?

 

Snelheid

Als ik het woord
brood lees
hoe snel ga ik
dan van de
eerste naar
de tweede o?

En als ik het schrijf?

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

Lees verder “K. Schippers, Nelleke Noordervliet, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste”

K. Schippers, Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

De plantjes water geven

Het huis van een kennis,
die met vakantie is,
leeg halen.

De schilderijen, meubels,
tapijten, kachels, het servies,
grammofoonplaten, kleding, spiegels
en ander huisgerei
fotograferen en op
ware grootte afdrukken.

De gefotografeerde dingen
eventueel met een
standaard in de rug
– denk aan de meubels –
weer op hun oude
plaats terugzetten.

Messen en vorken hebben
geen standaard nodig,
komen gewoon in de
gefotografeerd bak
(het zoutvaatje een
kleine standaard).

Bij zijn thuiskomst
zit wat de bewoner
in het buitenland
de laatste weken zag,
ontwikkeld door een
plaatselijk fotograaf,
plat in een reistas.

 

No, no Nanette

Tea for two heeft voor de oorlog
iets voor mijn vader gedaan.
En ook voor mij.
Hij liep langzaam om
het langer uit een huis
te kunnen horen
en miste zo lijn 2.
In de volgende zat mijn moeder.

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

Lees verder “K. Schippers, Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, Johannes Petrus Hasebroek”

Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2010 en eveneens alle tags voor Michael Cunningham op dit blog.

Uit:The Snow Queen

“A celestial light appeared to Barrett Meeks in the sky over Central Park, four days after Barrett had been mauled, once again, by love. It was by no means his first romantic dropkick, but it was the first to have been conveyed by way of a five-line text, the fifth line of which was a crushingly corporate wish for good luck in the future, followed by three lowercase xxx’s.
During the past four days, Barrett had been doing his best to remain undiscouraged by what seemed, lately, to be a series of progressively terse and tepid breakups. In his twenties, love had usually ended in fits of weeping, in shouts loud enough to set off the neighbors’ dogs. On one occasion, he and his soon-to-be-ex had fought with their fists (Barrett can still hear the table tipping over, the sound the pepper mill made as it rolled lopsidedly across the floorboards). On another: a shouting match on Barrow Street, a bottle shattered (the words “falling in love” still suggest, to Barrett, green glass shards on a sidewalk under a streetlamp), and the voice of an old woman, neither shrill nor scolding, emanating from some low dark window, saying, simply, “Don’t you boys understand that people live here, people are trying to sleep,” like the voice of an exhausted mother.
As Barrett moved into his mid-, and then late, thirties, though, the partings increasingly tended to resemble business negotiations. They were not devoid of sorrow and accusation, but they had without question become less hysterical. They’d come to resemble deals and investments that had, unfortunately, gone wrong, despite early promises of solid returns.
This last parting, however, was his first to be conveyed by text, the farewell appearing, uninvited, unanticipated, on a screen no bigger than a bar of hotel soap. Hi Barrett I guess u know what this is about. Hey we gave it our best shot right?”

 
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

Lees verder “Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski”

Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2010 en eveneens alle tags voor Michael Cunningham op dit blog.

 

Uit: Flesh And Blood

 

“He could wait until harvest time and descend triumphantly, carrying an eggplant or a pepper, perhaps a tomato. He could walk through the autumn dusk to the house where his mother would be laying out supper for his father and brothers. The light would be at his back, hammered and golden. It would cut into the dimness of the kitchen as he threw open the door. His mother and father and brothers would look at him, the runt, of whom so little was expected. When he stood in the vineyard looking down at the world—the ruins of the Papandreous‘ farm, the Kalamata Company‘s olive groves, the remote shimmer of town—he thought of climbing the rocks one day to find green shoots pushing through his patch of dust. The priest counseled that miracles were the result of diligence and blind faith. He was faithful.
And he was diligent. Every day he took his ration of water, drank half, and sprinkled half over his seeds. That was easy, but he needed better soil as well. The pants sewn by his mother had no pockets, and it would be impossible to steal handfuls of dirt from his father‘s garden and climb with them past the goats‘ shed and across the curving face of the rock without being detected. So he stole the only way he could, by bending over every evening at the end of the workday, as if tying down one last low vine, and filling his mouth with earth. The soil had a heady, fecal taste; a darkness on his tongue that was at once revolting and strangely, dangerously delicious. With his mouth full he made his way up the steep yard to the rocks. There was not much risk, even if he passed his father or one of his brothers. They were used to him not speaking. They believed he was silent because his thoughts were simple. In fact, he kept quiet because he feared mistakes. The world was made of mistakes, a thorny tangle, and no amount of cord, however fastidiously tied, could bind them all down. Punishment waited everywhere. It was wiser not to speak.”

 

 

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

Lees verder “Michael Cunningham, Robert Musil, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste”

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2010 en eveneens alle tags voor Robert Musil op dit blog.

 

Uit: Die Verwirrungen des Zöglings Törleß

“Dieselbe furchtbare Gleichgültigkeit, die schon den ganzen Nachmittag über allerorts gelegen war, kroch nun über die Ebene heran, und hinter ihr her wie eine schleimige Fährte der Nebel, der über den Sturzäckern und bleigrauen Rübenfeldern klebte.

Törleß sah nicht rechts noch links, aber er fühlte es. Schritt für Schritt trat er in die Spuren, die soeben erst vom Fuße des Vordermanns in dem Staube aufklafften – und so fühlte er es: als ob es so sein müßte: als einen steinernen Zwang, der sein ganzes Leben in diese Bewegung – Schritt für Schritt – auf dieser einen Linie, auf diesem einen schmalen Streifen, der sich durch den Staub zog, einfing und zusammenpreßte.

Als sie an einer Kreuzung stehen blieben, wo ein zweiter Weg mit dem ihren in einen runden, ausgetretenen Fleck zusammenfloß, und als dort ein morschgewordener Wegweiser schief in die Luft hineinragte, wirkte diese, mit ihrer Umgebung in Widerspruch stehende, Linie wie ein verzweifelter Schrei auf Törleß.

 

Scene uit „Die Verwirrungen des Zöglings Törleß“ door Jugendclub JUST,Theater im Palais, Berlijn, 2011

 

Wieder gingen sie weiter. Törleß dachte an seine Eltern, an Bekannte, an das Leben. Um diese Stunde kleidet man sich für eine Gesellschaft an oder beschließt ins Theater zu fahren. Und nachher geht man ins Restaurant, hört eine Kapelle, besucht das Kaffeehaus. Man macht eine interessante Bekanntschaft. Ein galantes Abenteuer hält bis zum Morgen in Erwartung. Das Leben rollt wie ein wunderbares Rad immer Neues, Unerwartetes aus sich heraus …

Törleß seufzte unter diesen Gedanken und bei jedem Schritte, der ihn der Enge des Institutes näher trug, schnürte sich etwas immer fester in ihm zusammen.

Jetzt schon klang ihm das Glockenzeichen in den Ohren. Nichts fürchtete er nämlich so sehr wie dieses Glockenzeichen, das unwiderruflich das Ende des Tages bestimmte – wie ein brutaler Messerschnitt.

Er erlebte ja nichts und sein Leben dämmerte in steter Gleichgültigkeit dahin, aber dieses Glockenzeichen fügte dem auch noch den Hohn hinzu und ließ ihn in ohnmächtiger Wut über sich selbst, über sein Schicksal, über den begrabenen Tag erzittern.

Nun kannst du gar nichts mehr erleben, während zwölf Stunden kannst du nichts mehr erleben, für zwölf Stunden bist du tot …: das war der Sinn dieses Glockenzeichens.”

 

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

Musil Museum in Klagenfurt

Lees verder “Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste”

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2010 en eveneens alle tags voor Robert Musil op dit blog.

 

Uit: Die Verwirrungen des Zöglings Törleß

»Also nicht wahr, lieber Beineberg, Sie geben mir auf meinen Buben acht?« wandte sich Hofrat Törleß an den jungen Baron Beineberg, einen langen, knochigen Burschen mit mächtig abstehenden Ohren, aber ausdrucksvollen, gescheiten Augen.

Der kleine Törleß schnitt ob dieser Bevormundung ein mißmutiges Gesicht und Beineberg grinste geschmeichelt und ein wenig schadenfroh.

»Überhaupt«, — wandte sich der Hofrat an die übrigen, — »möchte ich Sie alle gebeten haben, falls meinem Sohne irgend etwas sein sollte, mich gleich davon zu verständigen.«

Dies entlockte nun doch dem jungen Törleß ein unendlich gelangweiltes: »Aber Papa, was soll mir denn passieren?!« obwohl er schon daran gewöhnt war, bei jedem Abschiede diese allzugroße Sorgsamkeit über sich ergehen lassen zu müssen.

Die anderen schlugen indessen die Hacken zusammen, wobei sie die zierlichen Degen straff an die Seite zogen, und der Hofrat fügte noch hinzu: »Man kann nie wissen, was vorkommt, und der Gedanke, sofort von allem verständigt zu werden, bereitet mir eine große Beruhigung: schließlich könntest du doch auch am Schreiben behindert sein.«

 

Scene uit een toneeluitvoering in het Rheinische Landestheater in Neuss, 2010

 

Dann fuhr der Zug ein. Hofrat Törleß umarmte seinen Sohn, Frau von Törleß drückte den Schleier fester ans Gesicht, um ihre Tränen zu verbergen, die Freunde bedankten sich der Reihe nach, dann schloß der Schaffner die Wagentür.

Noch einmal sah das Ehepaar die hohe, kahle Rückfront des Institutsgebäudes, — die mächtige, langgestreckte Mauer, welche den Park umschloß, dann kamen rechts und links nur mehr graubraune Felder und vereinzelte Obstbäume.

*****

Die jungen Leute hatten unterdessen den Bahnhof verlassen und gingen in zwei Reihen hintereinander auf den beiden Rändern der Straße, — so wenigstens dem dicksten und zähesten Staube ausweichend, — der Stadt zu, ohne viel miteinander zu reden.

Es war fünf Uhr vorbei und über die Felder kam es ernst und kalt, wie ein Vorbote des Abends. Törleß wurde sehr traurig.

Vielleicht war daran die Abreise seiner Eltern schuld, vielleicht war es jedoch nur die abweisende, stumpfe Melancholie, die jetzt auf der ganzen Natur ringsumher lastete und schon auf wenige Schritte die Formen der Gegenstände mit schweren glanzlosen Farben verwischte.“

 

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

Lees verder “Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste”

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, James Jones, Galaktion Tabidze, Johannes Jørgensen, Jonas Lie

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften (Hoofdstuk 40)

„Ebensowenig konnte er Abenteurer werden, obgleich da das Leben etwas von einer immerwährenden Brautzeit haben mochte und seine Glieder wie sein Mut diese Lust spürten. Er hatte weder Dichter werden können noch einer von den Enttäuschten, die nur an Geld und Gewalt glaubten, obgleich er zu all dem eine Anlage hatte. Er vergass sein Alter, er stellte sich vor, er wäre zwanzig: trotzdem war es innerlich so entschieden, dass er davon nichts werden konnte; zu allem, was es gab, zog ihn etwas hin, und etwas Stärkeres liess ihn nicht dazu kommen. Warum lebte er also unklar und unentschieden? Ohne Zweifel, – sagte er sich – was ihn in eine abgeschiedene und unbenannte Daseinsform bannte, war nicht der Zwang zu jenem Lösen und Binden der Welt, das man mit einem Wort, dem man nicht gerne allein begegnet, Geist nennt.

Und Ulrich wusste selbst nicht warum, aber er wurde mit einemmal traurig und dachte: “Ich liebe mich einfach selbst nicht.” In dem erfrorenen, versteinerten Körper der Stadt fühlte er ganz zu innerst sein Herz schlagen. Da war etwas in ihm, das hatte niergends bleiben wollen, hatte sich die Wände der Welt entlang gefühlt und gedacht, es gibt ja noch Millionen anderer Wände; dieser langsam erkaltende, lächerliche Tropfen Ich, der sein Feuer, den winzigen Glutkern nicht abgeben wollte.

Der Geist hat erfahren, das Schönheit gut, schlecht, dumm oder bezaubernd macht. Er zerlegt ein Schaf und einen Büsser und findet in beiden Demut und Geduld. Er untersucht einen Stoff und erkennt, dass er in grossen Mengen ein Gift, in kleineren ein Genussmittel sei. Er weiss, dass die Schleimhaut der Lippen mit der Schleimhaut des Darms verwandt ist, weiss aber auch, dass die Demut der Lippen mit der Demut alles Heiligen verwandt ist. Er bringt durcheinander, löst auf und hängt neu zusammen. Gut und bös, oben und unten sind für ihn nicht skeptisch-relative Vorstellungen, wohl aber Glieder einer Funktion, Werte, die von dem Zusammenhang abhängen, in dem sie sich befinden. Er hat es den Jahrhunderten abgelernt, dass Laster zu Tugenden und Tugenden zu Lastern werden können, und hält es im Grunde bloss für eine Ungeschicklichkeit, wenn man es noch nicht fertig bringt, in der Zeit eines Lebens aus einem Verbrecher einen nützlichen Menschen zu machen. Er anerkennt nichts Unerlaubtes und nichts Erlaubtes, den alles kann eine Eigenschaft haben, durch die er eines Tages teil hat an einem grossen, neuen Zusammenhang. Er hasst heimlich wie den Tod alles, was so tut, als stünde es ein für allemal fest, die grossen Ideale und Gesetze und ihren kleinen versteinten Abdruck, den gefriedeten Charakter. Er hält kein Ding für fest, kein Ich, keine Ordnung weil unsre Kenntnisse sich mit jedem Tag ändern können, glaubt er an keine Bindung, und alles besitzt den Wert, den es hat, nur bis zum nächsten Akt der Schöpfung, wie ein Gesicht, zu dem man spricht, während es sich mit den Worten verändert.“

Musil mit Schnurrbart, um 1901

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006  en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: Flesh And Blood

“1935 / Constantine, eight years old, was working in his father‘s garden and thinking about his own garden, a square of powdered granite he had staked out and combed into rows at the top of his family‘s land. First he weeded his father‘s bean rows and then he crawled among the gnarls and snags of his father‘s vineyard, tying errant tendrils back to the stakes with rough brown cord that was to his mind the exact color and texture of righteous, doomed effort. When his father talked about “working ourselves to death to keep ourselves alive,” Constantine imagined this cord, coarse and strong and drab, electric with stray hairs of its own, wrapping the world up into an awkward parcel that would not submit or stay tied, just as the grapevines kept working themselves loose and shooting out at ecstatic, skyward angles. It was one of his jobs to train the vines, and he had come to despise and respect them for their wild insistence. The vines had a secret, tangled life, a slumbering will, but it was he, Constantine, who would suffer if they weren‘t kept staked and orderly. His father had a merciless eye that could find one bad straw in ten bales of good intentions.

As he worked he thought of his garden, hidden away in the blare of the hilltop sun, three square feet so useless to his father‘s tightly bound future that they were given over as a toy to Constantine, the youngest. The earth in his garden was little more than a quarter inch of dust caught in a declivity of rock, but he would draw fruit from it by determination and work, the push of his own will. From his mother‘s kitchen he had spirited dozens of seeds, the odd ones that stuck to the knife or fell on the floor no matter how carefully she checked herself for the sin of waste. His garden lay high on a crown of scorched rock where no one bothered to go; if it produced he could tend the crop without telling anyone.”

cunningham

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008.en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: Zonder noorden komt niemand thuis

 „De taxichauffeur zette me af bij een handel in tweedehands auto’s, niet ver van Vancouver International Airport. De wagens stonden in het gelid als hoeren in een goedkoop bordeel, hun prijs op de voorruit. Mijn moeder noemde een auto altijd ‘wagen’ en markeerde daarmee haar nederige afkomst. ‘Hij heeft een mooie wagen onder zijn kont,’ was haar hoogste lof. Dan had een man wat bereikt. Mijn ‘wagen’ was voor haar nooit mooi genoeg.

De zon vonkte van de chromen bumpers. Ik stond met een koffer en een reistas op de immense parkeerplaats, moe van de lange vlucht, en knipperde met mijn ogen. Mijn lichaam was er, maar mijn geest haperde nog. Het felle, heldere licht verried de nabijheid van de zee. Het middaguur maakte korte schaduwen.

Onder de weidse koepel van de Canadese lucht was ik nietig. Ik kreeg ruimte. Nederland is overal benauwend, een land van centimeters, zelfs als de lucht strakblauw boven het Ijsselmeer spant, of als je vanaf de Moerdijkbrug het Hollands Diep breeduit over de aarde ziet liggen. Nederland zat me te krap.

De taxi was weggereden en ik stond daar en was vergeten wat ik kwam doen. Ik wist zelfs mijn naam niet meer. Wie was deze man? Ik was van gemiddelde lengte, gemiddeld gewicht, middelbare leeftijd, goed en sportief gekleed, ik was een man om mee voor de dag te komen, een man als een favoriete zoon, een man als een eeuwige verloofde, een man als een beste vriend, een man als een oplichter. Niemand. Iedereen. Alleman. Ik keek naar de zonwerende ramen van een kantoor. Er kwam iemand naar buiten. Hij liep op me toe. Hij droeg een poloshirt met het logo van de dealer. Toen de man vroeg hoe hij me kon helpen, wist ik het weer: mijn naam was Robert. Robert Andersen. Ik was rechtstreeks van het vliegveld gekomen om de auto te kopen die ik op het internet had gezien en die precies aan mijn eisen leek te voldoen.

‘Daar kun je nog jaren plezier van hebben,’ zei de verkoper na de proefrit. Hij sloeg de vijf jaar oude Dodge Dakota 4 x 4 automaat liefderijk op de zilvergrijze flank. ‘Ze is een werkpaard en de hele familie kan erin. Zelfs je schoonmoeder.’ Hij zei het niet voor het eerst. Zijn mobiele telefoon ging over met de rit van de Walkuren. De man verwijderde zich drie passen en keerde me de rug toe. Waarschijnlijk vond hij dat beleefd. Het poloshirt liet ook op de rug geen misverstand bestaan over de naam van het bedrijf.“
noordervliet
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

De Surinaamse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

berm ’56

Rook van brandhout in mijn neus
Een koppige woudreus
Wij voor het eerst zo bij elkaar
Stond ik niet met wilde haar
dicht tegen je aan? Onze mond
zocht… en vond, ik stond niet nee
Geknield, koppig als de woudreus
Rook van verlangen in mijn neus
Willoos wild en wild haar
Liggend, hijgend, zo bij elkaar
En gras zoveel gras
Tot ik weer verten in de ogen las.

 

virgo ’57

Waar ging hij naar toe?
Nu ik het zwerven moe
tot jou ben teruggekeerd
bezeert mij zijn gezicht
die ik kuste in het licht
van lichte onbezonnenheid.
Wat, voor vergankelijkheid
van een kus, een streling
Yo te quiero aan de railing
Deinende tussen lucht en oceaan
Aan boord van dromen naar de maan.

vianen

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: ‘Want uw vijand wie is dat?’. Mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer

“In Verscheurd jeugdportret heeft Boon zelf een impressie gegeven van zijn kinder- en jeugdjaren. In de eerste alinea van deze herinneringen gaf hij aan dat ze slechts een verbrokkeld en fragmentarisch beeld kunnen oproepen: ‘Het is een vreemd spelletje, aan vroeger terug te denken. Niet zo-maar kriskras genoegen nemend met wat komt opdagen, maar het draadje van vroeger trachtend te volgen van dag tot dag. Het is bijna niet te geloven hoe weinig is overgebleven, hoeveel hiaten er zijn, en stukken van flarden waar men geen raad mee weet.’ Dat zijn geheugen niet betrouwbaar is, blijkt meteen daarna: ‘Het leek me een eindeloze root werkmanshuizen – ik was er nog onlangs en heb ze geteld, het waren er slechts negen.’ (Verscheurd jeugdportret, voortaan: vj, p.7). De niet uitgewiste opnamen heeft Boon gemonteerd tot een verhaal. Weliswaar geen roman, maar toch een samenhangend, chronologisch geordend geheel. Bovendien bestaat dit zelfportret voor een aanzienlijk gedeelte uit door de auteur zelf als autobiografisch opgevatte fragmenten uit zijn romans (onder meer uit Mijn kleine oorlog!). Wie kan dan nog de grens trekken tussen verbeelding en werkelijkheid? Uit onderzoek is gebleken dat Boon zelf in niet weinig gevallen door hemzelf ingekleurde of verzonnen gebeurtenissen voor echt gebeurd ging houden. Dat zal zijn toekomstige biograaf voor grote problemen plaatsen. De doelstelling van deze studie is evenwel bescheidener van aard: niet wát heeft de auteur tijdens bij voorbeeld de eerste wereldoorlog meegemaakt, maar hoe heeft de eerste wereldoorlog, zoals Boon die zelf ervaren heeft, een rol gespeeld bij de totstandkoming van Mijn kleine oorlog? Vanzelfsprekend zullen de ervaringen van de schrijver waar mogelijk gesitueerd worden in de historische feitelijkheid.”

vanheste.jpg

Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)

 

De Duitse dichter, componist en musicus Bodenski (eig. Michael Boden) werd geboren op 6 november 1965 in Potsdam. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

Duell im Morgengrauen

Gewählte Waffe: Alphabet

Eine Salve heller Vokale
Jage ich dir in dein Bein
Du strauchelst
Antwortest pfeilschnell
Katapultierst Konsonanten
Es folgen Worte
Ganze Sätze
Reime Verse
Für Stanzen oder Nonarime wird
Die Zeit nicht reichen
Geschweige denn für Episches
Schon fühle ich mich ausgelaugt
Trocken schmerzt die Kehle
Wenn ich Genugtuung erhalten will
Muss ich dir standhaft zusetzen
So versuche ich
Ruhig Blut zu sein
Probiere es
Mit einer Drehung der Perspektive
Mit einer härteren Grammatik
Einem kälteren Ton
Schneller parierend
Mit jedem weiteren Wort

Als du eine meiner Phrasen
Mit einem Stoßseufzer durchbohrst
Begehst du eine klare Verletzung
Der Regeln
Ich bedauere die Disqualifikation

Wenigstens sind wir
Im Gegensatz zu Puschkin
Mit dem Leben davon gekommen

bodenski
Bodenski (Potsdam, 6 november 1965)

 

De Amerikaanse schrijver James Jones werd geboren op 6 november 1921 in Robinson, Illinois. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: The Thin Red Line

“The two transports had sneaked up from the south in the first graying flush of dawn, their cumbersome mass cutting smoothly through the water whose still greater mass bore them silently, themselves as gray as the dawn which camouflaged them. Now, in the fresh early morning of a lovely tropic day they lay quietly at anchor in the channel, nearer to the one island than to the other which was only a cloud on the horizon. To their crews, this was a routine mission and one they knew well: that of delivering fresh reinforcement troops. But to the men who comprised the cargo of infantry this trip was neither routine nor known and was composed of a mixture of dense anxiety and tense excitement.
Before they had arrived, during the long sea voyage, the cargo of men had been cynical–honestly cynical, not a pose, because they were part of an old regular division and knew that they were cargo. All their lives they had been cargo; never supercargo. And they were not only inured to that; they anticipated it. But now that they were here, were actually confronted with the physical fact of this island that they had all read so much about in the papers, their aplomb deserted them momentarily. Because though they were from a pre-war regular division, this was nevertheless to be their baptism of fire.
As they prepared themselves to go ashore no one doubted in theory that at least a certain percentage of them would remain on this island dead, once they set foot on it. But no one expected to be one of these. Still it was an awesome thought and as the first contingents came struggling up on deck in full gear to form up, all eyes instinctively sought out immediately this island where they were to be put, and left, and which might possibly turn out to be a friend’s grave.
The view which presented itself to them from the deck was a beautiful one. In the bright, early morning tropic sunshine which sparkled off the quiet water of the channel, a fresh sea breeze stirred the fronds of minute coconut palms ashore behind the dun beach of the nearer island. It was too early yet to be oppressively hot. There was a feeling of long, open distances and limitless sea vistas. The same sea-flavored breeze sifted gently among the superstructures of the transports to touch the ears and faces of the men. After the olfactory numbness caused by the saturation of breath, feet, armpits and crotches below in the hold, the breeze seemed doubly fresh in their noses. Behind the tiny cocopalms on the island masses of green jungle rose to yellow foothills, which in turn gave place in the bright air to hulking, blue-hazed mountains.“

jones

James Jones (6 november 1921 – 9 mei 1977)

 

De Georgische diichter en schrijver Galaktion Tabidze werd geboren op 6 november 1891 in Chqvishi, in de buurt van Vani. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

The Moon Over Mtatsmtnda

My eyes have never seen the moon so lovely as to-night;
In silence wrapt she is the breathless music of the night.
Moonbeams embroider shadows with fine thread of silver light.
O, eyes have never seen the sky so lovely as to-night!
The moon adorned in beams of pearls seems like a queen divine,
The stars like fire-flies tangled in a web about her shine.
The Mtkvari flows a silver stream of lambent beauty bright.
O, eyes have never seen the moon so lovely as to-night!
Here in immortal calm and peace the great and noble sleep
Beneath the soft and dewy turf in many a mouldering heap,
Here Baratashvili came with wild desires to madness wrought,
Oppressed by raging fires of passion and perplexing thought.
O could I like the swan pour forth my soul in melody
That melts the mortal heart and breathes of immortality!
Let my free song fly far beyond this world to regions high
Where on the wings of poesy ’twill glorify the sky.
If death approaching makes the fragrance of the roses sweeter.
Attunes the soul to melodies that make all sadness dearer.
And if the swan’s song thus becomes a denizen of heaven,
If in that, song she feels that death will be but ecstasy, then —
Let me like her sing one last song and in death find delight.
So breathless still and lovely I have never seen the night!
O mighty dead, let me die here beside you as I sing.
I am a poet, and to eternity my song I fling,
And let it be the fire that warms and lights the spirit’s flight.
O, eyes have never seen the moon so lovely as to-night!

 

Vertaald door Venera Urushadze

 tabidze

Galaktion Tabidze (6 november 1891 – 17 maart 1959)

 

De Noorse schrijver Jonas Laurits Idemil Lie werd geboren op 6 november 1833 in Eiker bij Drammen. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

Uit: The Pilot and his Wife (Vertaald door Ole Bull)

„On the stern, pine-clad southern coast of Norway, off the picturesquely-situated town of Arendal, stand planted far out into the sea the white walls of the Great and Little Torungen Lighthouses, each
on its bare rock-island of corresponding name, the lesser of which seems, as you sail past, to have only just room for the lighthouse and the attendant’s residence by the side. It is a wild and lonely situation,–the spray, in stormy weather, driving in sheets against the walls, and eagles and sea-birds not unfrequently dashing themselves to death against the thick glass panes at night; while in winter all
communication with the land is very often cut off, either by drift or patchy ice, which is impassable either on foot or by boat.
These, however, and others of the now numerous lights along that dangerous coast, are of comparatively recent erection. Many persons now living can remember the time when for long reaches the only lighting was the gleam of the white breakers themselves. And the captain who had
passed the Oxö light off Christiansand might think himself lucky if he sighted the distant Jomfruland up by Kragerö.
About a score of years before the lighthouse was placed on Little Torungen there was, however, already a house there, if it could be dignified by that name, with its back and one side almost up to the eave of the roof stuck into a heap of stones, so that it had the appearance of bending forward to let the storm sweep over it. The low entrance-door opened to the land, and two small windows looked out upon the sea, and upon the boat, which was usually drawn up in a cleft above the sea-weed outside.

When you entered, or, more properly speaking, descended into it, there was more room than might have been expected; and it contained sundry articles of furniture, such as a handsome press and sideboard, which no one would have dreamt of finding under such a roof. In one corner there stood an old spinning-wheel covered with dust, and with a smoke-blackened tuft of wool still hanging from its reel; from which, and from other small indications, it might be surmised that there had once been a woman in the house, and that tuft of wool had probably been her last spin.“

lie
Jonas Lie (6 november 1833 – 5 juli 1908)

 

De Deense schrijver Johannes Jörgensen werd geboren in Svendborg op 6 november 1866 geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

Uit: St. Francis and His Brethren (Vertaald door T. O’Conor Sloane)

„The Franciscan Order (Friars Minor) was founded by the Poverello of Assisi (1182-l226) in the little church of Portiuncula in 1209. It was given oral approval by Pope Innocent III in 1210, and the Rule was formally approved by Pope Honorius III in 1221.

Francis found himself one day in Bishop Guido’s private room. As was customary with him, he had gone to the man he regarded as “the father of souls” to get advice-perhaps also to pray for alms. It was a period of hard times for the Brotherhood. After the return from the mission journeys, four new Brothers had joined the ranks-Philipp Lungo, John of San Costanzo, Barbarus, and Bernard of Vigilanzio. Francis himself had brought a fifth new Brother with him from Rieti-Angelo Tancredi, a young knight whom Francis had met in the streets of Rieti, and whom he had won by suddenly calling out to him: “Long enough hast thou borne the belt, the sword and the spurs! The time has now come for you to change the belt for a rope, the sword for the Cross of Jesus Christ, the spurs for the dust and dirt of the road! Follow me and I will make you a knight in the army of Christ!”

Thus it was that there were no longer so few men to have food daily. In the beginning the people of Assisi had been seized with a kind of wonder, and the Brothers had got considerable alms as they went from door to door. Now people began to grow weary of them; now the relatives of the Brothers were ready to persecute them. “You have given away what you had, and now you come and want to eat up other people’s things!”

Jørgensen

Johannes Jørgensen (6 november 1866 –  29 mei 1956)

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, James Jones, Galaktion Tabidze, Bodenski, Johannes Jørgensen, Jonas Lie

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Die Verwirrungen des Zöglings Törleß

 

In seinen Kameraden war es die Freude am Sport, das Animalische, welches sie eines solchen gar nicht bedürfen lieg, so wie am Gymnasium das Spiel mit der Literatur dafür sorgt.
Törleß war aber für das eine zu geistig angelegt und dem anderen brachte er jene scharfe Feinfühligkeit für das Lächerliche solcher erborgter Sentiments entgegen, die das Leben im Institute durch seine Nötigung steter Bereitschaf t zu Streitigkeiten und Faustkämpfen erzeugt. So erhielt sein Wesen etwas Unbestimmtes, eine innere Hilflosigkeit, die ihn nicht zu sich selbst finden lieg.
Er schloß sich seinen neuen Freunden an, weil ihm ihre Wildheit imponierte. Da er ehrgeizig war, versuchte er hie und da, es ihnen darin sogar zuvorzutun. Aber jedesmal blieb er wieder auf halbem Wege stehen und harte nicht wenig Spott deswegen zu erleiden. Dies verschüchterte ihn dann wieder. Sein ganzes Leben bestand in dieser kritischen Periode eigentlich nur in diesem immer erneuten Bemühen, seinen rauhen, männlicheren Freunden nachzueifern, und in einer tief innerlichen Gleichgültigkeit gegen dieses Bestreben.
Besuchten ihn jetzt seine Eltern, so war er, solange sie allein waren, still und scheu. Den zärtlichen Berührungen seiner Mutter entzog er sich jedesmal unter einem anderen Vorwande. In Wahrheit hätte er ihnen gern nachgegeben, aber er schämte sich, als seien die Augen seiner Kameraden auf ihn gerichter.
Seine Eltern nahmen es als die Ungelenkigkeit der Entwicklungsjahre hin.
Nachmittags kam dann die ganze laute Schar. Man spielte Karten, aß, trank, erzählte Anekdoten über die Lehrer und rauchte die Zigaretten, die der Hofrat aus der Residenz mitgebracht harte.
Diese Heiterkeit erfreute und beruhigte das Ehepaar.
Daß für Törleß mitunter auch andere Stunden kamen, wußten sie nicht. Und in der letzten Zeit immer zahlreichere. Er hatte Augenblicke, wo ihrn das Leben im Institute völlig gleichgültig wurde. Der Kitt seiner täglichen Sorgen löste sich da, und die Stunden seines Lebens fielen ohne innerlichen Zusammenhang auseinander.
Er sag oft lange – in finsterem Nachdenken – gleichsam über sich selbst gebeugt.
Zwei Besuchstage waren es auch diesmal gewesen. Man hatte gespeist, geraucht, eine Spazierfahrt unternommen, und nun sollte der Eilzug das Ehepaar wieder in die Residenz zurückführen.
Ein leises Rollen in den Schienen kündigte sein Nahen an, und die Signale der Glocke am Dache des Stationsgebäudes klangen der Hofrätin unerbittlich ins Ohr.

 

torless2_001

Scene uit de film van Volker Schlöndorff (met o.a. Matthieu Carrière, Bernd Tischer en Marian Seidowsky)

 

Also nicht wahr, lieber Beineberg, Sie geben mir auf meinen Buben acht? wandte sich Hofrat Törleß an den jungen Baron Beineberg, einen langen, knochigen Burschen mit rnächtig abstehenden Ohren, aber ausdrucksvollen, gescheiten Augen.
Der kleine Törleß schnitt ob dieser Bevormundung ein mißmutiges Gesicht, und Beineberg grinste geschmeichelt und ein wenig schadenfroh.
Überhaupt – wandte sich der Hofrat an die übrigen – möchte ich Sie alle gebeten haben, falls meinem Sohne irgend etwas sein solite, mich gleich davon zu verständigen.
Dies entlockte nun doch dem jungen Törleß ein unendlich gelangweiltes: Aber Papa, was soli mir denn passieren?!obwohl er schon daran gewöhnt war, bei jedem Abschiede diese ailzu große Sorgsamkeit über sich ergehen lassen zu müssen.
Die anderen schlugen indessen die Hacken zusammen, wobei sie die zierlichen Degen straff an die Selte zogen, und der Hofrat fügte noch hinzu: Man kann nie wissen, was vorkommt, und der Gedanke, sofort von allem verständigt zu werden, bereitet mir eine große Beruhigung; schließlich könntest du doch auch am Schreiben behindert sein.
Dann fuhr der Zug eim. Hofrat Törleß umarrnte seinen Sohn, Frau von Törleß drückte den Schleier fester ans Gesicht, um ihre Tränen zu verbergen, die Freunde bedankten sich der Reihe nach, dann schlog der Schaffner die Wagentür. Noch einmal sah das Ehepaar die hohe, kahle Rückfront des Institutsgebaudes, – die mächtige, langgestreckte Mauer, welche Park umschloß, dann kamen rechts und links nur mehr graubraune Felder und vereinzelte Obstbäume.“

 

Musil

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

 De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006  en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: A Home at the End of the World

 

Once our father bought a convertible. Don’t ask me. I was five, He bought it and drove it home as casually as he’d bring a gallon of rocky road. Picture our mother’s surprise. She kept rubber bands on the doorknobs. She washed old plastic bags and hung them on the line to dry, a string of thrifty tame jellyfish floating in the sun. Imagine her scrubbing the cheese smell out of a plastic bag on its third or fourth go round when our father pulls up in a Chevy convertible, used but nevertheless—a moving metal landscape, chrome bumpers and what looks like acres of molded silver car-flesh. He saw it parked downtown with a For Sale sign and decided to be the kind of man who buys a car on a whim. We can see as he pulls up that the manic joy has started to fade for him. The car is already an embarrassment. He cruises into the driveway with a frozen smile that matches the Chevy’s grille.
Of course the car has to go. Our mother never sets foot. My older brother Carlton and I get taken for one drive. Carlton is ecstatic. I am skeptical. If our father would buy a car on a street corner, what else might he do? Who does this make him?
He takes us to the country. Roadside stands overflow with apples. Pumpkins shed their light on farmhouse lawns. Carlton, wild with excitement, stands up on the front seat and has to be pulled back down. I help. Our father grabs Carlton’s beaded cowboy belt on one side and I on the other. I enjoy this. I feel useful, helping to pull Carlton down.
We pass a big farm. Its outbuildings are anchored on a sea of swaying wheat, its white clapboard is molten in the late, hazy light. All three of us, even Carlton, keep quiet as we pass. There is something familiar about this place. Cows graze, autumn trees cast their long shade. I tell myself we are farmers, and also somehow rich enough to drive a convertible. The world is gaudy with possibilities. When I ride in a car at night, I believe the moon is following me.
“We’re home,” I shout as we pass the farm. I don’t know what I am saying. It’s the combined effects of wind and speed on my brain. But neither Carlton nor our father questions me. We pass through a living silence. I am certain at that moment that we share the same dream. I took up to see that the moon, white and socketed in a gas-blue sky, is in fact following us. It isn’t long before Carlton is standing up again, screaming into the rush of air, and our father and I are pulling him down, back into the sanctuary of that big car.”

 

-MichaelCunningham

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2006  en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Uit het paradijs

 

Ik heb mijn moeder gezien. Ze is al meer dan dertig jaar dood. Toch was ze het. Vannacht gaf ze mijn halfbroer en mij een lift in een Dyna Panhard 1952, omdat mijn auto panne had. Het is nu kwart over acht’s morgens. Ik bel de garage.
‘Met David Berk. Mijn auto staat op een pad bij Overveen.’ ‘Wat is er gebeurd?’
‘Hij deed het niet.’
‘Startproblemen?’
‘Nee. Dat ging prima. Bij het optrekken viel hij uit. Opeens stilte.’
Een onzichtbare hand draaide het contactsleuteltje om. Iemand gooide een deken over de brandende motor. Weet ik veel hoe of waarom zoiets gebeurt.
‘Benzine op?’
‘Pas getankt.’
‘Vreemd ‘
‘Ik kreeg hem niet meer aan de praat’
‘Waar staat hij precies? In Overveen zei u? Weet u dat zeker?’ ‘Ik rijd er blindelings naartoe. Ik heb er mijn jeugd doorgebracht ‘
‘Blijft u even aan de lijn.’
Bij de kastanje leveren een kauw en een jonge merel met veel gekrijs en gefladder een gevecht op leven en dood.”

 

noordervliet

Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

 

De Surinaamse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Nederzetting Peperpot

 

„Het was, hoewel twee uur in de middag, vrij koel. Mijn ogen deden zeer en ik moest wennen aan het licht dat mij even raadselachtig voorkwam als dat aan de Maagdenstraat, wanneer er geen bussen staan. Wat hier te Peperpot, een javaanse nederzetting, speelde, was, dacht ik, meer de entourage van kidnap.

Het was een oude angst die plotseling naar boven gekomen was en welke ik niet kon los denken van de voorstelling die ik had van mijn grootmoeder en ook mijn moeder op de ochtend dat mijn grootvader op de ‘Sutly’ stapte om van hieruit naar India terug te keren. Mijn moeder, die een jaar of vijf was, zou dus hier aan de weg hebben gestaan met een zwart koord om haar taille, terwijl zij haar gezicht bedekt hield achter een witte doek die besmeurd was met haldi [gele kleurstof].

Naast deze angst om onder andere meegenomen te worden door de Politie, en die sinds de onafhankelijkheid een sterkere rol speelde, was er ook die voor javaanse desperado’s. Zij waren voor mij de garantie voor veiligheid maar het jammerlijke was dat ik mij nu ook zorgen maakte over javaanse babies die net zo klein en weerloos waren als de indiaanse poppen tussen het groen.

Goed, er was in het centrum van Paramaribo terwijl ik bezig was met mijn kernproeven aan het Pad van Wanica, een militaire coup gepleegd. Ik zou helaas niet weten hoe en ook niet door wie de manufacturenwinkels aan de Maagden- en de Jodenbreestraat, waren leeggedragen. Of door wie de ruiten waren ingegooid. Maar intussen was ook het Politiebureau aan de Waterkant in brand gestoken en was mijn reactievermogen op valse beschuldigingen, een stuk afgenomen. Maar dat was meer een zeer persoonlijke gedachte. Of javanen er anders over denken weet ik niet. In ieder geval zitten die nooit zomaar te kijken naar een film met roof en zijn – wat daar nauw mee samenhangt – experts in het vaststellen van het uur, en dat op de seconde af. Of men hier, in Peperpot dus, ook wist om hoe laat bovengenoemde coup gepleegd was, is natuurlijk een andere zaak.

Als ik mij nu hield aan kidnap en mijn fantasie daarbij de vrije loop gaf, dan was er op deze nederzetting niet zoveel bijzonders aan de hand behalve dat ik boordevol herinneringen zat uit de filmwereld in het centrum van de stad. Met de schoten die gevallen waren gingen ook de handen van de Amerikaanse cowboys in Beverly Hills. En was het verder logisch dat het licht een raadselachtige uitwerking op mij had. Daar zaten de javanen die graag in de bioscoop zitten ook mooi mee. En was het nog de vraag of zij de oude coden van gastvrijheid nog meester waren. Ik was op weg naar Marie Karsowidjojo. Iets anders. Ik kon er met welk argument ook, niet onderuit dat mensen in nood graag grijpen naar parfums, zeeppoeder en tandpasta. Marie zou… Mijn god, nee. Niet dat ik dat wist. ‘

 

Vianen

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer

 

Een oorlog is geen surprise van een vergramde god; een boek wordt niet ingefluisterd door een loslippige muze.

De tweede wereldoorlog kwam niet als een verrassing. Nog voor hij uitbrak, werd hij beschreven als de onontkoombare voltrekking van de vorige, als de uitweg uit de economische crisis van de jaren dertig, als de uiterste consequentie van de machtspolitiek van de grote en meer nog van de grootheidswaan van middelgrote mogendheden. Mijn kleine oorlog kwam evenmin uit de lucht gevallen. Die vrijdagochtend waarop de hel losbrak lag Louis Paul Boon in de buurt van Veldwezelt ‘met een geweertje en vijf kogels’. Hij zag dat de oude vijand (‘Want uw vijand wie is dat? Iemand die uw taal niet behoorlijk spreken kan en u van stoemerik verwijt…’) in geen velden of wegen meer te bekennen viel toen de ‘nog grootere vijand’ de overkant van het Albertkanaal bereikte. Hij zag de doden (onder wie wellicht: Arijs Theo, geboren te Aalst op 8 februari 1913, woonachtig Wellekensstraat 38, beroep autobegeleider, soldaat 18e Linieregiment, overleden te Veldwezelt op 10 mei 1940). Hij dacht aan Jeanneke die nu misschien ook al dood was en aan Jo die op het punt stond te leren lopen en hij probeerde zijn ‘gedachten tegen te houden op hun weg naar het zothuis’. Hij werd gevangen genomen, mocht een voetreis maken naar Aken en werd in een beestenwagen naar Fallingbostel vervoerd. In Stalag xi b was hij gevangene nummer 27518, leed er honger. In augustus 1940 was hij, dank zij het beetje Flamenpolitik van Hitler, terug in het nu bezette Aalst. Hij poogde een depressie te boven te komen door zijn nachtmerries op teken- en schrijfpapier te zetten. Later schreef hij op wat hij dag na dag hoorde en zag in zijn volkse buurt. Die notities verwerkte hij in rauwe boeken over uit hun dromen gestoten verschoppelingen. De voorstad groeit verwierf een debuutprijs en Abel Gholaerts riep felle tegenstand op. Geen wonder dat een weekbladredacteur Boon kort na de bevrijding van september 1944 vroeg in een wekelijkse kroniek de oorlog te beschrijven zoals de kleine man uit zijn voorstad die ervaren had.

Wie inzicht wil verwerven in de oorlog ontkomt er niet aan op zoek te gaan naar de oorzaken, naar de mensen en de omstandigheden die deze collectieve waanzin opgeroepen hebben. Wie Mijn kleine oorlog wil begrijpen, doet er goed aan deze kroniek op te vatten als een voortbrengsel van het lichaam en de geest van Louis Paul Boon, zoals die van 1912 tot 1944-’45 in Aalst gekneed werden door zijn ouders en zijn vrouw, door vrienden, schrijvers en schilders, door fabrieks- en militaire bazen en door een kluwen van persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden. Al lossen deze factoren het raadsel van de onherleidbare persoonlijkheid van de auteur niet op, ze kunnen helpen het raadsel te omschrijven. Nog minder kan de biografie van de schrijver het mysterie van zijn geschriften opheffen; wel laat zij ons toe achter de coulissen te kijken.”

 

Vanheste

Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)

 

De Amerikaanse schrijver James Jones werd geboren op 6 november 1921 in Robinson, Illinois. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: The Thin Red Line

 

The two transports had sneaked up from the south in the first graying flush of dawn, their cumbersome mass cutting smoothly through the water whose still greater mass bore them silently, themselves as gray as the dawn which camouflaged them. Now, in the fresh early morning of a lovely tropic day they lay quietly at anchor in the channel, nearer to the one island than to the other which was only a cloud on the horizon. To their crews, this was a routine mission and one they knew well: that of delivering fresh reinforcement troops. But to the men who comprised the cargo of infantry this trip was neither routine nor known and was composed of a mixture of dense anxiety and tense excitement.
Before they had arrived, during the long sea voyage, the cargo of men had been cynical–honestly cynical, not a pose, because they were part of an old regular division and knew that they were cargo. All their lives they had been cargo; never supercargo. And they were not only inured to that; they anticipated it. But now that they were here, were actually confronted with the physical fact of this island that they had all read so much about in the papers, their aplomb deserted them momentarily. Because though they were from a pre-war regular division, this was nevertheless to be their baptism of fire.
As they prepared themselves to go ashore no one doubted in theory that at least a certain percentage of them would remain on this island dead, once they set foot on it. But no one expected to be one of these. Still it was an awesome thought and as the first contingents came struggling up on deck in full gear to form up, all eyes instinctively sought out immediately this island where they were to be put, and left, and which might possibly turn out to be a friend’s grave.
The view which presented itself to them from the deck was a beautiful one. In the bright, early morning tropic sunshine which sparkled off the quiet water of the channel, a fresh sea breeze stirred the fronds of minute coconut palms ashore behind the dun beach of the nearer island. It was too early yet to be oppressively hot. There was a feeling of long, open distances and limitless sea vistas.“

 

Jones

James Jones (6 november 1921 – 9 mei 1977)

 

De Georgische diichter en schrijver Galaktion Tabidze werd geboren op 6 november 1891 in Chqvishi, in de buurt van Vani. Zie ook mijn blog van 6 november 2
008.

 

The Moon over Mtatsminda

 

My eyes have never seen the moon so lovely as tonight;
In silence wrapt it is the breathless music of the night.
Moonbeams embroider shadows with fine thread of silver light;
O, eyes have never seen the sky so lovely as tonight!

 

The moon adorned in beams of pearls seems like a queen divine;
The stars like fire-flies tangled in a web about her shine.
The Mtkvari flows a silver stream of lambent beauty bright;
O, eyes have never seen the sky so lovely as tonight!

 

Here in immortal calm and peace the great and noble sleep
Beneath the soft and dewy turf in many a mouldering heap.
Here Baratashvili came with wild desires to madness wrought,
Oppressed by raging fires of passion, and perplexing thought.

 

O, could I like the swan pour forth my sould in melody
That melts the mortal heart and breathes of immortality !
Let my free song fly far beyond this world to regions high
Where on the wings of poesy it will glorify the sky.

 

If death approaching makes the fragrance of the roses sweeter,
Attunes the soul to melodies that make all sadness dearer,
And if that swan’s song thus becomes a denizen of heaven,
If in that song she feels that death will be but ecstasy, then, –
Let me like her sing one last song, and in death find delight.
So breathless still and lovely I have never seen the night! 

 

O, mighty dead, let me die here beside you as I sing.
I am a poet, and to eternity my song I fling,
And let it be the fire that warms and lights the spirit’s flight.
O, eyes have never seen the sky so lovely as tonight!

 

galaktaion

Galaktion Tabidze (6 november 1891 – 17 maart 1959)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 6 november 2008.

 

De Duitse dichter, componist en musicus Bodenski (eig. Michael Boden) werd geboren op 6 november 1965 in Potsdam.

 

De Deense schrijver Johannes Jörgensen werd geboren in Svendborg op 6 november 1866 geboren.


De Noorse schrijver
Jonas Laurits Idemil Lie werd geboren op 6 november 1833 in Eiker bij Drammen.