Johan Harstad, Bertolt Brecht

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit:  Hässelby. Het demonteren is begonnen (Vertaald door Paula Stevens)

“Ik zit in de stoel onder het linkerraam. Ik heb de rode sjaal die mijn vader heeft gebreid om mijn nek en draag één bruine wollen sok. De andere heeft hij niet meer af kunnen maken. Mijn vader is twee maanden geleden overleden. Dat is niets nieuws. Er gaan voortdurend vaders dood. Elke dag stort een groot aantal vaders over de rand van de afgrond. Zo hoort het ook. Ze lopen glimlachend binnen op de dag dat je voor het eerst je ogen opendoet, aaien je over je bol en houden je in hun armen. Ze brengen je een paar jaar lang naar de voetbaltraining, lenen je hamer en zaag zodat je een hut in het bos kunt bouwen en geven je op je kop als je ’s avonds te laat thuiskomt. Later vervagen ze, onmerkbaar. Tot ze doodgaan. Geen enkele vader is blijvend. Maar dat denken ze wel, allemaal. Mijn vader is in september gestorven. En om het maar eerlijk te zeggen, ik geloof bijna dat ik blij toe was. Ik schaamde me er toen voor, maar kon het niet helpen dat ik een soort opluchting voelde toen ik hoorde dat hij gestorven was, en een paar dagen later besloot ik het als iets goeds te beschouwen, een mogelijkheid om alles te veranderen. Mijn leven had te lang op pauze gestaan, het beeld had zich als het ware vastgebrand in het scherm, en ik was niet eens zelf vader geworden. Ik had al mijn tijd gebruikt om zoon te zijn. En die klus klaarde ik als de beste.
Mijn vader was negenenzeventig jaar toen het gebeurde. Hij zou zijn bridgevrienden ontmoeten, of bridgekennissen, kun je waarschijnlijk beter zeggen, maar daar kwam hij nooit aan. In plaats daarvan belandde hij op de afdeling Pathologie van het Karolinska Ziekenhuis, in de koelcel in de kelder, in een lade, bedekt met een laken en met een kaartje met zijn naam erop aan de brancard. Mijn vader werd geschept toen hij de straat wilde oversteken, door een vrachtwagen die te hard reed, midden op de Sveavg nota bene, een slappe steenworp van de plek waar Olof Palme twintig jaar eerder was doodgeschoten. Er is iets mis met die straat, dat heb ik altijd al gevonden. En de enige kennis die mijn vader zou ontmoeten was een vroegere buurman uit Göteborg genaamd Bo, die lijkschouwer in dat ziekenhuis bleek te zijn en toevallig die avond dienst had. Dat wil zeggen, ontmoeten is een groot woord. Ze kwamen elkaar in elk geval tegen, mijn vader kwam Bo Ohlsson tegen en hij merkte het niet, merkte niet dat hij werd herkend door een vroegere buurman van wiens bestaan hij niet op de hoogte was geweest, en dat deze man naar ons huis belde, naar onze telefoon, mijn en mijn vaders telefoon. Hij zei:
Hallo. Ongeveer zoals je andere Zweden begroet die je op Lanzarote tegenkomt. Hallo. Je vader is dood. Precies zo. Zonder verdere inleiding, opbouw. Het was een slecht verhaal, in het beste geval. Toen noemde hij zijn naam. En toen moest ik naar het ziekenhuis komen om te bevestigen dat ze de goeie vader hadden.”

 

Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

 

De Duitse dichter en schrijver Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg geboren. Zie ook alle tags voor Bertolt Brecht op dit blog.

 

AAN DE NAGEBORENEN

III

Gij die uit de voed te voorschijn zult komen
waarin wij zijn verdronken. gedenk
wanneer je over onze zwakheden spreekt,
ook de duistere tijden waaraan gij zijt ontkomen.

Wij waren het toch die door de klassenstrijd gingen,
vaker van landen wisselend dan van schoenen,
vertwijfeld, omdat er alleen onrecht heerste
en geen uitkomst.

Daarbij weten we toch :
ook de haat tegen de miserie graaft de rimpels,
ook de woede om het onrecht
maakt de stemmen heser. Ach, wij
die de bodem wilden effenen voor vriendelijkheid
konden zelf niet vriendelijk zijn.

Gij echter – als het zo ver gekomen is
dat de mens zijn medemens zal helpen –
gedenk ons dan met mededogen.

 

Vertaald door Mark Braet

 

Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e februari ook mijn blog van 10 februari 2022 en ook mijn blog van 10 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

125 jaar Bertolt Brecht

 

125 jaar Bertolt Brecht

 

De Duitse dichter en schrijver Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg geboren. Zie ook alle tags voor Bertolt Brecht op dit blog. Dat is vandaag precies 125 jaar geleden.

 

Lied der Galgenvögel

Dass euer schlechtes Brot uns nicht tut drunken
Spüln wir’s hinab mit eurem schlechten Wein-
Dass wir uns ja nicht schon zu früh verschlucken.
Auch werden einst wir schrecklich durstig sein.

Wir lassen euch für eure schlechten Weine
Neidlos und edel euer Abendmahl…
Wir haben Sünden. – Sorgen han wir keine.
Ihr aber habt dafür eure Moral.

Wir stopfen uns den Wanst mit guten Sachen
Das kost’ euch Zähren viel und vielen Schweiß.
Wir haben oft das Maul zu voll zum Lachen
Ihr habt es oft zu voll vom Kyrieleis.

Und hängen wir einst zwischen Himmel und Boden
Wie Obst und Glocken, Storch und Jesus Christ
Dann, bitte, faltet die geleerten Pfoten
Zu einem Vater Eurer, der nicht ist.

Wir haun’ zusammen wonnig eure Frauen
Und ihr bezahlt uns heimlich eure Schmach…
Sie werden mit Wonne zusammengehauen
Und laufen uns noch in die Kerker nach.

Den jungen Weibern mit den hohen Busen
Sind wir viel leichter als der Herr Gemahl
Sie liebt den Kerl, der ihr vom Bett weg Blusen
Die ihr Gemahl bezahlt, beim Abschied stahl.

Sie heben ihre Augen bis zum Himmel
Und ihre Röcke bis zum Hinterteil.
Und ist er frech, so macht der Dümmste Lümmel
Bloß mit dem Adamsapfel sie schon geil.

Dein Rahm der Milch schmeckt schließlich nicht ganz übel
Besonders wenn du selbst ihn für uns kaufst
Wir tauchen dir das Schöpflein in den Kübel
Dass du in der entrahmten Milch versaufst…

Konnt in den Himmel uns der Sprung nicht glücken
War eure Welt uns schließlich einerlei.
Kannst du herauf schauen, Bruder mit dem krummen Rücken?
Wir sind frei, Bruder, wir sind frei!

 

Bertolt Brecht monument voor het Berliner Ensemble (Theater am Schiffbauerdamm)

 

Terzinen over de liefde

Kijk ginds die kraanvogels in grote bogen!
De wolken die hun mee werden gegeven
Trokken al mee met hen van toen ze vlogen
Van het ene leven naar een ander leven.
Op eendere hoogte en met eender ijlen
Leek het of beiden maar bijkomstig bleven.
Laat van die twee geen langer hier verwijlen,
Laat kraanvogels en wolken zo verdelen
De mooie hemel waar zij kort in vliegen.
En laat geen een iets anders zien dan het wiegen
Van de ander in de wind die beide voelen
Die nu al vliegend bij elkander liggen.
Dat zo de wind hen naar het niets ontvoere,
Als zij maar niet vergaan en bij elkander blijven,
Zolang kan geen van beide iets beroeren,
Zolang kan men hen overal verdrijven
Waar regens dreigen of waar schoten knallen.
Zo, onder zon en maan, welhaast verwante schijven,
Vliegen zij weg, elkaar zo welgevallig.
Waarheen dan?
Nergens heen.
Van wie vandaan?
Van allen.
Jullie vragen hoelang die twee al bij elkaar zijn?

Sinds kort.
Wanneer zij uit elkaar gaan?
Gauw.
Zo komt geliefden liefde voor als trouw.

 

Vertaald door Koen Stassijns & Geert van Istendael

 

Liefdesgewoonten

Het is niet zo dat het genot zomaar beklijft.
Vaak dient geconsumeerde kus zich nogmaals aan.
Het nog een keer te doen, al hebben we ’t net gedaan
Dat is wat ons zo naar elkander drijft.

Die kleine beving van je kont, zo lang
Verwacht al! O, jouw sluwe vlees!
Hoe aangenaam, wanneer je hees
Opnieuw te kennen geeft je geile drang!

Hoe jij je knieën buigt! Hoe jij mij weet te geven!
Jouw beven dan, waardoor mijn vlees herkent
Dat je in al je lust nog niet bevredigd bent!
Dat lome draaien! het achteloze naar mij tasten
Terwijl je al glimlacht!
Ach, steeds als je het doet:
Was ’t niet al vaak gedaan, was ’t niet zo goed!

 

Vertaald door Gerda Meijerink

 

Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)
Portret door Shubnum Gill, z.j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e februari ook mijn blog van 10 februari 2022 en ook mijn blog van 10 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Bertolt Brecht, Guido Gezelle, Johano Strasser, Yasmina Reza, Joseph Heller, Yánnis Rítsos

 

Dolce far niente

 

 
Oude man met drie kinderen door Guillaume van Strydonck, ca. 1890

 

Der alte Mann im Frühling

Ach, in meinen Jugendjahren
War der Frühling schöner noch als heut.
Daß die schönen Mädchen schöner waren
Ist das letzte, was uns Alte freut.

Deine Mutter sagt es auch seit Jahren
Alter macht das Urteil erst gescheit.
Denn wir Alten haben viel erfahren:
Aber dieses war die schönste Zeit.

Daß die Wiesen nicht und nicht die Ähren
Wie dereinst so golden und so grün
Muß wohl sein; denn wenn sie noch so wären
Könnt ich doch nie mehr zu ihnen hin.

Aber daß die Sonne immer kälter
Wo sie doch dereinst so herrlich war –
Ist nicht gut, denn wird man merklich älter
Liebt man Sonne mehr mit jedem Jahr.

Und Gedichte, Liebende und Leben
Ist nun anders als es früher war –
Und nur wir sind immer gleiich geblieben.
Denn man haßt die Änderung im grauen Haar.

 

 
Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)
Het Weberhaus in Augsburg, de geboorteplaats van Bertolt Brecht

 

De Vlaamse dichter Guido Gezelle werd geboren in Brugge op 1 mei 1830. Zie ook alle tags voor Guido Gezelle op dit blog.

 

Heb meelijen

Heb meelijen met de bomen, laat
de bast hun ongeschonden;
bewaar ze voor de nijdigheid
der kwade nagelwonden;
geen onbarmhartig mensenkind
ze dood en kwelle: geeft
de vrijheid aan des Scheppers hand,
die in hun lenden leeft.

Hoe schandelijk ontmaakselt en
ontmooit gij mij de vrome,
de vrije en blije bomen, die ‘k
zo geren tegenkome
omtrent uw huis en hof, o gij,
die God met harte en oog
heeft toegerust, om Hem te zien
in ‘t heerlijk boomvertoog.

‘k Zie opgeroeste pikken, moe
van kappen en van kerven,
gehamerd om de essenboom,
de essenboom bederven,
daaraan het hekken vastgehaakt
de bilken sluit, en ‘t vee
belemmert, dat zijn vulte zoekt,
en voedsel, in de wee.

‘k Zie bomen, die gebonden staan,
in ‘s dwingers boze handen,
die nooit geen duimbreed af en laat
zijne ijzervaste banden,
maar, spannende en onroerbaar, al
dat leeft en roert in ‘t lijf
der bomen doet misdragen tot
een eerloos wanbeklijf.

Gebulte bomen zie ‘k, en die,
doorhakkeld en dooreten,
vol krammen en vol haken staan
gespijkerd en gesmeten;
die werken zo Gods wet hun wijst,
die tranen en die bloên,
o mense, om eenmaal vrij te zijn
van al uw dartel doen.

Of staan ze meer niet vast genoeg,
de wortelvaste bomen?
en vreest gij dat ze henen-gaan
en mee met ‘t water stromen;
of vliegen in de lucht, omdat
gij scherpe draden spint,
en lange reken bomen al
in snijdend garen windt?

Och arme, en is ‘t genoeg u niet
dat, schier nog ongeboren,
het hout alree geknipt moet zijn,
geschonden en geschoren,
dat ‘t, galoos en tot alles dat
het niet en is gepraamd,
wordt “gloriette” en “pyramide”,
en “espalier” genaamd!

Heb meelijen met de bomen, laat
hun schoonheid ongeschonden,
die schoonder is, onaangeroerd,
onvast en ongebonden,
zo God ze liet gewassen zijn,
gewonnen en gebaard,
als al hetgene gij, o mens,
verzint en hebt vergaard.

 

Eeuwelingen

Gedaagde, bodemvaste bosgenoten,
bomen, die ‘k, wel vijftig jaren lang,
boom wete; en zo hoge als nu geschoten,
gezien hebbe, op zo menig wandelgang;
wat ben ik, arme miere, u bijgeleken,
die sta en u aanschouwe, o hoge bomenreken!

Mijn handen, uitgestrekt, en konnen, eiken,
beuken, op wel twee drie vamen naar,
vamende u om ‘t lijf, malkaar bereiken,
noch meten uwe stam, die, machtig zwaar,
die machtig diepe staat, de grond beneden,
in de onuitroeibaarheid van uwe wortelsteden.

Gij grijpt mij, grote bomen, vast; en ‘k voele
vreze mij het hert des herten slaan,
hore ik, al met eens, omhoge, ‘t koele
gedaver van de winden dóór u gaan!…
Gij spreekt dan tegen hen zo’n zware sprake,
dat, angstig en ontsteld ik worde, en koud gerake!

 

 
Guido Gezelle (1 mei 1830 – 27 november 1899)
Portret door Henri Bogaerts (1889) of door Hubert Bogaerts (1902)

 

De Duitse dichter en schrijver Johano Strasser werd geboren op 1 mei 1939 in Leeuwarden. Zie ook alle tags voor Johano Strasser op dit blog.

Uit: Als wir noch Götter waren im Mai

„Jedenfalls hatte ich nie das Gefühl, allein zu sein, wenn ich am Morgen diesen Weg zurücklegte. Alles sprach zu mir, der Wind, die Bäume, die Vögel, das fast lautlos dahingleitende dunkelbraune Wasser des Baches, die struppigen Ginsterbüsche. Es war nichts Besonderes, nichts, worüber man hätte reden müssen, ich gehörte ganz selbstverständlich dazu. Es war meine Landschaft, so wie man meine Familie sagt. Die Landschaft meiner Kindheit, das ist die Landschaft des nördlichen Niedersachsens, die Sandhügel, die Moore, die Flussniederungen, die kargen Heideflächen und die lichten Föhrenwälder. Von den früheren Eindrücken aus meinem Geburtsland Holland ist mir nicht viel im Gedächtnis geblieben, allenfalls vage Bilder von Wassergräben voller Entengrütze und vom Deich bei Bergen op Zoom mit einem blankgeputzten Himmel darüber. Alles andere stammt von den späteren Besuchen bei meinen Großeltern in Leeuwarden, als wir – ich war zehn oder elf Jahre alt – mit dem Dampfer über Kanäle und Seen bis nach Grouw fuhren und das Schiff mitten in einem riesigen Seerosenfeld auf Grund lief und erst wieder freikam, nachdem alle Passagiere sich unter dem Kommando des Kapitäns auf dem Deck ein paar Mal von links nach rechts und wieder zurück bewegt hatten. Später habe ich festgestellt, dass noch ganz andere Landschaftsbilder in mir existierten. Woher sie stammen, weiß ich nicht. Aber als ich in die Pfalz kam und zum ersten Mal die Gartenlandschaft sah, die sich vor dem Pfälzer Wald hinzieht, diese sanftgewellten Reben-, Obst- und Gemüsefelder mit dem blauen Dunststreifen des Gebirges dahinter, da war es ein staunendes Wiedererkennen. Ebenso ging es mir, als ich Jahre später zum ersten Mal durch die Poebene fuhr und die lastende Hitze wie flüssiges Blei über der Landschaft lag, oder noch später im Garten des Hotels Cipriani in Äsolo oder auf der Terrasse des Klosters Rosazzo bei Udine, von wo man viele Kilometer weit in die blühende Ebene blicken kann.“

 

 
Johano Strasser (Leeuwarden, 1 mei 1939)
Cover

 

De Franse schrijfster Yasmina Reza werd geboren op 1 mei 1960 in Parijs. Zie ook alle tags voor Yasmina Reza op dit blog.

Uit: Babylon

« Je dois savoir ce que devient la tante de Jean-Lino. La visite de Ginette Anicé m’y a fait penser. Jean-Lino avait ramené en France la soeur de son père et lui avait trouvé une place dans une maison de retraite juive. Je l’y avais accompagné un après-midi. Nous étions allés à la cafétéria, un grand hall reconfiguré entièrement fonctionnel, sol en petit marbre piqueté, murs lisses, tables où étaient assis des gens en chaises roulantes avec des visiteurs. On aurait dit que tous les matériaux avaient été choisis en raison de leur qualité d’écho et de résonance. La tante avançait vite avec son déambulateur. Esprit vif. Jambes vivaces. Le corps, et surtout la tête agités de mouvements perpétuels incontrôlés qui ne semblaient pas la gêner mais qui rendaient sa parole sourde et saccadée. Elle parlait, en même temps, trois langues, un français châtié et semi-oublié d’autrefois, l’italien et le ladin, un patois des Dolomites. Jean-Lino nous avait installés à la table du fond, devant une télé murale, son au maximum, branchée sur une chaîne de clips. Durant la conversation (si on peut dire), Jean-Lino, par à-coups, lui arrachait avec ses doigts des poils du visage. Sait-elle ce qui est arrivé à son neveu ? À qui parle-t-elle, avec sa tête branlante dans le désert du hall ? Un rien peut me faire douter de la cohérence du monde. Les lois semblent indépendantes les unes des autres et se heurtent. Dans le réduit de mon bureau, à Pasteur, une mouche m’exaspère. Je n’aime pas quand une mouche est conne. J’ouvre grand la fenêtre et au lieu de s’enfuir vers les arbres qui bordent notre pavillon, elle revient dans la pièce zigzaguant vers le mur du fond. Deux secondes avant elle se cognait à la vitre, frappait à droite, à gauche, en tous sens, maintenant que l’air entre, que le ciel lui tend les bras, elle erre dans l’ombre absurdement. Elle mérite que je l’enferme en m’en foutant. Mais elle a pour elle son odieux bourdonnement. Je me demande même si ce bourdonnement n’a pas été créé comme garde-fou à l’emprisonnement. Je n’aurais aucune pitié sans cette parade. Je saisis ma CBE, je renvoie la mouche vers la fenêtre, enfin j’essaie, car au lieu de s’abandonner à la raquette charitable, elle l’esquive, se met hors de portée et va se coller en lisière de plafond. Pourquoi faut-il supporter une telle perte de temps ? La tante vivait dans les montagnes. »

 


Yasmina Reza (Parijs, 1 mei 1960)
Cover

 

De Nieuwgriekse dichter Yánnis Rítsos werd geboren op 1 mei 1909 in Monemvasia. Zie ook alle tags voor Yánnis Rítsos op dit blog.

 

Moonlight Sonata (Fragment)

The lip of the glass gleams in the moonlight
like a round razor – how can I lift it to my lips?
however much I thirst – how can I lift it – Do you see?
I am already in a mood for similes – this at least is left me,
reassuring me still that my wits are not failing.
Let me come with you.

At times, when evening descends, I have the feeling
that outside the window the bear-keeper is going by with his old heavy she-bear,
her fur full of burns and thorns,
stirring dust in the neighborhood street
a desolate cloud of dust that censes the dusk,
and the children have gone home for supper and aren’t allowed outdoors again,
even though behind the walls they divine the old bear’s passing –
and the tired bear passes in the wisdom of her solitude, not knowing wherefore and why –
she’s grown heavy, can no longer dance on her hind legs,
can’t wear her lace cap to amuse the children, the idlers, the importunate,
and all she wants is to lie down on the ground
letting them trample on her belly, playing thus her final game,
showing her dreadful power for resignation,
her indifference to the interest of others, to the rings in her lips, the compulsion of her teeth,
her indifference to the interest of the others, to the rings in her lips, the compulsion of her teeth,
her indifference to pain and to life
with the sure complicity of death – even a slow death –
her final indifference to death with the continuity and knowledge of life
which transcends her enslavement with knowledge and with action.

 

 
Yánnis Rítsos (1 mei 1909 — 11 november 1990)
Cover

 

Zie voor de schrijvers van de 1e mei ook mijn blog van 1 mei 2018 en ook mijn blog van 1 mei 2016 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.

Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Derek Otte, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Carry-Ann Tjong-Ayong

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: Ambulance (Vertaald door Deborah Dawkin en Erik Skuggevik)

“I’m lying on my back in the ambulance, firmly strapped to the stretcher and we’re driving very fast through town, somebody’s placed an oxygen mask over my mouth, and the man sitting next to me in a red and yellow jacket, who goes constantly from watching me to watching his bleeping instruments, asks me if I can hear him, but doesn’t wait for an answer, and he flicks various switches, attaches things to my body, to my chest, he yells out to the ambulance driver, “Faster, drive faster,” and then, “We’re losing him,” and I’m about to say I can hear him, but he turns his face away, he’s preparing an injection, I think, and I lie completely still, staring into the ceiling, we’re on the motorway, and each time we pass a streetlamp, a shaft of light flashes across the roof and vanishes to the left, and he asks if I can hear him, “Can you hear me,” he talks so loud, his voice almost cracks, “You must be used to this,” I think to myself, “surely, you must have seen worse than this,” and I try to grip hold of the stretcher on the turns, but there’s no sensation in my left arm, as if it’s not there, and my right arm feels weak, practically without strength, and again he asks if I can hear him, looks at me, straight at me, lifts my eyelids, points a flashlight into my pupils, and I want to shut my eyes because the light’s so bright, but he forces them wide open and I roll my eyes and he yells to the man at the wheel that he must drive faster, because I’m dying, and I consider how everything’s happened so fast, and then my focus slips, disappearing into the driver, who turns his head to see the patient lying firmly strapped at the back of the ambulance, and I think “He’s not going to pull through, I must drive faster, drive as hard as I can,” and I’ve switched my blue lights on, and at the back of the ambulance the man whose name I don’t remember is trying to establish contact with the patient, I call switchboard, state our position, tell them we’re on our way, request necessary equipment to be put on standby, we’re just ten minutes away.
I lie firmly strapped to the stretcher, everything’s bleeping all round, and the man in the red and yellow ambulance jacket sits next to me, swinging from side to side as the ambulance swerves through the streets, sirens blaring, and I stare at the roof, saying nothing, and he asks if I can hear him, my eyes meet his, I raise my head, very slowly, and nod, I can hear him, “Good,” he says, “we’re nearly there,” and I lay my head back on the pillow, it aches, I try to hold the stretcher tightly, but there’s no strength in my hands, I realize I’m pissing myself, it’s warm in my crotch and I lie completely still, there’s nothing I can do, I can’t stop it, I can only lie there feeling the urine seep through the my pants, down over my thighs, through my trousers and out onto the mattress, it’ll get cold, I’m so tired, it’ll have to stay there, and the man at my side takes my hand, even though I’ve pissed myself, and tells me I must keep looking at him, “Look at me,” he says, “just keep looking at me,” and I look at him.”

 


Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

 

De Noorse schrijfster en journaliste Åsne Seierstad werd geboren in Oslo op 10 februari 1970. Zie ook alle tags voor Åsne Seierstad op dit blog.

Uit: A Hundred and One Days. A Baghdad Journal

“First comes the light. It filters through eyelids, caresses its way into sleep, and slips into dreams. Not the way it usually does, white and cool, but golden.
Half-open eyes peer towards a window framed by long lace curtains, two patterned chairs, a rickety table, a mirror and a chest of drawers. A gaudy sketch hangs on the wall: a bazaar where shadows of women in long, black shawls slide through dark alleyways.
I’m in Baghdad!
So this is what the morning light is like here. Furtive.
The next revelation awaits behind the wispy curtains: the Tigris.
It is as though I have been here before, the view jumps out from my childhood Bible. The meandering river, the rushes, the little palm-clad islands, the trees towering nobly above their reflection in the water.
From far below the cacophony of car horns reaches me, dull roars and sharp high-pitched squeals, a snailing chaos. The road follows the river bank.
I arrived under cover of darkness, a journey of twelve hours from the Jordanian to the Iraqi capital. Night fell long before we reached Baghdad. A few scattered street lights shone palely. Without our being aware of it we crossed the river.
Euphrates and Tigris – the starting point of everything. Even the Flood had its origins here: the land between the two rivers – Mesopotamia. The Tigris is a treacherous river. Under layers of mud, on the river plain, archaeologists have uncovered towns. The cataclysms led to the accounts of God’s judgement, the Flood that covered the whole world. The waters of the Tigris made the Hanging Gardens bloom. The Garden of Eden was somewhere near; the Tower of Babel within easy reach. From this country Abraham and Sarah were exiled.”

 


Åsne Seierstad (Oslo, 10 februari 1970)
Cover

 

De Nederlandse dichteres, schrijfster en theatermaakster Marjolijn (barones) van Heemstra werd geboren in Amsterdam op 10 februari 1981. Zie ook alle tags voor Marjolijn van Heemstra op dit blog.

 

Meer hoef dan voet

De hond verspert mij het pad, stokstijf, zijn tong
een roerloze vis tussen de tanden, zijn grom
een ondergronds geluid, als door lagen korst
gedempt

en ik denk aan de man die zei: We weten niet
waarheen de dieren zijn die zich traag, in duizend,
duizend jaren, onttrokken aan het zicht.
We weten niet over welke rand ze tuimelden,
welke zee het laatste exemplaar verzwolg.
Hij noemde de kieuwslak met vijf platte windingen,
de schrikvogel die liever liep dan vloog,
de majorcahaas, het reuzenhert,
niemand weet met zekerheid in welk bos,
welk veld het reuzenhert verdween.

De hond blaft naar mijn sporen,
in de verte zwaait een riem,een mens
die in mij een naaste herkent
maar ik weet wat de hond weet:
er zijn dieren verdwenen
en mijn afdruk is meer hoef
dan voet.

 

Aan een ruimtevaarder
(Voor André Kuipers)

Ik ben een cluster dode zonnen, hardgeworden overschot
vol weerstand, zelfs met maximale aanloop
kaatst de lucht mijn sprong nog voor kniehoogte terug
ik drijf alleen op water en zelfs dat maar tijdelijk
de ruimte tussen mijn gespreide armen
vangt geen wind.

Ik ga in zoogdiergang, van zand naar zand
kom niet boven het rumoer van vee
het geroezemoes van zee of ooghoogte
ik moet de satellieten maar geloven;
het kleurig stromend ozonvel
het fijne edelstenen ei.

Ik weet van vacuümgevaren
het netwerk van nevels en cellen
speldenknoppen poorten naar het licht
andersom heb ik de reis al vaak gemaakt
dit nietig sterrenstoffenlijf uitvergroot
tot lege zalen.

Maar jij hebt ontsnappingssnelheid
stapt straks met veren voeten de explosie in
telt jezelf tussen de sterren
zwemt in de afwezigheid van grond en getijden
ziet ons voor de vlekken die we zijn.

Als jij met niks dan lucht op je rug
in het schijnsel van het eerste moment —
wil je richting het duister draaien
en wil je zeggen dat ik er ben?

 

 
Marjolijn van Heemstra (Amsterdam, 10 februari 1981)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Derek Otte werd geboren in Rotterdam op 10 februari 1988. Zie ook alle tags voor Derek Otte op dit blog.

 

Nou en of

een soort van onverschilligheid
wellicht nog wel ons grootste goed
omdat het hier uiteindelijk
vrijwel niemand iets kan schelen
of jij mijn of andere kijk
of ik op stand en jij de wijk
of jij nou u terwijl ik jij
één voor allen
allen voorbij

mede-, Neder-, anderlander
hier werkt wie er werken ken
wie d’r hier doorgaans weinig vrij
boeit het meestal toch vrij weinig
of jij zondag of toch vrijdag
of ik jou moet of jij mij mag
of jij nou wit terwijl ik zwart
soms hand in hand
vaak hart tot hart

al lijken we als dag op nacht
onze strijd gelijkenissen
het zou er hier toe kunnen doen
wat zou het uit moeten maken
of jij van dame of toch heer
of ik met minder jij met meer
of jij nou groots waar ik dan klein
vooruit komt voort
uit anders zijn

kaders tralies
hokjes fabels
ik heb jou als
jij dan mij hebt
geen goed of slecht
slechts nep of echt
hier zijn we wij
en zonder zij

een soort van onverschilligheid

 


Derek Otte (Rotterdam, 10 februari 1988)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jacob (Jac.) van Hattum werd geboren in Wommels op 10 februari 1900. Zie ook alle tags voor Jac. Van Hattum op dit blog.

 

De zwervende monnik

Zeg: God – en zie: op zijn gelaat
vertrekt zich slechts een enk’le spier,
maar ’t is, of een gemarteld dier
zijn felle klauwen naar U slaat.

Want onder dit grootmogend Woord
heeft men in ’t machtige convent
zijn ongebreideldheid gesmoord
en hem slechts boeten toegekend.

En die een zesde werelddeel
in kaart bracht en ook vinden zou,
was elke litanie te veel,
de pij het mind’re kleed der vrouw.

Hij wilde dolende alom
en niets, dan enkel zwervend zijn
en van convent en trotse dom
viel elke zuilengang te klein.

Vloekend het opgedrongen lot,
gelofte brekend’ en ontvlucht,
werd hem de groote naam van God
meer ontzagwekkend en geducht.

Zeg: God – en zie: op zijn gelaat
vertrekt zich slechts een enk’le spier,
maar ’t is, of een gemarteld dier
zijn felle klauwen naar U slaat.

 

 
Jac. van Hattum (10 februari 1900 – 19 augustus 1981)
Eind jaren 1960

 

De Duitse schrijfster Simone Trieder werd geboren op 10 februari 1959 in Quedlinburg. Zie ook alle tags voor Simone Trieder op dit blog.

Uit: Individuum

“An sonnigen Tagen steht er an einem Tischchen vor dem Kiosk und spielt mit seinen Kunden Schach. Zwischendurch versorgt er die Hungernden mit neuen Nachrichten aus der Königsebene. Schnell sind sie satt und nicken zufrieden in dem Bewusstsein, grad kein König zu sein, bei den Problemen. Und schon stellt sich der Hunger nach dem nächsten Blatt ein. Sie sehen nicht, dass der blondlockige Zeitungsverkäufer selbst ein König ist, der seinen Königs kollegen die Dame wegnehmen kann.
In seinem Kiosk zwischen Playboy und Geo, über Bild und unter Brigitte wippt an einer Wäscheleine, gehalten von nur einer Klammer, das ernste Porträt eines Literaten, dessen schmale Bändchen zu verkaufen er bereit ist.“
Grad gegenüber, genau am Eck ist der Zigarren­laden. Der Händler, dessen Frauen den Laden am Leben halten, ist nur zeitig, ganz zeitig anzutreffen, wenn er schon oder noch betrunken den frühen Zigarettenkäufern mit dem Wechselgeld den immer gleichen Kommen­tar zum wechselnden poli­tischen Geschehen gibt: Es ist alles längst abgemacht und wir sind die Dummen. Kein Käufer widerspricht, denn er braucht seine Zigaretten. Vielleicht ist gar nicht der Chef, sondern nur eine Aushilfe, bis die Damen ihre Einkäufe erledigt haben. Oder die Post.
Wo die Schlangen der Ent­täuschten nicht abreißen, der Versandfirma den Traumpullover zurück zu senden, weil er wider Erwarten kein Traum war. Zwischen die Ent­täuschten mischen sich die Hoffnungs­vollen mit roten Hektikflecken am Hals. Ihre Pakete und Brief­umschläge enthalten Wer­bungen um Liebe, um einen Job, um Geld, die sie den blassen Damen hinter dem Schalter verschämt anvertrauen. Regungslos profes­sionell stapeln die Hoffnung auf Ent­täuschung bis unter die Decke. Nur ein Ticken in einem der Pakete kann sie irritieren. Sie schauen sich an, legen das Ohr an die einzelnen Pakete. Ein böser Blick streift die Kunden: Wir tun doch alles, was ihr von uns verlangt. Und ihr trachtet uns nach dem Leben. Dann klingelt ein Wecker. Da hat einer mit dem guten Gewissen, dass er das Postgeschäft erledigt hat, sich erschöpft niedergelegt und verpasst nun grad, woran ihn der Wecker erinnern sollte. An der Post vorbei geht eine Hausfrau und spricht in ihr Nokia-Handy: Du kannst die Kartoffeln jetzt aufsetzen.”

 


Simone Trieder (Quedlinburg, 10 februari 1959)

 

De Duitse dichter en schrijver Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg geboren. Zie ook alle tags voor Bertolt Brecht op dit blog.

Uit: Die heilige Johanna der Schlachthöfe

“DER FLEISCHKÖNIG PIERPONT MAULER BEKOMMT EINEN BRIEF VON SEINEN FREUNDEN IN NEW YORK.
Chicago, Schlachthöfe

MAULER liest einen Brief: „Wie wir deutlich merken, lieber Pierpont, ist der Fleischmarkt seit kurzer Zeit recht verstopft. Auch widerstehen die Zollmauern im Süden allen unseren Angriffen. Demnach scheint es geraten, die Hand vom Fleischhandel zu lassen, lieber Pierpont.“ Diesen Wink bekomme ich heute von meinen lieben Freunden aus New York. Hier kommt mein Kompagnon.
Er verbirgt den Brief.
CRIDLE: Warum so finster, lieber Pierpont?
MAULER: Erinnere, Cridle, dich, wie wir vor Tagen –
Wir gingen durch den Schlachthof, Abend war’s –
An unsrer neuen Packmaschine standen.
Erinnere, Cridle, dich an jenen Ochsen
Der blond und groß und stumpf zum Himmel blickend
Den Streich empfing: mir war’s, als gält er mir.
Ach, Cridle, ach, unser Geschäft ist blutig.
CRIDLE:Die alte Schwäche also, Pierpont?
Unglaublich fast, du, der Gigant der Packer
Des Schlachthofs König, vor dem Schlächter zittern
Zergehst in Schmerz um einen blonden Ochsen!
Verrat’s, ich bitt dich, niemand außer mir.
MAULER:O treuer Cridle!
Ich hätte nicht zum Schlachthof gehen sollen!
Seit ich in dies Geschäft hineinging, also sieben
Jahre, vermied ich’s, Cridle, ich vermag’s
Nicht länger: heute noch geb ich es auf, dies blutige Geschäft.
Nimm du’s, ich geb dir meinen Anteil billigst.
Dir gäb ich ihn am liebsten, denn wie du
Mit dem Geschäft verwachsen bist, ist’s keiner.
CRIDLE:Wie billig?
MAULER:Darüber kann’s bei alten Freunden
Wie du und mir kein langes Handeln geben.
Schreib zehn Millionen!”

 


Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)

 

De Russische dichter en schrijver Boris Leonidovich Pasternak werd geboren in Moskou op 10 februari 1890. Zie ook alle tags voor Boris Pasternak op dit blog.

 

Wind

I am no more but you live on,
And the wind, whining and complaining,
Is shaking house and forest, straining
Not single fir trees one by one
But the whole wood, all trees together,
With all the distance far and wide,
Like sail-less yachts in stormy weather
When moored within a bay they lie.
And this not out of wanton pride
Or fury bent on aimless wronging,
But to provide a lullaby
For you with words of grief and longing,

 

The Drowsy Garden

The drowsy garden scatters insects
Bronze as the ash from braziers blown.
Level with me and with my candle,
Hang flowering worlds, their leaves full-grown.

As into some unheard-of dogma
I move across into this night,
Where a worn poplar age has grizzled
Screens the moon’s strip of fallow light,

Where the pond lies, an open secret,
Where apple bloom is surf and sigh,
And where the garden, a lake dwelling,
Holds out in front of it the sky.

 

I Grew. Foul Weather, Dreams, Forebodings…

I grew. Foul weather, dreams, forebodings
Were bearing me – a Ganymede –
Away from earth; distress was growing
Like wings – to spread, to hold, to lead.

I grew. The veil of woven sunsets
At dusk would cling to me and swell.
With wine in glasses we would gather
To celebrate a sad farewell,

And yet the eagle’s clasp already
Refreshes forearms’ heated strain.
The days have gone, when, love, you floated
Above me, harbinger of pain.

Do we not share the sky, the flying?
Now, like a swan, his death-song done,
Rejoice! In triumph, with the eagle
Shoulder to shoulder, we are one.

 

 
Boris Pasternak (10 februari 1890 – 30 mei 1960)

 

De Surinaamse dichteres Carry-Ann Tjong-Ayong werd op 10 februari 1941 in Paramaribo, Suriname geboren Zie ook alle tags voor Carry-Ann Tjong-Ayong op dit blog.

 

Baanzand

verschroeide kindervoetjes
reppen zich door hete
kristallen korrels op weg naar
Bersaba
waar de
parakoranti kruimelig
lokken in de hutten
van pinabladeren
en droge stokken

in de middagkoelte
opgefrist door zuurwater
en pompelmoes
slepen zij
door de
nu weldadig
koele parels
hun weg terug
naar GeGe’s
rithmisch lonken

en de goudrode vonken
die de ijzeren draak
laat ontsnappen
als hij
zijn weg baant
onder de volle maan
in de oktobermaand
van
vakantiekindervreugd

baanzand
dat door
mijn vingers glijdt
als de sprookjes
die Ouma
mij toefluistert
met haar
warme stem
vol mystieke wonderen
van weleer

 


Carry-Ann Tjong-Ayong (Paramaribo, 10 februari 1941)
Hier tijdens een optreden samen met Patrick Karijowidjojo, 2008

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e februari ook mijn vorige blog van vandaag.

Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Derek Otte, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Carry-Ann Tjong-Ayong

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: Buzz Aldrin, what happened to you in all the confusion? (Vertaald door Deborah Dawkin & Erik Skuggevik)

It is a Tuesday. There can be no doubt. I see it in the light, the traffic outside the windows will continue to stream all day, slowly, disinterestedly, people driving back and forth from habit, rather than necessity. Tuesday. The week’s most superfluous day. A day that almost nobody notices amongst all the other days. I read somewhere, I don’t remember where, that statistics showed there were 34% fewer appointments made on an average Tuesday than on any other day. On a worldwide basis. That’s how it is. On the other hand a considerably greater number of funerals are held on Tuesdays than during the rest of the week. They sort of bunch up, you never get on top of it.”
****

I had a friend.
And had this not been so, I would never have ended up with a large sum of money in my inside pocket, and been almost run over, I would never have rescued a person from the sea or been thrown out of various bars. I would not have come centimetres from jumping eleven hundred metres down from a mountain, I would never have tried building a boat, and last, but not least, I might never have disappeared.
But I had a friend.
Jørn.
Jørn played in a band.
And I’d said yes. It was some weeks ago now. He’d asked me one evening, as we sat in his flat in Storhaug. Jørn and Roar were going over with his band, Perkleiva, at the end of July, together with another Norwegian band, The Kulta Beats from Trondheim, they were going to play at some festival over there, on the Faeroe Isles, a gig they’d been offered through the Stavanger Council, so far as I understood. Stavanger and Tórshavn were twinned towns, and Stavanger wanted to do its bit for the Faeroese National Day, Olsok. Some Danish band, whose name I never remember, were invited too, as well as all the Faeroese artists. That was what I’d been told. More or less. And that I was going with them in the guise of being their soundman. Although it was probably just Jørn’s way of trying to drag me along, drag me out, show me that it could be good doing concerts, playing in a band, he’d never totally abandoned the idea of us two playing together, of me singing. He really wanted me to sing. But I’d kept my mouth shut. Officially, for the organisers, the reason for my coming was Claus. Claus was Perkleiva’s producer, but he and his girlfriend were expecting a baby, it could arrive any minute, so he’d cancelled, understandably, more preoccupied with ultrasound than the sound of guitars. And I was, well yes, I needed a holiday, and sure, I’d always enjoyed travelling, and no, I had no other plans.”

 

 
Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)
Cover Noorse uitgave

Lees verder “Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Derek Otte, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Carry-Ann Tjong-Ayong”

Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Derek Otte, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Paste/nak, Carry-Ann Tjong-Ayong

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: Darlah (Vertaald door Gabriele Haefs)

„Dieses Bild wurde von James Irwin von Apollo 15 auf dem Mond aufgenommen. Der Astronaut auf dem Foto ist David R. Scott.“
„Aber wer ist die andere Person im Hintergrund?“
„Das wissen wir nicht.“
„Das wisst ihr nicht? Was zum Teufel wird hier eigentlichgespielt?“
„Alles zu seiner Zeit, Johnson. Alle Informationen, um die du hier bittest, werden zugänglich gemacht werden, wenn wir einstimmig beschließen, das Projekt weiterzuverfolgen. Aber erst dann. Und jetzt lasst uns über etwas anderes reden. Wie erklären wir, dass wir seit vierzig Jahren einen unbenutzten Stützpunkt auf dem Mond haben, ohne dass irgendwer davon erfahren hat?“
„Unbenutzt? Willst du damit sagen, dass sich dort noch nie jemand aufgehalten hat?“‚ fragte einer der im Raum anwesenden Astronauten. »Was ist mit denen, die den Stützpunkt konstruiert haben?“
„Die waren nie dort. Sie haben die Module montiert, sie auf der Oberfläche aufgestellt und sind zur Erde zurückgekehrt.“
Ein Mann erhob sich und sagte mit einem dümmlichen Lächeln: „Wir lancieren das als Geschenk. Und erzählen, dass wir vierzig Jahre gebraucht haben, um alles zu testen und uns davon zu überzeugen, dass es perfekt funktioniert.“
„Tut es das?“‚ fragte ein anderer.
„Im Prinzip ja“, antwortete der Mann mit dem dämlichen Lächeln.
„Im Prinzip ist aber nicht gut genug, oder was?“
„Es muss reichen. Für mehr fehlt uns die Zeit. Wir können ja nicht gut eine neue Station bauen, oder? Wir müssen innerhalb der nächsten fünfzehn Jahre wieder hin, sonst ist es zu spät.“

 

 
Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

Lees verder “Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Derek Otte, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Paste/nak, Carry-Ann Tjong-Ayong”

Dolce far niente, Bertolt Brecht, John Green, Drs. P, Marion Bloem, Pepijn Lanen, Stephen Fry

Dolce far niente

 

 
Scène d’été door Frédéric Bazille, 1869

 

Vom Schwimmen in Seen und Flüssen

Im bleichen Sommer, wenn die Winde oben
Nur in dem Laub der großen Bäume sausen
Muß man in Flüssen liegen oder Teichen
Wie die Gewächse, worin Hechte hausen.

Der Leib wird leicht im Wasser. Wenn der Arm
Leicht aus dem Wasser in den Himmel fällt
Wiegt ihn der kleine Wind vergessen
Weil er ihn wohl für braunes Astwerk hält.

Der Himmel bietet mittags große Stille.
Man macht die Augen zu, wenn Schwalben kommen.
Der Schlamm ist warm. Wenn kühle Blasen quellen
Weiß man: Ein Fisch ist jetzt durch uns geschwommen.

Mein Leib, die Schenkel und der stille Arm
Wir liegen still im Wasser, ganz geeint
Nur wenn die kühlen Fische durch uns schwimmen
Fühl ich, daß Sonne überm Tümpel scheint.

Wenn man am Abend von dem langen Liegen
Sehr faul wird, so, daß alle Glieder beißen
Muß man das alles, ohne Rücksicht, klatschend
In blaue Flüsse schmeißen, die sehr reißen.

Am besten ist´s, man hält´s bis Abend aus.
Weil dann der bleiche Haifischhimmel kommt
Bös und gefräßig über Fluß und Sträuchern
Und alle Dinge sind, wie´s ihnen frommt.

Natürlich muß man auf dem Rücken liegen
So wie gewöhnlich. Und sich treiben lassen.
Man muß nicht schwimmen, nein, nur so tun, als
Gehöre man einfach zu Schottermassen.

Man soll den Himmel anschauen und so tun
Als ob einen ein Weib trägt, und es stimmt.
Ganz ohne großen Umtrieb, wie der liebe Gott tut
Wenn er am Abend noch in seinen Flüssen schwimmt.

 

 
Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)
Augsburg. Bertolt Brecht werd geboren in Augsburg.

Lees verder “Dolce far niente, Bertolt Brecht, John Green, Drs. P, Marion Bloem, Pepijn Lanen, Stephen Fry”

Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Jakov Lind, Carry-Ann Tjong-Ayong

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: 172 Hours on the Moon

“That’s the stupidest thing I’ve ever heard,” Mia Nomeland said, giving her parents an unenthusiastic look. “No way.”
“But Mia, honey. It’s an amazing opportunity, don’t you think?”
Her parents were sitting side by side on the sofa, as if glued together, with the ad they had clipped out of the newspaper lying on the coffee table in front of them. Every last corner of the world had already had a chance to see some version of it. The campaign had been running for weeks on TV, the radio, the Internet, and in the papers, and the name NASA was on its way to becoming as well known around the globe as Coca-Cola or McDonald’s.
“An opportunity for what? To make a fool of myself?”
“Won’t you even consider it?” her mother tried. “The deadline isn’t for a month, you know.”
“No! I don’t want to consider it. There’s nothing for me to do up there. There’s something for me to do absolutely everywhere except on the moon.”
“If it were me, I would have applied on the spot,” her mother said.
“Well, I’m sure my friends and I are all very glad that you’re not me.”
“Mia!”
“Fine, sorry. It’s just that I . . . I don’t care. Is that so hard for you to understand? You guys are always telling me that the world is full of opportunities and that you have to choose some and let others pass you by. And that there are enough opportunities to last a lifetime and then some. Right, Dad?”
Her dad mumbled some sort of response and looked the other way.
Her mother sighed. “I’ll leave the ad over here on the piano for a while, in case you change your mind.”
It’s always like this, Mia thought, leaving the living room. They’re not listening. They’re just waiting for me to finish talking.”

 

 
Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

Lees verder “Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Jakov Lind, Carry-Ann Tjong-Ayong”

Johan Harstad, Åsne Seierstad, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Jakov Lind, Carry-Ann Tjong-Ayong

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: 172 Hours on the Moon (Vertaald door Tara F. Chace)

“That’s the stupidest thing I’ve ever heard,” Mia Nomeland said, giving her parents an unenthusiastic look. “No way.”
“But Mia, honey. It’s an amazing opportunity, don’t you think?”
Her parents were sitting side by side on the sofa, as if glued together, with the ad they had clipped out of the newspaper lying on the coffee table in front of them. Every last corner of the world had already had a chance to see some version of it. The campaign had been running for weeks on TV, the radio, the Internet, and in the papers, and the name NASA was on its way to becoming as well known around the globe as Coca-Cola or McDonald’s.
“An opportunity for what? To make a fool of myself?”
“Won’t you even consider it?” her mother tried. “The deadline isn’t for a month, you know.”
“No! I don’t want to consider it. There’s nothing for me to do up there. There’s something for me to do absolutely everywhere except on the moon.”
“If it were me, I would have applied on the spot,” her mother said.
“Well, I’m sure my friends and I are all very glad that you’re not me.”
“Mia!”
“Fine, sorry. It’s just that I . . . I don’t care. Is that so hard for you to understand? You guys are always telling me that the world is full of opportunities and that you have to choose some and let others pass you by. And that there are enough opportunities to last a lifetime and then some. Right, Dad?”

 
Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

Lees verder “Johan Harstad, Åsne Seierstad, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Jakov Lind, Carry-Ann Tjong-Ayong”

Johan Harstad, Åsne Seierstad, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Jakov Lind, Carry-Ann Tjong-Ayong

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: Buzz Aldrin, What Happened to You in All the Confusion? (Vertaald door Deborah Dawkin)

“It is a Tuesday.There can be no doubt about that.I see it in the light, the traffic outside the windows will continue to stream all day, slowly,disinterestedly, people driving back and forth out of habit rather than necessity.Tuesday.The week’s most superfluous day. A day that almost nobody notices among all the other days. I read somewhere, I don’t remember where, that statistics showed there were 34 perccent fewer appointments made on an average Tuesday than on any other day.Ona worldwide basis.That’s how it is.On the other hand a much greater number of funerals are held on Tuesdays than during the rest of the week.They sort of bunch up, you never get on top of it.
I had a friend. And had this not been so, I would never have ended up with a large sum of money in my inside pocket, and been almost run over, I would never have rescued a person from the sea nor been thrown out of various bars. I would not have come inches from jumping three thousand feet down from a mountain, I would never have tried building a boat,and last, but not least, I might never have disappeared. But I had a friend. Jørn. Jørn played in a band. And I’d said yes. It was some weeks ago now. He’d asked me one evening, as we sat in his apartment in Storhaug. Jørn and Roar were going over with his band, Perkleiva, at the end of July, together with another Norwegian band, the Kulta Beats from Trondheim, they were going to play at some festival over there, on the Faroe Isles, a gig they’d been offered through the Stavanger Council, as far as I understood. Stavanger and Tórshavn were twinned towns,and Stavanger wanted to do its bit for the Faroese National Day, Olsok. Some Danish band, whose name I can never remember, were invited too, as well as all the Faroese artists.That was what I’d been told. More or less. And that I was going with them in the guise of being their soundman.”

 
Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)

Lees verder “Johan Harstad, Åsne Seierstad, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Jakov Lind, Carry-Ann Tjong-Ayong”