An Rutgers van der Loeff, Franz Schuh, Lionel Johnson, Paul Heyse, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

Uit: De Elfstedentocht

“Met grote ogen staart hij naar de mannen die diep voorovergebogen komen aansuizen. Ze remmen af, steken groetend de handen op, slieren langs de controletafels, waar ze in grote haast hun kaart ter stempeling aan bieden. “Gauw, gauw!” Iedereen roept hun iets toe. “Hou vol! Goed zo! We zijn trots op jullie!” Anderen vragen hoe het ijs was.
En Tabe? Waar is Tabe? Ja – daar is hij! De achterste. Maar toch maar in de kopgroep. Tabe wordt extra toegejuicht. Tabe is hun man. “Zet ‘m op, Tabe!” dat is Tjeerds hoge stem, bijna hees van opwinding. Maar hij wordt overschreeuwd door anderen. Het hele dorp leeft mee. Stel je voor dat uit hún midden de overwinnaar zou komen. Kijk die Tabe eens! Is hij niet geweldig? Daar spurt hij alweer weg, nadat hij haastig een kop warme melk met ei naar binnen geslurpt heeft. Hij is niet de achterste nu. Hij rijdt gelijk op met nummers zeven en acht, hij komt vóór. De juichende stemmen aan de kant geven hem reuzekracht. – Nu zijn ze weg – de hele groep.
Jelle heeft het hart in de schoenen voelen zinken. Hij is de enige die heeft uitgekeken naar die ander, die bij Tabe moest zijn. Maar die ander was er niet.
“Hee zeg.” Iemand slaat hem op de schouder. “Waar is Auke toch? ‘k Heb hem overal gezocht.”
” ‘k Weet niet,” stamelt Jelle en hij maakt dat hij wegkomt. Verderop, waar niet zoveel mensen staan, dáár gaat hij heen.
“De volgenden! Daar heb je ze – de tweede groep!” hoort hij roepen. Opeens voelt hij zich koud worden. Daar rijdt midden in de tweede groep, onopvallend, een tamelijk tengere figuur. De ijsmuts diep over het hoofd getrokken. Beheerst rijdt hij tussen de anderen, die opeens extra spurten om vóór te zijn bij de controletafels.
Plotseling klinkt er een kreet: “Maar dat is Auke!”

 

 
An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)
Amsterdam in de winter, Prinsengracht

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Franz Schuh, Lionel Johnson, Paul Heyse, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”

An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

Uit: Waarom schrijf ik kinderboeken?

“Als ik me moet gaan afvragen waarom ik met zoveel plezier juist kinderboeken schrijf, dan vind ik de beantwoording daarvan moeilijk. Zeker, ik houd van kinderen. Goed, maar dat is niets bijzonders. – Kinderen boeien me uitermate. Akkoord, dat is al iets anders. – Maar volwassenen boeien me ook. Beiden kan ik urenlang observeren zonder er een ogenblik genoeg van te krijgen, en er hoeft niets bijzonders voor te gebeuren.
Toch ligt het bij kinderen iets anders. Kinderen maken me nooit moedeloos, integendeel. Ze maken minder schijnbewegingen, ze tonen onverhulder wat ze zijn en er schuilen in hen nog zoveel mogelijkheden. Ze zijn niet beter of slechter dan volwassenen, maar ze zijn een stuk echter. Let wel, ik gebruik hier de comparatieve en niet de absolute vorm – er zijn heel wat schijnheilige krengetjes bij, tóch houden ook die hun omgeving en zichzelf minder voor de gek dan veel van hun volwassen soortgenoten.
Kinderen zijn ontroerender in hun betrekkelijke simplicitas. Maar ze zullen zich nooit de luxe kunnen veroorloven zo te blijven. Opgroeiende zullen ze harder moeten worden, en ongeloviger en meer gewapend tegen wat hun te wachten staat. Ze zullen zich staande moeten houden, ze zullen kunstgrepen gaan aanleren om zich te kunnen handhaven. Voordat dit alles gebeurt of tijdens dit gebeuren zou ik graag met hen te maken willen hebben. Niet om het bevorderen van het proces, noch om het tegen te gaan, maar om zo nu en dan een kleine wind te doen waaien die misschien een gelukkig invloed kan hebben op het klimaat waarin dit proces zich afspeelt.”

 
An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)
Cover biografie

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”

An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

 

Uit: Rossy, dat krantenkind

‘Twee verpleegsters voor één zo’n klein ding,’ zei zijn vrouw dromerig, starend naar het groene dak daar verderop. Toen schoof zij haastig het doekje, dat zij over haar krullen droeg, wat steviger naar voren, want er ging een trilling door het Reuzenwiel. ‘We gaan weer,’ zei ze. Maar tegelijkertijd riep een machtige stem door een luidspreker naar boven dat ze geduld moesten hebben en zich niet ongerust moesten maken. Er werd even iets verholpen aan de machinerie.

‘We hangen hier dus toch niet voor de aardigheid; valt me van ze tegen,’ zei Ricky.

‘Ik vind het hier boven prettiger dan beneden in al die drukte. En het is hier koeler,’ zei het meisje. Zij heette Mary, maar hij noemde haar altijd Baby. En zijn echte baby noemde hij bij al die mooie lange namen, die hij had verzonnen omdat dat het enige was wat ze hun dochtertje hadden kunnen geven bij haar geboorte. En ook omdat hij het leuk vond dat de ambtenaar van de Burgerlijke Stand zo veel moest opschrijven. Want Ricky Carlotto was óók nog erg jong. Hij was negentien en zij achttien.

‘We zijn een mooie vader en moeder,’ zei Ricky, terwijl hij door zijn zwarte haren streek. Zijn strooien hoed lag op Mary’s schoot. ‘Hier zitten wij lekker in het Reuzenwiel, terwijl onze dochter beneden in het tentoonstellingsgebouw door duizenden mensen wordt bekeken en ons geld opbrengt, zo klein als ze is.’

‘Honderd dollar,’ zei Mary ernstig. ‘Honderd dollar verdient ze voor ons, en zij weegt nog geen twee en een half pond. En we krijgen duizend dollar,’ zei ze langzamer, ‘duizend dollar, als ze dood gaat …’

‘Gebeurt niet,’ zei Ricky vastberaden. ‘Gebeurt absoluut niet. Bedenk maar eens even: zij krijgt de beste, de allerbeste, de allerfijnste verzorging die er bestaat. Millionnairs- en senatorenkinderen krijgen het niet beter. Het gebéúrt niet, Baby. Ze is klein, maar taai. Zul je zien. ’t Zit in de familie. Mijn grootmoeder is óók honderd jaar geworden. Wel vijf dokters hebben ons verteld dat dit de beste kans is die er voor haar bestaat!’

 

An Rutgers van der Loeff(15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”

An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2009 en ook mijn blog van 15 maart 2010.

 

Uit: Rossy, dat krantenkind

 

En daarmee doelde hij op heel dat rumoerige en kleurige gedoe daar onder hen, al die rode, witte, gele, groene, gestreepte en effen tentdaken en -daakjes, al dat lawaai van luidsprekers en muziek en duizenden roezende en schreeuwende stemmen, al die geuren, al dat gedrang, al dat plezier en al dat verlangen van de mensen om dingen te doen, te zien en te horen die anders zijn dan wat ze op alle andere dagen van het jaar doen, zien en horen.

‘Wat een kabaal, hè?’ zei het meisje.

‘Hierboven lijkt het net gonzen,’ zei de man.

Ze luisterden allebei.

‘Zou er iets aan het wiel kapot zijn?’

‘Nee, waarom?’

‘Het duurt zo lang.’

De man antwoordde niet. Hij was erg stil voor zijn doen, maar dat zou wel niet lang duren. Hij tuurde naar een groen dak van een van de vele witte gebouwen, die op het ernstiger deel van het geweldige tentoonstellingsterrein lagen. ‘Hoe zou zij het nu maken, denk je?’ vroeg hij. ‘Onze Eleonora Roswita Alberta?’

Het meisje keek verdrietig dezelfde kant op. Zij léék alleen maar een meisje. Zij was de vrouw van Ricky Carlotto, en Ricky Carlotto was de man naast haar in het bakje. Maar zij was een heel jonge vrouw en niemand zou gedacht hebben dat die twee daar al lang getrouwd konden zijn en zelfs een kind hadden.

‘Ik weet het niet,’ zei ze langzaam. En het scheelde niet veel of er kwamen weer tranen in haar ogen.

Ze hadden Eleonora Roswita Alberta zo héél alleen en zo verschrikkelijk erg klein moeten achterlaten in het grote, witte tentoonstellingsgebouw, waar de medische apparaten werden vertoond. Operatietafels, straal-apparaten, tandartsstoelen en kasten vol dingen waar een gewoon mens niets van begrijpt. En in dat ene kleine witte kamertje de allernieuwste electrische stoofwieg of couveuse, voor te vroeg of te klein geboren kindertjes. Met de kleine, véél te kleine E.R.A. er in.

‘Ze wordt verzorgd als een millionnairsdochter,’ zei Ricky.

‘Ze moesten eens weten dat haar vader van ’s ochtends tot ’s avonds een rammelende vrachtauto rijdt.’

 

 

An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

 

 

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Lionel Johnson, Paul Heyse, Franz Schuh, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”

Andreas Okopenko, Lionel Johnson, Ángelos Sikeliános, An Rutgers van der Loeff, Paul Heyse, Franz Schuh, Wolfgang Müller von Königswinter

De Oostenrijkse schrijver Andreas Okopenko werd in Košice (Slowakije) geboren op 15 maart 1930. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2008 en ook mijn blog van 15 maart 2009.

 

Uit: Explosion

 

“Ich Dreizehnjähriger bastelte Feuerwerkskörper in allen Farben. Raketenautos aus Munition. Hörte von anderen Kindern, wie sie ein dickes gläsernes Tintenfaß mit Schießpulver füllten und in der Erde mit einer Taschenlampe zündeten. Wolfi kostete es das Aug. Ich lernte mit vierzehn Bombenfeuer auspatschen, Phosphor abkratzen, sprühendes Thermit auf der Schaufel in den Sandkasten tragen. Ich kannte mit fünfzehn die Herstellung von Dynamit und dem Knallquecksilber, mit dem man es zündet. Sogar die Sicherheitsvorkehrungen kannte ich, und das war es eben: Darum kann ich mir bis heute die Explosion nicht vorstellen. Obwohl ich dann jahrelang Chemiker war. Ich wußte die Gesetze und Formeln, sah Wochenschauen mit Minen und Pilzen, hetzte für den Frieden, mit den Verlustziffern von Dresden und Korea, fernglotzte den knalligen Start der Mondraketen, werde noch selbst im Pilz sitzen E und werde mir immer noch nicht die Explosion vorstellen können.”

.”

okopenko

Andreas Okopenko (Košice, 15 maart 1930)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Lionel Pigot Johnson werd geboren op 15 maart 1867 in Broadstairs. Zie ook mijn blog van 15 maart 2009.

 

The Age of a Dream

 

IMAGERIES of dreams reveal a gracious age:

Black armour, falling lace, and altar lights at morn.

The courtesy of saints, their gentleness and scorn,

Lights on an earth more fair, than shone from Plato’s page:

The courtesy of knights, fair calm and sacred rage:

The courtesy of love, sorrow for love’s sake borne.

Vanished, those high conceits! Desolate and forlorn,

We hunger against hope for the lost heritage.

Gone now, the cavern work! Ruined, the golden shrine!

No more the glorious organs pour their voice divine;

No more the frankincense drifts through the Holy Place:

Now from the broken tower, what solemn bell still tolls,

Mourning what piteous death? Answer, O saddened souls!

Who mourn the death of beauty and the death of grace.

 

johnson_broadstairs

Lionel Johnson (15 maart 1867 – 4 oktober 1902)
Broadstairs, met bovenin Bleak House (Geen portret beschikbaar)

 

De Griekse dichter Ángelos Sikeliános werd geboren op 15 maart 1884 op het eiland Lefkas. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2009.

 

Dorpshuwelijk

 

Voor mijn geliefde, die mijn hart breekt.
O Jesaja, dans van vreugde, want de Maagd verwacht een kind.
Luister je binnen je sluier, stil,
door God versneld hart?
O Jesaja,
O diepte en stilte van de maagdelijkheid! Volg je man.
O Jesaja,
Laat ze witte rijst werpen als een lentebui.
O Jesaja,
Laat haar nu, teder als een lentebui,
haar sluier spreiden.
O Jesaja,
O de vrede van de bruidsdageraad.
O Jesaja,
En hij luistert, en hij luistert.
O Jesaja,

 

En laat, als een fontein van kristalhelder water,
de meisjes voor de bruid langs gaan,
terwijl ze uit een ooghoek haar blik aanschouwen, alsof ze kruiken op hun hoofd balanceren.

 

O Jesaja,
O, als Leto die Apollo baart,
Luister je binnen je sluier?
O Jesaja,
Rechtop staand, haar handen klein en bleek,
(Laat ze witte rijst werpen…)
O Jesaja,
Greep ze de hemelse palmboom op Delos,
als een lentebui.
O Jesaja,
Moge je haar mystieke beeld…
O de vrede van de bruidsdageraad.
O Jesaja, Vastgehouden door het sterke hart van je echtgenoot, en hij luistert.
O Jesaja,
Breng je kind met een enkele kreet in de wereld,
Zoals de dichter zijn schepping voortbrengt.
O Jesaja, dans van vreugde, want de Maagd verwacht een kind.

 

AngelosSikelianos

Ángelos Sikeliános (15 maart 1884 – 9 juni 1951)

 

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2009.

 

Uit: De Elfstedentocht

 

“Er worden ketels en pannen vol chocolademelk gekookt om gratis uit te schenken. Kruidenier Jans heeft er vijftig kilo kantkoek bij gedaan. En in menig huisje en bij bruggen op de route wordt iets warms klaar gehouden, voor als ze straks komen: de Elfstedenrijders.

 “Al lang voordat de eerste in zicht is, heb je je nek stijfgekeken,” zegt Lange Jan, die bruggewachter is. Zijn brug is gelukkig hoog genoeg. Maar er zijn andere! “Daar zullen wat builen van komen!” voorspelt hij somber.

Jelle is het ijs op. Opeens hoort hij gejuich opstijgen bij het café van Zwart, waar de meeste mensen staan. Hij holt erheen, glijdt hele stukken op zijn klompen.

“Tabe!” hoort hij roepen. “Tabe Hoek heeft de kopgroep gehaald. Maar d’r is nog een bij hem. Ze weten niet wie!”

Wie! Jelle voelt hoe het bloed hem naar de wangen stijgt. Hij keert zich gauw om. Tot ver op de baan ziet hij nu kleine zwarte figuren bewegen. Het zijn de schaatsers die een deel van de route rijden of mannen die de baan vegen – nog steeds stuift de wind nieuwe sneeuw op het ijs.

Daar komt opeens een controleur aanrijden, met een gezicht rood van kwaadheid onder z’n pelsmuts.

“Bij de fabriek van Kwakels hebben ze vuil water in de vaart geloosd. Het ijs is er onbetrouwbaar geworden. Er moeten lui heen om de boel af te zetten en een strobaan op de kant te leggen.”

Jelle holt met de boodschap naar het café van Zwart waar het bestuur van de IJsvereniging zit. Hij moet zich tussen de mensen doorwringen. Binnen slaat de rook hem op de keel.”

 

rutgers

An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2009.

 

Vorfrühling

 

Stürm
e brausten über Nacht,

und die kahlen Wipfel troffen.

Frühe war mein Herz erwacht,

schüchtern zwischen Furcht und Hoffen.

Horch, ein trautgeschwätz’ger Ton

dringt zu mir vom Wald hernieder.

Nisten in den Zweigen schon

die geliebten Amseln wieder?

 

Dort am Weg der weiße Streif –

Zweifelnd frag’ ich mein Gemüte:

Ist’s ein später Winterreif

oder erste Schlehenblüte?

 

 

Auf der Heimfahrt

 

Es steht ein Haus im Garten,

kühl an ein Wäldchen angelehnt.

Auf allen meinen Fahrten

hab’ ich nach ihm mich heimgesehnt.

Wie süß erklang

dort Vogelsang,

wie lachten Blumen ringsumher!

Wie ging’s im Lauf

die Stieg’ hinauf –

Nun graut mir vor der Wiederkehr.

Im Haus, da ist ein Zimmer,

so luftig hoch, so blank und rein.

Was nur an Sonnenschimmer

ums Häuschen streifte, drang herein.

Wie lustig klang

dort Kindersang,

kein Winkel war von Spielen leer;

dort fand ich Rast

nach Tageslast –

Nun öffn’ ich seine Tür nicht mehr.

 

Im Haus erklang ein Name

von allen Lippen fort und fort,

der hatte wundersame

Gewalt, schier wie ein Zauberwort.

Auf jedem Mund

ein Lächeln stund,

als ob’s des Frühlings Namen wär’ –

Jetzt geht er stumm

gespenstig um,

und wer ihn ausspricht, lacht nicht mehr.

 

477px-Paul_Heyse

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)

 

De Oostenrijkse schrijver en essayist Franz Schuh werd geboren op 15 maart 1947 in Wenen. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2009.

 

Uit: Schwere Vorwürfe, schmutzige Wäsche

 

“Das Beisl im Eck. Als ich damals den berühmten französischen Philosophen und Psychoanalytiker Jacques Lacan durch Wien führte (ich zeigte ihm alle wichtigen Freud-Gedenkstätten, einschließlich des Wohnhauses von Leupold-Löwenthal und etwas vom Rest, den es darüber hinaus in Wien noch zu sehen gibt), da ereignete sich Seltsames mit dem berühmten Mann aus Frankreich. Kurz vor seinem Abflug – Kapitäne exotischer Linien, heimisches Bodenpersonal, Passagiere aus aller Herren Länder eilten an uns vorüber – nahmen wir im Flughafenrestaurant einen heißen Tee. Der Beutel schwabbelte übel in der braunen Brühe. War ein Teebeutel das Motiv der Inspiration? Jedenfalls schnellte der Analytiker plötzlich hoch und rief, wie vom Schicksal gebeutelt oder vom Schlag getroffen: »Le Beisl n’existe pas!«

Ich war peinlich berührt, wie ich es immer bin, wenn jemand aus sich herausgeht. Ich achte darauf, daß die Menschen bei sich bleiben und mich vor ihrem wahren Wesen, vor ihren Einfällen und Eruptionen beschützen. Aber wenn ein geistiger Mensch, ein Psychiater, sich so weit vergißt, daß er einen Satz unvermutet herausbrüllt, dann ist es unmöglich, diesem Satz gegenüber Widerstand zu leisten. Er blieb mir im Gedächtnis, und noch im Flughafenschallplattengeschäft erstand ich eine Kassette, auf der Peter Alexander sang: »Das kleine Beisl in unserer Straße«, ein Chanson, das es auch in gesamtdeutscher Sprache gibt: »Die kleine Kneipe in unserer Straße«.

Die Kassette schickte ich gleich vom Flughafenpostamt an Jacques Lacan, und ich gebe zu, daß ich damit dem großen Mann, wie man bei uns sagt, »eins auswischen« wollte. Ich stellte mir Lacan, dem wir immerhin eine neue Grundlegung der Psychoanalyse zu verdanken haben, vor, wie er in seinem Pariser Domizil diese zutiefst deutsch-österreichischen Klänge eines Peter Alexander auf sich einwirken ließ. Das konnte ihm, auch wenn ihm die schreckliche Rhetorik des Unbewußten kein Geheimnis mehr bot, nicht gut tun. Diese ungesund triefenden Töne, dieses schmierige Schmalz, mit dem sich Peter der Große, wie er hier genannt wird, die Butter aufs Brot verdient, mußte sogar einen Lacan entsetzen.”

 

FRANZ_Schuh

Franz Schuh (Wenen, 15 maart 1947)

 

De Duitse dichter, arts en politicus Wolfgang Müller von Königswinter (eig. Peter Wilhelm Karl Müller) werd geboren op 15 maart 1816 in Königswinter. Zie ook mijn blog van 15 maart 2009.

 

Es zieht herauf die stille Nacht

Es zieht herauf die stille Nacht

und decket alles Land;

Groß, ruhig liegt die Sternenpracht

Der Himmel ausgespannt.

 

Es geht still und leis die Luft,

Rings schlummert Blum´und Baum:

O nur ein Klang, o nur ein Duft,

Ein leiser Schöpfungstraum.

 

Das ist für mich die süße Zeit,

Mein dunkles Herz erglüht,

Und Frieden, Schönheit, Seligkeit

Durchfühlen mein Gemüt.

 

Mein kühles, ernstes Herze lacht,

Das tags erstarret stand:

Mein dunkles Herz, die dunkle Nacht

Sie sind sich ja verwandt.

 

Koenigswinter

Wolfgang Müller von Königswinter (15 maart 1816 – 29 juni 1873)
Buste van Wolfgang Müller von Königswinter op de Rheinallee in Königswinter

Louis Paul Boon, Ben Okri, David Albahari, Gerhard Seyfried, Andreas Okopenko, Kurt Drawert, Lionel Johnson, Ángelos Sikeliános, An Rutgers van der Loeff, Paul Heyse, Franz Schuh, Wolfgang Müller von Königswinter

De Vlaamse dichter, schrijver en kunstschilder Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2008.

Uit: Pieter Daens

 

„Mijn naam is Pieter Daens, maar in het stadje Aalst, waar ik in 1842 geboren werd, spreekt men die naam in dialect uit als Pie Donsj. Rond die tijd was Aalst een haast nog middeleeuws stadje, met wallen en vestingen. Tussen de poorten, hoop en al een honderd hectaren, lagen nauwe stille straatjes waarover het geklingel van de beiaard en het klokgelui der Sintmaartenskerk traag en afgemeten de uren stuksloeg.

In de Kerkstraat woonde mijn vader, Lowieke Donsj, in een houten huurhuis dat de naam ‘Het Zwitsers huis’ droeg. Hij was gevelwitter en schaliedekker van beroep en stond als grapjas bekend. Eens had hij herstelwerken aan de toren der Sintmaartenskerk uit te voeren en stond de weerhaan bij ons in het werkhuis, om verguld te worden. Hij zei dan: ‘Wedden dat ik me zo meteen op het haantje van de toren neerzet?’

Mijn moeder was Anna Maria Boon, een mutsenmaakster die er winkeltje hield en deze mutsen ook nog verkocht aan een kraampje op de zaterdagse markt. Zij was ernstiger van aard dan vader, vroom en ook spaarzaam. Ze schonk hem zes kinderen, drie meisjes en drie jongens, waaronder als laatsten Adolf en ik.

Adolf werd geboren 18 december 1839 en ik drie jaar later, 10 juni 1842. Ik heb steeds naar hem opgekeken, al van in de dagen dat we van de Kerkstraat naar de drukke en rumoerige wijk De Kat liepen, waar we het vrijwel enige lagere schooltje bezochten, dat beheerd werd door de Broeders der Christelijke Scholen, maar in de volksmond de Katschool werd genoemd.

Adolf leek meer op moeder, stil, ernstig, ijvervol. Ik kon er niet aan verhelpen, maar ik had meer de aard van vader, babbelziek, guitig en steeds bereid om grappen uit te halen.“

 

Boon_Roggeman

Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)
Portret van L.P. Boon door Maurice Roggeman

 

De Nigeriaanse dichter en romanschrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2008.

 

An Undeserved Sweetness

 

After the wind lifts the beggar

From his bed of trash

And blows to the empty pubs

At the road’s end

There exists only the silence

Of the world before dawn

And the solitude of trees.

 

Handel on the set mysteriously

Recalls to me the long

Hot nights of childhood spent

In malarial slums

In the midst of potent shrines

At the edge of great seas.

Dreams of the past sing

With voices of the future.

 

And now the world is assaulted

With a sweetness it doesn’t deserve

Flowers sing with the voices of absent bees

The air swells with the vibrant

Solitude of trees who nightly

Whisper of re-invading the world.

 

But the night bends the trees

Into my dreams

And the stars fall with their fruits

Into my lonely world-burnt hands.

 

 

They say

 

They say

Love grows

When the fear of death

Looms.

 

They say

Courage looms

When the fear

Of never loving again

Disappears

In the smell of the enemy

Who crushes us so much

We can only fight.

 

Love and courage grow together

When the flesh is rawest

And the spirit charged

And distorted within the nightmare

We see the possibility

Of a future.

 

OKRI

Ben Okri (Minna, 15 maart 1959)

 

De Servische schrijver David Albahari werd op 15 maart 1948 geboren in Pec in Sevie. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2008.

 

Uit: Words are something else (Vertaald door Ellen Elias-Bursac)

 

THERE WERE DAYS WHEN FATHER AND I WENT OFF TO WALK along the river, and further: along the dilapidated, uncertain steps through the Jewish graveyard to Muhar, and slowly, along the main street, home. We were the same height then, and I wore his summertime, olive-green jacket, tailored ten years earlier in Italy: in 1952. We didn’t talk. We moved through the dense shadows and the even denser shadows; we inhaled, with a gentle trembling of nostrils, the smell of the Danube; we draped ourselves in it like a fisherman’s wife in her kerchiefs; only the sound of the oars, the restless buzz of a motor, and, on the other shore, equally still, a massive, intractable wall of trees, a city of girls bent over their mirrors. The walk didn’t last long: precisely as long as it took to traverse those points, without dialogue, without stopping-two or three times we’d stop at crosswalks and up by the cemetery-in a charge through the empty pathways, down the endless steps (not the first ones, behind Radecki, but the others, the cemetery steps, much sturdier) to Muhar, where, if it started to rain, we’d catch a bus-three stops home.

I didn’t intend to, but sometimes I really wanted to stop him, to ask: “What do you think, how long can this last? How many more times will we be able to walk like this, wordless, silent? Can we? Do we?” Then I still wasn’t sure I’d get taller than him, though I thought I might. At night I often dreamed of flying; in the morning I was thrilled when my trouser legs were shorter, my shoes pinched. We walked together, the same height, the same shoulders, his stomach only hinting at corpulence, though even now he isn’t fat: his skinny, stringy limbs the very opposite of corpulence, the steep bulge under his belt.” 

 

david-albahari_v

David Albahari (Pec, 15 maart 1948)

 

De Duitse schrijver, tekenaar en karikaturist Gerhard Seyfried werd geboren op 15 maart 1948 in München. Na o.a een opleiding tot koopman begon hij in 1967 een opleiding schilderkunst en grafiek aan de Münchner Akademie für das Graphische Gewerbe. Om politieke redenen moest hij de academie verlaten en vanaf 1971 werkte hij als zelfstandig graficus en karikaturist. Ook begon hij stripverhalen te tekenen. In 2003 verscheen zijn historische roman Herero, in 2004 gevolgd door Der schwarze Stern der Tupamaros. Deze tweede roman behandelt een liefdesgeschiedenis die zich afspeelt in het anarchistenmilieu uit de jaren zeventig. Seyfrieds derde roman Gelber Wind oder Der Aufstand der Boxer verscheen in 2008.

Uit: Der schwarze Stern der Tupamaros

 

„Fred Richter klappt den Paß wieder zu und schiebt ihn in die Hemdtasche. Er sitzt auf der steinernen Balustrade und schaut über die weite, graubraune Wasserfläche des Rio de la Plata, dorthin, wo unsichtbar im hellen Dunst Buenos Aires liegen muß. Zu seinen Füßen klatschen die Wellen an die Mauer. Außer den Wellen regt sich nichts. Nirgends ein Mensch, keine Möwen im Himmel, kein Schiff auf dem Strom. Fred ist heute morgen von Buenos Aires herübergekommen, 55 km mit dem nagelneuen Tragflügelboot über den Rio de la Plata. lsabel und Alfredo hatten zwar bedenkliche Gesichter gemacht wegen des Ausflugs nach Uruguay, Bord-aberrys finstere Militärdiktatur war schließlich erst vor einem Jahr zu Ende gegangen, aber er wollte eben einmal hierher, und wenn es nur für ein paar Stunden wäre. Dabei weiß er gar nicht recht, was er eigentlich hier sucht, hier in Colonia del Sacramento, dieser kleinen Provinzhauptstadt. Den Ursprung einer Geschichte, die hier nicht angefangen und hier auch nicht geendet hat? Und doch irgendwie hier begann, hier in Südamerika, wo weder er noch Jenny jemals waren. Er kehrt dem großen Strom den Rücken und wandert langsam zurück durch die schmale, mit groben Steinen gepflasterte Gasse. Ihr Name steht klein an die Hausecke gepinselt: Galle de los Suspiros, Seufzerstraße. Zu beiden Seiten ducken sich niedrige ein- und zweistöckige Häuser, armselig und schief, schimmlig und stockfleckig vom feuchten Klima. Telefondrähte an die Wand genagelt, ein völlig verrostetes, unleserliches Schild. Niemand ist zu sehen, die Gasse ist wie ausgestorben …”

 

Seyfried

Gerhard Seyfried (München, 15 maart 1948)

 

De Oostenrijkse schrijver Andreas Okopenko werd in Košice (Slowakije) geboren op 15 maart 1930. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2008.

Uit: Der Greis

Und schließlich sind da die Kinder, die anders sind als die Märzkinder, weil Kinder einen feinen Sinn für Jahreszeiten haben und wissen, daß sie im September Septemberkinder sein müssen. Der Vierjährige des Hauses, seine fünfjährige Freundin und der Sechsjährige, der zahmer ist als beide, weil er den schalen Geschmack der Schule, den Kopfdruck kompakter Unfreiheit schon eingekrüppelt trägt. Sie halten sich an den Händen und umgeben einen kleinen Hydranten, aus dem der Garten besprüht wird. Der Greis möchte Kontakt mit ihnen aufnehmen. Na, gefällts euch? oder sonst ein Sprüchel, das man sagt, wenn Marsbewohner aus dem UFO steigen. Hast du ein schönes Kleid heute an! wählt er, zur Fünfjährigen gesprochen. Das Mädel wird rot, überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und streckt schließlich die Zunge heraus. Der Greis überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und sagt: Und eine schöne Zunge! – Du bist dumm! sagt der Vierjährige zu ihm. Der Greis will spielen und tappt nach dem Buben. Der Vierjährige spuckt ihn an. Das Mädchen lacht und streckt, nun zum Selbstzweck, die Zunge heraus. Der Sechsjährige sagt gelangweilt: Geh, lassen wir den alten Tatter. Die Kinder ziehen ab. Die Mutter des Hauses ist irgendwo im Bild und ruft heraus: Kinder, laßt den Herrn Wanner in Ruh, er hat euch nichts getan. Hat sie geseh
en, daß er mich angespuckt hat? denkt der Greis ….“

 

AOkopenko

Andreas Okopenko (Košice, 15 maart 1930)

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op 15 maart 1956 in Henningsdorf. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007 en ook mijn blog van 15 maart 2008.

Uit: Spiegelland

“Gewiß hätten wir auf die Frage, woher wir denn kämen, kurz und verbindlich antworten können, aber es muß in uns beiden in demselben Augenblick das Gefühl geherrscht haben, heimatlos zu sein, so daß sie “aus Sonnenstadt” antwortete und ich “aus Utopia”.

Wir lachten, während der Mann etwas verwirrt war und sein freundliches Interesse an uns lächerlich gemacht sah, ohne indes verstehen zu können, daß wir nicht seine Frage, sondern die Antwort ins Lächerliche brachten, denn wir müssen sehr genau empfunden haben, daß die Stadt unserer Herkunft nicht die Stadt unserer Heimat entsprechen und mit ihr nichts zu tun haben wollen und nach ihr nicht gefragt werden und gleich gar nicht mir ihr in einem Zusammenhang erscheinen wollen, der nur ein Äußerer Zusammenhang sein kann. Und wie es weder eine Sonnenstadt gibt noch ein Utopia, so gibt es keine Heimat, sondern immer nur Herkunft, am ehesten noch, dachten wir, als wir vor einiger Zeit in einem polnischen Krankenhaus lagen, verleiht die gemeinsame Sprache dem Wort Heimat eine Bedeutung, aber die gemeinsame Sprache ist auch nur Äußerlich eine gemeinsame Sprache und kann im tieferen Sinn einer Verständigung eine ganz und gar unverständliche Sprache sein, denn es gibt keine Heimat, wenn es sie in einem selbst nicht gibt, und ich kann jede Stadt und jede Landschaft und jede Herkunft entschieden verlassen, denn ich verlasse immer eine Fremde und tausche sie aus gegen eine andere, unbekanntere Fremde, ich verlasse eine Stadt oder eine Landschaft oder eine Herkunft in dem Gefühl, einen Zusammenhang mir ihr leugnen zu müssen und nach ihr gefragt zu werden als lästig zu empfinden.”

drawert2

Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Lionel Pigot Johnson werd geboren op 15 maart 1867 in Broadstairs. Hij volgde een opleiding aan het Winchester College en het New College in Oxford, waar hij in 1890 afstudeerde. In 1891 bekeerde hij zich tot het katholicisme. Hij leidde in Londen een wat teruggetrokken bestaan, worstelend met alcoholisme en een onderdrukte homosexualiteit. Tijdens zijn leven verschenen de bundels The Art of Thomas Hardy (1894), Poems (1895), Ireland and Other Poems (1897). Als zijn meesterwerk wordt „The Dark Angel” beschouwd. Het gedicht was
van invloed op het Dark Angels chapter van Space Marines in het tabletopspel
Warhammer 40,000.

 

The Dark Angel

 

DARK Angel, with thine aching lust

To rid the world of penitence:

Malicious Angel, who still dost

My soul such subtile violence!

 

Because of thee, no thought, no thing,

Abides for me undesecrate:

Dark Angel, ever on the wing,

Who never reachest me too late!

 

When music sounds, then changest thou

Its silvery to a sultry fire:

Nor will thine envious heart allow

Delight untortured by desire.

 

Through thee, the gracious Muses turn,

To Furies, O mine Enemy!

And all the things of beauty burn

With flames of evil ecstasy.

 

Because of thee, the land of dreams

Becomes a gathering place of fears:

Until tormented slumber seems

One vehemence of useless tears.

 

When sunlight glows upon the flowers,

Or ripples down the dancing sea:

Thou, with thy troop of passionate powers,

Beleaguerest, bewilderest, me.

 

Within the breath of autumn woods,

Within the winter silences:

Thy venomous spirit stirs and broods,

O Master of impieties!

 

The ardour of red flame is thine,

And thine the steely soul of ice:

Thou poisonest the fair design

Of nature, with unfair device.

 

Apples of ashes, golden bright;

Waters of bitterness, how sweet!

O banquet of a foul delight,

Prepared by thee, dark Paraclete!

 

Thou art the whisper in the gloom,

The hinting tone, the haunting laugh:

Thou art the adorner of my tomb,

The minstrel of mine epitaph.

 

I fight thee, in the Holy Name!

Yet, what thou dost, is what God saith:

Tempter! should I escape thy flame,

Thou wilt have helped my soul from Death:

 

The second Death, that never dies,

That cannot die, when time is dead:

Live Death, wherein the lost soul cries,

Eternally uncomforted.

 

Dark Angel, with thine aching lust!

Of two defeats, of two despairs:

Less dread, a change to drifting dust,

Than thine eternity of cares.

 

Do what thou wilt, thou shalt not so,

Dark Angel! triumph over me:

Lonely, unto the Lone I go;

Divine, to the Divinity.

 

Dark_Angel1

Lionel Johnson (15 maart 1867 – 4 oktober 1902)
Dark Angel (Geen portret beschikbaar)

 

De Griekse dichter Ángelos Sikeliános werd geboren op 15 maart 1884 op het eiland Lefkas. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

Uit: March of the Spirit (Fragment)

 

II. (Second singer)

Gigantic thoughts,
Like clouds of fire or islands of purple
In a mythical sunset,
Lit up in my mind,
Suddenly my whole life flared up
In concern for your new freedom, Greece !

So I did not say:
This is the light of my funeral pyre…
I said, I am the torch of your history,
So let my abandoned body burn like a torch. With this torch
Marching upright, as at the final hour
I shall light up every corner of the Universe,
I shall open the road to the soul,
To the spirit, to your body, Greece.

I spoke and went forward
Holding my burning liver
On your Caucasus,
Every step of mine
Was the first, and was, I thought, the last.
My naked foot trod in your blood,
My naked foot brushed against your bodies,
For my body, my face, my entire spirit
Was mirrored, as in a lake, in your blood.
There, in such a scarlet mirror, Greece

A bottomless mirror, a mirror of abyss
Of your freedom and your thirst,. I saw myself
Moulded out of heavy red clay
A new Adam of the newest creation
That we plan to create for you, Greece.
Vertaald door Hart-Davis MacGibbon

Sikelianos

Ángelos Sikeliános (15 maart 1884 – 9 juni 1951)

 

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

 

Uit: Lawines razen

 

“Jullie verdient een pak slaag, maar je hebt het leven gered van dat kind.” De man knikte in de richting van de plek waar de kleine Mariëli lag. “En misschien komen de ouders er ook nog onder uit, je kunt het niet weten. Er gebeuren deze dagen de gekste dingen. Een man die vier minuten onder de sneeuw heeft gelegen, vind je dood. En anderen blijven dagen in leven. In Urteli hebben ze een man en zijn vrouw na zesenvijftig uur nog levend geborgen.”

Werner begon te lachen. Hij kon er niets tegen doen. Van pure vermoeidheid liet hij de lach maar gaan, schokkend met slappe schouders stond hij tegenover de soldaat te hikken van het lachen. En tegelijk kreeg hij het gevoel te willen  huilen, zo maar tegen die man aan te vallen en tegen diens schouder te lachen en te huilen tegelijk. Dat was natuurlijk een van die dingen die je als jongen nooit deed. Paolo zou het doen. Maar Paolo was op de een of andere manier geen echte jongen. Of toch? Hij was gebleven, al had hij toegegeven dat hij het bangst van allemaal was. Maar was hij dan ook niet het dapperst?

Stomkoppen waren ze geweest, zei de soldaat. Ze hadden anderen een heleboel last kunnen bezorgen. Een pak slaag – voor dwazen bij de gratie Gods. Maar Mariëli werd misschien nog tot leven gewekt.”

 

RutgersvanderLoef_Houts

An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

 

De Duitse schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

Uit: Am Tiberufer

„Es war tief im Januar. Der erste Schnee hing am Gebirge, und die Sonne, die hinter dem Nebel stand, hatte nur einen geringen Streif am Fuß der Höhen weggeschmolzen. Aber die Oede der Campagne grünte wie Frühling. Nur die gelichteten Zweige der Oelbäume, die hie und da in Reihen die gelinden Senkungen der Ebene hinab stehen oder eine einsame Capanne umgeben, und das niedere Gestrüpp, das bereift an den Straßen wuchert, empfanden den Winter. Um diese Zeit sind die zerstreuten Heerden in die Hürden nahe bei der Hütte des Campagnuolen gesammelt, die gewöhnlich, im Schutz eines Hügels errichtet, mit Stroh bis auf den Boden dürftig genug vor dem Wetter verwahrt ist, und wer von den Hirten zu singen oder Flöte und Sackpfeife zu spielen versteht, hat sich aufgemacht, in Rom nachzügelnd als Pifferaro, den Malern zum Modell zu dienen, oder mit anderm Erwerb das arme, frierende Leben zu fristen. Herren der Campagne sind nun die Hunde, die in großen Rudeln die verlassene Weite durchstreifen, vom Hunger verwildert, von den Hirten nicht mehr streng bewacht, deren Armuth sie nur zur Last fallen.

Gegen den Abend, als der Wind stärker wurde, schritt ein Mann durch die Porta Pia und wanderte den Fahrweg zwischen den Landhäusern hin. Der Mantel hing ihm nachlässig um die starken Schultern und der breite graue Hut saß tief im Nacken. Er sah nach den Bergen hinüber, bis der Weg tiefer ward und nur ein geringes Stück der Ferne zwischen den Gartenmauern durchblickte. Die Enge schien ihn zu beklemmen. Er verlor sich wieder unmutig in seine Gedanken, denen zu entrinnen er das Freie gesucht hatte.“

 

heyse

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
Portret door Adolf von Menzel

 

De Oostenrijkse schrijver en essayist Franz Schuh werd geboren op 15 maart 1947 in Wenen. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

 

Uit: Memoiren. Ein Interview gegen mich selbst

 

„Herr Schuh, Ihre grundsätzliche Einstellung zu materiellen Dingen – wie fassen Sie diese in Worte?

 

Meine Einstellung zu materiellen Dingen? Ja, ich bin sozusagen ein Materialist, und alle Materialisten sind von natur aus Idealisten, weil sie das Materielle oder die materiellen Dinge überbetonen, also idealisieren müssen. Materialismus wie jeder Ismus ist ein überwertiger Gefühlsinhalt, das heißt einfach: ein Komplex. Und in diesem komplexen Sinne bin ich Materialist und wundere mich daher erfreut über einen geistigen Trend, der die letzte Zeit über anhält: Es ist die Lust (oder der Zwang), Menschen über Gegenstände zu befragen, als ob Gegenstände in der Tat etwas Wesentliches wären; sie sind auch wesentlich, aber diese Hauptrolle, die sie plötzlich zu spielen beginnen, kann ich mir nur daraus erklären, dass die größeren, die übergeordneten Ideen zu riskant geworden sind. Die Leute riskieren das nicht mehr, jetzt wollen sie in der Gegenständlichkeit Fuß fassen und eine Heimat haben.“

 

Schuh

Franz Schuh (Wenen, 15 maart 1947)

 

 De Duitse dichter, arts en politicus Wolfgang Müller von Königswinter (eig. Peter Wilhelm Karl Müller) werd geboren op 15 maart 1816 in Königswinter. Zijn ouderlijk huis was een trefpunt van kunstenaars en componisten. Op wens van zijn vader studeerde Wolfgang medicijnen in Bonn, waar hij in contact kwam met o.a Karl Simrock en Ferdinand Freiligrath. Hij sloot zijn studie in Berlijn af in 1840, werkte een tijdje als chirurg en studeerde toen verder in Parijs. Daar leerde hij o.a. Heinrich Heine, Franz von Dingelstedt en Georg Herwegh kennen. In 1853 gaf hij zijn beroep als arts op om zich als zelfstandig schrijver te vestigen in Keulen. Hij werd vooral geliefd om zijn volsliederen en sagen.

 

Auf dem schwanken Kahne fuhren

 

Auf dem schwanken Kahne fuhren

Lustig wir hinab den Rhein:

Thal und Berg und Burg erglänzten

Blau im duft’gen Morgenschein.

 

An den Ufern Türm’ und Städte,

Blitzend schien die Sonne drauf,

Bunte, sonntagsfrohe Menschen

Grüßten jauchzend unsern Lauf.

 

Auf dem Decke klangen Lieder,

Jubelnd kreiste der Pokal;

Leicht dem Augenblick ergeben,

Dachte keiner seiner Qual.

 

Alle hatten sich gefunden

In dem süßen frohen Spiel;

Auf der Fluten Strömung lauschend,

Stand ich einsam an dem Kiel.

 

Wolken, Vögel sah ich fliegen

Durch des Himmels blaue Pracht,

Und ich hab’ in weicher Sehnsucht

Deiner, fernes Lieb, gedacht.

 

Koeningswinter

Wolfgang Müller von Königswinter (15 maart 1816 – 29 juni 1873)

Louis Paul Boon, Ben Okri, David Albahari, Andreas Okopenko, Kurt Drawert, Franz Schuh, An Rutgers van der Loeff, Paul Heyse, Ángelos Sikeliános

De Vlaamse schrijver, kunstschilder en dichter Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

Uit: Verscheurd jeugdportret

“Ach, we woonden in een dezer kleine arbeidershuisjes, en plaats om er koetsen en auto’s in onder te brengen had hij vader niet. Maar hij mocht de poort en de schuur van de teloorgaande boerderij van Sander Koppes gebruiken.

Oorspronkelijk moet de straat aan de uitkant der stad gewoon een veldweg geweest zijn, met aan de ene kant het oude huis van Leonie (van Geem) en aan de andere kant de twee boerenhoeven, deze van Hortence de Boerin en deze van Sander Koppes. Hortence de Boerin verdween en zocht een nieuw boerenbestaan ver buiten de stad. Sander Koppes bleef.

Naast het scheefgezakte en ingevallen huis van Leonie lag het Donker Straatje, waar we als kinderen een voorraad avontuur, romantiek en seks opdeden waar we nog steeds op teren kunnen. Eeuwen geleden was het gewoon een veldwegel, maar nu lag daar smal en donker als een stadsader, met aan de ene zijde de hoge en blinde achtermuur van de rijkswacht en aan de andere zijde de eeuwenoude en nimmergesnoeide haag van Leonie.”

 

BoonZelf

Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)
Zelfportret

 

De Nigeriaanse dichter en romanschrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

 

The Awakening Age

O ye who travel the meridian line,
May the vision of a new world within you shine.

 

May eyes that have lived with poverty’s rage,
See through to the glory of the awakening age.

 

For we are all richly linked in hope,
Woven in history, like a mountain rope.

 

Together we can ascend to a new height,
Guided by our heart’s clearest light.

 

When perceptions are changed there’s much to gain,
A flowering of truth instead of pain.

 

There’s more to a people than their poverty;
There’s their work, wisdom, and creativity.

 

Along the line may our lives rhyme,
To make a loving harvest of space and time.

 

An African Elegy

 

We are the miracles that God made
To taste the bitter fruit of Time.
We are precious.
And one day our suffering
Will turn into the wonders of the earth.

 

There are things that burn me now
Which turn golden when I am happy.
Do you see the mystery of our pain?
That we bear the poverty
And are able to sing and dream sweet things.

 

And that we never curse the air when it is warm
Or the fruit when it tastes so good
Or the lights that bounce gently on the waters?
We bless the things even in our pain.
We bless them in silence.

 

That is why our music is so sweet.
It makes the air remember.
There are secret miracles at work
That only Time will bring forth.
I too have heard the dead singing.

 

And they tell me that
This life is good
They tell me to live it gently
With fire, and always with hope.
There is wonder here

 

And there is surprise
In everything the unseen moves.
The ocean is full of songs.
The sky is not an enemy.
Destiny is our friend.

 

okri

Ben Okri (Minna,15 maart 1959)

 

De Servische schrijver David Albahari werd op 15 maart 1948 geboren in Pec in Sevie. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

Uit: Gotz and Meyer

 

Götz and Meyer. Having never seen them, I can only imagine them. In twosomes like theirs, one is usually taller, the other shorter, but since both were SS non-commissioned officers, it is easy to imagine that both were tall, perhaps the same height. I am assuming that the standards for acceptance into the SS were rigorous, below a certain height you most certainly would not qualify. One of the two, or so witnesses claim, came into the camp, played with the children, picked them up, even gave them chocolates. We need so little to imagine another world, don’t we? But Götz, or Meyer, then went off to his truck and got ready for another trip. The distances were not long, but Götz, or Meyer, was looking forward to the breeze that would play through the open truck window. As he walked towards the truck, the children returned, radiant, to their mothers. Götz and Meyer were probably not novices at the job. Though the assignment was not a big one – we are talking of no more than five thousand souls – the efficiency required meant that only trusted colleagues could handle it. It is entirely possible that Götz and Meyer wore decorations of some sort on their non-commissioned officers’ lapels. I wouldn’t be surprised. I’d be more surprised if one of them had a moustache. I cannot picture Götz, or Meyer, with
facial hair. In fact, I cannot picture them at all. The moustaches are no help. It is simplest, of course, to fall back on stereotypes – blond hair, fair complexion, pale face and steely eyes – but I would only be demonstrating my vulnerability to propaganda. The chosen race had barely got off the ground, Götzand Meyer represented only one link in a chain stretching far into the future. But what a link they were! Sometimes it is precisely the little tasks such as theirs that form the cornerstone of a vast edifice; their sturdiness ensures the stability of the foundations. I am not saying that Götz and Meyer dwelt on this – perhaps they merely did their job conscientiously as they might have done any other – but they did, undoubtedly, know what their work was for. Their job, more precisely, that was how they referred to it, their assignment, their order, their command. Military terminology cannot be avoided here.”

 

albahari

David Albahari (Pec, 15 maart 1948)

 

De Oostenrijkse schrijver Andreas Okopenko werd als zoon van een Oekraïense arts en zijn Oostenrijse vrouw in Košice (Slowakije) geboren op 15 maart 1930. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

Uit: Kindernazi

 

Palmenhaus. Bald wirds womöglich keine Schule mehr geben. Schule kann man das eh nicht nennen. Wenn kein Luftangriff ist, ist Bergungseinsatz, heute gar Bergungseinsatz bei Luftgefahr 15, die paar Buben, die noch nicht eingerückt sind. Wir sitzen auf Ziegelhaufen in Schönbrunn, vorm zerbombten Palmenhaus, bei prächtiger Sonne, und klopfen Ziegel. Retten, was zu retten ist. Antschi greift die Klampfe an und hat schon eine blutige Hand. Ich hab ihm überhaupt erst zeigen müssen, was eine Klampfe ist und wie man damit den Mörtel abklopft. Dafür glaubt er noch an den Sieg. Den Endsieg, die große Wende. Die Wunderwaffe. Ists nicht die V3, die sich kühl lächelnd Zeit läßt mit ihrem rettenden Autritt (Aristoteles, Moment der letzten Spannung), wirds halt die V4, allerdings gibts dann wohl kein Reichsgebiet mehr unter ihrem Hintern, und dann startet sie eben der Plutokrat gegen den Bolsche. Wir sind bis dahin eh alle hin, Antschi, sag ich. “Im Ural gibts Berge mit endlosen Stollen”, zitiert er fehlerfrei seinen Goebbels, vom Scheißpropagandaplakat merkt er sich alles bis zum nackten Odysseus vor der Nausikaa. Aber jetzt ist der Hautfetzen ganz weg. Ich geb ihm Jod drauf, habs seit dem Kasperltheater am Ostwall (dens nicht gibt) immer mit. Antschi macht keinen Muckser. Ich seh ihn schon beim großen Brandmarken käsweiß ohne Muckser zusammenfallen. Morgenthau will uns Deutsche auf ein Zehntel vermindern, und dieser Rest soll fischen und ackern gehn. FRIEDE steht jetzt weiß auf jeder Hausmauer, viel zu spät. KAMPF – SIEG – flicken die Unentwegten, die jetzt ihre Schrappen auf “Sirene” und “Granate” taufen lassen, mit der Schablone dazu. Hast du Kalk zuhaus, Fuxl, fragt Antschi, den Pappendeckel kann ich mir selber schneiden. Bist teppert, sag ich.”

 

okopenko

Andreas Okopenko (Košice, 15 maart 1930)

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op 15 maart 1956 in Henningsdorf. Zie ook mijn blog van 15 maart 2007.

Engel

 

Die Engel des Glücks,
Zentimeter für Zentimeter
gehen sie von mir.

Die einen stilvoll,
das Gesicht noch zu mir gewandt
und in sanfter Verneigung,

die anderen wortlos,
mit kalter Schulter
am Standort des Gläubigers vorbei.

Und was gestern noch zählte,
ist heute der Schnee
auf den sinkenden Armen der Tanne.

 

 

Was passiert morgen?

 

Aus den Kronen der Bäume vor meinem Fenster
sinkt langsam das Gold in den See. Der Schwan
ist wieder ein Tier unter anderen Tieren.

Das war vorauszusehen.

Und was passiert morgen?

kurt-drawert

Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 15 maart 2007.

De Oostenrijkse schrijver en essayist Franz Schuh werd geboren op 15 maart 1947 in Wenen.

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910.

De Duitse schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830.

De Griekse dichter Ángelos Sikeliános werd geboren op 15 maart 1884 op het eiland Lefkas.

Louis Paul Boon, Ben Okri, David Albahari, Franz Schuh, Andreas Okopenko, Ángelos Sikeliános, An Rutgers van der Loeff, Kurt Drawert, Paul Heyse

De Vlaamse schrijver, kunstschilder en dichter Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Aangezien zijn boeken in Vlaanderen slecht werd ontvangen en slecht verkochten, werd zijn meesterwerk ‘De Kapellekensbaan’ door uitgeverij Manteau geweigerd. ‘Mijn kleine oorlog’ (1946) was het laatste boek dat Boon bij Manteau publiceerde. In 1952 verscheen zijn eerste uitgave in Nederland, ‘Twee spoken’ bij de Arbeiderspers; nieuwe uitgaven volgden elkaar in razend tempo op. ‘De Kapellekensbaan’ (1953), ‘Reservaat’ (vijf delen, 1953-1957), ‘Menuet’ (1955), ‘Zomer te Ter-Muren’ (het tweede deel van het boek over de Kapellekensbaan, 1956), ‘De bende van Jan de Lichte’ (1953 / 1957) en ‘De Paradijsvogel’ (1958). ‘De Kapellekensbaan’ en ‘Menuet’ zijn Boons meest vertaalde romans. De eerstgenoemde verscheen onder andere in het Duits (in meerdere vertalingen), het Engels, het Noors en het Spaans. De laatstgenoemde in o.a. het Zweeds, Hongaars, Portugees en Italiaans.

 

Uit:  De kapellekensbaan

 

“Maar als ge dit toch leest, dorpers ende dooren, begin dan niet te doen gelijk de raven die krassen en krassen en alles zwart maken, in de winter de sneeuw en in de zomer het koren, maar leer er uit dat in deze tijd achter de schoonste leuzen alleen bedriegt-de-boer hoogtij viert, en drinkgelagen en hoerderijen na god, de koning, en de democratie, het opperste goed zijn geworden… zodat er de kleine arme gehoonde domme vertrapte en om de tuin geleide man niet veel anders overschiet dan zich een hol met 7 uitgangen te graven, zorgende alleen nog voor zijn vrouw en zijn jongen en zichzelf, zijnde hij van gedacht geworden dat deze laatste dingen de enige ware godsdienst en het enig ware vaderland kunnen zijn. 
Zijt wie ge zijt, maar leer hier uit dat de idealen naar de knoppen gaan door uw en door mijn fout, maar meest van al door de fout van hen die het idealisme hebben uitgevonden om er een stuiver aan te verdienen.
johan janssens “

 

boon

Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)

 

De Nigeriaanse dichter en romanschrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. . Hij studeerde aan de Universiteit van Essex. Zijn eerste roman, Flowers and Shadows, werd gepubliceerd in 1980. Okri won de Booker Prize voor fictie in 1991 met “The Famished Road”, en werd onderscheiden met de Orde van het Britse Rijk in 2001.Ben Okri wordt soms een magisch-realist genoemd, hoewel hij daar zelf niet mee akkoord gaat. Hij schrijft door zijn ervaringen op sleeptouw te laten nemen door fantasie. Enkele van zijn dichtwerken zijn African Elegy (1992) en Mental Fight (1999)

Uit: The Famished Road

“In the beginning there was a river. The river became a road and the road branched out to the whole world. And because the road was once a river it was always hungry. In that land of beginnings spirits mingled with the unborn. We could assume numerous forms. Many of us were birds. We knew no boundaries. There was much feasting, playing and sorrowing. We feasted much because of the beautiful terrors of eternity. We played much because we were free. And we borrowed much because there were always those amongst us who had just returned from the world of the living. They had returned inconsolable for all the love they had left behind, all the suffering they hadn’t redeemed, all that they hadn’t understood, and for all that they had barely begun to learn before they were drawn back to the land of origins.

They had returned inconsolable for all the love they had left behind, all the suffering they hadn’t redeemed, all that they hadn’t understood, and for all that they had barely begun to learn before they were drawn back to the land of origins.”

 

Okri

Ben Okri (Minna,15 maart 1959)

 

De Servische schrijver David Albahari werd op 15 maart 1948 geboren in Pec in Sevie. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de universiteit van Belgrado en woont sinds 1994 in Calgary, Canada. Behalve schrijver is hij ook vertaler; hij vertaalde belangrijke Amerikaanse en Engelse autuers, onder anderen Vladimir Nabokov, V.S. Naipaul, John Updike, Sam Shepard en Saul Bellow. Voor Moederland kreeg hij de belangrijkse Servische publieksprijs voor literatuur. Zijn naam wordt in een adem genoemd met die van Aleksandar Tisma en Danilo Kis.

Uit: Fünf Wörter

Hitler in Chicago

“Schon immer beneidete ich Menschen, die ihre Flugreisen genießen. Die Welt ist für sie wie eine fleckige Birne, die man möglichst schnell umfliegen sol
lte. Vielleicht ist das ja richtig. In unserer Zeit, in der man die Langsamkeit verachtet, sind Flugzeuge kein Luxus, sondern ein Mittel, mit dem man die Zugehörigkeit zur Gegenwart dokumentiert und sogar der eigenen Vergangenheit oder Zukunft einige Stunden stehlen kann. Das ist eine Magie, der man nur schwer widersteht.
Ich widerstehe ihr schon seit vielen Jahren. Mich würde es überhaupt nicht stören, ja ich würde mich richtig freuen, wenn ich immer noch mit der Kutsche reisen könnte. Aber die Menschen haben keine Zeit mehr für den Pferdetrab, ja nicht einmal für den Galopp, und deswegen steige ich ungeachtet meines Widerstandes gegenüber dem Zauber der Geschwindigkeit demütig in das Flugzeug und höre untertänig auf die Befehle der Stewardessen. Ich lege den Sicherheitsgurt an, prüfe die Schwimmweste und kontrolliere das Fach, aus dem, wenn nötig, die Sauerstoffmaske herausfallen wird, danach folgt mein Blick dem fluoreszierenden Band, das mich im Falle einer Notlandung zum nächsten Ausgang bringen wird. Dann setze ich den Kopfhörer auf, suche den Kanal mit der Jazzmusik, schlage ein Buch auf und bemühe mich, so schnell wie möglich in Schlaf zu versinken.
So tat ich auch diesmal zu Beginn eines Flugs nach Amerika. Ich kam aus Europa zurück von einem Treffen von Schriftstellern aus Ex-Jugoslawien, das nach der Vorstellung der Stiftung, die es organisiert hatte, Wege zu einer neuen Verständigung öffnen sollte, das aber nur die alten Unterschiede wieder ans Tageslicht beförderte. Ich weiß nicht, warum ich etwas anderes erwartet hatte. Statt von Freude war ich von Bitterkeit erfüllt, die sich, während das Flugzeug auf der Startbahn beschleunigte, langsam, aber sicher in Übelkeit verwandelte, die keine Tablette lindern konnte.”

 

Albahari

David Albahari (Pec, 15 maart 1948)

 

De Oostenrijkse schrijver en essayist Franz Schuh werd geboren op 15 maart 1947 in Wenen. Hij studeerde filosofie, geschiedenis en germanistiek en sloot zijn studie met een promotie af. Van 1976 tot 1980 was hij secrearis-generaal van de Grazer Autorenversammlung, daarna redacteur van het tijdschrift Wespennest en verantwoordelijke voor het essayistische en literaire programma van de uitgeverij Deuticke. Hij werkt als freelancer bij diverse zenders, bij regionale kranten en als docent aan de Universität für angewandte Kunst Wien.

Uit: Schwere Vorwürfe, schmutzige Wäsche

“Ich bin im Beisl aufgewachsen. Allmählich, mit den Jahren, wuchs ich dort zur nötigen Größe heran, um alles zu durchschauen: den abgetretenen, ölig schwarzen Fußboden, die dunkelgelben Tische, die verchromten Wasserhähne, den großen Kasten hinter dem Rücken des Wirtes. In solchen Kästen, stelle ich mir vor, lagen früher vom Eismann gebrachte Eisstücke, die die besten Waren des Hauses kühl hielten. Die Weinflaschen hatte der Wirt ins Wasser gestellt, und mit der unnachahmlichen Eleganz einer zur Gewohnheit gewordenen Pflicht schenkte er aus: Er faßte dabei die schweren Flaschen am Hals und schwenkte sie mit einem gemessenen Ruck zu dem wartenden Glas hin. In der Luft lag vor allem ein matter Biergeruch, vermischt mit dem Dunst servierter Speisen. Das setzt sich gut in den Kleidern fest. Ich höre noch genau dieses leicht in Kreischen ausartende Gemurmel der Angetrunkenen, das Schnalzen triumphierend ausgespielter Karten und ein immer wiederkehrendes »Wos-liegt-des-pickt«-Rufen.

Seit Lacans Ausspruch habe ich viele Monate in Beisln verbracht, forschend, ob sie nun existieren oder nicht. Ich finde schwer eine Antwort. Oft muß ich an den unglücklichsten Wirt denken, den ich jemals sah: Er war ein kleiner Mann mit einem großen Kopf, der ihm wie von fremden Mächten aufgesetzt schien. Wenn er an den Tisch trat, um eine Bestellung aufzunehmen, trug er steif seinen Kopf auf den hängendsten Schultern der Welt. Bevor er Wirt wurde, war er Computertechniker gewesen, perfekt in der Hard- und in der Software. Über all die Jahre sah er aber als Wirt kaum Kundschaft; es war ungerecht, denn er führte beste Speisen, mundende Weine und Schnäpse. Manchmal blieb der Briefträger, der ihm Rechnungen und Mahnungen gebracht hatte, auf ein Stehachterl, und manchmal kamen, in alphabetischer Reihenfolge angeführt, die beiden Autoren Gustav Ernst und Karin Fleischanderl.”

Schuh

Franz Schuh (Wenen, 15 maart 1947)

 

De Oostenrijkse schrijver Andreas Okopenko werd als zoon van een Oekraïense arts en zijn Oostenrijse vrouw in Košice (Slowakije) geboren op 15 maart 1930. Sinds 1939 woonde defamilie in Wenen. Na zijn studie scheikunde werkte Okopenko in de industrie. Vanaf 1950 wijdde hij zich steeds meer aan de literatuur. Van 1951 tot 1953 gaf hij een tijdschrift uit, waarin talrijke schrijvers van de toenmalige avantgarde een plaats vonden. Sinds 1968 is hij zelfstandig schrijver.  Vooral met zijn alfabetisch opgezette “Lexikon-Roman” uit 1970 kan hij gezien worden als een vroege voorloper van de hypertext-literatuur.

Uit: Die Belege des Michael Cetus

Und schließlich sind da die Kinder, die anders sind als die Märzkinder, weil Kinder einen feinen Sinn für Jahreszeiten haben und wissen, daß sie im September Septemberkinder sein müssen. Der Vierjährige des Hauses, seine fünfjährige Freundin und der Sechsjährige, der zahmer ist als beide, weil er den schalen Geschmack der Schule, den Kopfdruck kompakter Unfreiheit schon eingekrüppelt träg
t. Sie halten sich an den Händen und umgeben einen kleinen Hydranten, aus dem der Garten besprüht wird. Der Greis möchte Kontakt mit ihnen aufnehmen. Na, gefällts euch? oder sonst ein Sprüchel, das man sagt, wenn Marsbewohner aus dem UFO steigen. Hast du ein schönes Kleid heute an! wählt er, zur Fünfjährigen gesprochen. Das Mädel wird rot, überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und streckt schließlich die Zunge heraus. Der Greis überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und sagt: Und eine schöne Zunge! – Du bist dumm! sagt der Vierjährige zu ihm. Der Greis will spielen und tappt nach dem Buben. Der Vierjährige spuckt ihn an. Das Mädchen lacht und streckt, nun zum Selbstzweck, die Zunge heraus. Der Sechsjährige sagt gelangweilt: Geh, lassen wir den alten Tatter. Die Kinder ziehen ab. Die Mutter des Hauses ist irgendwo im Bild und ruft heraus: Kinder, laßt den Herrn Wanner in Ruh, er hat euch nichts getan. Hat sie gesehen, daß er mich angespuckt hat? denkt der Greis ….“

 

Okopenko

Andreas Okopenko (Košice, 15 maart 1930)

 

De Griekse dichter Ángelos Sikeliános werd geboren op 15 maart 1884 op het eiland Lefkas. Hij was een moeilijke leerling op school en het geïnstitutionaliseerde onderwijs lag hem helemaal niet. Niettemin begon hij rechtenstudies maar behaalde nooit een diploma. In 1905 reisde hij naar Amerika waar hij Eva Palmer ontmoette, die zijn vrouw werd. Een van zijn eerste werken, een lang autobiografisch gedicht (1906) met diepe wortels in de oud-Griekse traditie en spiritualiteit, weerspiegelt reeds zijn pantheïstische levensbeschouwing: hij voelt in de natuur een diepere zin en bepaalde krachten aan, welke voor gewone mensen verborgen blijven. Met T.S. Eliot deelde Sikelianos de pessimistische visie op de moderne wereld als een “Wasteland”. Samen met zijn vrouw Eva ijverde hij in de jaren tussen 1920 en 1940 voor de realisatie van de “Delphische Gedachte”: de stichting te Delphi van een internationaal studiecentrum waar een selectie van jonge mensen principes van zuiver geestelijk leven zou leren, met de bedoeling eigentijdse problemen aan te pakken door middel van de waarden der antieke Griekse cultuur. Twee opvoeringen van Griekse tragedies, door hen te Delphi gerealiseerd, hebben de moderne opvattingen over het antieke toneel ingrijpend vernieuwd.

 

Because I deeply praised

Because I deeply praised and trusted earth

and did not spread my secret wings in flight

but rooted in the stillness all my mind,

the spring again has risen to my thirst,

the dancing spring of life, my own joy’s spring.

 

Because I never questioned how and when

but plunged my thought into each passing hour

as though its boundless goal lay hidden there,

no matter if I live in calm or storm,

the rounded moment shimmers in my mind,

the fruit falls from the sky, falls deep inside me.

 

Because I did not say: “here life starts, here ends,”

but “days of rain bring on a richer light

and earthquakes give the world a firmer base,

for secret is earth’s live creative pulse,”

all fleeting things dissolve away like clouds,

great Death itself has now become my kin.

 

 

Vertaald door Edmund Keeley en Philip Sherrard

 

Sikelianos

Ángelos Sikeliános (15 maart 1884 – 9 juni 1951)

 

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. An Rutgers van der Loeff was de dochter van een bacterioloog en een vertaalster. Ze studeerde klassieke talen, maar toen haar vader overleed gaf ze haar studie op. Ze ging onder andere boeken vertalen, soms samen met haar moeder. In 1934 trouwde ze; ze kreeg vier kinderen. Haar eerste boek schreef ze samen met haar moeder. Daarna volgde nog een aantal boeken voor volwassenen. Naar aanleiding van een krantenbericht schreef ze haar eerste kinderboek, en er volgden er nog een heleboel meer. Pas op het eind van haar leven begon ze weer meer voor volwassenen te schrijven. Tot de dood van haar man woonde ze in het door haar vader gebouwde vakantiehuis in het Gooi. In 1985 verhuisde ze naar het Rosa Spierhuis, waar ze nog 5 jaar verbleef.

 

Uit: Rossy, dat krantenkind

Op het kermisterrein van de grote tentoonstelling was het zo vol, dat de mensen maar heel langzaam konden voort komen. Ze bewogen zich traag langs de zweefmolens en schietkramen, langs alle lokkende tentjes met ijs en gekoelde thee en watermeloen, en uit de lucht gezien leek het alsof ze voortschoven in dikke, samengekleefde drommen.

‘Hoe veel mensen zouden er wel zijn?’ vroeg de man aan het meisje. Ze zaten samen in een schommelbakje van het Reuzenwiel. Wanneer het rad ronddraaide, hing het bakje helemaal schuin en de wind suisde om hun oren. Maar nu stonden ze even stil om passagiers in en uit te laten of misschien ook wel voor de aardigheid om de mensen in de bengelende bakjes eens van boven af te laten neerkijken op al die drukte daar beneden.‘Net een mierenhoop,’ zei het meisje.‘Helemaal geen mierenhoop, niks mierenhoop,’ zei de man.‘Alleen mensen kunnen zo iets doen.’

rutgers

An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op[ 15 maart 1956 in Henningsdorf. Hij groeide op in Hohen Neuendorf bij Berlijn en vanag 1967 in Dresden. Tegen de wens van zijn familie in leerde hij voor electricien. Pas later haalde hij aan de avondschool zijn eindexamen gymnasium. Hij werkte als bakkersknecht, als hulpkracht bij de post en in de bibliotheek van Dresden. Van 1982 tot 1985 studeerde hij aan het Literaturinstitut Johannes R. Becher in Leipzig, waar hij vanaf 1984 woonde. Sinds 1986 is hij zelfstandig schrijver.

Kontakte

Ich sah sie, hinter den Scheiben,
sprechen, sah, daß sie allein war,
und daß sie mich nicht sah,

und sprach. Hinter ihrem Fahrzeug,
am Straßenrand,
zwei zueinander geneigte,

sehr nackte Platanen,
dahinter die tote Fabrik,
darüber der Mond,

etwas gesplittert vom Winter.
Dann fuhr ich weiter,
und ich fuhr lange ohne Erinnerung hin.

 

Idylle, rückwärts

 

Eben noch war es der Leichtsinn
des Frühlings, und schon pfeifen die Vögel
im Innenohr weiter, ununterscheidbar
vom Rauschen des Blutes,
oder was sonst noch passiert

jenseits der Herrlichkeiten.
Man beschäftigt die Fachwelt
mit seinem Körper, nervt,
weil die Geheimnisse wechseln,
und wird auf die Zukunft verwiesen.

Dabei ist das alles, von einem Moment
auf den andern, sehr einfach:
die Idylle spult rückwärts,
wie ein Film am Anschlag der Rolle.
Die Geschichte der Geschichte beginnt,

das andere Leben, als Homunkulus
im Sprechstundenzimmer
mit gebürstetem Schädel
und Stich in die Vene.
Sehr privat auch erkennbar als Schwäche

des Phallus, dieser Knick einer Blume,
bevor sie zum Kraut fällt.
Es ist der Anfang vom Abgang.
Es ist die Stunde der Hunde.
Und so geht es zu nach den Höhepunkten:

Beckett, mein Teckel, vierjährig –
wegen Aufruhr geschlachtet;
die Arktis mit ihren Eiskremreserven –
leergepickelt. Schöne Maschinen
fallen vom Himmel wie Schuppen

der kranken Kopfhaut. Überall Brände,
alle U-Boote sinken. Das Arbeitsamt online
(keine Chance mehr für Fahrradfahrer).
Nietzsche auch tot, mehrfach. Von oben
betrachtet – das reine Wissenscha
ftschaos.

Doch hosianna, ihr Börsianer!
In den Chat-Rooms der Hölle
pokern wir weiter.
Die Adressen der Unsterblichkeit leuchten.
Die fröhlichen Toten winken uns zu.

Drawert

Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

De Duitse schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Heyse was de zoon van een Berlijns hoogleraar in de klassieke filologie. Zijn moeder, Julie Salomon, was joods. Heyse stond positief tegenover de liberale revolutie van 1848 en het Frankfurter Parlement, maar omdat zijn entourage overwegend conservatief was en hij niemand voor het hoofd wou stoten, nam hij niet actief deel aan de revolutie. In 1849 ging hij in Bonn studeren, maar raakte er in een liefdesaffaire met de vrouw van een professor verzeild en moest noodgedwongen terugkeren. Terug in Berlijn werd hij goed bevriend met Storm en won een gedichtenwedstrijd in de Tunnel über der Spree met zijn gedicht ‘Das Tal von Espigno’. Heyse had een grote belangstelling voor Italië, en in 1852 ging hij er op studiereis, waar hij Scheffel en Böcklin ontmoette. Hij was zodanig onder de indruk van de zuiderse landschappen, dat zijn eerste werken doordrongen zijn van de Italiaanse cultuur. Zijn novelle L’Arrabbiata uit deze tijd is zijn populairste gebleven. In 1854 kreeg Heyse van koning Maximiliaan II van Beieren een professorenmandaat in München aangeboden; hij huwde met Margarete Kugler en stichtte de dichtervereniging Das Krokodil. In de daaropvolgende jaren schreef Heyse letterlijk massa’s werken, waaronder 150 novellen en een lange rist toneelstukken. In 1910 won hij de Nobelprijs voor de Literatuur.

Uit: L’Arrabbiata

“Die Sonne war noch nicht aufgegangen. Über dem Vesuv lagerte eine breite graue Nebelschicht, die sich nach Neapel hinüberdehnte und die kleinen Städte an jenem Küstenstrich verdunkelte. Das Meer lag still. An der Marine aber, die unter dem hohen Sorrentiner Felsenufer in einer engen Bucht angelegt ist, rührten sich schon Fischer mit ihren Weibern, die Kähne mit Netzen, die zum Fischen über Nacht draußen gelegen hatten, an großen Tauen ans Land zu ziehen. Andere rüsteten ihre Barken, richteten die Segel zu und schleppten Ruder und Segelstangen aus den großen vergitterten Gewölben vor, die tief in den Felsen hineingebaut über Nacht das Schiffgerät bewahren. Man sah keinen müßig gehen; denn auch die Alten, die keine Fahrt mehr machen, reihten sich in die große Kette derer ein, die an den Netzen zogen, und hie und da stand ein Mütterchen mit der Spindel auf einem der flachen Dächer, oder machte sich mit den Enkeln zu schaffen, während die Tochter dem Manne half.”

 

heyse

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)