In Memoriam Hugo Raes

 

In Memoriam Hugo Raes

 

De Belgische schrijver Hugo Raes is maandag op 84-jarige leeftijd overleden. De Belgische schrijver Hugo Raes werd geboren in Antwerpen op 26 mei 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Raes op dit blog.

Uit: Bankroet van een charmeur

“Soms was hij onbetrouwbaar ontdekte ik stilaan. Hij loog soms tergend. Tergend omdat hij mij onderschatte. Uit veel bluf bestond hij wist ik al lang, en had ik ook aanvaard, niemand is volmaakt, maar zijn fundamenten waren ‘shakier’ dan ik dacht. En dat was voor mij een voldoening, en ook een teleurstelling. Ik trachtte de onoverwinnelijke, de charmeur tot de juiste proporties te herleiden.

Later zag ik hem dagenlang niet. Toen dook hij op in onze contactkroeg en deed weer een fantastisch verhaal over een nieuwe vrouw: ‘Ze is in de steek gelaten door haar vent, heeft twee kinderen, is bepaald lelijk, maar totaal vrij en heeft geld en dat kan ik altijd gebruiken. En ze wil zich steeds maar uitkleden. Een uitkledingscomplex zou ik zeggen. In de auto doet ze haar bustehouder uit langs de mouwen, knoopt haar bloese open. Ze wil me altijd meetronen naar haar kamer, begint zich op slag uit te kleden, staat daar te draaien en te smeken: streel me, streel dat lijf van me. Maar z’is te lelijk om te doen.’

Op een dag had hij één van de drie firma’s opgezegd. Hij had geen tijd meer, zei hij, maar het was omdat hij steeds maar beloofde die en die bezoeken af te leggen en contacten op te nemen, en het bleef uitstellen, dat ze naar een nieuwe man uitkeken.

Geleidelijk ging hij bergaf, met een sadistisch genoegen bijna, maar werd ook vermoeider. Er waren twee jaar verlopen sinds wij begonnen waren samen op rooftocht uit te gaan. Hij leed aan de maag nu. In ’t begin hield hij het voor mij verborgen, maar het duurde niet lang, of hij nam zijn poeders, aanvankelijk met water, dan met bier, in mijn bijzijn.

‘Ik denk dat jij wat meer zou moeten rusten’, raadde ik hem aan. Hij sliep soms een hele nacht niet, of zelfs twee niet. En hij was mijn oprechte vriend. Later zou ik ondervinden dat hij mij achter mijn rug klein maakte en zo oninteressant mogelijk. Een verweer dat inslaat bij de vrouwen en ook bij vele mannen. Ik heb geleerd sedertdien dat alle vrienden zo zijn, ze zijn alle egoïsten, iedereen staat alleen, en toch hebben we vrienden om de illusie te hebben dat we niet alleen staan. Ik had een goed hart, zei hij. Maar wat is ‘goed’? Hij had ook een groot hart. Een groot, goed, zacht, meevoelend en smerig en jaloers en haatdragend hart. We maakten ruzie soms in een herberg, en ik tartte hem, maar hij kon alles verdragen. Hij veegde de spons met groots gebaar over deze overspannen woorden. ’s Anderendaags dronken we als de beste vrienden die we waren. Verder lachten we, of voelden ons grijs en versleten of rot.”

 

Hugo Raes (26 mei 1929 – 23 september 2013)

 

In Memoriam Walter Jens

 

In Memoriam Walter Jens

 

De Duitse schrijver, classicus, literair historicus, criticus en vertaler Walter Jens is gisteren op 90-jarige leeftijd overleden. Walter Jens werd geboren op 8 maart 1923 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Walter Jens op dit blog.

Uit: Katias Mutter (Samen met Inge Jens)

„Es war mit Sicherheit eine der interessantesten – man könnte auch sagen: kuriosesten – Familien der preußischen Metropole, in die Hedwig Pringsheim am 13. Juli 1855 hineingeboren wurde. Ihr Vater, Ernst Dohm, Spross einer armen jüdischen Familie, war bereits als Kind getauft und von einer frommen Mutter sowie einer pietistischen Gönnerin zum Theologen bestimmt worden. Nach erfolgreich absolvierten Examenspredigten hatte er jedoch Talar und Beffchen an den Nagel gehängt und sich als Hauslehrer und Übersetzer durchgeschlagen, ehe er 1848 mit der Gründung der politisch-satirischen Zeitschrift  Kladderadatsch endgültig ins literarisch-journalistische Genre wechselte. Sein profundes Wissen, sein ebenso stil- wie treffsicherer Witz und seine unterhaltlichen Fähigkeiten sowie eine offenbar beachtliche poetische Begabung verhalfen ihm schnell zu Ansehen und Beliebtheit.

Auch Hedwigs Mutter, deren Vornamen das Neugeborene erhielt, hatte in ihrer Ehe begonnen, sich als Schriftstellerin zu profilieren. Sie schrieb Novellen, Dramen und Gedichte, später auch Romane. Vor allem aber zog sie in öffentlichen Stellungnahmen und Essays gegen die These von der angeblich naturgegebenen Ungleichheit von Männern und Frauen zu Felde und wurde in den späten sechziger und siebziger Jahren, nachdem sie vier Kinder großgezogen hatte, zu einer der bekanntesten Kämpferinnen für die Zulassung der Frau zu allen berufsqualifizierenden Bildungs- und Ausbildungsmöglichkeiten.

«Kämpferin»? Zumindest Hedwig, die älteste ihrer vier Töchter, sah die Mutter anders: «Schön war sie und reizend; klein und zierlich von Gestalt, mit großen, grünlich-braunen Augen und schwarzen Haaren, die sie auf Jugendbildnissen noch in schlichten Scheiteln aufgesteckt trug, später aber abgeschnitten hatte, und die dann halblang und gewellt ihr wunderbares Gesicht umrahmten.Zart war sie, schüchtern, empfindsam, ängstlich. Wer sie nur aus ihren Kampfschriften kannte und ein Mannweib zu finden erwartete, wollte seinen Augen nicht trauen, wenn ihm das holde, liebliche und zaghafte kleine Wesen entgegentrat. Aber ein Gott hat ihr gegeben, zu sagen, was sie gelitten, was sie in Zukunft ihren Geschlechts-Schwestern ersparen wollte.»

 

Walter Jens (8 maart 1923 – 9 juni 2013)

 

In Memoriam Iain Banks

In Memoriam Iain Banks

 

De Schotse schrijver Iain Banks is op 59-jarige leeftijd overleden. Dat heeft de BBC gisteren gemeld.  Iain Menzies Banks werd geboren op 16 februari 1954 in Dunfermline, Schotland. Zie ook alle tags voor Ian Banks op dit blog.

 

Uit: The Wasp Factory

 

But I am educated. While he wasn’t able to resist indulging his rather immature sense of humour by selling me a few dummies, my father couldn’t abide a son of his not being a credit to him in some way; my body was a forlorn hope for any improvement, so only my mind was left. Hence all my lessons. My father is an educated man, and he passed a lot of what he already knew on to me, as well as doing a fair bit of study himself into areas he didn’t know all that much about just so that he could teach me. My father is a doctor of chemistry, or perhaps biochemistry — I’m not sure. He seems to have known enough about ordinary medicine — and perhaps still have had the contacts within the profession — to make sure that I got my inoculations and injections at the correct times in my life, despite my official non-existence as far as the National Health Service is concerned.

I think my father used to work in a university for a few years after he graduated, and he might have invented something; he occasionally hints that he gets some sort of royalty from a patent or something, but I suspect the old hippy survives on whatever family wealth the Cauldhames still have secreted away.

The family has been in this part of Scotland for about two hundred years or more, from what I can gather, and we used to own a lot of the land around here. Now all we have is the island, and that’s pretty small, and hardly even an island at low tide. The only other remnant of our glorious past is the name of Porteneil’s hot-spot, a grubby old pub called the Cauldhame Arms where I go sometimes now, though still under age of course, and watch some of the local youths trying to be punk bands. That was where I met and still meet the only person I’d call a friend; Jamie the dwarf, whom I let sit on my shoulders so he can see the bands.

‘Well, I don’t think he’ll get this far. They’ll pick him up,’ my father said again, after a long and brooding silence. He got up to rinse his glass. I hummed to myself, something I always used to do when I wanted to smile or laugh, but thought the better of it. My father looked at me. ‘I’m going to the study. Don’t forget to lock up, all right?’

‘Okey-doke,’ I said, nodding.

‘Goodnight.’

My father left the kitchen. I sat and looked at my trowel, Stoutstroke. Little grains of dry sand stuck to it, so I brushed them off. The study. One of my few remaining unsatisfied ambitions is to get into the old man’s study. The cellar I have at least seen, and been in occasionally; I know all the rooms on the ground floor and the second; the loft is my domain entirely and home of the Wasp Factory, no less; but that one room on the first floor I don’t know, I have never even seen inside.”

 

 

 

Iain Banks (16 februari 1954 – 9 juni 2013)

In Memoriam Sarah Kirsch

In Memoriam Sarah Kirsch

De Deutsche Verlags-Anstalt maakte vandaag bekend dat de Duitse schrijfster en dichteres Sarah Kirsch  op 5 mei op 78-jarige leeftijd is overleden. Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella Irmelinde Kirsch) werd geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zie ook alle tags voor Sarah Kirsch op dit blog.

 

 Luft und Wasser

Aus dem Sumpfland fliegt mir die Eule
Auf breiten Flügeln über den Strom
Ihre Federn berühren das Wasser
Das sich nun teilte ich sah
Meiner Schwester Gesicht höre den Wind
Schilfhalme leichter bewegen und Wolken
Ziehen auf die Nacht zu verkünden.

Viel wehes Geräusch vom anderen weiteren
Ufer die grauen Reiher verneigen sich
Auf toten Bäumen eh sie noch schlafen.
Es ist spät ich kehre hinter Türen zurück.
Der Teekessel brummt auf dem Feuer
Und verkleidete Könige reiten draußen
Auf herrlichen Pferden vorüber.

 

Großer Stern

Die versunkenen verwachsenen
Feldherren in ihren Sträuchern
Recken gebieterisch Hand und Degen
Bevor der Turm mit der silbernen Kugel
Sich mächtig ins Bild schiebt
Von Zeit zu Zeit seh ich ihn gern
Doch als er sein strenges Licht
Mir jeden Abend über den Tisch goss
Die zivilen Herren und Steckbriefträger
Vor meiner Tür und im Fahrstuhl standen
Hätte ich dieses Potenzminarett
Gern in den Himmel gesprengt.

 

Der Himmel schuppt sich

Ach, Schnee, sag ich, hier siehst du Eine vor dir
die kalte Füße hat und es satt, hilf Winter-Uhr
Gleichmacher, weißer Fliegentanz, kommst
auf Gerechte und Ungerechte Jahr für Jahr

Schnei ihn ein, Schnee, fall aus allen Wolken
bring Nacht, Mauern aus Eis, teil
deine Flocken ohn Unterlaß, roll ihn in Hochlandlawinen
Er hat was nicht schlägt als Herz in der Brust

Hat schöne gläserne Augen, mit denen sieht er nicht
Hat zwei Ohren, mit denen hört er nicht
Hat einen Mund den kenn ich nicht

Du Schnee, weiße Federtiere, Reimwort auf Weh
du bist Lava, kochender Stahl verglichen mit ihm
Tau ihn auf. Er magert mich ab

 

Sarah Kirsch (16 april 1935 – 5 mei 2013)

 

In Memoriam José Luis Sampedro

In Memoriam José Luis Sampedro

De Spaanse schrijver José Luis Sampedro is maandagochtend, 8 april, op 96-jarige leeftijd in zijn woning in Madrid overleden. Dat heeft zijn echtgenote na zijn crematie dinsdag laten weten. Sampedro kreeg bekendheid met zijn roman La sonrisa etrusca, die als De Etruskische glimlach in het Nederlands is vertaald. Zie ook alle tags voor José Luis Sampredo op dit blog.

Uit: De Etruskische glimlach (Vertaald door Eugenie Schoolderman)

“Verscholen spotjes zetten de figuren vol in het licht; door het spel van licht en schaduw is het bijna alsof ze tot leven komen. De roerloze oude man in het halfdonker daarentegen lijkt in de ogen van de suppoost wel een beeld.
‘Als betoverd,’ denkt hij onwillekeurig en om zichzelf gerust te stellen praat hij zich in dat er niets aan de hand is.
‘Die oude man is gewoon moe en omdat hij toch entree heeft betaald, wil hij ook wel even zitten. Zo zijn mensen van het platteland nou eenmaal.’ Omdat er niets gebeurt, loopt de zaalwachter na een poosje weer verder.
Nu hij weg is, lijkt de lucht rond om de drie gedaanten in de crypte, de oude man en het echtpaar, zich nog meer te verdichten. De tijd verstrijkt.
Ineens wordt de betovering verbroken door een jongeman, die zegt:
‘Eindelijk, vader! Kom, we gaan. Het spijt me dat ik u zo heb laten wachten, maar de directeur…’
De oude Roncone kijkt naar hem. ‘Arme kerel,’ denkt hij, ‘altijd maar gehaast en zich verontschuldigend… En dat moet dan mijn zoon zijn?’
‘Wacht even. Wat is dat?’
‘Dat daar? Het heet De echtgenoten. Een Etruskische sarcofaag.’
‘Een sarcofaag? Een kist voor doden?’
‘Ja… Maar nu moeten we gaan.’
‘Zijn ze echt in dat ding begraven? Het lijkt wel een divan.’
‘Een triclinium. De Etrusken aten liggend, net als in Rome. En ze werden ook niet echt begraven. De sarcofagen werden in een gesloten crypte gezet, die vanbinnen werd beschilderd als een huis.’
‘Precies, ja. Maar Andrea kan het u vast beter uitleggen. Ik ben geen archeoloog.’
‘Je vrouw? Goed, ik zal het haar vragen.’
Verbaasd kijkt zijn zoon hem aan. ‘Is hij er zo in geïnteresseerd?’ Hij kijkt opnieuw op zijn horloge.
‘Milaan is nog een heel eind, vader… Toe.’
Langzaam komt de oude Roncone overeind van de bank, met zijn ogen nog steeds strak op het paar gericht.
‘Ze werden begraven terwijl ze aten!’ mompelt hij verwonderd en met tegenzin gaat hij met zijn zoon mee.”

 

José Luis Sampredo (1 februari 1917 – 8 april 2013)

In Memoriam Maeve Binchy

 

In Memoriam Maeve Binchy

 

De Ierse schrijfster en columniste Meave Binchy is gisteren op 72-jarige leeftijd overleden.Maeve Binchy werd geboren op 28 mei 1940 in Dalkey. Zie ook alle tags voor Maeve Binchy op dit blog.

Uit: Circle of Friends

“Annabel Hogan came in carrying three big bags. She was surprised to see her daughter sitting swinging her legs in the kitchen.
“Aren’t you home nice and early? Let me put these things upstairs.”
Benny ran over to Patsy when her mother’s heavy tread was heard on the stairs.
“Do you think she got it?”
“Don’t ask me Benny, I know nothing.”
“You’re saying that because you do know.”
“I don’t. Really.”
“Was she in Dublin? Did she go up on the bus?”
“No, not at all.”
“But she must have.” Benny seemed very disappointed.
“No, she’s not long gone at all. . . . She was only up the town.”
Benny licked the spoon thoughtfully. “It’s nicer raw,” she said.
“You always thought that.” Patsy looked at her fondly.
“When I’m eighteen and can do what I like, I’ll eat all my cakes uncooked,” Benny pronounced.
“No you won’t, when you’re eighteen you’ll be so busy getting thin you won’t eat cakes at all.”
“I’ll always want cakes.”
“You say that now. Wait till you want some fellow to fancy you.”
“Do you want a fellow to fancy you?”
“Of course I do, what else is there?”
“What fellow? I don’t want you to go anyway.”
“I won’t get a fellow, I’m from nowhere, a decent fellow wouldn’t be able to talk about me and where I came from. I have no background, no life before, you see.”
“But you had a great life,” Benny cried. “You’d make them all interested in you.”

 

Maeve Binchy (28 mei 1940 – 30 juli 2012)


In Memoriam Herman Franke

 

In Memoriam Herman Franke

De Nederlandse schrijver en ex-criminoloog Herman Franke is op 61-jarige leeftijd overleden. Herman Franke werd geboren op 13 oktober 1948 in Groningen. Hij werkte al jaren aan een doorlopende romancyclus. Het laatste deel is af en zal postuum verschijnen. Franke overleed op zaterdag 14 augustus in zijn woning in Amsterdam, zo maakte zijn uitgeverij Podium vandaag bekend. Pas op zijn vijftigste brak Franke echt door als schrijver, met De verbeelding (1998). Met deze roman won hij de Generale Bank Literatuurprijs (Nu AKO Literatuurprijs). Daarna was het even stil rond de auteur, pas met de roman Wolfstonen (2003) beleefde hij een nieuw groot succes.

Zie ook mijn blog van 13 oktober 2006en ook mijn blog van 13 oktober 2007 en ook mijn blog van 13 oktober 2008 en ook mijn blog van 13 oktober 2009.

Uit: De tuinman en de dood van Diana

“Je bent met wie je omgaat. En het is onmogelijk je niets van die anderen aan te trekken. Met de dood van intieme anderen sterven stukjes van je zelf. Daar staat tegenover dat nieuwe vrienden dode stukjes van je zelf tot leven kunnen wekken. Juist mensen van wie je niet meteen inziet dat ze uniek zijn, willen hier niet aan. Zij maken zelf wel uit hoe ze zijn. Ze geloven zelfs dat ze na hun dood in het hiernamaals precies zo zijn als tijdens hun leven. In paravisische pulpbladen- en programma’s doen ze alsof dit platte geloof buitengewoon interessant en mysterieus is. Het onkenbare en daardoor zozeer tot de verbeelding sprekende hiernamaals wordt door hen en passant teruggebracht tot een plaats waar vader zich nog steeds drukt maakt over de laffe smaak van moeders spruitjes of waar de overledenen niets anders te doen hebben dan op muren te kloppen, tafels op te tillen of ons in Engelse landhuizen achterbaks langs het hoofd te strijken, zodat we ons wezenloos schrikken. Vanuit een opgefokt ik-gevoel ontdoen zij zelfs de dood van zijn mystiek. Maar daar trekt hij zich gelukkig niets van aan.
Ik hecht niet zo aan mijn ik. Na mijn dood blijven er miljoenen mensen over die sprekend op mij lijken. Dus zo erg is het niet als ik verdwijn. Ik vloei weer terug in datgene waarvan ik vanaf mijn geboorte een eenzame, naar eenwording hunkerende verbijzondering was: het mens-zijn. Als ik dood ben, zit ik in alle mensen en ga dagelijks door de pieken en dalen van Het Menselijk Gevoel. Als ik dood ben, doe ik aan alle vrijpartijen van de wereld mee, terwijl ik in levende lijve alleen maar kan vrijen met een paar anderen. Ik ben nu eenmaal veel meer mens dan `ik’. En alles wat mij tot mens maakt blijft zolang als de aarde om de zon draait; of nog langer als de NASA bijtijds een ander zonnig stekje voor ons in de ruimte heeft gevonden.
`Alles verandert, niets vergaat’, schreef Ovidius en zo is het.”

  

Herman Franke (13 oktober 1948 – 14 augustus 2010)

In Memoriam Willem Brakman

In Memoriam Willem Brakman

 

De Nederlandse schrijver Willem Brakman is donderdag op vijfentachtig jarige leeftijd overleden. Dat heeft zijn uitgeverij Querido laten weten. Zie ook mijn blog van 13 juni 2007.

Uit: De reis van de douanier naar Bentheim

“Toen de douanier zich echter bukte merkte hij dat het zware tralieluik van het zwarte gat was weggeklapt en ernaast plat op de vloer lag. Dat was ongetwijfeld een heel karwei geweest, want de hoed was de parelgrijze erbij van het hoofd gevallen en lag daar nog van te getuigen in een schemerige streep schietgatlicht. De douanier schudde het hoofd om deze levensgevaarlijke toestand, hij legde de poot op de vloer en wilde het luik weer terugklappen, maar behalve dat het loodzwaar was zat het op de een of andere manier ook muurvast. Het zweet parelde de douanebeambte buiten dienst op het voorhoofd, maar hoe hij ook rukte en trok, meer beweging dan een paar knarsende centimeters kon hij niet voor elkaar brengen. Bezorgd krabbelde hij overeind en draafde de toren uit om te waarschuwen: kasteeltuin, folterkamer, ergens moest dat onmogelijke paar toch te vinden zijn. Maar dat viel tegen, alle trappen, portalen en binnenplaatsen waren luguber leeg, het enige geluid dat hij hoorde was de muziek van beneden uit het stadje. Met de bedoeling dan maar iedereen te waarschuwen dribbelde hij haastig richting feest en was de eerste lampionnen net gepasseerd toen een abnormale rauwe gil weerklonk. Iedereen keek omhoog naar de toren en naar de heer Van Kol die daar op de borstwering was verschenen. Jasje en vest had de leraar uitgedaan en in zijn witte overhemd en met zijn geheven armen zag hij er uit als een figuur uit een schilderij van Goya.
Ontsteld liep de douanier met de feestgangers mee om te zien wat er allemaal was gebeurd, maar hij koos om niet voortdurend te worden geduwd en aangestoten een zijpoortje en werd daar onverwacht tegengehouden door de parelgrijze.
‘Ze is in het gat geduveld,’ zei ik, ‘in één klap hasjewijne.’
‘Was dat nou nodig?’ riep de douanier verbolgen, ‘zo’n mooie, gevulde vrouw.’
‘Dat viel aardig tegen,’ zei ik, ‘van buiten bol, van binnen hol.’
‘De arme man,’ riep de douanier stampvoetend.
‘Denk toch eens aan dat hoofd,’ zei ik, ‘dat lijdende bekje, die man wil niet anders, heus, daar liggen zijn talenten. Héé, waar is mijn hoed?’
‘Die ligt naast het gat,’ zei de douanier, ‘en naast mijn paardepoot.’
‘Ach,’ zei ik glimlachend, ‘wat een aardige combinatie, hoe komt u overigens op een paardepoot?’
‘Ik denk door Lochem,’ zei de douanier, ‘Staring en al die dingen.’
‘Luister,’ zei ik.
Uit het kasteel, uit het stadje, ja voor mijn gevoel ook uit de lucht klonk een zacht stompend geluid: wom, wom, wom… bom, bom, bom… drom, drom, drom…
‘Ze weten toch niet dat ik hier ben?’ vroeg ik.
‘Ik denk het wel,’ zei de douanier en ja hoor, daar waren ze weer, ik ken ze, o ik ken ze die koppen. Even later was het weer zo ver: paardekopers, stamineebazen, kleine neringdoenden, natuurlijk weer een antiekhandelaar, de hele troep.
Daar ging ik: in mijn gat getrapt, aan mijn haren gerukt, om de oren geslagen, maar één moedige daad wil ik hier toch niet onvermeld laten, met uiterste krachtsinspanning draaide ik mijn hoofd om en schalde achter mij: ‘Heer tollenaar!… wij zien elkander weder!!…”

Brakman2

Willem Brakman (13 juni 1922 – 8 mei 2008)

 

 

Zie ook voor de schrijvers van vandaag, 8 mei 2008, mijn vorige blog van vandaag.

In memoriam Tip Marugg

De Antilliaanse schrijver en dichter Silvio Alberto Marugg, beter bekend als Tip Marugg, is zaterdag, 22 april, op 82-jarige leeftijd overleden. Marugg werd vooral bekend door zijn boeken Weekendpelgrimage, In de straten van Tepalka en De morgen loeit weer aan. Ook schreef hij nog een dichtbundel, Afschuw van licht, en een woordenboek met erotische termen uit het Papiamento. Zijn werken werden onder meer in het Engels en Russisch vertaald.  Een doorbraak naar een groot lezerspubliek bereikte hij met zijn nominatie voor de AKO Literatuurprijs in 1988 voor De morgen loeit weer aan.

Uit Het Parool:

De verteller uit “De morgen loeit weer aan”, een oudere man die op de stoep van zijn huis zit te drinken en te mijmeren over het leven, valt bijna geheel met hem samen, zegt hij. Pessimisme, dronkenschap, zelfmoord en vervreemding zijn termen die opduiken als de stemming in zijn romans moet worden gekarakteriseerd. ”Alleen met drank valt het leven door te komen. Ik ben niet gelovig, daarom drink ik.” En het helpt hem bij het schrijven. ”Alcohol kan je meevoeren naar sferen die je nuchter niet kunt bereiken.” Ten slotte is er de troost van de in zijn boeken altijd aanwezige zelfmoord. ”De mogelijkheid om zelfmoord te plegen, stelt de mens bijna gelijk aan God.”’

Cartomantica

Ik heb melk gedronken
en een berg beklommen
maar vond niet het hazenpad
waar Eros had gesluimerd.

Tussen twee paardenpoten door
had de avondwind gewaaid
tot op mijn ruige borst.

Zo te sterven.

Tussen de harde rotsen
Met het zonlicht in mijn ogen.

Tip Marugg (16 december 1923 – 22 april 2006)