Khalid Boudou, 75 jaar Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien

De Nederlands – Marokkaanse schrijver Khalid Boudou werd geboren in Tamsamane, Marokko op 1 oktober 1974. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Khalid Boudou op dit blog.

Uit: De kleine heerser

“Als heerser van het grote Beierhuis had ik de macht over onder anderen een aan hypochondrie lijdende maatschappelijk werkster, een door haar ex bedreigde gescheiden moeder van twee kinderen, een Roemeense die de beste wegen naar de Nederlandse blijf-van-mijn-lijfhuizen niet wist te vinden, de heer Fretvanger, de aan drank verslaafde algemeen directeur van Stichting Verslavingszorg, een failliete muzikant, een crimineel met berouw, en zelfs een verstoten hond: een mooie Beierse Bergzweethond – hem vond ik in de berm langs de A15, zijn poten waren aan elkaar gebonden en zijn kop lag open, iemand moest hem bruut uit de auto hebben gegooid.
De volgende op wie ik mijn zinnen had gezet was Malinka. Aanvankelijk dacht deze volslanke vrouw met een melancholische Oostblokachtige gelaatsuitdrukking, haar schade voor mij te bedekken door een vlies van gemaakt zelfvertrouwen over haar gezicht heen te trekken. Maar ik ben een vakman, iemand die ziet in welke hoek het magazijn wegrot, ook al blinkt de etalage nog zo sterk. Een vakman die heeft geleerd schade te zien, zoals hij oneffenheden in een strookje ebbenhout heeft leren zien.
Ooit was ik namelijk leerling techneut. Ik denk dat de zucht naar heersen daar moet zijn ontstaan, op technische school De Horsten, waarvan ik in het derde leerjaar werd verwijderd. Niet dat ik er een leraar had bedreigd of beschoten, dat vind ik iets voor mietjes, nee, het was zo dat ik voor het vak metaalbewerking de opdracht kreeg een windhaan te vervaardigen, maar zeg nou eerlijk, een windhaan maak je op een huishoudschool, en ik sneed en smeedde daarom van al mijn trots en het aanwezige schoolijzer een tachtig centimeter lang zwaard, dat ik op de borst hield van klassenvertegenwoordiger Lars van Schotanus, de langste leerling van de klas.Maar ach, wat maakte het uit… een jong heerser moet wel een verwoed rokkenjager zijn, en op een technische school is de koningin, die edel ingelijst op de gang hangt, de enige vrouw, dus was ik genoodzaakt op andere jachtvelden mijn jagersdorst te lessen. Met mijn onafgeronde technische opleiding kwam ik echter niet ver. Ik werd gedwongen jobs aan te nemen waar ik beheerst werd door kinderen die naar een goede carrière waren gelanceerd vanuit een stropdasmilieu. Onder de verschrikkelijke tirannie van die ongelooflijk saaie papkinderen kon ik niet leven, mijn doelen lagen veel en veel hoger; het bedrijfsleven kon mij dat niet schenken, dus brak ik daarmee, en zo had ik dus niets meer. Mij restte niets dan mezelf op het leven van anderen te storten. Hoe minder ik te doen had, en dat werd met de dagen almaar minder, des te meer ontfermde ik me over het leven van anderen. Ik leefde van de problemen van anderen zoals een mestkever leeft van mest, en ik genoot ervan zoals Johan Cruyff geniet van zijn eigen ballen.”

 

 
Khalid Boudou (Tamsamane, 1 oktober 1974)

Lees verder “Khalid Boudou, 75 jaar Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien”

Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien

De Nederlands – Marokkaanse schrijver Khalid Boudou werd geboren in Tamsamane, Marokko op 1 oktober 1974. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Khalid Boudou op dit blog.

Uit: Iedereen krijgt klappen

„Die vechtlust, die energie. Wauw! Ik raakte ervan in de ban. Het zweet spatte alle kanten op. Ik kon er wel uren naar kijken. Naar die klappende, sterke mannen. Hun verwoestende kracht. Die kracht daagde me uit.
Op een dag ben ik naar binnen gelopen. Een ouwe man kwam op me af lopen.
‘Meneer, ik wil hier trainen,’ zei ik.
‘Mijn moeder ook,’ reageerde die ouwe vals en hij draaide zich weer om.
Maar ik bleef aandringen. ‘Meneer, meneer, ik ben serieus. Ik ben echt serieus. Ik heb talent, meneer! Ik wil echt! Ik zal het bewijzen! Laat het me bewijzen!’
Met een frons in zijn ouwe kop keek de man mij doordringend aan. ‘Kom dan maar mee,’ zei hij na een diepe zucht. Alsof ik de zoveelste was die fantaseerde dat hij de nieuwe Mohammed Ali was. Ik liep achter hem aan, de zaal door, nagekeken door die boksende krachtpatsers. Ze sloegen hard op de bokszakken. Sommigen waren aan het touwtjespringen.Achter in de zaal van de boksschool Serious Gym mocht ik mijn jas uittrekken.
‘Laat maar zien,’ zei de man kleinerend en hij knipoogde naar een langharige spierbundel. ‘Laat maar eens zien aan opa.’
Ik mocht helemaal losgaan op de stootzak. Ik gooide er alle woede uit. Als een bom die heel Amsterdam kon platleggen.
Nee, heel Europa. De wereld! Zoveel woede had ik in me. Baf! Baf! Baf! Ik stootte alles van me af.
Baf! Baf! Baf! Ik hijgde als een hond.
Toen ik klaar was, zag ik hoe Mickey en de twee jongens die aan het trainen waren mij verrast aanstaarden.Ik had duidelijk indruk gemaakt met mijn natuurtalent.Ze keken me aan zoals geen enkele stiefvader ooit naar me had gekeken. Met iets van bewondering in de ogen.
Nooit eerder had ik zoveel bewondering gevoeld. Ik kreeg ook zomaar schouderklopjes. En vriendelijke tikjes tegen mijn achterhoofd. Ik voelde me sterk. Ik voelde me verdomme eens gewaardeerd. Eye of the Tiger! Mr T., champion of the world.
‘Hier valt wat van te maken! Morgenochtend om acht uur in de gym,’ zei Mickey enthousiast. ‘En geen minuut later!’

 

 
Khalid Boudou (Tamsamane, 1 oktober 1974)

Lees verder “Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien”

Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien

De Nederlands – Marokkaanse schrijver Khalid Boudou werd geboren in Tamsamane, Marokko op 1 oktober 1974. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Khalid Boudou op dit blog.

Uit: Het schnitzelparadijs

“Godallemachtig, wat een lelijk gebouw!
Op de veranda lopen toeristen in doorzichtige ochtendjaponnen heen en weer te toeristen, met verkennende tongen aan de slanke pilaren likkend. Maak je geen illusies, het is gewoon staal – ook al ben je dan op vakantie, verzin geen bevrijding.
(Flitsende gedachten. Het zijn speklagen, melkkleurig met zwarte pigmentvlekken, open mond… Ach, laat je ogen niet bederven, boy.) Hoerenontvangers rekken zich hun mooie goede leven uit, gapend naar een zon die er wel en niet is…
Ik krijg een waas voor mijn ogen. Mijn conditie is niet meer wat ie is geweest. Ik ben maanden lam geweest, heb gewoon half in coma gelegen, o boy. Maar ik begin weer opnieuw. Met frisse moed, en heel klein, kleiner dan ik eigenlijk ben, simpeler, kijk ik toe: gezichten lezen, stappen volgen, stage lopen en luisteren, veel luisteren. Kijken over het muurtje van ‘de Pannenhoek’, hoe het met de liefde, de vrijheid, de hoop, de dromen is gesteld.

 
Noah Valentyn als Nordip in de film uit 2005

Het is het leven in het klein, had Meerman gezegd, toen hij mij het vrijwilligerscontract liet ondertekenen.
Ik had opgebeld en kreeg, na het een-momentje-geduld-alstublieft-hij-komt-er-aan en nog-een-momentje-geduld-alstublieft-heeft-u-nog-een-ogenblikje? van een warme stem die stoute gedachten opriep, Meerman aan de lijn, die mij heel aardig te woord stond:
‘Waarmee kan ik je van dienst zijn? Wil je werken? Er is voldoende werk, kom maar, vraag maar naar Meerman. En wees erop voorbereid dat je moet spelen.’
‘Spelen?’
‘Ja, want we willen graag weten hoe jij speelt.’
Ik wist dat de keuken de allerbeste plaats zou zijn voor een stage, voor iemand die opnieuw wilde beginnen, voor een kind dat al zijn speelgoed heeft stukgeslagen in de hoop iets nieuws te krijgen. Wat heb ik misdaan dat ik, gewapend met dit schuldgevoel in mijn rugtas, opnieuw wil beginnen? Wat achtervolgt mij dat ik dit allemaal van een afstand wil bezien?
Herinneringen… o boy… herinneringen…”

 
Khalid Boudou (Tamsamane, 1 oktober 1974)

Lees verder “Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien”

Dolce far niente, Israël Querido, Patrick Modiano, Emily Brontë, Cherie Priest, Martijn Simons

Dolce far niente

 

 
Brouwersgracht, Jordaan, tegenwoordig

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

“- Ze bescholden en teisterden elkaar en konden toch noóit zonder elkaar. Het jonge volk had de meest zorgelooze pret. Schuine pet, roode of geruite stropdas en spuuglok, ontmoetten blooten kop, fluweelen jak en baaien rok, en niet één zou hebben willen ruilen voor meheertjes met branieboorden of medammetjes met platheupen. Ze bevochtigden hun woeste of zinlijk-tartende gesprekken met zuursap van augurken, of bezogen ijswafels, en in geen stad ter wereld knauwden de kerels en jongens hun wijven en meisjes zóó wreed en beulig als in den Jordaan, in opzichtige luidruchtigheid en schaamteloos kabaal. Zelfs het liefde-gestoei der jongens was één lomp-neerploffend, zinnelijk-hardhandig gebof op borsten en dijen, hoofden en armen der meiden. En over al het geminnekoos en het wreed gebeuk werd nágebabbeld. – Ook Neeltjes nerinkje was beruchte verzamelplaats voor buurpraat en voor overden-hekel-halerij. –
– Juyst!…. schoot met opgewonden stem een garnalen-pelster uit, nauw merkende dat Neel haar een pond rijst in de handen had geduwd…. d’r mèn hep ’n tèk fèn ’t lireum,…. Kris Hàrdebol is ‘r ’n draugie bei…. sau’n nèthèls….
Er gloeide weer kwaadsprekende hittigheid in haar zinnen. Haar dikke, doorsproetelde huid verplooide bij de neerzinkende mondhoeken viezige trekjes; trekjes van weerzin en wantrouwelijkheid.
– Nou maàde…. ik set de spèt…. as maàn keirel komp en hèi fint me nie, kraàg ik de duufel op ’n printje…. aju!
Een wit-jak sprong haastig den winkel uit. Allen hadden wat ze wilden, maar plakken deden ze toch.”

 
Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)
Brouwersgracht, vroeger

Lees verder “Dolce far niente, Israël Querido, Patrick Modiano, Emily Brontë, Cherie Priest, Martijn Simons”

Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien

De Nederlands – Marokkaanse schrijver Khalid Boudou werd geboren in Tamsamane, Marokko op 1 oktober 1974. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Khalid Boudou op dit blog.

Uit: Pizzamafia

“Zijn vragende ogen vraten mij zowat op. Het is niet eerlijk, dacht ik. Dat hij zo naar me kijkt en dat hij allemaal van die rare dingen zegt. Ik wil tijd hebben om te voetballen, om te pokeren, om met Alice te eten en romantisch naar Texel te gaan. O, wat hadden we het op haar verjaardag toch leuk gehad. Ze was echt trots op die gare rap van me. En ik wil zoveel mogelijk leren, om uiteindelijk op de beurs van Amsterdam te werken.”
(…)

 
 Scene uit de film Pizza Maffia uit 2011 

Ik pakte een sigaret. ‘Ja,’ zei ik. ‘De situatie is echt klote.’ ‘Ja, de situatie is verdomd klote.’ ‘Ja, de situatie is echt shit.’ ‘Ja, de situatie is echt fokking shit.’ En daar bleef het dan bij: we hadden duidelijk allebei niet echt zin om erover te praten.
Wallah, ik moest toch wat zeggen, dus vroeg ik tussen het snikken door: ‘Het komt toch wel goed, Haas?’ Haas sprong op. ‘Wat doe je, jankerd. Je bent toch geen homo?’
(…)

– “Hij”, snauwde hij. “Hij hier ….deze slaapmuts. Deze schetenkweker. Deze ballenpoetser. Deze kontenkrabber…”. Het was alsof hij het woordenboek voor scheldnamen uit zijn hoofd aan het leren was. Hij ging maar door en door. “Deze tenenkaasvreter had allang in de zaak van zijn vader moeten staan.”

 
Khalid Boudou (Tamsamane, 1 oktober 1974)

Lees verder “Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley, Tim O’Brien”

Dolce far niente, Israël Querido , Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade

 

Dolce far niente

 


Brug over de Egelantiersgracht in de Jordaan

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

“Als het reuzen-gezin maar bijéén bleef, en als er maar geen vreemde den protserigen neus tusschen drong.
In het winteravondlijke walmrood der lantaarns waren zij heerschers van de donkere, enge straten en grachtjes, waar iedere kei van hún leek. Dan was er vrij messengevecht en meidenspel; dan werd er in het half-duister gewelddadigheid uitgewrokt op zwakker vrouwen-lichamen, waarvoor ze bij klaarlichten dag later schuw de oogen knipperden. Dan werd er gedobbeld in de gangen, waar nooit een vreemde tronie zich vertoonde; achter karren op de rottende straat; dan werd er gevrijd en gedronken, maar alles, als één schrikwekkende bende, smart en schande, begeweld-dadiging en oneer, ramp en vervloekenis van elkaar duldend en overnemend, zonder ooit er politie in te moeien. Want ze verafschuwden politie-mannen als indringers en verbrekers van onbewust éénheids-gevoel.
Ze waren van één ras, één klasse, door éénzelfde levensgolf rondgezwabberd, naar vóór gestooten, naar achteren gekanteld, op één plek grond. –
Daarom konden ze elkaar bestelen in nuchterheid of dronkenschap, nooit mocht een ánder ze striemen of afstraffen, dan de buurtgenooten zelf. – Ze leefden op elkaar, als menschen in een zwaar gedrang. Ze lazen malkander de misdaden en de deugden uit de oogen. Heel vroeg al hun bed uit, pakten ze hun negotie aan of bezwermden de fabrieken. Maar van venttochten, van fabrieken of werkplaatsen terug,…. het veiligst en gelukkigst voelden ze zich eerst in hun Jordaan, voor de open deur, op stoepen, houten leuning-trappen, tusschen het gewoel der menschen, tegenover bekende tronies uit steeg-slurven en walmende dwarsstraatjes. Het gelukkigst bij hun vischhengel, duiven, blompotten, kanaries; bij hun jak-wijven en vooral bij hun tapperijen. De hooge buik-bruggetjes tusschen de dwarsstraten in, bezwierden ze met veel grooter gemak en bevalligheid dan de niet-buurtgenooten, en markten-slentering leek hun heerlijker dan de schoonste buitenwandeling. In wilde ruzie waren ze gegroeid; zonder ruzie leek hun het bestaan traag en saai.”

 

 
Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)

Lees verder “Dolce far niente, Israël Querido , Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade”

Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley

De Nederlands – Marokkaanse schrijver Khalid Boudou werd geboren in Tamsamane, Marokko op 1 oktober 1974. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Khalid Boudou op dit blog.

 

Uit:  Lehrjahre im Schnitzelparadies (Vertaald door Franca Fritz)

 

»Ist das alles? Ist das schon alles?« Lautstärke und Klang meiner Stimme erinnern wohl an ein Transistorradio, dessen Batterien fast leer sind. Wachsam beobachten meine Augen das Messer, das sich dank Amimuns unkontrollierter Energie immer mehr in Richtung meiner Brust vorzittert.
Seine Ohren wackeln, glühend rot vor Wut. »Was soll denn sonst noch sein, Spülwurm? Was ist mit euch Jungs los? Euch haben sie wohl schon völlig auf ihre Seite gezogen, mit diesen komischen, faden Weißbrot- und Weihnachtsmannmärchen. Aber mich kriegen sie nicht!« Er schlägt sich kräftig gegen die Brust. Eine harte Faust küsst das Schneidbrett. Vorderzähne graben sich in die Unterlippe. »Ich bin und bleibe ein maro, Nordip, außer ich gewinne zwanzig Millionen Mäuse im Lotto. Typen wie ihr macht uns nur lächerlich. Ihr mit eurem Gelehrtengequatsche. Und was hat dir das gebracht? Du schrubbst hier Pfannen und Töpfe. Aber sieh dir mal die Chinesen oder die Türken an – über die spricht oder schreibt niemand, keine Zeitung, kein einziger Fernsehsender, niemand weiß, was die machen. Denen ihr Leben ist denen ihr Leben. Sie verkaufen sich nicht selbst, verstehsdu. Sie haben alle ihre eigenen Läden, arbeiten füreinander, unterstützen sich gegenseitig, bewahren ihren Stolz und that’s it.« Er schluckt. Der Apfel in seiner Kehle hüpft auf und nieder. »Zwischen die kriegt keiner auch nur einen Fingerbreit. Hast du schon mal irgendjemand über die meckern hören? Oder hast du … Spülwurm, dummer kahler Pickelhering… hast du vielleicht schon mal einen Chinesen mehr Niederländisch reden hören als >Sambal dazu<? Und alle rufen: >Prima, ja, machen Sie es ruhig scharf… ja, prima, lecker… leckres chinesisches Essen … < Die sind stolz. Die sagen nur das, was nötig ist. Aber ihr… ihr Kahlköppe, ihr müsst ja mal wieder ein Riesentheater um uns machen, euch selbst verleugnen, eure Seele an Schitan verkaufen, Couscous für sie aufwärmen und sogar die Teller noch ablecken, euch anpassen und auch so … auch so ein Weißbrot-Aromie werden wollen. Ich schwör dir, noch keine zwanzig Jahre und ihr sitzt allesamt mit ‘nem String am Hintern mit euren Kindern rund um ein geräuchertes grinsendes ekliges Dreckschwein und singt fröhlich Weihnachtslieder wie: Morgen, Kinder, wird’s was geben … «

 

 

Khalid Boudou (Tamsamane, 1 oktober 1974)

 

Lees verder “Khalid Boudou, Günter Wallraff, P. N. van Eyck, Israël Querido, Charles Cros, John Hegley”

Dolce far niente (De Jordaan, Israël Querido)

Dolce far niente

 

 

 

Noorderkerk, Pieter Schenk, circa 1708

 

 

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

 

“Nu draafde de buurtpraat over een nieuwe roomijs-bedoening van Jans, nicht van Trui, die wel met gedofte duiten aan het werk zou zijn gegaan; over slenter-tochtjes langs de Maandagmarkt van Westerstraat en Noorderbuurt; over het vreeselijke gehaaide wijf uit de Krommert, die met twee broers leefde en haar mooie lijf verspilde aan een paar woeste schooiers. Plots sprongen ze op den rug van Malle Mien, van wie ze wisten dat ze zich drie jaar lang had laten blauw ranselen door haar dronken man, zonder een pink verweer, en die nu hém ram gaf, zonder dat hij een vin vertrilde. Zoo ziedde de buurtpraat rond, zich moeiend in alles, de meest persoonlijke gebeurtenissen tot op den grond omwoelend met een woedenden hartstocht en een snijdende veroordeeling.

Een vriendin van Trien de Soepketel schold op den broeder van het kliniekje in de Willemstraat.

– Sau’n luydborstige proppeschieter…. heí most d’r ’n krèp ofer se lèmpies….

– Dèt sel je loate…. onderbrak Neeltje met drift…. dèt is d’r ’n engel fèn ’n mènnetje…. ik hep er naujt nie sau’n fènt beleifd….

Al de praat-vrouwen vielen Neeltje bij, roemden de goedhartigheid van den broeder. Trien’s vriendin werd giftig en de punt van haar spitsen neus krijtbleek. Haár jongen had de vent met een grauw en een snauw wéggebonjourd, vertelde ze.

– Sau’n lefgauser…. sau’n ribbemaus….

Koekjes Na niesde schrikkerig-kort.

 

 

 

Straat in de Jordaan, Jan Korthals (1916 – 1972)

 

 

– Sie je wel dèt ’t woar is,…. lachte Trien,…. se niest d’rop.

– Loa jullie die nèfke mit rust…. hitste de blonde deern ertusschen…. omdèt d’r keirel flikt mit de peise hep jullie de pest in….

– Nei, nei…. kaàk-nouerissies…. nei… nei…. kaàk…. nei…. stotterde Rolrug…. Hei…. hei… ùg, hoe heit ie nou tug….

– Wie?…. wèt?

– Ug…. hoe heit ie tug?…. hoe….

– Gauj d’r moar ’n dwèrsstroat uyt…. lolde Trien. Rolrug wou iets heel wijs-bemiddelends er tusschenin dringen, maar ze lieten hem niet verder komen dan zijn ‘kaàkerissies’. Juist zijn gestotter sloeg den toorn weer over in spot en lach. –

– Seg Rolrug,…. je mot leire braàje…. hoonde de vrouw met het zweer-gezicht.

– Achter ’t orregel fèn Lànge Jèn…. immes!…. schaterde de sigarenmaakster…. twei steikies feùr ’t noadje!….

– Kaàk, ’n fraàje-jonge, mit lang hoar, – wie-doet-je-wèt…., gierde Trien.

Zelfs Lientje de Mosterdbak pruttelde een grapje mee over Jaap Bronk. – Onder het hoonend geschimp voelde de bochel weer sterker zijn onmacht. Zijn dooréén-gekroesde, zwarte brauwen trokken nijdig saâm, hingen laag-dreigend op zijn schelle oogen. – Maar weer zweeg hij. Eerst zou hij nog een krakertje pakken bij Moeke in de Anjelier en dan maar naar de vlet slobberen. –            “

 

 

Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)

 

 

Zie voor de schrijvers van de 11e augustus ook mijn blog van 11 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Israël Querido , 80 Jaar Cees Nooteboom, Grand Corps Malade, Joanne Rowling

 

Dolce far niente

 


De Jordaan, Lijnbaansgracht, richting Tichelstraat

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

“Ze zworen bij hun buurt, hun markten en winkels, hun halletjes, hun venters en herbergen, hun straten en walm, hun dobbel-gangen en krotten. – De vischvrouwen konkelden met de koffiebazen. De koffiebazen met de groente-sjachers; de fabrieks-meiden met de pelsters, baksters, en die allen weer met den grutter, melkman, loodgieter, stoelenmaker en zoo den heelen Jordaan rond. Eén geweldige menschenklis van duizenden en duizenden gezinnen bijééngeperst, boven, achter, voor, tegenover elkaar, omwemeld van kinderen en weer kinderen. – De gezinnen van een-twee-en driehoog-vóór, en de gezinnen van een-twee-en driehoog-áchter, kenden elkaars leven, handel en wandel tot in de kleinste kleinigheid. In de vuile en nauwe stank-gangetjes der verdiepingen, waar man en vrouw openlijk hun gevoeg loosden in stilletjes en emmers, bestond geen schaamte meer voor elkaars gedoe. In beestelijke onverschilligheid leefden ze hun instincten rauw en hittig uit, ongedekt voor een ieder die hen waar wou nemen. Op hitsige dagen barstten er eerst bommen los, gooiden ze elkaar de gruwelijkste en gemeenste beschuldigingen naar den kop. Dan vunsde er een boek open over zondige hoererij, schanddaden en verwrongen laagheden. O! ze kenden allen zoo van nabij, den donkeren gloed van het bloed, de koude flikkering van het mes, den fonkel van den borrel. – De walmende straat, met haar gootvuil en stinkende keien, de open vrije straat met haar kelders en krotten, haar gewoel, kindergeschreeuw en honden-geblaf, met haar kleurige stalletjes, haar riekende, uitdampende eetwaren, haar kar-geratel, haar buitenzittende en hurkende vrouwen en kerels, – die open straat was hun gerecht, daár leefde eerst wijd-uit in rondwortelende woeling, het groote, krioelende menschen-gezin: de Jordaan. Daar verslonden ze elkaars hevigste hartstochten en begeerten; elkaars kleinzieligste, grilligste buitensporigheden en nietigste amusementen. Huiselijk leven van gezinnetje op gezinnetje, met afgesloten muurtjes, waar de nieuwsgierige en dierlijke leefdriftigheid van de hunkerende massa geen bres doorheen kon schieten, verlangden ze niet. Ze hadden hun tooneels en bals, voordrachts-kroegen en zang-café’s, hun bioscopen, ‘bibberfotegrefies,’ en gramophoon-muziek; ze hadden de dans-holen en kelders van Zeedijk, Ridderstraat tot Haarlemmerdijk; hun orgels op Maandag, alle straten door, den heelen dag achterna-geslenterd. Ze hadden in het liederlijke en in het klein-burger-fatsoenlijke, het wellustigste en het betamelijkste genot. In elkaars bijzijn konden ze eerst ademen, dollen, bluffen, om elkaars woorden en daden vechten, bij elkander zuipen en sjacheren; onder elkaar bruiloften en hoereeren.”

 

Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)

 

Be

Lees verder “Israël Querido , 80 Jaar Cees Nooteboom, Grand Corps Malade, Joanne Rowling”

Israël Querido

De Nederlandse schrijver Israël Querido werd geboren in Amsterdam op 1 oktober 1872. Querido kwam uit een arm gezin en moest al jong zijn eigen brood verdienen. Dat deed hij onder meer als horlogemaker, violist, diamantbewerker, juwelier en journalist. Als schrijver debuteerde hij in 1893 met een bundel gedichten onder de titel “Verzen”, spoedig gevolgd door “Gedichten” (1894), geschreven onder de indruk van een bezoek aan Parijs. Beide boeken verschenen onder het pseudoniem Theo Reeder. Daarna schreef hij ook kritieken, die deels gebundeld werden. Bekend zijn vooral zijn boeken geworden waarin het Amsterdamse volk wordt getekend. Querido’s eerste prozawerk was extreem naturalistisch. Zola was zijn voorbeeld in “Levensgang” (1901). Daarna volgde “Menschenwee” (1903). Zijn eerste grote werk was de vierdelige romancyclus “De Jordaan”.  Hij verwijderde zich geleidelijk van het naturalisme en schreef naar het voorbeeld van Louis Couperus een grote historische romancyclus, hoewel hij eerder diens historische werken zwaar gekritiseerd had. Het betreft zijn driedelige cyclus “De oude waereld, het land van Zarathustra”. Hij was in socialistische kringen populair, mede dankzij zijn column in het dagblad Het Volk, ‘Uit het dagboek van Querido’. Hij had al lange tijd last van een zwak hart, maar zijn dood kwam toch nog onverwacht, toen hij 59 jaar oud was.

 

Uit: Levensgang

 

“Een dik-troebele lucht, zwaar drukkend van petroleumstank en benauwden menschadem, dreef door ’t zolder-krot, waar de drie ronkende jongens Hols opgeborgen waren, ’s nachts. Het was hun slaaphok op de nieuwe woning. Ze waren pas verhuisd bij Hols in dol-drukke haast, van Zandstraat boven, naar den ouden Braak, beneden. Eerst was de schoenmakersrommel van vader Hols overgegaan. Toen, op ’n handkar, rottige meubeltjes, zwaar verbeukte brokstukken, vastgesnoerd in touw en rafels, tusschen overdwarse vaal-rooie en groenig-zwarte banen van uitgebleekt vloerkleed, waar bovenop stukken vuil leer, verrotte werkvoorschooten, beverfde leesten, pannen, emmer-spul en stoel-krukken, los-steunend in elkaar gehaakt met pootensparteling in de lucht krampachtig-verstijfd uitstekend, als gesnoerde kalfsklauwen op slachterskar.

De kleine gereedschapsbak, met koperen schroefjes, scharen, uitgebrande lijmpotten en roestige priem-pennetjes, was plechtig achterna gekomen, met de ordenaal, die stapvoets-slepend gedragen moest worden door Lies, op z’n staakje bollend, langzaampjesaan, door de stilste straten. Toch was Lies nog beloerd geworden door angst-oogen van den schoenmaker, die, vlak-wantrouwend naast ‘r, z’n handkar was blijven duwen. De ordenaal met staakje, waarin al dertig jaar lang ’t zelfde water broeide, was groot symbool van vader Hols’ avond- en nachtwerk. Ze was de kleur-diepe lichtballon, gevuld met sterk water en giftig groen aftreksel van ’n koperen cent, waarachter ie al dertig jaar ploeterde; die trouw-antieke lichtbol, hem, ’s avonds, achter z’n werktafel omschijnend, in een kleurzee van groen gedempt licht, z’n strakken werkkop omgoochelend in geheimzinnig diep-gelend lichtgeschommel, in gouïg geschaduw, trillend als een lichtknikker z’n kamer indrijvend. Die bol moest bij elke gebeurtenis het eerst verzorgd worden, – z’n avondzon, z’n oogenlicht voor nachtarbeid. Liesje alleen had ‘m moeten dragen.”

 

 

Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)