Dolce far niente
Indian Summer
The stillness that doth wait on change is here,
Some pause of expectation owns the hour;
And faint and far I hear the sea complain
Where gray and answerless the headlands tower.
Slow fails the evening of the dying year,
Misty and dim the waiting forests lie,
Chill ocean winds the wasted woodland grieve,
And earthward loitering the leaves go by.
Behold how nature answers death! O’erhead
The memoried splendor of her summer eves
Lavished and lost, her wealth of sun and sky,
Scarlet and gold, are in her drifting leaves.
Vain pageantry! for this, alas, is death,
Nor may the seasons’ ripe fulfilment cheat
My thronging memories of those who died
With life’s young summer promise incomplete.
The dead leaves rustle ‘neath my lingering tread.
Low murmuring ever to the spirit ear:
We were, and yet again shall be once more,
In the sure circuits of the rolling year.
Trust thou the craft of nature. Lo! for thee
A comrade wise she moves, serenely sweet,
With wilful prescience mocking sense of loss
For us who mourn love’s unreturning feet.
Trust thou her wisdom, she will reconcile
The faltering spirit to eternal change
When, in her fading woodways, thou shalt touch
Dear hands long dead and know them not as strange.
For thee a golden parable she breathes?
Where in the mystery of this repose,
While death is dreaming life, the waning wood
With far-caught light of heaven divinely glows.
Thou, when the final loneliness draws near,
And earth to earth recalls her tired child,
In the sweet constancy of nature strong
Shalt dream again—how dying nature smiled.
De Zuid-Afrikaanse schrijver en dichter Breyten Breytenbach werd geboren op 16 september 1936 in Bonnievale. Zie ook alle tags voor Breyten Breytenbach op dit blog.
Uit: Een seizoen in het paradijs (Vertaald door Adriaan van Dis)
“30 december
Halfzeven. Nog enkele uren, minuten bijna. De overgang tussen winter en zomer, leven en dood, Europa en Afrika, zijn een vervreemding, kastratie – balling-schap – en integratie. Buiten is geen geluid, geen vogel, geen wind of melkkar of auto. Niets. Doods. Alleen een klein stukje halve maan, dat als een schurftige koe op haar post, over haar kalf moet waken. Buiten is de dood.
Het is tijd om te vertrekken. Hij heeft niet geslapen, en de nacht van gisteren evenmin, en de nacht daarvoor nog minder. Je moet dood zijn voordat je kunt herrijzen. En met de vermoeienis wordt de opwinding in bedwang gehouden. Vermoeienis wordt in de aderen gespoten om het hart te kalmeren. Tegen de vroege morgen heeft hij zich verkleed, keek naar zijn naakte lichaam, naar de ribben en de knieën. Een oude monnik zit al rechtop, stil in meditatie. Als je niets wil worden moet je vroeg uit de veren. Een meditatie waar komen en gaan geen verschil maakt. Een stilte. Noch winter, noch zomer. Maar tussen geboorte en dood trappen we wat lol. Neem me niet kwalijk, meester, maar dit is een avontuur waarin je jezelf met heel’t hart en nieren en darmen moet storten. Je kunt hier niet afzijdig tegenover staan. Daar ginds moet een oude ik gehaald worden opdat hij finaal tot rust kan komen.
Alles is in orde; alles is opgeruimd. Hij heeft de pantoffels waarop hij al jaren rondsloft als aandenken aan zijn land – fetisjist – uiteindelijk ook in de vuilnisbak gegooid.
De dag zal grijs over de stad komen, over de winter; zal net genoeg licht maken om je weg uit dit koude hol te kunnen zien.
‘Kom lief Vlekje, word wakker! Sta op! We moeten gaan!’
Wanneer je erg moe bent is het alsof je je in zee bevindt. (Misschien is de zee wel de moeheid om jou.) Het ene ogenblik ben je zo paniekerig als kippevel, ervan overtuigd dat je iets essentieels hebt achtergelaten, dat je te laat zult aankomen enz. Dan ontspan je weer even argeloos, alles speelt over en om je heen alsof het jou niet aangaat, alsof je lichaam niet ter zake is.
De avond voor ons vertrek geven we de laatste instrukties en raad aan de sprieterige Amerikaanse die tijdens onze afwezigheid op het huis zal passen. We hebben alle mogelijke voorzorgsmaatregelen tegen burgeroorlog, de pest, staking, en zondvloed proberen te treffen en hopen stil (ík tenminste) dat, terwijl we weg zijn, een stier van een vent zijn opwachting en inbraak zal maken om onze loge van haar verbeten kuisheid, die aanleiding geeft tot een onooglijke staroogigheid, te genezen. Ons huis is een huis van de liefde. Ons vertrek – en vooral ons doel – hebben we voor al onze vrienden en kennissen geheim proberen te houden. Zij die wel de lont zagen smeulen, kwamen in de laatste nacht afscheid nemen met zachte glimlachen en warme handpalmen; geamuseerd door onze holderdebolder opwinding. Een journalist, van het journalistige Zuid-Afrikaanse soort dat hun werk ziet als strips zonder plaatjes, is ons vanuit Londen op het spoor gekomen en we konden zijn snuivende snor in de kier tussen voordeur en vloertegels angstig op en neer zien gaan.”
De Nederlandse dichter Alfred Schaffer werd geboren in Leidschendam op 16 september 1973. Zie ook alle tags voor Alfred Schaffer op dit blog.
Leg eens uit hoe dat voelt
Heeft u gewonnen? Loop dan even mee naar achteren,
hier komt een willekeurig einde aan. Waar zijn uw adviseurs,
of bent u voorbereid? ‘Je komt er tegenwoordig
niet meer aan te pas.’ Een paleis voor uw gedachten.
Nu u zo weinig heeft te zeggen, laat ik vast verklappen
waar wij u niet op hebben gewezen: het tegenlicht,
het prijzengeld, de voorgeschreven zinnen, de herhaling
tot vervelens toe en de gevolgen desondanks.
Zoveel woordkeus komt er aan te pas als u bevatten kunt.
Wij schrappen niets, u bent van onschatbare waarde. Wij
kunnen u zelfs onmogelijk met droge ogen aanschouwen.
Blijft u hier maar even staan. Zo mist u alle hoogtepunten.
Fraai is dat: is het buitenaards genoeg, blijkt er altijd weer
een markt voor te vinden. Blij dat dit eruit is?
Land zo ver je kijken kunt
En dan gaat het doek op, het rode woordje exit stelt ons gerust.
Je concentreert je weer op de verkeerde dingen, in de verte doe je me
zelfs denken aan iemand anders. Zo met die sigaret in je mondhoek,
een reisgids in je linkerhand, je wapen in je rechter. Verdacht veel
aandacht voor het detail. Is deze verering wel terecht? Hoe ver draagt
je echo? Onze kijkzucht overtreft de stoutste verwachtingen, maar het is
niets om je zorgen over te maken, jouw schuld is het niet, zoals je daar
staat, de afstand ontmaskerd: het beeld is nauwelijks weg te denken.
Er stond iets te gebeuren? Of is het al voorbij, de vingers aan de trekker,
de kringelende rook – dat kan ik niet hebben gedaan denk je nog, dat
kán ik niet hebben gedaan. Al die achterdocht om niets, gekneed uit
het soort stof waar, in een uiterst verleden, dromen werden gemaakt.
De Nederlandse schrijver Frans Kusters werd geboren in Nijmegen op 16 september 1949. Zie ook alle tags voor Frans Kusters op dit blog.
Uit: De tranen van Daan Dativo
“Hier staan wij dan, in de striemende regen aan de rand van Medemblik, een handvol oude, verdrietige mannen die ooit avond aan avond barstensvolle zalen wisten te verbijsteren en door de kunstkritiek uit die dagen eenstemmig tot – ik citeer – ‘de paladijnen van een nieuw tijdperk’ werden uitgeroepen. Nieuw tijdperk, jawel! Nog geen drieënhalve maand duurde het of het hooggeëerde publiek gaf als vanouds overal weer de voorkeur aan het gladde vertoon en de gemakzucht van het tweede garnituur dat alleen per abuis misgrijpt, al doende moppen tapt en het liefst bovendien nog om het geslachtsdeel een hoepeltje of wat zou laten cirkelen, als het fatsoen dat toestond. En niet lang daarna zagen ook de kenners hun vergissing in en lazen wij over – ik citeer opnieuw – ‘behaagzieke dilettanten die door niemand serieus genomen zullen worden, aangezien het wezen van de behendigheidskunst hun ten enen male ontgaat’.
Nee, leuk was dat allemaal niet, om van hetgeen wij sedertdien te verduren hebben gekregen nog te zwijgen, maar het heeft ons in ieder geval niet verhinderd te blijven jongleren, zoals er volgens ons gejongleerd moet worden. En als het nieuwe tijdperk niet aan de wereld besteed blijkt te zijn, zo verzekerden wij elkaar onderwijl op onze zolders en in onze achtertuintjes tussen de waslijnen, dan moet de wereld het zelf maar weten. Zo verstreken de jaren en op zekere dag kwamen wij tot de ontdekking dat het tweede garnituur van vroeger vergeleken bij de ellendelingen die naderhand de podia veroverden gerust een stelletje onvervaarde avonturiers genoemd mocht worden. En die lamstralen waren weer een verademing, als je zag wat een volgende lichting ervan terechtbracht… Het zou van weinig smaak getuigen om uitgerekend hier verder nog een woord vuil te maken aan de wijze waarop er tegenwoordig met de kostbaarheden van de zwaartekracht wordt omgesprongen. Wat ik alleen maar wilde zeggen is dat men ons van alles en nog wat voor de voeten kan werpen, behalve dat wij ons met laf effectbejag hebben ingelaten, een enkele schnabbel wellicht niet meegerekend. En met gegoochel, ballet en lolbroekerij gelukkig evenmin. Wij zijn er, kortom, in geslaagd de weg van de minste weerstand te vermijden. En in nog heviger mate – van die intensiteit is dit einde het bewijs – geldt dit voor degene van wie wij vandaag afscheid nemen en die ons op zijn beurt keer op keer van virtuositeit heeft beschuldigd – jullie herinneren je hoe hij bij het uitspreken van dat woord de punt van zijn karakteristieke neus tussen de toppen van duim en wijsvinger placht te vatten, wat hij in de vele, veel te vele nadagen van zijn loopbaan als een prestatie van formaat aangemerkt wenste te zien-, eens ons voorbeeld, onze inspiratiebron en ons idool, Daan Dativo, God hebbe zijn ziel, als het Hem tenminste lukt daarop de nodige vat te krijgen!”
De Amerikaanse schrijver Michael Nava werd geboren op 16 september 1954 in Stockton, Calefornië. Zie ook alle tags voor Michael Nava op dit blog.
Uit: Lay Your Sleeping Head
“Everyone in the Public Defender’s office had to take the jail rotation. Unlike my colleagues, I didn’t mind it. If, as my law school teachers had insisted, the law was a temple, it was a temple built on human misery and jails were the cornerstones. It was salutary to have to encounter the misery on a regular basis because otherwise it became too easy to believe that trials were a contest between lawyers to see who was the craftiest. It was good to be reminded that when I lost a case someone paid a price beyond my wounded pride. Not that I was in particular need of that memo at the moment.
A few months earlier, I’d lost a death penalty case where, rara avis, my client was innocent. Not generally innocent, of course—he had been in an out of juvie hall, jails and prison since he was 15—but innocent of the murder charge. After the jury returned its guilty verdict, I snapped. When the judge asked the usual, “Would you like to have the jury polled, Mr. Rios?” I jumped to my feet and shouted, “This isn’t a jury, it’s a lynch mob.” He warned me, “Sit down, counsel, or I’ll find you in contempt.” I unloaded on him. “You could never hold me in more contempt than I hold you, you reactionary hack. You’ve been biased against my client from day one . . .” I continued in that vein until the bailiff dragged me out of the courtroom and into the holding cell. Eventually, I was released, lectured, held in contempt, fined a thousand dollars, and relieved as my client’s lawyer. When word got around the criminal defense bar about my rampage, I received congratulatory calls but not from my boss, the Public Defender himself.
A death penalty trial is really two trials, the guilt phase where the jury decides whether the defendant committed the charged murder, and the penalty phase where the same jury decides whether to sentence him to death or life without parole. My outburst came at the end of the guilt phase. This meant another deputy public defender would have to be appointed to the case, get up to speed, and argue for my client’s life in front of the same jury I’d called a lynch mob.
“I should just fucking fire you,” Mike Burton told me, savagely rubbing his temples. The PD was a big man, an ex-cop in fact who had his own awakening about the criminal law system after he watched his partner beat a confession out of a suspect in the days before Miranda. “The only reason I’m not is that if Eloy does get death, at least you’ve handed us grounds for appeal.” He glared at me. “Ineffective assistance of counsel.“
De Amerikaanse schrijver James Alan McPherson werd geboren op 16 september 1943 in Savannah, Georgia. Zie ook alle tags voor James Alan McPherson op dit blog.
Uit: Hue and Cry (A Matter of Vocabulary)
“THOMAS BROWN STOPPED going to church at twelve after one Sunday morning when he had been caught playing behind the minister’s pul-pit by several deacons who had come up into the room early to count the money they had collected from the other chil-dren in the Sunday school downstairs. Thomas had seen them putting some of the change in their pockets and they had seen him trying to hide behind the big worn brown pul-pit with the several black Bibles and the pitcher of ice water and the glass used by the minister in the more passionate parts of his sermons. It was a Southern Baptist Church. “Come on down off of that, little Brother Brown,” one of the fat, black-suited deacons had told hint. “We see you tryin’ to hide. Ain’t no use tryin’ to hide in God’s House.” Thomas had stood up and looked at them; all three of them, big-bellied, severe and religiously righteous. “I wasn’t tryin’ to hide,” he said in a low voice.
“Then what was you done behind Reverend Stone’s pulpit?” “I was praying,” Thomas had said coolly After that he did not like to go to church. Still, his mother would make him go every Sunday morning; and since he was only thirteen and very obedient. he could find no excuse not to leave the house. But after leaving with his brother Edward, he would not go all the way to church again. He would make Edward, who was a year younger, leave him at a certain corner a few blocks away from the church where Saturday-night drunks were sleeping or wait-ing in misery for the bars to open on Monday morning. His own father had been that way and Thomas knew that the waiting was very hard. He felt good toward the men, being almost one of them, and liked to listen to them curse and threaten each other lazily in the hot Georgia sun. He liked to look into their faces and wonder what was in their minds that made them not care about anything except the bars opening on Monday morning. He liked to try to dis-tinguish the different shades of black in their hands and arms and faces. And he liked the smell of them. But most of all he liked it when they talked to hint and gave him an excuse for not walking down the street two blocks to the Baptist church. “Don’ you ever get married, boy,” Arthur, one of the meaner drunks with a missing eye, told him on several oc-casions. The first time he had said it the boy had asked: “Why nor?”
Zie voor nog meer schrijvers van de 16e september ook mijn blog van 16 september 2017 deel 1 en eveneens deel 2.