Yvonne Keuls, Jens Fink-Jensen

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Alle Indische tantes

“lk vroeg Tante Bel of ze het prettig zou vinden wanneer Tante Toetie, Tante Mekkie, Tante Dé en Tante Bé haar zouden opzoeken. ‘Hebben ze hier clan een lift…’ vroeg ze mokkend, ‘moet je sien hoe hoog ik hier lig, zevende etage, ik krijg gewoon vrees..? Nadat ik haar gerustgesteld had en bovendien had beloofd dat ik de zusters en schoonzusters heen en weer zou brengen, klaarde ze iets op. ‘Ajo dan… ik wil wel… laat ze maar morgen komen allemaal… en vraag of ze saté voor mij maken..? ‘Maar u heeft toch dieet?’ zei ik haar. ‘Ach… flauwekul dat dieet, waarom moet ik op dieet, ik heb toch niks aan mijn maag, ik lig hier voor mijn benen…’ De volgende dagen sjouwde ik dc andere tantes naar het ziekenhuis. Zonder dat ik één woord over de saté had gerept, hadden ze zelf begrepen dat Tante Bel zonder Indische kostjes het niet lang maken zou. Met rantangs (etensdragers) vol stapten ze bij mij in de auto -een fles sherry kon ik nog net onderscheppen – en het hele bezoekuur werd er door alle tantes gegeten. Dc pannetjes circuleerden, de kippenbotjes werden verzameld en de kamer van Tante Bel rook al spoedig naar een zeer goed florerend Indisch restaurant. Na vijf dagen ‘observatie’ mocht Tante Bel naar huis. Als de dokter tenminste voor elf uur bij haar was gekomen. Was dat niet het geval, dan mocht ze pas de volgende dag naar huis. Onnodig te zeggen dat ik dc vijfde dag om elf uur in haar kamer stond. Tante Bel zat gepakt en gezakt op haar bed met een zo ontevreden gezicht dat ik niet lang hoefde te raden. ‘De dokter is nóg niet geweest.: riep ze meteen, ‘ze denken zeker dat ik niks te doen heb… Ik zit hier al van negen uur af te wachten… Ik bel naar beneden en dan krijg ik zo’n zuster, ik seg tegen haar: is die dokter van jullie soms dood… als hij niet gauw komt dan wil ik hem ook niet meer sten… Brutale meid… weet je wat ze ség? Ze seg: De dokter is in vergadering, rustigjes wachten mevrouw… Nou… ik heb haar goed de waarheid verteld, wie dénkt ze wel dat ze is, ze heeft nog steeds mijn sherry niet teruggegeven…’ En pruilend ging Tante Bel achterover leunen. ‘Nou heb ik mij voor niks opgemaakt met bedák (poeder)… onbetrouwbare mensen zijn dat hier… ik ga nooit.. nóóit meer naar zo’n ziekenhuis… als ik dan dood moet liever in mijn eigen bed…’ Dan, met een onderzoekende blik naar mij: ‘Heb jij sherry meegenomen…’ Ik schudde ontkennend mijn hoofd. ‘Ach…’ zei Tante Bel, ‘aan jou heb ik ook niks… soeda… ga maar naar huis en als je mc morgen komt halen, doe dan éindélijk wat ik jou ség: één fles sherry van Albert Geijn… meer vraag ik niet, dan kan ik als ik thuis kom tenminste meteen drinken…’

 

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Het huis van de tiran

Deze vergulde kamers
Zijn zo volkomen somber
En verlaten door dromen
Dat je alleen het kraken
Van de voetstappen in de hal hoort
Nadat ze allemaal de persoon verlaten hadden
Zolang ze dat nog konden

Zelfs het licht kwam niet meer terug
Door de kogelvrije luiken
Niemand gaat naar binnen of naar buiten
Door de overwoekerde deur
Alleen een boom strekt zijn takken uit
Door het dak
Alsof de kleinste beweging
Te voorkomen is

Niet eens het touw
Om zijn eigen nek
Vermag hij verder
Te bedwingen
En hij voelt niet
De kiemen die de takken
Naar hem uitstrekken
Met de geur van
Vergeving en lente.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2018 en eveneens mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Adriaan van Dis, Jens Fink-Jensen

De Nederlandse schrijver en televisiemaker Adriaan van Dis werd op 16 december 1946 geboren in het Noord-Hollandse Bergen aan Zee. Zie ook alle tags voor Adriaan van Dis op dit blog.

Uit: Zilver, of het verlies van de onschuld

Zilver bladert in het Boek met Duizend Platen. Hij kijkt naar een man die niet kan lachen. Zweren op zijn mond, zijn neus weggerot, wat tussen zijn benen hangt is rood en ziek. Hij is kaal. Syfilis in het laatste stadium, staat eronder. Met zijn lippen heeft deze man vrouwen gezoend, met zijn neus hun geuren opgesnoven. Zij streelden zijn schouders. Hun vingers trokken door zijn haar. Misschien had hij zwarte krullen, weerbarstig, door geen kam of vet te bedwingen. Zijn ogen zijn aangetast. Zo komen zoeners te pas.
Zilver voelt aan zijn krullen en likt zijn lippen. Hij is nog heel. Welke lippen hebben hem gezoend? De Juffrouw, vluchtig, als hij naar school gaat, en filmsterren op foto’s die hij tegen zijn wang drukt.
Hij droomt van zoenen. Lippen die zachtjes over zijn rug gaan als een grashalm van nek tot onder. Warme adem achter zijn oren. Hij is naakt. De adem wordt wind. Een wind die hem opneemt en hem als een vlieger over het land stuwt. Hij spant zijn spieren, zijn huis wordt een stip, de stad een vlek. Daar gaat hij, Zilver, de jongen die vliegt, de jongen die zijn ogen maar hoeft te sluiten en dan alles dromen kan. Schateiland?… daar ligt het, geel zand in de branding. Een oerwoud?… daar groeit het, apen slingeren aan takken, papegaaien vliegen met hem mee. Zilver bukt voor zwiepende lianen, een kruk schuurt onder zijn oksel. Hij heeft een houten been, een snor. Hemd open tot zijn buik, zijn gouden oorbel kietelt als een tergende kus. Een papegaai strijkt neer op zijn schouder, snoept het smeer uit zijn oor en scherpt zijn klauwen aan zijn sleutelbeen. Zilver voelt geen pijn. Bloed sijpelt langs zijn borst, over zijn buik, stolt tussen zijn benen.
Hij vliegt weer verder. Nu is hij een zwaan, door golven schoongewassen. Hij hoeft geen vleugels uit te slaan, hij zweeft… boven straten waar meisjes hem wenken. Hij nijgt zijn kop. Rode lippen lachen hem toe en tanden schitteren als zijn witte veren. Hij zou op hun schouders willen landen, ze willen zoenen, proeven van dat rode daar. Hij cirkelt boven een lach die hij herkent. Zij is het meisje van de Prodent-tandpasta. Haar gezicht heeft hij al honderd keren uitgeknipt, twee monden op één doos. Hij bewaart haar in zijn schriften, zij lacht hem toe in de hoek van de badkamerspiegel; zij tuit haar lippen. Als een pluis dwarrelt hij in haar mond.
Een koude wind trekt langs zijn nek. Onder aan de trap hoort hij de Juffrouw in haar handen klappen. Weg is de mond. Hij zit gewoon op zolder, het Boek met Duizend Platen op zijn schoot. Schoenen kraken op de trap.

 

Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

De dichtstbijzijnde vreemde

Jij bent mijn volgende vreemdeling
Als een zwervende film die eindigt
Van duizend-en-een nachten
Ik zie je door vorst en wind

Je bent zo welkom in mijn hart
Zoals mijn reislust voor jouw landen
En toch sta ik versteld van je winkels
Waar je geuren vandaan hebt gehaald

Dat doet zelfs avonturiers vervagen
En hoe je kunt omgaan met mij te haten
Vanwege alle gesloten dromen
Waar je zo graag over zou willen praten

Maar waar ik altijd te veel haast heb
Luister goed
En misschien vind jij het ook moeilijk
Om je te kleden met woorden die ik begrijp.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e december ook mijn blog van 16 december 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Hanny Michaelis, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: De hemel verslinden (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Op een ochtend ging ik, nog in mijn boxer en hemdje, naar het terras voor het ontbijt en zag ik Bern. Hij joeg op de rand van het zwembad met een schepnet op de kikkers. Als hij er een te pakken kreeg, sleepte hij hem naar de rand en gooide hem in een emmer.
Ik wist niet meteen wat ik doen moest, zijn aandacht trekken of weer naar boven gaan om me aan te kleden, maar uiteindelijk liep ik naar hem toe en vroeg of mijn vader hem voor dat werk betaalde.
‘Cesare wil niet dat we onze handen vuilmaken aan geld,’ zei hij terwijl hij zijn gezicht maar een beetje naar me toe draaide. Na een korte stilte voegde hij eraan toe: ‘“Hierop ging een van de twaalf naar de hogepriester en zei: wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel? Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.’”
Ik kon er geen touw aan vastknopen, aan dat antwoord, maar ik had geen zin om te vragen of hij het wilde uitleggen. Ik keek in de emmer: de kikkers probeerden eruit te klimmen, maar de plastic wanden waren te steil.
‘Wat wil je ermee doen?’
‘Ik ga ze vrijlaten.’
‘Als je ze vrijlaat, komen ze vanavond weer terug. Cosimo maakt ze dood met caustische soda.’
Bern keek op, als door de bliksem getroffen. ‘Ik ga ze een heel eind hiervandaan loslaten, hoor.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Maar ik snap toch niet waarom je dit rotwerk doet, als je er niet eens geld voor krijgt.’
‘Het is mijn straf voor het feit dat ik zonder toestemming in jullie zwembad heb gezwommen.’
‘Jullie hadden toch al je excuus aangeboden?’
‘Cesare vond dat we het goed moesten maken. Alleen konden we dat tot nu toe niet doen, omdat het zo regende.’
In het water schoten de kikkers alle kanten op. Hij ging er geduldig met zijn net achteraan.
‘Wie is Cesare?’
‘De vader van Nicola.’
‘Is hij niet ook jouw vader?’
Bern schudde zijn hoofd. ‘Hij is mijn oom.’
‘En Tommaso? Die is toch wel jouw broer?’
Weer schudde hij zijn hoofd. Toen ze voor onze deur stonden, had Nicola het over ‘onze ouders’ gehad. Maar waarschijnlijk wilde Bern me op het verkeerde been zetten, en die lol gunde ik hem niet. ‘Hoe gaat het met zijn blauwe plek?’ vroeg ik.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

 

De Franse dichter en schrijver Jean Genet werd geboren op 19 december 1910 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean Genet op mijn blog

Uit: Notre-Dame-des-Fleurs

« Cette merveilleuse éclosion de belles et sombres fleurs, je ne l’appris que par fragments : l’un m’était livré par un bout de journal, l’autre cité négligemment par mon avocat, un autre dit, presque chanté, par les détenus, – leur chant devenait fantastique et funèbre (un De Profundis), autant que les complaintes qu’ils chantent le soir, que la voix qui traverse les cellules, et m’arrive troublée, désespérée, altérée. A la fin des phrases, elle se casse, et cette fêlure la rend si suave qu’elle semble soutenue par la musique des anges, ce dont j’éprouve de l’horreur, car les anges me font horreur, étant, je l’imagine, composés de cette sorte : ni esprit ni matière, blancs, vaporeux et effrayants comme le corps translucide des fantômes.
Ces assassins maintenant morts sont pourtant arrivés jusqu’à moi et chaque fois qu’un de ces astres de deuil tombe dans ma cellule, mon cœur bat fort, mon cœur bat la chamade, si la chamade est le roulement de tambour qui annonce qu’une ville capitule. Et s’ensuit une ferveur comparable à celle qui me tordit, et me laissa quelques minutes grotesquement crispé, quand j’entendis au-dessus de la prison l’avion allemand passer et l’éclatement de la bombe qu’il lâcha tout près. En un clin d’œil je vis un enfant isolé, porté par son oiseau de fer, semant la mort en riant. Pour lui seul se déchaînèrent les sirènes, les cloches, les cent et un coups de canon réservés au Dauphin, les cris de haine et de peur. Toutes les cellules étaient tremblantes, grelottantes, folles d’épouvante, les détenus cognaient aux portes, se roulaient sur le plancher, vociféraient, pleuraient, blasphémaient et priaient Dieu. Je vis, dis-je, ou crus voir un enfant de dix-huit ans dans l’avion, et du fond de ma 426 je lui souris d’amour.
Je ne sais pas si c’est leur visage, le vrai, qui éclabousse le mur de ma cellule d’une boue diamantée, mais ce ne peut être par hasard que j’ai découpé dans des magazines ces belles têtes aux yeux vides.”

 

 
Jean Genet (19 december 1910 – 15 april 1986)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver en radiopresentator Michelangelo Signorile werd geboren op 19 december 1960 in Jersey Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Michelangelo Signorile op dit blog.

Uit: Queer in America

“I had no idea where that came from. A horrible moan rippled across the room, and suddenly a pair of handcuffs was clamped on my wrists and I was pulled down. I was shoved against a wall and frisked along with some other protestors. I was mortified. What had I done? I cani go to jail, I thought to myself I have a dinner party tonight. While we were standing with our faces against the wall and our hands cuffed, one of my fellow protestors introduced himself, as if this were a routine occurrence. “Hi, I’m Joe,” he said. He smiled. I thought he must be nuts, but I introduced myself in return. I smiled too. They took us outside, where a huge crowd of supporters and reporters and photographers was waiting as we were taken to the paddy wagon. My only frame of reference was a film premiere: There were flashbulbs popping and we were being cheered as we were rushed to a waiting car. My hands were cuffed behind my back so I couldn’t wave to my fans, but I smiled. A cop’s shove brought me out of my reverie. That night, after we were released from jail, I ran to the dinner party I was now very late for. It was at a restaurant on the West Side. Musto was at the table, having saved me a seat. I sat across from Don Munroe, a videomaker who used to work with Andy Warhol, and Jill Selsman from Interview magazine. I was bubbling over with enthusi-asm. As I told my story, I could sense that the somewhat uncomfort-able crowd, except, of course, for Musto, thought I had lost it. I had, in a way. I’d lost the desire to sit through boring dinner parties. I’d lost the desire to attend affairs where talking about being queer was considered gauche. And, somehow, I’d gained the desire to scream at the top of my lungs that I was homosexual. For the first time, too, I was excited to see something in the New York Post the next day besides the gossip columns: a headline—GAYs RATTLE POPE’S ENVOY—next to a photo of an anguished Cardinal Ratzinger. I joined the ACT UP media committee. The meetings were held at Vito Russo’s apartment. I had been aware of him but had never read his book, The Celluloid Closet. Now I bought it and started to read it, as well as books by Larry Kramer and Martin Duberman and other writers on lesbian and gay history, politics, and activism. At my first meeting, I realized that ACT UP members were mas-ters of manipulation who knew how to get attention through their actions. Everything was planned, from the kinds of actions they chose to do, down to the costumes, props, graphics, and slogans. I realized that with such sensational material to work with, the media commit-tee could get ACT UP’s not-so-popular message out to a more widespread audience. David Corkery, the former Good MorningAmerica producer who’d helped whip this media committee into shape and put together its mailing lists, sensed that I had some ideas.”

 

 
Michelangelo Signorile (New York, 19 december 1960)
Cover

 

De Nederlandse dichteres Hanny Michaelis werd geboren in Amsterdam op 19 december 1922. Zie ook alle tags voor Hanny Michaelis op dit blog.

 

Het Kind

Sedert de droomspin mij omspon
met duizend parelende webben,
zie ik hem spelen in de zon,-
het kind dat wij nooit zullen hebben.

Zijn ogen die het zonlicht vangen,
zijn klaar en helder als kristal
en onvertroebeld door verlangen:
ogen van voor de zondeval.

Hij glimlacht schuldeloos en wijs.
Zijn vogelstem streelt licht mijn oren.
Zijn wereld is het paradijs,
want hij is rein en ongeboren.

Ik mag mijn armen niet uitstrekken,
hem smekend met ons mee te gaan.
Waarom ook zouden wij hem wekken
tot een ontluisterd, aards bestaan?

Nimmer zal hij behoren bij
de uitgebloeiden, de verdorden
en nimmer lijden zoals wij
die nooit zijn ouders zullen worden.

 

Ook al wacht ik

Ook al wacht ik
allang niet meer op een wonder
en kan ik de telefoon
horen rinkelen zonder
maar aan je te denken, toch
blijven geheimzinnige barricaden
opdoemen uit het niets zodra
mijn geest tracht door te dringen
tot de nachtzijde van je bestaan.
ten teken dat ik nog altijd
niet geleerd heb je te zien
als een uit het oog verloren kennis.

 

 
Hanny Michaelis (19 december 1922 – 11 juni 2007)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Ägyptische Götter

Ich bin in einem Saal
Voller Ägyptischer Götter
Einige sperren den Ausgang
Denn es ist nach Ladenschluss
Und die Götter verstecken sich
In einem Schlaf von schwarzem Marmor

So oft ich versuche
Mich durch die Nacht zu schlafen
Erwache ich von den Schritten
Von denen die vergaßen
Mich zu entlassen
Bevor die Nacht hereinkroch.

 

Oder ist’s der Wind

Deine Augen – so feucht
Oder ist’s der Wind
Hier wo wir steh’n
In Worten – so ernst
Und schauen umher
Über das weite Land

Ich sag – vergiss die Weite
Denk an die Reise
Abschied ist auch Ankunft
Sehnsucht ist auch Liebe
Sag mir – weinst du
Oder ist’s der Wind

Mir wäre als
Härten wir einander
Durch die unendliche Weite
Diese bekannten Stimmen
Diese beruhigenden Beschwörungen
Oder ist’s der Wind.

 

Vertaald door Christian A. Christiansen

 

 
Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Alexander Gumz werd geboren op 19 december 1974 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Alexander Gunz op dit blog.

 

Wieder nur sehr wenig Zeit

warum diese basics: gibt es keine andern rätsel
die grundrisse von altstädten zu entziffern etwa
einen überblick zu geben (die ziele der musik)

an ähnlicher stelle könnte man auch eine pause setzen
die instrumente luftholen lassen (finger rutschen
über die tasten der fernmelder)

ein bisschen dürftig heißts beim amt (diese stimme
in der leitung: bitte angaben zur dringlichkeit
jemand muss das alles lösen)

mit welchen versprechen kann man dann noch leben
(wie die mauern hinterm friedhof
zu einer anderen kulisse werden

man selbst zum glaubensbruder) ausgerüstet nur
mit vornamen und himmelsrichtungen
(ganz schön schmierige geräte)

um am ende die erbschaft dieser gänge abzulehnen
(ein blauäugiges verlangen: zu wissen wohin
jedes taxi fährt)

 

Dauernder strategiewechsel

ist keine lösung, sagst du. deine fleckigen hände
halten eine teetasse in den jubel der regenfälle.
hinter unseren rücken hupen staatsanleihen.

vor dem nicht endenden schrillen dieser sicherheit
versuchen wir was anderes. lassen es gleich wieder
bleiben. tut ähnlich weh. wir lachen.

wie selten wir einander antwort geben. die gebäude
drücken auf unsere nerven. ich sag: verstehst du
was ich meine? der tanz der fahrer

unter unseren blicken geht weiter.

 

 
Alexander Gumz (Berlijn, 19 december 1974)

 

De Franse schrijver en journalist Jean-Patrick Manchette werd geboren op 19 december 1942 in Marseille. Zie ook alle tags voor Jean-Patrick Manchette op dit blog.

Uit: Journal: (1966-1974)

“Mardi 5 juin 1973
Repos. Je m’apprête à deux jours de travail pour fournir vendredi, à Grimblat, un ours sur le feuilleton Gainsbourg; à Chabrol une scène modifiée de rupture entre Buenaventura et Treuffais, ainsi que, si possible, le texte du manifeste nada.
László Szabó a téléphoné. Berri aimerait que nous travaillions ensemble sur une adaptation de LA CHAMBRE DU HAUT de Mildred Davis. On va voir ça. Il faudrait de toute façon que nous fassions une bouffe avec Bernadette Lafont et László notamment.
J’étais fatigué, je n’avais pas envie ce soir de sortir avec Vera. Nous sommes donc restés à la maison et nous avons regardé à la télévision la première partie de SI VERSAILLES M’ÉTAIT CONTÉ (Sacha Guitry).
Lecture de TRIPLANÉTAIRE (E. E. Doc Smith). Reprise de la lecture d’EN ROUTE POUR LA GLOIRE (Woody Guthrie). Fini la lecture de MARIONNETTES HUMAINES (Heinlein).
D’autre part je lis des textes antipsychiatriques pour préparer mon polar d’août. Les antipsychiatres, qu’ils soient de la tendance Laing ou gauchistes (Guattari/Arrieux), tombent dans l’idéologie comme des fous, et singulièrement commettent une erreur comparable à la classique idéologie de l’interaction, laquelle prétend de loin en loin dépasser le marxisme. Il y a dans le détraquement primat de la répression du désir. Cette répression est au mental ce que l’économie est au physique: l’aliénation de l’individu au principe de rendement, à la raison du Capital. Guattari, rejetant l’OEdipe au profit de l’ensemble des répressions sociales (concept auberge espagnole), refuse le primat de l’OEdipe dans le système de médiations répressives. Et tombe dans l’idéologie de l’interaction. Il y a le désir (le besoin); il y a en face la foule indifférenciée des médiations répressives. Il rejette l’OEdipe comme imaginaire constitué socialement. Mais évidemment, l’imaginaire constitué socialement EST la répression première. Dire qu’il faut annuler dans la pensée le primat de l’OEdipe, c’est jouer les Feuerbach psychiatriques. L’OEdipe est à Guattari un peu ce que la religion est pour Feuerbach.”

 

 
Jean-Patrick Manchette (19 december 1942 – 3 juni 1995)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver en musicus Tristan Egolf werd geboren op 19 december 1971 in San Lorenzo del Escorial in Spanje. Zie ook alle tags voor Tristan Egolf op dit blog.

Uit: Kornwolf

“For years, had it been suggested that Owen might ever again reside in Stepford, he would have endeavored to let it slide, but not without having been vaguely insulted. In over a decade away from the town of his birth, he had always defined it outright as the ‘source of his lasting discontent,” the one place on earth he could never live ” Weekends “home” were bad enough: fraught, as they were, with urges to seize on the nearest suburban dolt in passing and pummel him into renunciation. In time, the farther he strayed abroad, the brighter such impulses flared on return. By early adulthood, more than an evening in town was a field-tested nonpossibility. He wouldn’t have lasted a week as an actual resident. Stepford County. Jesus ” Better off dead than a prodigal son. The mere idea would have left him reeling.
In youth, on many an afternoon, he had climbed the neighborhood water tower, and, from thirty rungs over the treetops, regarded the rolling, unbroken expanse of forest (three thousand years of native prosperity, two extended colonial wars, an influx of German and Swiss migration and a meltdown at Three Mile Island, upriver, gone by and still, by appearances, Penn’s Woods, in the actual lay of the treaty) set to emerge from a decade of semi-privileged suburban honky conquest with all but scattered clumps of fauna lost in a maze of development housing–the “gingerbread eyesore modules,” he called them–and overlapped highways and treeless lawns, to the mall, and beyond: to the outskirts of town, hazily gray with industrial smoke, and nary a cropping of overgrowth fit to sustain the groundhogs in between: where once this valley had thrived with game, now it was crawling with Astro Vans. Regarding it thus, Owen felt odd, if ill-suited, in knowing that he, at the age of thirty, remembered the good old days.”

 

 
Tristan Egolf (19 december 1971 – 7 mei 2005)
Cover Franse uitgave

 

De Italiaanse schrijver Italo Svevo (pseudoniem van Aron Hector Schmitz) werd geboren op 19 december 1861 in Triëst. Zie ook alle tags voor Italo Svevo op mijn blog

Uit: Confessions of Zeno (Vertaald door Beryl de Zoete)

“But there is no lack of dates in the calendar, and with a little imagination each of them might be adapted to a good resolution. I remember the following, for instance, because it seemed to me to contain an undeniable categorical imperative: ‘Third day of the sixth month, in the year 1912, at 24 o’clock.’ It sounds as if each number doubled the one before. The year 1913 gave me a moment’s pause. The thirteenth month, which ought to have matched the year, was missing. But of course such exact mathematical correspondence is hardly necessary to set off a last cigarette. Some dates that I have put down in books or on the backs of favourite pictures arrest one’s attention by their very inconsequence. For example, the third day of the second month of the year 1905 at six o’clock! It had its own rhythm, if you come to think of it, for each figure in turn contradicts the one that went before. Many events too, in fact all from the death of Pius IX to the birth of my son, I thought deserved to be celebrated by the customary iron resolution. All my family marvel at my memory for anniversaries, grave or gay, and they attribute it to my nice sympathetic nature! In order to make it seem a little less foolish I tried to give a philosophic content to the malady of ’the last cigarette’. You strike a noble attitude, and say: ‘Never again!’ But what becomes of the attitude if you keep your word? You can only preserve it if you keep on renewing your resolution. And then Time, for me, is not that unimaginable thing that never stops. For me, but only for me, it comes again. Ill-health is a conviction, and I was born with that conviction. I should not remember much about the illness I had when I was twenty if I had not described it to a doctor at the time. It is curious how much easier it is to remember what one has put into words than feelings that never vibrated on the air.
I went to that doctor because I had been told that he cured nervous diseases by electricity. I thought I might derive from electricity the strength necessary to give up smoking. The doctor was a stout man and his asthmatic breathing accompanied the clicking of the electrical machine that he set in motion at my very first visit. This was rather a disappointment, for I thought the doctor would make an examination of me and discover what poison it was which was polluting my blood. But he only said that my constitution was sound, and that since I complained of bad digestion and sleeplessness he supposed my stomach lacked acids and that the peristaltic action was weak; he repeated that word so many times that I have never forgotten it. He prescribed me an acid that ruined my inside, for I have suffered ever since from overacidity. When I saw that he would never discover the nicotine in my blood himself, I thought I would help him, and suggested that my ill-health was probably due to that.”

 

 
Italo Svevo (19 december 1861 – 13 september 1928)
Portret door Bruno Chersicla in het Italo Svevo museum in Triëst

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e december ook mijn blog van 19 december 2015 deel 2.

 

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: Het menselijk lichaam (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

`Misschien kunt u eens naar me kijken. Naar mijn pupillen en zo.’ `Ik ben orthopeed, kolonel.’ `Maar u zult toch wel wat meer geleerd hebben?’ `Ik kan u de naam van een collega geven, als u wilt.’ Ballesio bromt. Hij heeft twee diepe groeven rond zijn mond, die zijn snufferd omlijnen als bij een vis. Toen Egitto hem leerde kennen, zag hij er niet zo oud uit. `Ik word ziek van die pietluttigheid van u, luitenant, heb ik dat al eens gezegd? Die is er vast de oorzaak van dat u er zo beroerd uitziet. Ontspan eens een beetje, neem de dingen zoals ze komen. Of neem een hobby. Ooit aan kinderen gedacht?’ `Pardon?’ `Kinderen, luitenant. Kinderen.’ `Nee, kolonel.’ `Nou, ik weet niet waar u op wacht. Met een kind vergeet je bepaalde dingen gewoon. Ik zie wel wat u doet, hoor. Altijd maar herkauwen. Kijk toch eens hoe die compagnie erbij staat, het lijken wel een stelletje bokken!’ Egitto volgt Ballesio’s blik naar de paar man van het muziekkorps en daar voorbij, waar het gras begint. Een man die in het publiek staat trekt zijn aandacht. Hij draagt een kind op zijn schouders en staat met zijn borst vooruit, stram, in een merkwaardig krijgshaftige houding. De luitenant voelt altijd een vage angst als hij iets vertrouwds waarneemt, en plotseling is Egitto geagiteerd. Als de man een gesloten vuist voor zijn mond houdt om te hoesten, herkent hij adjudant René. ‘Maar is dat niet…’ Hij breekt zijn zin af. Wie? Wat?’ vraagt de kolonel. `Niks. Sorry.’ Antonio René. De laatste dag, op het vliegveld, hebben ze met een formele handdruk afscheid genomen en vanaf dat moment heeft Egitto niet meer aan hem gedacht — althans, niet aan hem alleen. Zijn herinneringen aan de missie hebben voornamelijk een collectief karakter. Hij verliest zijn belangstelling voor de parade en tuurt nu vanuit de verte aandachtig naar de adjudant. Hij is niet ver genoeg door de menigte heen gedrongen om op de voorste rijen te komen, waarschijnlijk ziet hij niet veel vanaf de plek waar hij staat. Hoog op zijn schouders wijst het kind naar de soldaten en de vaandels, de mannen met de instrumenten, en hij houdt het haar van René vast als een stel teugels. Dat is het: zijn haar. In de vallei droeg de adjudant het kortgeschoren, terwijl het nu bijna over zijn oren valt, donkerbruin en golvend. Ook René is zijn verleden ontvlucht, ook hij heeft zijn gezicht veranderd om zichzelf niet meer te herkennen.
Ballesio zegt iets over tachycardie, die hij vast niet heeft. Egitto antwoordt verstrooid: ‘Komt u vanmiddag maar even langs. Ik zal u een tranquillizer voorschrijven.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Jean-Patrick Manchette, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: De eenzaamheid van de priemgetallen (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Alice Della Rocca haatte de skilessen. Ze haatte de wekker die ook in de kerstvakantie om half acht ’s morgens afging en haar vader die haar tijdens het ontbijt aanstaarde en onder tafel zenuwachtig met zijn been op en neer wipte, alsof hij wilde zeggen vooruit, schiet op. Ze haatte de wollen maillot die in haar dijen prikte, de skiwanten waarin ze haar vingers niet kon bewegen, de helm die haar wangen platdrukte en het gespje dat in haar kaak stak, en dan die skischoenen die altijd te strak zaten en waarmee ze liep als een gorilla.
‘Nou, drink je die melk nog op of niet?’ zei haar vader voor de zoveelste keer.
Alice werkte een paar slokken gloeiend hete melk weg, waaraan ze eerst haar tong en toen haar slokdarm en maag brandde.
‘Zo, en vandaag laat je zien wie je bent,’ zei hij. Wie ben ik dan? dacht ze.
Daarna duwde hij haar, als een mummie ingepakt in haar groene skipak vol vaantjes en lichtgevende sponsorop-schriften, de deur uit. Het was op dat uur tien graden on-der nul en de zon was niet meer dan een schijf van net iets grijzer grijs dan de mist die alles omhulde. Alice voelde de melk in haar maag klotsen, terwijl ze met haar ski’s over haar schouder in de sneeuw wegzakte, want totdat je zo goed bent dat iemand anders ze voor je draagt, moet je je ski’s zelf dragen.
‘Hou de achterkant naar voren, anders vermoord je nog iemand,’ zei haar vader.
Aan het eind van het seizoen kreeg je van de skiclub een speld met sterretjes erop. Elk jaar een sterretje meer, vanaf dat je vier was en groot genoeg om het zitje van de sleeplift tussen je benen te laten duwen, tot je negen was en je er zelf op kon gaan zitten. Drie zilveren sterren en daarna nog drie gouden. Elk jaar een speld om je duidelijk te maken dat je weer wat verder was en een stap dichter bij de wedstrijden, die Alice de stuipen op het lijf joegen. Ze was er nu al mee bezig, terwijl ze nog maar drie sterren had.
Om precies half negen, als de skistations opengingen, moest ze bij de stoeltjeslift zijn. De rest van het klasje stond er al, in een soort kring, als een regiment soldaatjes ingepakt in hun uniform en stram van de kou en de slaap. Ze prikten hun skistokken in de sneeuw en leunden erop, het uiteinde onder hun oksels geklemd. Met die naar beneden bungelende armen leken het net vogelverschrikkers. Niemand had zin om te praten, Alice al helemaal niet.
Haar vader gaf twee veel te harde tikken op haar helm, alsof hij haar stevig in de sneeuw wilde planten.
‘Geef ze van katoen. En denk eraan: gewicht naar voren, begrepen? Ge-wicht-naar-vo-ren,’ zei hij.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: Het zwart en het zilver (Vertaald door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd)

“Op mijn vijfendertigste verjaardag liet Signora A. plotseling de onverzettelijkheid varen die haar in mijn ogen meer dan elke andere karaktereigenschap kenmerkte, en verliet, reeds opgebaard in een bed dat veel te groot leek voor haar lichaam, de wereld die wij kennen.
Die ochtend was ik naar het vliegveld gereden om Nora op te halen, die even was weg geweest voor haar werk. Hoewel het al laat in december was, liet de winter nog op zich wachten, en over de eentonige velden aan weerszijden van de autoweg lag een witte mistsluier, bijna een imitatie van de sneeuw die nog steeds niet viel. Nora nam haar telefoon op en zei daarna niet veel, ze luisterde vooral. Ze zei goh, oké, dinsdag dus, en daarna zei ze een van die zinnetjes die we paraat hebben voor als we iets moeten zeggen maar niet de juiste woorden kunnen vinden: ‘Misschien is het beter zo.’
Ik ben bij het eerste tankstation afgeslagen om haar de gelegenheid te geven uit te stappen en in haar eentje naar een plek ergens op de parkeerplaats te lopen. Ze huilde zachtjes, haar rechterhand in een kommetje over haar neus en mond. Een van de ontelbare dingen die ik in tien jaar huwelijk over mijn vrouw heb geleerd, is dat ze de hebbelijkheid heeft om zich op momenten van verdriet af te sluiten. Ze is dan opeens onbenaderbaar, niemand mag haar troosten, ze dwingt me op afstand te blijven en machteloos toe te zien hoe verdrietig ze is – ik heb die terughoudendheid wel eens verward met het onvermogen om te delen.
De rest van de weg heb ik een lagere snelheid aangehouden, dat leek me een rationele manier om respect te betuigen. We praatten over Signora A., haalden een paar anekdotes op, al waren de meeste geen echte anekdotes – die hadden we niet over haar – het waren eerder gewoontes, gewoontes die zo bij ons gezinsleven waren gaan horen dat ze voor ons bijna traditie waren geworden: hoe ze ons elke ochtend verslag deed van de horoscoop die ze op de radio had gehoord terwijl wij nog lagen te slapen; hoe ze zich sommige delen van het huis, vooral de keuken, zo toe-eigende dat we zelfs toestemming vroegen om onze eigen koelkast open te doen; de gevleugelde uitspraken waarmee ze ons tot de orde riep als wij, jongelui, de dingen onnodig ingewikkeld maakten volgens haar; haar mannelijke, krijgshaftige pas, en ook haar onverbeterlijke krenterigheid – weet je nog die keer dat we vergeten waren geld voor haar klaar te leggen voor de boodschappen? Ze haalde de pot met kleingeld leeg, tot de laatste cent aan toe.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Alexander Gumz, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Italiaanse schrijver Paolo Giordano werd geboren in Turijn op 19 december 1982. Zie ook alle tags voor Paolo Giordano op dit blog.

Uit: The Solitude of Prime Numbers (Vertaald door Shaun Whiteside)

“Alice Della Rocca hated ski school. She hated getting up at seven-thirty, even during Christmas vacation. She hated her father staring at her over breakfast, his leg dancing nervously under the table as if to say hurry up, get a move on. She hated the woolen tights that made her thighs itch, the mittens that kept her from moving her fingers, the helmet that squashed her cheeks, and the big, too tight boots that made her walk like a gorilla.
“Are you going to drink that milk or not?” her father insisted again.
Alice gulped down three inches of boiling milk, burning her tongue, throat, and stomach.
“Good, today you can show us what you’re really made of.”
What’s that? Alice wondered.
He shoved her out the door, mummified in a green ski suit dotted with badges and the fluorescent logos of the sponsors. It was 14 degrees and a gray fog enveloped everything. Alice felt the milk swirling around in her stomach as she sank into the snow. Her skis were over her shoulder, because you had to carry your skis yourself until you got good enough for someone to carry them for you.
“Keep the tips facing forward or you’ll kill someone,” her father said.
At the end of the season the Ski Club gave you a pin with little stars on it. A star a year, from when you were four years old and just tall enough to slip the little disk of the ski lift between your legs until you were nine and you managed to grab the disk all by yourself. Three silver stars and then another three in gold: a pin a year, a way of saying you’d gotten a little better, a little closer to the races that terrified Alice. She was already worried about them even though she had only three stars.
They were to meet at the ski lift at eight-thirty sharp, right when it opened. The other kids were already there, standing like little soldiers in a loose circle, bundled up in their uniforms, numb with sleep and cold.”

 

 
Paolo Giordano (Turijn, 19 december 1982)

Lees verder “Paolo Giordano, Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Franse dichter en schrijver Jean Genet werd geboren op 19 december 1910 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean Genet op mijn blog.

Uit: Querelle de Brest

“C’est donc sous le signe d’un mouvement intérieur très singulier que nous voulons présenter le drame qui se déroulera ici. Nous voulons encore dire qu’il s’adresse aux invertis. A l’idée de mer et de meurtre, s’ajoute naturellement l’idée d’amour ou de voluptés – et plutôt, d’amour contre nature. Sans doute les marins transportés (animé..; nous semble plus exact, nous le verrons plus loin) du désir et du besoin de meurtre appartiennent-ils d’abord à la Marine Marchande, sont-ils les navigateurs au long cours, nourris de biscuits et de coups de fouets, mis aux fers pour une erreur, débarqués dans un port inconnu, rembarqués sur un cargo pour un trafic douteux, pourtant il est difficile de frôler dans une ville de brouillard et de granit ces costauds de la Flotte de Guerre, balancés, bousculés par et pour des manoeuvres que nous voulons dangereuses, ces épaules, ces profùs, ces boucles, ces croupes houleuses, coléreuses, ces garçons souples et forts, sans qu’on les imagine capables d’un meurtre qui se justifie par leur intervention puisqu’ils sont dignes d’en accomplir avec noblesse tous les mouvements.

 

 
Scene uit de film Querelle van R. W. Fassbinder, 1982

 

Qu’ils descendent du ciel, ou remontent d’un domaine où ils connurent les sirènes et des monstres plus étonnants, à terre les marins habitent des demeures de pierres, des arsenaux, des palais dont la solidité s’oppose à la nervosité, à l’irritabilité féminine des eaux, (dans l’une de ses chansons, le matelot ne dit-il pas: « …on se console avec la mer » ?) sur des quais chargés de chatnes, de bornes, de bittes d’amarrage où, du plus loin des mers ils se savent ancrés. Ils ont pour leur stature des dépôts, des forts, des bagnes désaffectés, dont l’architecture est magnifique. Brest est une ville dure, solide, construite en granit gris de Bretagne. Sa dureté ancre le port, donne aux matelots le sentiment de sécurité, le point d’appui d’où s’élancer, elle les repose du perpétuel vague de la mer. Si Brest est légère c’est à cause du soleil qui dore faiblt:ment des façades aussi nobles que des façades vénitiennes, c’est à cause encore de la présence dans ses rues étroites des marins nonchalants, à cause enfin du brouillard et de la pluie.”

 

 
Jean Genet (19 december 1910 – 15 april 1986)

Lees verder “Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Franse dichter en schrijver Jean Genet werd geboren op 19 december 1910 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean Genet op mijn blog.

Uit: Querelle de Brest

“Pour la première fois Querelle embrassait un homme sur la bouche. Il lui semblait se cogner le visage contre un miroir réfléchissant sa propre image, fouiller de la langue l’intérieur figé d’une tête de granit. Cependant, cela étant un acte d’amour, et d’amour coupable, il sur qu’il commettait le mal. […] Les deux bouches restèrent soudées, les langues en contact aigu ou écrasé, ni l’une ni l’autre n’osant se poser sur les joues rugueuses où le baiser eût été signe de tendresse.

(…)

Scene uit de film Querelle van R. W. Fassbinder, 1982

“L’idée de meurtre évoque souvent l’idée de mer, de marins. Mer et marins ne se présentent pas alors avec la précision d’une image, le meurtre plutôt fait en nous l’émotion déferler par vagues. Si les ports sont le théâtre répété de crimes l’explication en est facile que nous n’entreprendrons pas, mais nombreuses sont les chroniques où l’on apprend que l’assassin était un navigateur, faux ou vrai et s’il est faux le crime en a de plus étroits rapports avec la mer. L’homme qui revêt l’uniforme de matelot n’obéit pas à la seule prudence. Son déguisement relève du cérémonial présidant toujours à l’exécution des crimes concertés. Nous pouvons d’abord dire ceci : qu’il enveloppe de nuées le criminel ; il le fait se détacher d’une ligne d’horizon où la mer touchait au ciel ; à longues foulées onduleuses et musclées il le fait s’avancer sur les eaux, personnifier la Grande-Ourse, l’Etoile Polaire ou la Croix du Sud ; il (nous parlons toujours de ce déguisement et du criminel) il le fait remonter de continents ténébreux où le soleil se lève et se couche, où la lune permet le meurtre sous des cases de bambous, près des fleuves immobiles chargés d’alligators ; il lui accorde d’agir sous l’effet d’un mirage, de lancer son arme alors qu’un de ses pieds repose encore sur une plage océanienne si l’autre déroule son mouvement au-dessus des eaux vers l’Europe ; il lui donne d’avance l’oubli puisque le marin “revient de loin” ; il le laisse considérer les terriens comme des plantes. Il berce le criminel. Il l’enveloppe dans le plis, étroits du maillot, amples du pantalon. Il l’endort. Il endort la victime déjà fascinée.”

 

Jean Genet (19 december 1910 – 15 april 1986)
Jean Genet in 1939
Lees verder “Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo”

Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo

De Franse dichter en schrijver Jean Genet werd geboren op 19 december 1910 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean Genet op mijn blog.

 

Uit: Querelle de Brest

“La découverte du marin assassiné ne provoqua aucune panique, aucun étonnement même. Les crimes sont à Brest aussi rares qu’ailleurs, mais par le fait du brouillard, de la pluie, du ciel épais et bas, de la grisaille du granit, du souvenir des galériens, de la présence à deux pas de la ville, mais hors des murs – et par cela plus émouvante encore – de la prison du Bougen, par le fait de l’ancien bagne, du fil invisible mais solide qui relie les anciens marins, amiraux, matelots et pÍcheurs aux régions tropicales, l’atmosphère y est telle, lourde et cependant radieuse, qu’elle nous parait non seulement favorable mais encore essentielle à l’éclosion d’un meurtre.
L’éclosion est le mot juste. Il nous semble évident qu’un couteau déchirant à n’importe quel endroit le brouillard, qu’une balle de revolver le trouant fissent, à hauteur d’homme, crever une outre et couler du sang le long des parois et à l’intérieur de ce mur vaporeux.

 


Scene uit de film
Querelle van R. W. Fassbinder, 1982


Où qu’on le frappe, le brouillard se blesse et s’étoile de sang. Où qu’on avance la main (déjà si loin de votre corps quelle n’est plus la votre) invisible, solitaire et anonyme, que le dos des phalanges frôlera – ou qu’empoigneront solidement les doigts – la queue forte et vibrante, nue, chaude, toute préparée, défaite de ses linges, d’un docker ou d’un matelot qui attend, brulant et glacé, transparent et debout, pour projeter dans l’épaisseur du brouillard un jet de foutre (Ces humeurs bouleversantes : le sang, le sperme, et les larmes !)
Le vôtre est si près d’un visage invisible que vous sentez le rouge de son émoi.
Tous les visages sont beaux, adoucis, purifiés par l’imprécision, veloutés par d’imperceptibles goutelettes posées délicatement sur les joues et les oreilles, mais les corps s’épaississent, s’alourdissent et deviennent d’une force extraordinaire”.

 

Jean Genet (19 december 1910 – 15 april 1986)

Lees verder “Jean Genet, Michelangelo Signorile, Tristan Egolf, Jens Fink-Jensen, Hanny Michaelis, Italo Svevo”