Giorgio Fontana, Louise Glück

De Italiaanse schrijver Giorgio Fontana werd geboren op 22 april 1981 in Saronno. Zie ook alle tags voor Giorgio Fontana op dit blog.

Uit: Aan ons vooraf (Vertaald door Jan van der Haar)

“Nadat hij zich op de wagen had gehesen, zag voetsoldaat Maurizio Sartori de mensenmassa over de weg voortgaan. Een gewonde naast hem spuwde en drukte zijn helm over zijn gezicht, terwijl een hond naar de pantserwagen blafte, al rennend met zijn tong uit zijn bek. De verlaten kanonnen lagen in het grauwe licht. Drie wapenbroeders keerden stomdronken terug in de colonne, zwaaiend met de uit de boerderijen gestolen zakken meel en worsten, en met brokken kaas op de punt van hun bajonet. “God, wat een feest!” schreeuwden ze. Verderop, zover het oog reikte, lag de vlakte, eindeloos vaag in de regen, en de rook van de verbrande opslagplaatsen kringelde lichtjes omhoog. Om de kilometer probeerden groepen burgers zich aan te sluiten, verjaagd naar de kant van de weg of langs de natte akkers. De vrouwen droegen jutezakken op hun rug en pakken onder hun arm, terwijl magere, vuile kinderen opgewonden door de vlucht ballen aarde gooiden. De mensen voegden zich al vloekend en elleboogstotend bij hen, naast ossen, schapen en kippen. Maurizio liet zich weer op de grond zakken en Ballarin kneep hem in een arm.
“Afgesproken dus?” fluisterde hij. “Zodra het kan met de Calabrees?” Het koperen kruis bungelde uit zijn uniform en hij had glanzende, bijna ontstelde ogen, twee waterkiezels. Ook hij was dronken. Maurizio knikte. Even later trokken ze de Tagliamento over. De colonne was door het verloop versmald en de pantserwagens en de paarden belemmerden de doortocht. Iedereen duwde en spoorde anderen aan om op te schieten, want zo dadelijk zouden de geniesoldaten de brug opblazen. Nu was de massa ondoordringbaar en Maurizio raakte buiten adem: vanaf de reling boog hij zich naar het donkere, woelige water, de gezwollen rivier die hen zou verdedigen. Onwillekeurig dacht hij aan de doden. Vrijwel op slag lijken de doden niet meer op ons. Hij had er een hoop gezien en geen had de trekken van de levenden; ze waren onbegrijpelijk en dom als beesten of stenen. Hij voelde zijn adem stokken. Toen hij aan de overkant kwam, wiste hij het zweet van zijn voorhoofd en Ballarin kuste zijn koperen kruis. “Goed,” zei hij. “Ditmaal is het echt afgelopen.” Binnen een paar minuten barsten de knallen los. Maurizio keek met duizenden anderen om en zag een middenstuk van de brug inzakken, afbreken en in de rivier belanden. De op het geraamte overgebleven mensen maakten heftige bewegingen en binnen de afstand ontwikkelde zich een donkere stofwolk. Na een moment van stilte brulde iedereen van vreugde.”

 

Giorgio Fontana (Saronno, 22 april 1981)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Lamium

Dit is hoe je leeft met een koud hart.
Zoals ik: overschaduwd, kruipend over koele keien
onder de machtige esdoorns.

De zon raakt mij nauwelijks.
Soms zie ik haar in het prille voorjaar, stijgend op grote afstand.
Dan groeit er blad over haar heen dat haar volledig verbergt. Ik voel haar
flikkeren door het loof, onregelmatig,
als iemand die tegen de zijkant van een glas tikt met een metalen lepel.

Levende dingen behoeven niet allemaal
evenveel licht. Sommige van ons
maken ons eigen licht: een zilveren blad
als een onbegaanbaar pad, een ondiepe
plas zilver in het donker onder de esdoorns.

Maar dit weet jij al.
Jij en de anderen die denken
voor de waarheid te leven en, dientengevolge, alles
wat koud is lief te hebben.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (22 april 1943 – 13 oktober 2023)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn blog van 22 april 2020 en eveneens mijn blog van 22 april 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Patrick Rambaud, Louise Glück

De Franse schrijver Patrick Rambaud werd geboren op 21 april 1946 in Parijs. Zie ook alle tags voor Patrick Rambaud op dit blog.

Uit: The Battle (Vertaald door Will Hobson)

“Now the Emperor had taken personal command. He intended to destroy the Archduke Charles”s army, a strong force on its own, before it could link up with that of the Archduke John, which was arriving from Italy by forced march. For that reason, the Emperor had posted Davout and his cavalry on lookout to the west. He gazed at the vast Marchfeld plain on the other side of the river, climbing endlessly to the horizon towards the plateau of Wagram.
An ordinary sergeant-major, with a white handlebar moustache and clumsily buttoned coat, called out to him in a reproachful voice, not even bothering to stand to attention, `You have forgotten me, my Emperor! What about my medal?”
“What medal?” asked Napoleon, smiling for the first time in eight days.
“La croix d”officier de la Légion d”honneur, of course! I”ve deserved it from the first day I fought as a soldier in your army!”
“As long as that?”
“Rivoli! Saint Jean-d”Acre! Austerlitz! Eylau!”
“Berthier …”
The chief of staff noted down the name of the newly promoted officer, Rousillon, with his pencil. He had hardly finished writing before the Emperor stood up, throwing aside the hatchet with which he had been hacking at the oak”s trunk. “Andiamo! I want a bridge by the end of the week. Station some of the brigades of light cavalry in that village behind there.”
“Ebersdorf,” said Berthier, checking it on his map.
“Bredorf if you wish, and three divisions of cuirassiers. Get started immediately!”
The Emperor never gave a direct order or reprimand any more: everything went through Berthier. Before climbing into the Berline, the latter signalled to one of his theatrically dressed aides-de-camp. “See to it, Lejeune, with the Duke of Rivoli.”
“Very good, Your Excellency,” replied the officer, a young colonel in the Engineers with tanned skin, brown hair and a striking scar, like a stripe, across the left of his forehead.
He mounted his Arab, adjusted his black and gold silk belt, brushed a speck of dust off his fur dolman and watched the imperial carriage drive off with its escort. He lingered behind, studying the Danube with a professional eye and those islands pounded by the current. Lejeune had taken part in the construction of pontoon bridges on the Po, in the driving rain, where they had used posts, anchors and rafts, but how was one to find purchase in these swirling yellow foam-flecked waters?
The main branch of the river skirted the island of Lobau on the south. Looking towards the other bank, which they had to reach, Lejeune suspected marshy ground and quagmires which the river, as it rose and fell, would reveal as tongues of sand.”

 

Patrick Rambaud (Parijs, 21 april 1946)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Avondrood

Mijn grootste vreugde
is het geluid van jouw stem
als die me roept zelfs in wanhoop; mijn verdriet
dat ik je niet kan antwoorden
in een spraak die je als de mijne aanvaardt.

Je hebt geen vertrouwen in je eigen taal.
Dus hecht je
gezag aan tekens
die je niet nauwkeurig kunt lezen.

En toch bereikt je stem me altijd.
En ik antwoord aanhoudend,
terwijl mijn woede luwt
naarmate de winter vergaat. Mijn tederheid
zou je duidelijk moeten zijn
in de koelte van de zomeravond
en in de woorden die uitgroeien
tot je eigen antwoord.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (22 april 1943 – 13 oktober 2023)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e april ook mijn blog van 21 april 2020 en eveneens mijn blog van 21 april 2019 deel 2 en eveneens deel 3.

In Memoriam Louise Glück

In Memoriam Louise Glück

Vrijdagavond, 13 juli, werd bekend dat de Amerikaanse dichteres, essayiste, schrijfster en Nobelprijslaureaat Louise Glück dichteres op 80-jarige leeftijd is overleden. Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Afterword

Reading what I have just written, I now believe
I stopped precipitously, so that my story seems to have been
slightly distorted, ending, as it did, not abruptly
but in a kind of artificial mist of the sort
sprayed onto stages to allow for difficult set changes.

Why did I stop? Did some instinct
discern a shape, the artist in me
intervening to stop traffic, as it were?

A shape. Or fate, as the poets say,
intuited in those few long ago hours—

I must have thought so once.
And yet I dislike the term
which seems to me a crutch, a phase,
the adolescence of the mind, perhaps—

Still, it was a term I used myself,
frequently to explain my failures.
Fate, destiny, whose designs and warnings
now seem to me simply
local symmetries, metonymic
baubles within immense confusion—

Chaos was what I saw.
My brush froze—I could not paint it.

Darkness, silence: that was the feeling.

What did we call it then?
A “crisis of vision” corresponding, I believed,
to the tree that confronted my parents,

but whereas they were forced
forward into the obstacle,
I retreated or fled—

Mist covered the stage (my life).
Characters came and went, costumes were changed,
my brush hand moved side to side
far from the canvas,
side to side, like a windshield wiper.

Surely this was the desert, the dark night.
(In reality, a crowded street in London,
the tourists waving their colored maps.)

One speaks a word: I.
Out of this stream
the great forms—

I took a deep breath. And it came to me
the person who drew that breath
was not the person in my story, his childish hand
confidently wielding the crayon—

Had I been that person? A child but also
an explorer to whom the path is suddenly clear, for whom
the vegetation parts—

And beyond, no longer screened from view, that exalted
solitude Kant perhaps experienced
on his way to the bridges—
(We share a birthday.)

Outside, the festive streets
were strung, in late January, with exhausted Christmas lights.
A woman leaned against her lover’s shoulder
singing Jacques Brel in her thin soprano—

Bravo! the door is shut.
Now nothing escapes, nothing enters—

I hadn’t moved. I felt the desert
stretching ahead, stretching (it now seems)
on all sides, shifting as I speak,

so that I was constantly
face to face with blankness, that
stepchild of the sublime,

which, it turns out,
has been both my subject and my medium.

What would my twin have said, had my thoughts
reached him?

Perhaps he would have said
in my case there was no obstacle (for the sake of argument)
after which I would have been
referred to religion, the cemetery where
questions of faith are answered.

The mist had cleared. The empty canvases
were turned inward against the wall.

The little cat is dead (so the song went).

Shall I be raised from death, the spirit asks.
And the sun says yes.
And the desert answers
your voice is sand scattered in wind.

 

Louise Glück (22 april 1943 – 13 oktober 2023)

Björn Kern, Louise Glück

De Duitse schrijver Björn Kern werd geboren op 22 april 1978 in Lörrach (Baden). Zie ook alle tags voor Björn Kern op dit blog.

Uit: Die Erlöser AG

„Paul Kungebein starrte auf den U-Bahn-Plan, dessen bunte Linien wie immer seine ganze Konzentration einforderten, und als er endlich die richtige Bahn gefunden hatte, sagte die Anzeigetafel eine halbe Stunde Wartezeit voraus, Kungebein spuckte auf die Magnetgleise, dann
ging er eben zu Fuß!
Er konnte nicht glauben, dass die Bahnen um die Jahrtausendwende im Fünfminutentakt gefahren waren, wie alte Berliner einstimmig behaupteten, in den letzten Jahren waren die Züge, die noch verkehrten, nie richtig voll, und die BVG plante, die äußeren Linien ganz zu schließen.
Es waren immer weniger Menschen unterwegs in Berlin. Der ehemalige Verlauf der Berliner Mauer markierte ziemlich exakt die Grenze des Altenghettos, das sich im Westteil der Stadt etabliert hatte. Charlottenburg und Wilmersdorf entbehrten jeder Jugend und jeder Lebendigkeit, hier arbeitete kaum jemand mehr, hier feierte kaum jemand mehr, hier starb man still vor sich hin.
Aus dem Geschichtsunterricht kannte Kungebein die Bilder der Menschen, die 1989 die Mauer gestürmt hatten, seltsam, fand er, hatten die ausgesehen in ihren altmodischen Hosen, vor allem aber in ihrer schieren Masse, außer im Fernsehen, dachte er, außer auf Bildern von früher hatte er noch nie so viele Menschen auf einem Fleck gesehen.
Paul Kungebein verließ die U-Bahn-Haltestelle Hallesches Tor und überquerte die Straße, quietschende Reifen rissen ihn aus seinen Gedanken, eine Limousine fuhr in scharfem Bogen davon. Mit pochendem Herzen blickte er der Limousine hinterher, schwarz, glänzend, kastenförmig, Kungebein vergaß immer öfter, nach links und rechts zu sehen, bevor er eine Straße überquerte, die Straßen waren allzu oft frei.
Hinter sich hörte er jemanden an eine Scheibe klopfen, ein Fenster aufstoßen und rufen, und sobald Kungebein den sicheren Bürgersteig erreicht hatte, drehte er sich um und erkannte Hendrik Miller. Der saß noch immer in dieser Fressbude und verschlang honigtriefendes Baklava, wie Kungebein nicht ohne Ekel erspähte, mit der freien Hand fuchtelte Miller in der Luft herum und schrie über die Straße: Aufpassen, Kungebein! Ich brauche Sie noch!
Der so Gerufene zog seine Mundwinkel nach oben und winkte, wobei er die Hand schon auf halber Höhe wieder sinken ließ, dann machte er sich auf den Weg in die Redaktion. Seltsamer Mann, dieser Miller, dachte Kungebein, kleidet sich in schwarzes Leinen, hat einen Topjob, trägt eine Mähne wie ein Philosoph, schwitzt und frisst aber wie ein Tier. Was wollte der überhaupt von ihm?“

 

Björn Kern (Lörrach 22 april 1978)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Trillium

Toen ik ontwaakte was ik in een woud. Het donker
leek natuurlijk, de lucht tussen de dennen
bezaaid met lichtjes.

Ik wist niets; kon alleen maar kijken.
En terwijl ik keek, verflauwden alle hemellichten,
gingen op in een afzonderlijk iets, een vuur
dat door de koele sparren schroeide.
Daarna was het niet langer mogelijk
naar de hemel te staren zonder te gronde te gaan.

Bestaan er wezens die de dood
behoeven, zoals ik beschutting?
Wanneer ik lang genoeg blijf spreken
zal ik die vraag wel beantwoorden, zien
wat zij ook zien, een ladder
die door de sparren reikt, wat hen ook maar
verleidt hun levens op te geven –

kijk eens wat ik al begrijp.
Ik ontwaakte onwetend in een woud;
een ogenblik geleden wist ik niet dat mijn stem
als mij er een gegeven werd
zo vol van leed zou zijn, mijn zinnen
een keten van pijnlijke kreten.
Ik wist niet eens dat ik leed
tot dat woord kwam, tot ik regen
van mij af voelde stromen.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)
Hier met voormalig president Obama bij de uitreiking van de National Humanities Medal in 2015

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn blog van 22 april 2022 en ook mijn blog van 22 april 2020 en eveneens mijn blog van 22 april 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Patrick Rambaud, Oliver Bottini, Louise Glück

De Franse schrijver Patrick Rambaud werd geboren op 21 april 1946 in Parijs. Zie ook alle tags voor Patrick Rambaud op dit blog.

Uit: Napoleon’s Exile (Vertaald door Shaun Whiteside)

“Octave adjusted his white English-style wig, which was combed back with fake nonchalance. He studied himself in the mirror. Pale grey eyes, pinched nostrils, a lipless mouth. His neutral face lent itself to change, and it made him smile. “I can play any part I like,” he thought with satisfaction.
Just then there was a knock at his door and someone called his name. Octave drew back the bolt and opened the door to reveal Marquis de la Grange, the former commander of the Vendeé, who had been involved in several failed conspiracies and who was now plotting in Paris, beneath the very noses of the imperial police. Tall, lean, rather severe, wearing a blue woolen frock-coat with an astrakhan collar, the Marquis had not visited Octave’s apartment before.
Octave occupied a long and sparsely furnished room on the first floor of the Hôtel de Salerne, in the rue Saint-Sauveur: a candlestick on the pine table, a bed, an enormous wardrobe. The velvet of the armchairs was as faded as that of the canopy of the bed, and Octave had to make do without a valet or chambermaid, with logs piled up beside the fireplace.
The velvet of the armchairs was as faded as that of the canopy of the bed, and Octave had to make do without a valet or chambermaid, with logs piled up beside the fireplace.
“But they are both temporary and discreet.”
“I grant you that, and in any case I’m not here to inspect you but to give you a warning.”
“Has someone spotted me?”
“No, no, don’t worry about that. The bluebottles down at the Préfecture are far too stupid to do anything of the sort. I wanted to tell you that we appear to have managed a complete revolution.”
“A revolution . . .”
“In the astronomical sense: the return of a planet to the initial point of its orbit.”
“Meaning?”
“Meaning that we are about to return to our startingpoint: the monarchy.”
“I still don’t get what you’re on about.”
“I’ll take you there, and then you’ll understand.”
The Marquis lifted Octave’s three-cornered hat from a peg, threw him his coat, thrust his own wide-brimmed black felt hat back on and dragged Octave to the staircase.
Outside the front door, in the rue des Deux-Portes, a rented cabriolet awaited, a large number painted on its door. The coachman asked no questions, since the journey had already been decided: the coach—amid a great din of wheels, tinkling bells, hoofs and curses, all of which discouraged conversation—was taking them to the Louvre.”

 

Patrick Rambaud (Parijs, 21 april 1946)

 

De Duitse schrijver Oliver Bottini werd geboren op 21 april 1965 in Neurenberg. Zie ook alle tags voor Oliver Bottini op dit blog.

Uit: Der Tod in den stillen Winkeln des Lebens

„Sekundenlang war er unfähig, sich zu bewegen. Hektisch atmend starrte er auf die geborstene Windschutzscheibe, durch deren Risse Sand ins Wageninnere wirbelte, wo er sich mit dem weißen Talkumpuder der Airbags vermischte. Jenseits der Scheibe lag die Sichtweite unter fünf Metern. Mehrere Menschen tauchten auf, rannten in Richtung Standstreifen. Endlich gelang es ihm, den Gurt zu lösen und sich zur Seite zu drehen. Ein rascher Blick nach hinten, die Kinder schienen unversehrt. Claudia war in sich zusammengesunken, hielt sich den Unterarm. Winter zwang sich zur Ruhe, öffnete ihre Gurtschnalle und half ihr, sich zurückzulehnen, vorsichtig, der Unterarm war wohl gebrochen. Sie war leichenblass, brachte kein Wort hervor, nickte nur, alles okay, fast, und er unterdrückte die Angst und die Schmerzen in seiner Brust und nickte ebenfalls, bei mir auch. Er wandte sich den Kindern zu. Emmy saß hochaufgerichtet da, die Hände auf den Ohren, die Augen geschlossen, aus ihrer Nase lief jetzt ein wenig Blut. Vor dem Fenster neben ihr flatterte der Seitenairbag. Plötzlich schüttelte sie wimmernd den Kopf, der Schock kam mit Verzögerung. Leon rieb sich das Bein und weinte leise. »Alles okay?«, stieß Winter hervor. Emmy riss die Augen auf, wirkte vollkommen verwirrt, als wäre sie aus einem tagelangen Schlaf erwacht. Sie begann zu schreien, und er sah, wie ihre Hand nach dem Türgriff tastete. Nur nicht aussteigen, dachte er, und herrschte sie an: »Emmy, sitzenbleiben!« Sie beachtete ihn nicht. Als sie die Tür aufstieß, fuhr ein kräftiger Luftstrom ins Wageninnere, Sand drang in Winters Augen. Er hörte Claudias verstörte Stimme, legte ihr die Hand auf die Schulter, aber er hatte jetzt keine Zeit für sie, Emmys Schreie wurden immer schriller, sie hatte schon ein Bein halb im Freien, während sie mit beiden Händen am Gurtschloss herumfingerte und nach ihm schlug, weil er sie davon abzuhalten versuchte. »Nicht aussteigen, Emmy, bitte! Emmy!« Sie zerrte am Gurt, versuchte durchzuschlüpfen, und Winter öffnete hastig seine Tür. kämpfte sich in den lärmenden Sturm hinaus, wollte um den Wagen herum zu ihr. Sandkörner stachen wie Hunderte feinster Nadeln auf seiner Haut, drangen ihm in Ohren, Nase, Mund, und er dachte fassungslos, dass sie in eine Art Wüstensturm geraten sein mussten, bis er begriff; dass der Sand nicht aus einer Wüste kam, sondern von den umliegenden Äckern, er hatte den Geschmack von Erde im Mund, und er wusste doch, wie Erde schmeckte. Die Augen mit einem Arm abschirmend, ließ er sich von den Böen am Wagen entlangstoßen, vorbei an Leons Tür zum Heck, musste sich für einen Moment an der Dachreling festklammern, um nicht weitergetrieben zu werden. Kaum einen Meter entfernt stand das nachfolgende Auto, die Beifahrertür offen, der Innenraum leer. Plötzlich brach ein riesiger Schatten in sein Blickfeld, grelle Lichter, eine mehrtonige Lkw-Hupe dröhnte.“

 

Oliver Bottini (Neurenberg,  21 april 1965)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

De wilde iris

Aan het eind van mijn lijden
was een poort.

Hoort: wat jullie dood noemen
herinner ik mij.

Geluiden, boven me, schurende dennentakken.
Daarna niets. De zwakke zon
fladderde over de droge grond.

Het is vreselijk te overleven
als bewustzijn
begraven in de donkere aarde.

Toen was het voorbij: dat wat jullie vrezen, bezield
te zijn en niet in staat
tot spreken, eindigde abrupt, de stugge aarde
gaf een beetje mee. En wat ik hield
voor vogels schoot lage heesters in.

Jullie die je de overgang
uit de andere wereld niet herinneren
ik zeg jullie ik kon weer spreken: wat er ook
terugkeert uit vergetelheid keert terug
om stem te vinden:

uit het hart van mijn leven spoot
een grote fontein, diepblauwe
schaduwen op een azuren zee.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e april ook mijn blog van 21 april 2020 en eveneens mijn blog van 21 april 2019 deel 2 en eveneens deel 3.

Giorgio Fontana, Louise Glück

De Italiaanse schrijver Giorgio Fontana werd geboren op 22 april 1981 in Saronno. Zie ook alle tags voor Giorgio Fontana op dit blog.

Uit:  Tod eines glücklichen Menschen (Vertaald door Karin Krieger)

„Sie wollten also Rache. Colnaghi nickte einige Male nachdenklich, als wollte er Gedanken sammeln, die er nicht hatte oder die noch zu verworren waren. Dann stützte er die Hände auf den Tisch und sah wieder zu dem Jungen, der gesprochen hatte.
In dem Raum, den der Kindergarten des Viertels zur Verfügung gestellt hatte, herrschte Schweigen: Schweißflecken unter den Achseln, dazu die sich langsam drehenden Flügel des Ventilators. Alle warteten auf seine Antwort, auf das x-te gute Wort.
Die Verwandten und Freunde des Opfers waren etwa dreißig an der Zahl. Vissani war Chirurg gewesen, ein prominenter Vertreter des äußersten rechten Flügels der Mailänder Christdemokraten, zweiundfünfzig Jahre alt, aschblond, dicklich. Das Foto vor dem Rednerpult war von Blumen-
sträußen umgeben.
Colnaghi mochte ihm in den letzten Jahren ein-, zweimal begegnet sein. Er hatte im «Corriere» etwas über ihn gelesen, vielleicht einen Artikel im Lokalteil, über die Stellung, die er sich damals innerhalb der Partei erobert hatte. Colnaghi hatte für jene DC nichts übrig, doch wer weiß: Vielleicht hatten
sie sich in der Vergangenheit sogar einmal die Hände geschüttelt, waren einander von einem Kollegen vorgestellt worden, der Karriere machen wollte, vielleicht an einem Abend Mitte Mai, wenn Mailand von Schwalben durchzogen wird und das Licht eine unfassbare Farbe hat. Vielleicht waren sie damals beide gutgelaunt gewesen, vielleicht hatte Vissani über einen Witz Colnaghis gelacht und sich auf die Schenkel geklopft, und ebenso schnell hatte der Arzt dem Staatsanwalt die gute Laune mit einer unangebrachten Bemerkung verdorben, einer von vielen, die er in den Ermittlungsakten hatte nachlesen können – etwas Unangenehmes über die Jugend von heute oder dass die Regierung hart durchgreifen müsse.
Wie dem auch sein mochte, Folgendes war geschehen: Dieser gewöhnliche, abstoßende, doch unschuldige Typ war am späten Abend des 9. Januar 1981 in der Nähe der Piazza Diaz erschossen worden. Zwei Projektile, Kaliber 38Special. Vor sechs Monaten. Ein Mord, zu dem sich der Proletarische Kampfverband bekannte, eine Splittergruppe der Roten Brigaden. Ein noch nicht abgeschlossener Fall auf Staatsanwalt Colnaghis Schreibtisch.
Er hatte lange darüber nachgedacht, ob es eine gute Idee sei, an der Gedenkfeier teilzunehmen. Schließlich war seine Aufgabe, sich von solchen Leuten fernzuhalten, und nicht, sich ihnen auszusetzen. Doch am Ende hatte er aufgegeben.“

 

Giorgio Fontana (Saronno, 22 april 1981)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Metten

Wil je weten hoe ik mijn tijd doorbreng?
Ik loop door de voortuin en doe alsof
ik onkruid wied. Je zou moeten weten
dat ik nooit wied, op mijn knieën, bosjes
klaver uit de bloembedden trek: in feite
ben ik op zoek naar moed, naar enig bewijs
dat mijn leven zal veranderen, hoewel
het een eeuwigheid duurt, om elke klomp
te controleren op het symbolische
blad, en de zomer loopt spoedig ten einde, verkleurt
de bladeren al, de zieke bomen altijd
het eerst, stervende worden ze
briljant geel, terwijl een paar donkere vogels
hun avondklok van muziek uitvoeren. Wil je mijn handen zien?
Even leeg nu als bij de eerste noot.
Of was het altijd de bedoeling
om verder te gaan zonder een teken?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn blog van 22 april 2020 en eveneens mijn blog van 22 april 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Giorgio Fontana, Louise Glück

De Italiaanse schrijver Giorgio Fontana werd geboren op 22 april 1981 in Saronno. Zie ook alle tags voor Giorgio Fontana op dit blog.

Uit: Het geweten van Roberto Doni (Vertaald door Philip Supèr)

“Dat is ’s morgens, ’s avonds doe ik dezelfde route andersom. Weet jij dan nog waar ik godverdomme woon?’ `In Piola.’ `Ja hoor, dág!’ `Je kan toch ’s avonds gaan wandelen, als je dat zo graag wilt.’ `Ach, welnee, waar moet je in godsnaam naartoe? En daarbij: ’s winters is het steenkoud en ’s zomers snikheet.’ `Vandaag is het anders wel lekker.’ `Ik weet niet hoe ik het je duidelijk moet maken. Het is een kwestie van tempo, van bepaalde stappen.’ Doni lachte breed. Wan beloond worden.’ `Milaan is een gierige stad, die pas iets geeft als je het heel vriendelijk vraagt,’ zei Doni. `Maar dat ben ik niet gewend. Ik ben gewend dat een stad vol in mijn gezicht waait, niet dat ik op mijn knieën moet vallen voor ieder stukje brood. Dat zal allemaal wel komen omdat ik zo’n cliché-zuiderling ben, weet ik het. Maar hoe het dan ook komt, om hier te kunnen leven heb je goddelijke bijstand nodig.’ `Amen,’ zei Doni, en nam nog een slok ambachtelijk bier. Dat was koud en sterk: hij voelde ontspanning in zijn mond en een prettige prikkeling in zijn kaken. Salvatori keek hem aan en schoot in de lach. `Amen,’ herhaalde hij. ‘En geloofd zij de Heer!’

Maar toen ze uit het restaurant kwamen, zag Doni een straal licht de gebouwen doorklieven bij de kruising met de Via Conservatorio. Er ging een onnatuurlijke rust van dat moment uit, schoonheid geschreven in het contrast: de theorie van Salvatori werd weerlegd en als bij toverslag was Milaan schitterend. Doni herinnerde zich hoe hij als jongeman ’s avonds, na zijn colleges recht, naar zijn ouderlijk huis liep. Hij kruiste dan deze straten en nam daarna de Via Sottocorno, vervolgens de Corso Indipendente tot het Piazzale Susa, waar zijn vader een driekamerwoning had gekocht met de erfenis van zijn eigen vader. Soms dook hij onderweg even een bar in, voor een broodje, soms ook week hij uit in noordelijke richting, om naar een bioscoop in de Corso Buenos Aires te gaan. Nooit ging het hem duizelen, hij voelde alleen de zoete rust van een lange pauze. Salvatori liep een paar stappen voor hem. Doni hield een moment halt om nog een keer naar dat licht te kijken. Het was nu uiteengevallen in een soort diffuse schittering die alles daar leek te willen omvatten: de boomtakken vol knoppen, de muren van de gebouwen, de vensterbanken. April leek meer een lichaam dan een maand. Een jongetje rende naar het fonteintje voor de San Pietro in Gessate-kerk. Een elegante oude heer stak zijn krant onder zijn arm en begon te fluiten. Er ging een siddering door Doni heen, die hij meteen indeelde bij de plezierige gevoelens die hij al heel lang niet had ervaren. Het was iets onmiddellijks en kortstondigs, iets wat waarschijnlijk ook met dat biertje te maken had; hij leefde.

De middag bracht hij door in de ruimte waar de servers stonden, om samen met de technici een probleem op te lossen. (Zonder het te willen was hij benoemd tot contactpersoon voor de computers van het Openbaar Ministerie.) Een secretaresse had per ongeluk een deel van de database gewist, ook al bleef ze het ontkennen. In tranen had ze daar gezeten, haar hoofd en wijsvinger schuddend. ‘Het is niet mijn schuld! Het is niet mijn schuld!’ zei ze steeds maar. ‘Er sloot zomaar opeens een venster op mijn scherm, ik begreep er niks van, het is niet mijn schuld!’

 

Giorgio Fontana (Saronno, 22 april 1981)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Wijkend licht

Jullie leken net kleine kinderen,
altijd tuk op een verhaal.
En ik had er al zo veel verteld;
ik had genoeg verzonnen.
Dus gaf ik jullie potlood en papier.
Ik gaf jullie pennen van riet
dat ik zelf sneed, middagenlang in de dampige velden.
Schrijf jullie eigen verhaal maar, zei ik.

Na al die jaren luisteren
zouden jullie wel weten
wat een verhaal was dacht ik.

Zeuren was het enige wat jullie konden.
Alles moest jullie worden uitgelegd,
op eigen kracht doorgrondden jullie niets.

Toen besefte ik dat jullie niet konden denken
met werkelijke lef of passie;
jullie hadden je leven nog niet geleid,
geen eigen rampen doorstaan.
Dus gaf ik jullie levens, gaf ik jullie rampen,
want schrijfgerei alleen bleek niet genoeg.

Jullie zullen nooit weten hoe goed
het me doet jullie daar te zien zitten
als onafhankelijke wezens,
jullie te zien dromen bij het open raam,
potloden die ik jullie gaf in de aanslag
tot de zomerochtend in woorden opgaat.

Het scheppen heeft jullie opgewonden,
ik wist het van tevoren, dat doet het in het begin altijd.
En ik ben vrij om te doen wat ik wil,
me met andere dingen bezig te houden,
in het volste vertrouwen
dat jullie me niet meer nodig hebben.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn blog van 22 april 2020 en eveneens mijn blog van 22 april 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Herman Brusselmans, Louise Glück

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: De Tafel

“Ik heb jaren aan een stuk bezworen dat ik nooit een boek zou schrijven met als titel De tafel. En tja, op een dag begin je er dan toch aan. Want hoewel ik vanaf 1982 vond dat De tafel een veel te simpele, weinigzeggende titel is, dacht ik daarstraks: nou, eigenlijk valt dat wel mee. Tenslotte weet iedereen wat een tafel is, en een titel mag gerust begrijpelijk zijn voor het grote publiek. Zonder tafel zouden we in een heel andere cultuur leven, bijvoorbeeld de woestijncultuur, waar de bewoners van de grond eten, of van een zelf geknoopt tapijt. Geef mij dan maar een tafel. Ik heb slechts één keer in m’n leven van de grond gegeten, en dat was toen ik drie maanden in een psychiatrisch instituut verbleef, en iedereen daar ervan wilde overtuigen dat ik werkelijk gek was. Van de grond eten, m’n uitwerpselen verkopen voor veel te veel geld aan de andere gekken, een vrouw die bij de verpleging zat beloven dat ik haar zwanger zou maken en daarna alsnog weigeren om met haar te neuken, dat soort dingen. Het was geen leuke periode. Oké, er zit iets fout in m’n hoofd, dat wel. Dat 6begon al goed toen ik op straat een paard wilde omhelzen, maar het bleek geen paard maar een oud wijf met een veel te groot bovengebit. Ik omhelsde haar trouwens veel te stevig, en door ademnood viel ze neer op de straat. Ik riep: ‘Bel de politie! Bel de politie! Een vrouw probeert de straat te stelen!’ Niemand belde de politie omdat iedereen wist: een straat stelen door er bewusteloos op neer te vallen, dat is onmogelijk. Zeker niet als de zogenaamde dief een vrouw is van tweeënnegentig, zich bovendien voortbewegend met een rollator. Ik gaf haar een trap in haar maag. Stom wijf. Eerst een beetje een paard lopen imiteren, en dan in coma raken, ik ken dat, mij moet je geen appelen voor citroenen verkopen. Omdat ik nog nooit de kut had gezien van een tweeënnegentigjarige vrouw, deed ik haar rok en haar onderbroek uit, en staarde ik tussen haar benen. Godverdomme, zoiets lelijks had ik nog nooit gezien. Het leek wel alsof tussen die benen de smoel van een hamster was ontploft. Van die rauwe vleesresten, weet je wel. Zo’n harige, ontplofte smoel van een bejaarde hamster. Zou die kut ook naar een dode hamster rúiken? Ik stak m’n neus tussen de benen van de vrouw en snoof hard en veelvuldig. Nee, de kut rook niet naar een dode hamster, maar wel naar iets wat per ongeluk zoek is geraakt in een slachthuis en daar al enkele weken ligt te rotten.
Ondertussen had iemand alsnog de politie gebeld, niet om de oude vrouw aan te houden vanwege straatdiefstal, maar om mij aan te houden vanwege het op een onzedelijke manier lastigvallen van die vrouw. Altijd als er iets gebeurt met een man en een vrouw, wordt de man in het ongelijk gesteld. Dat is al zo sinds de tweede feministische golf van 1865, toen een Franse lesbo door een rechter in het gelijk werd gesteld nadat ze een man beschuldigd had van verkrachting.”

 

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Metten

Wat heb je met mijn hart
dat je het keer op keer moet breken
als een kweker die zijn nieuwe
ras beproeft? Experimenteer
maar op iets anders: hoe kan ik leven
in groepen, zoals jij wilt, als jij me
in de quarantaine van hartzeer dwingt, me scheidt
van de gezonde leden van
mijn eigen soort: zoiets doe je niet
in de tuin, de zieke roos
afzonderen; die laat je rustig met zijn openbare
geteisterde bladeren in
de gezichten van de andere rozen wapperen, en de luizen

van de ene op de andere plant springen, wat maar weer bewijst
dat ik het laagste van jouw schepselen ben, lager nog
dan de tierige bladluis en de klimmende roos – Vader,
als vertegenwoordiger van mijn eenzaamheid, verzacht
althans mijn schuld; neem
het brandmerk van mijn afzondering weg, tenzij
je van plan bent mij weer
voor altijd gezond te maken, zoals ik
gezond was en heel in mijn onbegrepen jeugd,
of als toen niet, onder de lichte druk
van mijn moeders hart, of als toen niet
in dromen: eerste
wezen dat nooit zou sterven.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e oktober ook mijn blog van 9 oktober 2018 en ook mijn blog van 9 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 9 oktober 2016 deel 2.

Nobelprijs voor Literatuur 2020 voor Louise Glück

Nobelprijs voor Literatuur 2020 voor Louise Glück

De Nobelprijs voor de Literatuur is dit jaar toegekend aan Louise Glück. Haar poëzie wordt gekenmerkt door een streven naar duidelijkheid, aldus het comité. Terugkerende thema’s zijn het gezinsleven en de relatie tussen ouders en broers en zussen. De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

The Red Poppy

The great thing
is not having
a mind. Feelings:
oh, I have those; they
govern me. I have
a lord in heaven
called the sun, and open
for him, showing him
the fire of my own heart, fire
like his presence.
What could such glory be
if not a heart? Oh my brothers and sisters,
were you like me once, long ago,
before you were human? Did you
permit yourselves
to open once, who would never
open again? Because in truth
I am speaking now
the way you do. I speak
because I am shattered.

 

Vespers

In your extended absence, you permit me
use of earth, anticipating
some return on investment. I must report
failure in my assignment, principally
regarding the tomato plants.
I think I should not be encouraged to grow
tomatoes. Or, if I am, you should withhold
the heavy rains, the cold nights that come
so often here, while other regions get
twelve weeks of summer. All this
belongs to you: on the other hand,
I planted the seeds, I watched the first shoots
like wings tearing the soil, and it was my heart
broken by the blight, the black spot so quickly
multiplying in the rows. I doubt
you have a heart, in our understanding of
that term. You who do not discriminate
between the dead and the living, who are, in consequence,
immune to foreshadowing, you may not know
how much terror we bear, the spotted leaf,
the red leaves of the maple falling
even in August, in early darkness: I am responsible
for these vines.

 

October (section I)

Is it winter again, is it cold again,
didn’t Frank just slip on the ice,
didn’t he heal, weren’t the spring seeds planted

didn’t the night end,
didn’t the melting ice
flood the narrow gutters

wasn’t my body
rescued, wasn’t it safe

didn’t the scar form, invisible
above the injury

terror and cold,
didn’t they just end, wasn’t the back garden
harrowed and planted—

I remember how the earth felt, red and dense,
in stiff rows, weren’t the seeds planted,
didn’t vines climb the south wall

I can’t hear your voice
for the wind’s cries, whistling over the bare ground

I no longer care
what sound it makes

when was I silenced, when did it first seem
pointless to describe that sound

what it sounds like can’t change what it is—

didn’t the night end, wasn’t the earth
safe when it was planted

didn’t we plant the seeds,
weren’t we necessary to the earth,

the vines, were they harvested?

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

Giorgio Fontana, Louise Glück

De Italiaanse schrijver Giorgio Fontana werd geboren op 22 april 1981 in Saronno. Zie ook alle tags voor Giorgio Fontana op dit blog.

Uit: Dood van een gelukkig man (Vertaald door Philip Supèr)

‘Goed,’ antwoordde de jongen. Hij had hetzelfde blonde haar als zijn vader, maar steil en lang, zijn neus en mond trilden af en toe. ‘Stel dat jullie de gasten pakken die mijn vader hebben vermoord. Wat dan?’ `Dan komen ze voor de rechter.’ `En daarna?’
`Als ze schuldig worden bevonden, krijgen ze een straf opgelegd.’ `Blijven ze dan hun hele leven in de gevangenis?’ `In ieder geval heel veel jaren. Ze zullen niemand meer iets kunnen aandoen.’ `Dat is niet genoeg,’ zei de jongen, en hij schudde zijn hoofd. ‘Dat is niet genoeg.’ Colnaghi knikte weer. lij heet Luigi, toch?’ vroeg hij. ‘Ja.’ `Hoe oud ben je, Luigi?’ `Veertien.’ `Veertien. Zit je op school?’ `Op het lyceum. Onderbouw.’ `Oké. Vertel me dan maar ’s wat we moeten doen met de moordenaar van je vader.’ Ontstemd gemompel, schuddende hoofden. Colnaghi realiseerde zich dat hij te ver was gegaan, maar hij had inmiddels voor zichzelf een hypothese opgesteld, en die moest worden getest. De jongen leek overigens helemaal niet verrast door de vraag. Hij wendde zich alleen maar naar de deur en kneep zijn ogen samen om even goed te kunnen nadenken. Toen keek hij Colnaghi weer aan. `Ik zou hem doodmaken,’ zei hij. ‘Ik zou hem meteen doodmaken, gewoon met mijn handen.’ Nu rees er een geroezemoes op. Zijn moeder trok hem stevig aan zijn hand. tuigir siste ze, zonder veel overtuiging. De jongen negeerde haar. Hij bleef Colnaghi aankijken en Colnaghi begreep dat wat hier tussen hen gebeurde niet zomaar een tweestrijd was, maar iets veel groters en complexers. Het ging om het lot van een hele natie die een tragedie probeerde te verwerken, om een lange geschiedenis van over en weer aangedaan onrecht en geslagen wonden. Want uiteindelijk kwam alles samen in dezelfde, banale vraag: hoe vertel je een kind over de dood van zijn vader? Wat heb je aan redeneringen en verklaringen bij zo’n verlies? We zien onze kinderen opgroeien vol van rancune, dacht hij bij zichzelf. We zien ze opgroeien als wezen die nieuwe vaders nodig hebben, en ik heb niets te bieden.”

 

Giorgio Fontana (Saronno, 22 april 1981)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

Bekentenis

Om te zeggen dat ik niet bang ben –
Het zou niet waar zijn.
Ik ben bang voor ziekte, vernedering.
Zoals iedereen heb ik mijn dromen.
Maar ik heb geleerd ze te verbergen,
Om mezelf te beschermen
Tegen vervulling: alle geluk
Trekt de woede van het noodlot aan.
Het zijn zussen, wilden –
Uiteindelijk hebben ze
Geen gevoel behalve afgunst.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn blog van 22 april 2019 deel 1 en eveneens deel 2.