Dolce far niente
Sailing Boats, Dieppe Harbor door John Henry Twachtman, 1883 – 1885
Facture Baroqueaant
Soms
– wanneer de boten van hun zinnen sloegen
aan de immer deinende rotswand
van een reuk die openstaat
op wonderlike dieren
en planten die
koortsdoorschoten
tussen de blauwheid van de zee en de blauwheid van de
lucht
slechts zijn een vergelijken –
soms slaat het verlangen der mensen zo hoog uit
dat zij takelen de nederige boot
en ter zee gaan
in de zeilen speelt de wind een waan
een oude waan
die over de kim gekelderd lag
tot de wind de huizen stuk woei
en uit de scherven walmt de wijn van deze waan
van deze oude waan
Geen kent het S.O.S.-gesein geenzijds der zinnekim
en dat aan de boôm van onze ziel er sprieten steken
die alleen het trillen vatten
van gene zijde
Soms dringt de drang de droom tot een gestalte
en wordt het lichaam droom
Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)
De Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen, de geboortestad van Paul van Ostaijen
De Nederlandse dichter J. C. Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Zie ook alle tags voor J. C. Bloem op dit blog.
Afscheid
Ieder scheiden is van ’t laatste scheiden
voorbode, ieder bed van ’t laatste bed.
Alle sterfelijke wegen leiden
naar het eind waarvan geen liefde redt.
In het stedelijk duister van de straten
nemen we afscheid – en het drukt als lood,
kijken om en wuiven, reeds verlaten,
slaan de hoek om, en het is de dood.
Liefde
Kon ik één gaaf der jeugd terugverkrijgen,
Ik vroeg de makkelijke ontroerbaarheid
Van ’t hart, dat nog niet heeft geleerd te zwijgen,
Maar vrijelijk bij den breuk der droomen schreit.
Nu ben ook ik gewend, mij te gewennen;
Ik trek mij allengs in mijzelf terug.
En ach, zelfs die mij beter moesten kennen,
Ik schijn hun wellicht liefdeloos en stug.
Toch ben ik vol verholen teederheden,
Gekneusde liefde, die geen uitweg vond,
Oneindig medelijden met wie leden,
Bewogenheid, die ’t zware leven schond.
Alleen wanneer ik neder ben gezeten
In avondeenzaamheid en lampgesuis,
En al wat mij benauwde heb vergeten,
Begint er in mijn hart een zacht geruisch.
Dan wellen in mij nooit-verwonnen drangen,
Dan gaat een stroom van liefde van mij uit,
Die alle menschen in zich houdt omvangen,
Nu zij zich eindlijk niet meer voelt gestuit.
Dan heb ik ’t hart weer van mijn jeugd gevonden,
En ben ik warm van innerlijke gloed.
Al wat de wereld in zich houdt gebonden
Dat voer ik de beminden tegemoet.
Dan schijnt het mij, bij ’t zien van zóóveel derven,
Van zóóveel vleugels tot geen vlucht ontvouwd,
Dat ik alleen maar door voor hen te sterven
Hun toonen kan, hoeveel ik van hen houd.
Een oogwenk – de bekoring is gebroken,
Ik meng het mijne weer met hun bestaan.
Ik heb hun van mijn liefde niet gesproken,
En dit moet alles langs hen henengaan.
Enkele strofen
II
In den trein. De tijd vergaat met droomen.
Op de ruitjes wiegelt avondrood.
Als ik bij U ben gekomen,
Ben ik weer wat nader bij mijn dood.
Maar daar zal ik neder zijn gezeten
In verzadigdheid en lampenschijn.
Alles zal ik zijn vergeten
Dan dit eenige: bij U te zijn.
Deze liefde kent geen gaan en keeren,
Kent geen afstand en gewiekten tijd;
De ééne drang van haar begeeren
Is haar hongeren naar eeuwigheid.
O ik kan mijn hart niet doen gelooven
– Hart, dat zich gewende aan elk gemis –
Dat één oogenblik kan dooven
Waar een leven niet te lang voor is.
J.C. Bloem (10 mei 1887 – 10 augustus 1966)
J.C. Bloem door Titus Leeser, beeld bij de kerk en de begraafplaats van Paasloo
De Vlaamse dichter en schrijver Herman Leenders werd geboren te Brugge op 10 mei 1960. Zie ook alle tags voor Herman Leenders op dit blog.
Amatus
Er staat een man aan het raam.
Hij draagt een baard en een das
en kijkt mij indringend aan.
Ik zit verborgen achter spiegelglas.
Hij kamt z’n haar
neemt plaats achter het bureau
als achter een altaar,
zo breed is zijn gebaar.
Hij zit gebogen over het blad
waarvan hij opkijkt zo nu en dan
alsof er woorden staan
op de gevel aan de overkant.
Hij wordt niet gestoord,
zover ik weet
want vaak verlies ik hem uit het oog
voor een vergadering of een telefoon.
Zou hij er zijn als ik er niet ben?
Ik durf het niemand te vragen.
Wat gaat het mij aan?
Waar ben ik mee bezig als hij hier niet werkt
maar toevallig op dezelfde hoogte
dezelfde breedtegraad
aan de andere kant van de straat.
De ramen gaan niet open.
Hij legt de stukken samen,
plooit een handdoek open
haalt een thermos boven
een brooddoos, een banaan.
Hij slaat een kruis
(denkt dat hij alleen is in huis)
en bijt in een boterham
met kaas en sla.
Zijn linkerhand ligt onder de krant
waarin hij leest met het air
van de handelsreiziger in een restaurant.
Zijn rechter schenkt hem koffie in
lauw misschien maar zoet
de melk erin.
Hij is op alles voorzien.
De worst ligt op boterpapier.
Er dalen twee mannen
voor zijn raam
als engelen uit de hemel.
Het is een ander ras.
Zij zemen de ruiten
en laten strepen na op het glas.
Met zijn mond vol eten
zit hij met ze te spreken.
Ik denk dat men
vergeten is dat hij bestaat
of opgesloten zit.
Waarom is het dat hij niet opstaat
niet ongeduldig rammelt aan de deur
of gek wordt en zijn neus
platdrukt tegen het raam?
Ik moet dringend, hij nooit helaas.
Herman Leenders (Brugge, 10 mei 1960)
De Vlaamse dichter en schrijver Didi de Paris werd geboren op 10 mei 1957 in Leuven. Zie ook alle tags voor Didi de Paris op dit blog.
Uit: Blake
“Hij kon er mee door. Blake wiste zich het zweet van het voorhoofd. Het begon er op te lijken dat het inmiddels dan toch zomer geworden was. In welk seizoen was hij vertrokken? In welk seizoen zal hij aankomen? Was zijn kleding niet te fleurig voor de tijd van het jaar? Het weder was wisselvallig. De kleding moet synchroon met de seizoenen zijn. Hoe laat is het? Komt het nog wel ooit goed?
Hij vond het park het mooist wanneer het er verlaten bij lag. Op zondag is het hier een drukte van jewelste. Dus klopte er iets niet met de tijd. Of misschien waren er die ochtend ruimtewezens geland en hadden zij in een vlaag van wereldverbeteringswaanzin alle mensen hun auto’s gesaboteerd.
Blake fronste de wenkbrauwen toen hij even op een rijtje stelde hoeveel machines een mens nodig heeft voor zijn verzorging. “De machines onze geisha’s! ’s Avonds in de huiskamer vertelt een machine ons (voor het slapengaan) verhaaltjes met beeldjes, klank en kleur. De mens wordt de slaaf (het huisdier) van de machine-god. En toch: zonder de techniek is er geen verdere evolutie denkbaar. De mens is de enige diersoort die kan nadenken over de eigen evolutie, en die zelfs kan bepalen hoe het verder moet.
Evolutie? Neen, we gaan weer in omgekeerde richting! Een mens en een god, daaruit komt een halfgod tevoorschijn. Na een tijdje zullen de mensen verdwijnen (weer stom worden: teevee-ogen, walkman-oren, de huizen storten in en de mens verliest zijn vuur.). In de plaats daarvan zal de wereld weer bevolkt zijn door een handvol halfgoden. Die zullen uiteindelijk allemaal in ware James Bond stijl hun supersonische straalmotorgordel omsjorren en dan tenslotte en masse – Tsjonge, tsjonge, tsjonge! Wat een scene! – ten hemel opstijgen. Nadat zij de hemelingen, de goden vervoegd hebben, zullen zij hier op aarde chaos achterlaten. De evolutie is haar tijd ver vooruit!”
Alhoewel hij dacht dat het nog maar middag was, was het ondertussen reeds herfst. De nerven van de boomstammen. Het bladerentapijt. Wolkenhemel. Een hertje vlucht weg.
Zijn naam is hem op het lijf geschreven. Heel lang geleden, toen hij nog klein was, dronk hij eens een fles bleekwater leeg, en nog niet zo lang geleden hebben ze zijn maag moeten leegpompen. Hij neemt vaak Rennies. Maar toch voorzichtig. De eeuwige jeugd bereikt men immers door een juist en efficiënt toepassen van de juiste combinatie van multi-vitaminepreparaten, beauty farms, fitnessprogramma’s en plastische chirurgie. Haarverf, hairwaving, anti-rimpelcrème, celterapie. Retine-A. Met getrokken degen de tijd tegemoet.”
Didi de Paris (Leuven, 10 mei 1957)
Zie voor nog meer schrijvers van de 10e mei ook mijn blog van 10 mei 2018 deel 2 en eveneens deel 3.