Marjolijn van Heemstra, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Peter Carey, Robert Browning

 

Dolce far niente

 

 
Slaaploze nacht door Nikolaj Romadin, z.j.

 

Slaapdagboek

Slaapadvies 1 tot en met 5:
Verwijder wekkers.
Maak de avond rond en elke handeling een bocht op weg naar slaap.
Creëer gewoontes, simpel als een glas water.
Draag een pyjama om het lijf te overtuigen van de nacht.
Denk als je wakker ligt niet: ik lig wakker. Denk: ik lig en dat is het begin van slapen.

Maar dit begin ligt gekanteld, vier poten en de blik omhoog, als een schaap niet in staat zichzelf te draaien. De nacht heeft in- en uitgeademd, op de wekker die ik wegdeed hebben de wijzers zestiggraden afgelegd, gradaties donker trokken door de kamer tot nu, de meest doorlaatbare, nautische schemer: al urenlang verandert alles, maar niet dit begin — of hoe moet ik het noemen? Een zeef tussen binnen en buiten. Het wiegen van een tak in en uit de schaduw. Dit schommelend in tweeën liggen: half verdwenen, half aanwezig.

Slaapadvies 6: De pijnappelklier, de pit in de hersens die donker meet en doet versuffen kan gebaat zijn met een dosis extra melatonine.

In afwachting van de werking google ik de klier, de pit. De zetel van de ziel, schrijft Descartes, ter grootte van een erwt. Een kogelrond vissenoog dat open en glazig mijn brein verkent; schaamte, klein conflict, wie te bellen, wat te zeggen, wat recht moet, ongedaan gemaakt, het overzichtelijk leed dat leven heet en zich ’s nachts tot rozenkrans rijgt. Het oog schiet erlangs, kraal voor kraal, razendsnel, een waanzinnige erwt, een neurotische non in gebed. Als dit een zetel is, dan een wankele, mijn ziel tot wandelen gedoemd.

Slaapadvies 7: Een bed is groter dan een bed. Het is het hele huis dat je toedekt, inclusief zijn mensen. Ken het ritme van wie naast je ligt.

Maar ik vind geen ritme of het moet het ritme zijn van een ruïne, een langzaam overwoekerd worden. Van zijn lichaam losgeknoopt ligt wie naast mij ligt geduldig te vergaan tot open plek. Wie weet waar hij nu wakker is, met wie zijn geest versmelt. In zijn adem hoor ik geroezemoes van nachtelijk bezoek terwijl ik gesloten op de veren lig.

Slaapadvies 8 tot en met 31:
Vermijd licht. Verduister. Oefen.
Eet bananen. Eet geen fruit.
Zoek het licht op. Drink warme melk.
Kies een houding waarin slaap je overvalt.
Sta op. Val af. Open ramen.
Trek sokken aan. Sokken uit. Vermijd melk. Adem. Handen naast je.
Pieker niet. Lees. Wandel. Lig stil.
Praat. Tel. Vergeet.
Onthaal de slaap.

Achter me een trage voetstap, een paard, in het laatste donker opgedoemd, dat mij volgt, het hoofd een zware engel in mijn nek. Ik verberg me in de manen, val uit mijn wervels, gered. Ik aai, klop, juich maar vergeet het paard te voeren, het loopt doodkalm van mij weg.

Slaapadvies 32:
Becijfer, om grip te krijgen, je slaap van een tot tien.
De laatste tram.
Een dronken galm.
De hese stem van het meisje bij de buren op tv.
Negen, acht.
Het rolluik van de avondwinkel. Zeven.
Laag voor laag afgepeld. Zes, vijf vier, tot dit bangste dier

 

 
Marjolijn van Heemstra (Amsterdam, 10 februari 1981)
Amsterdam bij nacht

 

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

‘Pension de famille de premier ord re’ was wel een beetje overdreven. Wat het ‘confort moderne’ betreft, dat bestond voornamelijk hierin, dat men dadelijk een huissleutel kreeg en dus ook bij nacht vrij gaan en komen kon zonder iemand te moeten opbellen. Elektrische verlichting en een badgelegenheid daarentegen, hield men er niet op na. Werd er al eens naar gevraagd door een nieuweling die zich na een week of zo onrein begon te gevoelen, of door een die er alles van weten wilde voor hij begon, dan maakte madame Brulot hem duidelijk dat zij van beide nieuwigheden afgezien had wegens het daaraan verbonden gevaar. Het afbranden van de Bazar de la Charité, waarbij een paar honderd mensen het leven verloren, was volgens madame Brulot veroorzaakt door kortsluiting in de elektrische geleiding, en schuin over de Villa was er eens een deurwaarder van nog geen veertig jaar in zijn bad gestikt, zonder dat de buren ook maar één kreet vernomen hadden. Door `déjeuners et diners au cachet’ werd bedoeld dat men ook ’s middags of ’s avonds kon komen eten zonder dat men in de Villa zijn intrek behoefde te nemen, waardoor het aantal monden nogal afwisselde. Het ‘English spoken’ dagtekende uit een tijd toen er onder de kostgangers der Villa een heer was, die in Londen had gewoond en daarom opsneed met zijn Engels. Nog steeds kende madame Brulot een woord of vijf zoals yes, no, money, room en dinner. Laat ons Caesar geven wat hem toekomt. Het dient ter ere van madame Brulot gezegd dat het eten, een paar artikelen van ondergeschikt belang en dan die eieren terzijde gelaten. heus zo slecht niet was. De grondstoffen kocht zij in eigen persoon en het toebereiden ervan werd overgelaten aan de zorgen van een keukenmeid. bijgestaan door een kamermeisje, dat gewoonlijk ook net iets van koken afwist. De spijzen. althans die welke genuttigd werden op de twee grote gemeenschappelijke maaltijden. welke respectievelijk ’s middags om twaalf en ’s avoinds om zeven uur aanvingen, waren voor alle kostgangers dezelfde. Maar toch werden zeer uiteenlopende prijzen betaald. Hierop hadden verscheidene factoren een meer of minder overwegende invloed, en wel in de eerste plaats de grootte, ligging en meubilering der kamer welke men betrok, de hoeveelheid voedsel welke men gebruikte, de financiele reputatie van het land waar men vandaan kwam (Amerikanen bijvoorbeeld betaalden in de regel meer dan Polen of Armeniers) eindelijk de gezondheid en de ouderdom der kostgangers in verband met de meer of mindere last door ieder van hen veroorzaakt. Men werd dan ook nooit anders dan op proef aangenomen, hetzij voor een week, hetzij voor een maand, al naar gelang van de indruk die men hij het eerste onderhoud op madame Brulot maakte, waarbij ook rekening gehouden werd met het gewicht en de kubiekinhoud van het meegebrachte reisgoed. Dit laatste was echter hij de beoordeling gaandeweg minder overwegend geworden, sedert madame Brulot allertreurigste ondervindingen opgedaan had met een paar reusachtige koffers. Madame Brulot beoordeelde haar nieuwelingen nog dikwijls zeer verkeerd, al had zij tijd genoeg gehad om zich in de loop der jaren te volmaken in een studie, welke toch rechtstreeks tot haar vak behoorde. Zo kon zij zich niet geheel losmaken an het vooroordeel, dat dikke mensen altijd veel en magere gewoonlijk weinig spijs en drank gebruiken, zonder te bedenken dat zwaarlijvigen dikwijls matigheid moeten betrachten, terwijl magere kerels vaak met een lintworm rondlopen, wat natuurlijk een ramp is voor een kosthuis.”

 


Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Cover DVD

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

Uit: De vijand van mijn vader (Vertaald door Mia Buursma)

“Dat was waar, maar ook niet waar. Ze was geboren aan zee, in een buurtschapje van vissers, zo dicht bij Almería dat het haast een buitenwijk van de stad leek. Daar was het nooit koud. Dat wist ik omdat haar jongste zus begin maart was getrouwd en ons had uitgenodigd voor de trouwerij. Aanvankelijk had het bericht weinig indruk op mij gemaakt, want we hadden wel vaker dergelijke uitnodigingen gekregen en daar was nooit iets mee gebeurd, maar die keer was anders dan anders. Ten eerste omdat mijn moeder had besloten ernaartoe te gaan, om weer terug te gaan naar haar dorp waar ze meer dan tien jaar niet was geweest. En ook omdat ze had besloten ons mee te nemen. In 1947 was die reis een enorme gebeurtenis voor elke familie in de Sierra Sur.
‘En waarom gaat papa niet mee?’ durfde ik te vragen toen we al in de streekbus zaten die ons van Fuensanta naar Martos zou brengen, terwijl ik door het raampje naar hem keek en zag hoe hij ons op de stoep stond uit te zwaaien.
‘Daarom niet.’
‘Maar waarom niet?’
‘Omdat hij niet kan.’
‘Moet hij werken?’
‘Ja, natuurlijk.’
Die ochtend was mijn dorp ontwaakt onder een dun laagje sneeuw. In Martos was de sneeuw niet blijven liggen, maar het was er wel heel koud. Dat weet ik nog, omdat de bus ons met ruim twintig minuten vertraging afzette bij het station en we naar de trein moesten rennen, maar ondanks het geren, het gezweet en het gedoe met de koffers met de cadeaus voor de bruid en haar familie kregen we het maar niet warm.
Moeder dreef ons voort als een stel schapen, terwijl ze met een getypt vel papier in haar hand door de gangpaden liep, op zoek naar de twee leden van de Guardia Civil die meereisden in de trein. Ik zat voor het eerst zonder mijn vader in een trein, en hoewel ik probeerde net te doen of alles heel gewoon was omdat ik, doordat hij niet meeging, de enige man van de familie was, was ik voor alles bang. Als hij erbij was, was het anders. Als hij vooropging in zijn uniform, met zijn driekante steek en zijn dienstwapen, gingen de reizigers voor ons opzij, en in plaats van ons naar onze kaartjes te vragen, haastten de conducteurs zich om zo nodig iemand op te laten staan zodat we allemaal bij elkaar konden zitten, maar deze keer ging mijn vader niet mee, en ik vertrouwde niet helemaal op de twee getypte vellen papier die hij ons in een envelop had meegegeven toen hij bij het portier van de streekbus afscheid van ons nam.”

 


Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

De Australische schrijver Peter Carey werd geboren op 7 mei 1943 in Bacchus Marsh (Victoria). Zie ook alle tags voor Peter Carey dit blog.

Uit: Amnesia

“It was a spring evening in Washington DC; a chilly autumn morning in Melbourne; it was exactly 22:00 Greenwich Mean Time when a worm entered the computerised control systems of countless Australian prisons and released the locks in many other places of incarceration, some of which the hacker could not have known existed. Because Australian prison security was, in the year 2010, mostly designed and sold by American corporations the worm immediately infected 117 US federal correctional facil­ities, 1700 prisons, and over 3000 county jails. Wherever it went, it travelled underground, in darkness, like a bushfire burning in the roots of trees. Reaching its destinations it announced itself: THE CORPORATION IS UNDER OUR CONTROL. THE ANGEL DECLARES YOU FREE.
This message and others more elaborate were read, in English, by warders in Texas, contractors in Afghanistan, Kurdistan, in immigrant detention camps in Australia, in Woomera, black sites in the Kimberley, secret centres of rendition at the American “signals facility” near Alice Springs. Sometimes prisoners escaped. Some­times they were shot and killed. Bewildered Afghans and Filipinos, an Indonesian teenager wounded by gunfire, a British Muslim dying of dehydration, all these previously unknown individuals were seen on public television, wandering on outback roads.
The security monitors in Sydney’s Villawood facility read: THE ANGEL OF THE LORD BY NIGHT OPENED THE PRISON DOORS, AND BROUGHT THEM FORTH. My former colleagues asked, what does this language tell us about the perpetrator?
I didn’t give a toss. I was grateful for a story big enough to push me off the front pages where I had already suffered PANTS ON FIRE. I was spending my days in the Supreme Court of New South Wales paying Nigel Willis QC $500 an hour so I could be sued for defamation. Nigel’s “billable hours” continued to accrue well past the stage when it became clear that he was a fuckwit and I didn’t have a chance in hell, but cheer up mate: he was betting 3:2 on a successful appeal. That my barrister also owned a racehorse was not the point.”

 

Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook alle tags voor Robert Browning op dit blog.

 

Childe Roland To The Dark Tower Came

VIII
So, quiet as despair, I turn’d from him,
That hateful cripple, out of his highway
Into the path the pointed. All the day
Had been a dreary one at best, and dim
Was settling to its close, yet shot one grim
Red leer to see the plain catch its estray.

IX
For mark! no sooner was I fairly found
Pledged to the plain, after a pace or two,
Than, pausing to throw backward a last view
O’er the safe road, ’t was gone; gray plain all round:
Nothing but plain to the horizon’s bound.
I might go on; nought else remain’d to do.

X
So, on I went. I think I never saw
Such starv’d ignoble nature; nothing throve:
For flowers—as well expect a cedar grove!
But cockle, spurge, according to their law
Might propagate their kind, with none to awe,
You ’d think; a burr had been a treasure trove.

XI
No! penury, inertness and grimace,
In the strange sort, were the land’s portion. “See
Or shut your eyes,” said Nature peevishly,
“It nothing skills: I cannot help my case:
’T is the Last Judgment’s fire must cure this place,
Calcine its clods and set my prisoners free.”

 

 
Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)
Portret door Pen Browning, 1882

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Tsjip

“Trouwens, ginder ver is geen plaats voor kerels met een schorre stem, die weten hoe ’t in ’t leven gaat. Ook dáár voelt zoo een zich tenslotte verlaten. Ook dáár is hij eindelijk nog slechts een vieze vlek in een onbezoedeld landschap, een hoopje vuil in de feestzaal. En zal ik niet geruster bij den haard stinken dan in dat paradijs?
Ik heb dus mijn taak als razend aangepakt, mijn ridderorde weer opgestoken en mijn zaken gedreven als een die nooit dat land heeft bereisd. Ik schreef mijn rekeningen met vaste hand, groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zooals het hoort. Tot ik op een heilloozen dag dat mormel van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan ons rotten een eind heeft gemaakt.
Toen heb ik mezelf betrapt bij ’t sluipen naar den zolder waar ik mijn stok heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg.
Mogen vrouw en kinderen mij vergeven dat ik hen een laatste maal verloochen voor die vermaledijde heerlijkheid waar een gouden vogel jubelt, véél hooger dan de leeuwerik.
Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.
Mijn gesprekken met hem loopen steeds over ’t zelfde: het studeeren aan de Handelsschool en de Europeesche politiek, vooral in en rond Polen. Ik zou goed doen daar wat meer over te lezen want ik val nog al eens stil en kan dan soms, met den besten wil, niet opnieuw demarreeren. Maar tusschen ons in, als een dreigend vraagteeken, staat die dochter. Over haar wordt niet gerept, maar alleen aan haar denken wij beiden. En als ik hem zijn meening vraag over den Poolschen corridor dwars door Duitschland, dan verwacht ik dat hij eindelijk zeggen zal ‘ja, ik bemin Adele en verlang met haar te trouwen.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 
Cover

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Lijmen / Het been

“Ook de notaris scheen in te zien dat het nu uit was en nam zijn hamer in de hand. Driehonderd vijftig éénmaal, driehonderd vijftig andermaal.
Boorman was recht gestaan en had een arm opgestoken als een eerste Mussolini.
– Acht duizend vijfhonderd frank, sprak zijn zware basstem.
Het vrouwtje staarde hem aan met oogen die uitpuilden van verstomming, verslikte zich, hoestte geweldig, probeerde tevergeefs een opwellend gegichel te smooren en bevrijdde zich eindelijk in een onweerstaanbaren schaterlach die de heele zaal meesleepte, en de ruiten daveren deed.
Het publiek was opgesprongen.
– Huu, huu! jouwde een stem.
– Bui-ten, bui-ten, bui-ten, scandeerden de papiermenschen, zichzelf begeleidend met rhythmisch getrappel.
De notaris hamerde geweldig en toen even een windstilte intrad kon hij zich verstaanbaar maken.
– Mijnheer, riep hij, ik verzoek u dringend de orde niet te storen. Hetis hier geen kermistent.
De agent van politie had zich losgemaakt van den wand en slenterde in onze richting.
– Acht duizend vijfhonderd andermaal, brulde Boorman, of hoor jij niet goed? Toewijzen zeg ik!
– Eén millioen achthonderd vijftig duizend frank, schreeuwde opeens een mannetje met een bolhoed dat op een stoel was gesprongen.
Dat bod werd onthaald op een ontzaglijk hoera.
Wat Boorman toen riep was niet meer te verstaan, maar ik zag dat de radelooze notaris met zijn hamer een teeken gaf en de agent pakte Boorman bij den arm.
– Vooruit, beval hij verbeten.
Boorman was niet groot, maar sterk, want het borstbeeld van Leopold ii, een massief marmeren blok  dat voor mij geen vin wilde verroeren, had hij eens opgepakt en alleen van ’t Museum van Inlandsche en Uitheemsche voortbrengselen tot in de gang gedragen, bij gelegenheid van een schoonmaak.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

 

Dolce far niente (Bij de Giro D’Italia in Nederland)

 

 
De Giro D’italia in Nijmegen

 

Uit: De Giro is honderdduizend keer mooier (Column)

“Vanwege de roze leiderstrui, want mooi roze is niet lelijk.
Vanwege Coppi.
Vanwege Bartali.
Vanwege de spaghetti, die de komende drie weken níet als één natte klomp in een pan wordt opgediend.
Vanwege de achtenveertig haarspeldbochten van de Stelvio.
Vanwege de Zoncolan, een berg zo steil dat je hoogtevrees krijgt als je achterom kijkt.
Vanwege de Gazzetta dello Sport, de enige krant die je dochter van twee ook mooi vindt (‘Oeeeeehhhh, roze!’).
Omdat er geen Bocht Zeven is, waar stomdronken carnavalssupporters in wortelpakken bier over renners smijten.
Omdat er geen zeshonderd ploegen zijn die van elke etappe een massasprint willen maken.
Omdat voor de televisie hangen op een regenachtige dinsdagmiddag in mei veel leuker is dan tv kijken bij vijfentwintig graden in juli.
Omdat er voor deze wedstrijd geen bedrijfstoto is die wordt gewonnen door de koffiejuffrouw die nooit naar wielrennen kijkt.
Vanwege de rondemissen.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“De „Villa des Roses”, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde, stond in de rue d’Armaillé, een straat van weinig aanzien in het overigens breed aangelegde „Quartier des Ternes”.
En zooals de straat was, zoo was ook het huis, dat slechts één enkele verdieping had, terwijl de buurt heinde en verre volgebouwd was met huizen van vijf en zes verdiepingen, welke aan weerszijden torenhoog boven de „Villa” uitstaken. Hierdoor deed het pension wel eenigszins aan een gewezen landhuis denken, belegerd en ingesloten door den stuwenden vloed der groote stad, doch voor de nadere omschrijving welke opgesloten lag in de toevoeging „des Roses” had nooit iemand een gangbare verklaring weten op te duiken. Wel was er een tuin aan het huis, wat in Parijs toch reeds een zeldzaamheid is, doch sedert mijnheer en mevrouw Brulot de woning betrokken hadden — en zij woonden er nual meer dan zestien jaar — was er geen zorgzame hand meer naar uitgestoken, zoodat alle rozen en andere bloemen reeds lang tot het verleden behoorden. Ook kwam er maar weinig zon, omdat de naburige huizen met hunne reusachtige schaduwen het gansche terrein der Villa bestreken. Alleen het gras had het onder die omstandigheden weten uit te houden, het gras dat weliger tiert naar gelang men er minder naar omkijkt en dat een vriend is van vergeten steenen en bouwvallen in wording.
In verband met den toestand zooals die nu eenmaal was, had madame Brulot spoedig besloten kippen te houden, waarvan er een dertigtal in het „park” der Villa rondscharrelden. En alsof Parijs niet bestond en de zon in hun rijk niet onderging, legden die beestjes daar waarachtig eieren, welke door mevrouw in de stad verkocht werden à 20 centimes per stuk. Voor het garnizoen der Villa kocht zij er dan Italiaansche voor de helft van dien prijs, legde die ’s morgens hier en daar in den tuin te vinden, waarna zij overdag in triomf naar de keuken werden gebracht. Werd er dan ook al eens geklaagd over vleeschschotels of koffie, omtrent de eieren waren alle dames en heeren het eens: de weerga ervan was kort en goed in de heele stad niet te vinden.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Kaas

“Eindelijk schrijf ik je weer omdat er groote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.
Zij was oud, zeer oud. Op een paar jaar na weet ik niet hoe oud zij precies was. Ziek was zij eigenlijk niet, maar grondig versleten.
Mijn oudste zuster, waar ze bij inwoonde, was goed voor haar. Zij weekte haar brood, zorgde voor stoelgang en gaf haar aardappelen te schillen om ze bezig te houden. Zij schilde, schilde, als voor een leger. Wij brachten allemaal onze aardappelen bij mijn zuster en dan kreeg zij die van madame van boven en van een paar buren óók nog, want toen ze eens geprobeerd hadden haar een emmer reeds geschilde aardappelen nog eens te doen overschillen, wegens gebrek aan voorraad, toen had zij ’t gemerkt en warempel gezegd ‘die zijn al geschild’.
Toen zij niet meer schillen kon, omdat handen en oogen niet goed meer samenwerkten, toen gaf mijn zuster haar wol en kapok te pluizen dat door het beslapen tot harde nopjes verworden was. Het maakte veel stof, en moeder zelf was een en al pluis, van kop tot teen.
Zoo ging het maar steeds door, bij nacht zoowel als bij dag: dommelen, pluizen, dommelen, pluizen. En daar af en toe een glimlach doorheen, God weet tot wie.
Van mijn vader, die pas een jaar of vijf dood was, wist zij niets meer af. Die had nooit bestaan, al hadden zij negen kinderen gehad.
Wanneer ik haar kwam bezoeken sprak ik wel eens over hem om te probeeren zoodoende hare levensgeesten weer aan te wakkeren.
Ik vroeg haar dan of zij waarachtig Krist niet meer kende, want zoo had hij geheeten.
Zij deed zich vreeselijk geweld aan om mij te volgen. Zij scheen te begrijpen dat zij iets begrijpen moest, kwam voorover in haren zetel en staarde mij aan met een gespannen gezicht en zwellende slaapaders: een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Laarmans (Willem Elsschots alter ego) op de stripmuur in de Antwerpse beeldverhaalroute.

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

 

De Klacht van den Oude

 

Ik word aan ’t oud zijn niet gewend.

De lichtelaaie die ‘k heb gekend

zit nog te diep in mijne knoken

en blijft mij dag en nacht bestoken.

 

Mij beetren heb ik steeds gewild,

en menig, menig uur verspild

aan op te zien naar ginder boven,

aan bidden leeren en gelooven.

 

Helaas, ik schaam mij en beken

dat ik wel diep verdorven ben.

Want God en Ziel en andere dingen

waarvoor de menschen psalmen zingen,

 

Geweten, Vaderland in nood,

de Sterrenhemel en de Dood,

het wil, het wil tot mij niet spreken,

wat ik ook tracht het ijs te breken.

 

Maar waar ik wèl toe ben bereid,

dat is voor elke jonge meid

zooals er honderdduizend loopen,

de kleeren van mijn lijf verkoopen

           

en heel mijn huis en heel mijn vrouw.

Ik zou het doen, en geen berouw

zou in mijn oogen staan te lezen,

en ’t zou nochtans een misdaad wezen.

 

Wanneer ik langs de huizen trek

loert men mij na, als ware ik gek,

alsof mijn plannen en mijn zonden

op mijnen rug te lezen stonden.

 

Ik ben een schurk, ik ben een hond,

geen rustplaats waard in heil’gen grond,

en ‘k wil een hoog rantsoen betalen

voor elken bundel zonnestralen:

 

Maar laat mij doen met eigen vuur

wat ik verkies, zoolang ik duur.

En plaag ons niet: mij arme stakker,

en Satanlief, mijn laatste makker.

 

 

 

De zee

 

Wat een machtig en woelerig deinen
van baar op baar,
bruisend opstaand en bruisend verdwijnend
over elkaar.

De stemklank der mensen die zingen
maakt mij zo wrang;
van verouderde krachtloze dingen
spreekt mij hun zang.

Doe uw geesten mij bouwen een woning
diep in uw schoot,
waar ik zingen zal als barenkoning
tot mijne dood.

Want geen keel die aan wal uwe zangen
ooit navertelt,
en geen mensenbrein ooit zal vervangen
uw effen geweld.

 

 

 

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Standbeeld in Antwerpen 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Robert Browning, Archibald MacLeish, Peter Carey, Rabindranath Tagore, Horst Bienek

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook alle tags voor Robert Browning op dit blog.

 

Earth’s Immortalities

FAME.

See, as the prettiest graves will do in time,
Our poet’s wants the freshness of its prime;
Spite of the sexton’s browsing horse, the sods
Have struggled through its binding osier rods;
Headstone and half-sunk footstone lean awry,
Wanting the brick-work promised by-and-by;
How the minute grey lichens, plate o’er plate,
Have softened down the crisp-cut name and date!

LOVE.

So, the year’s done with
(_Love me for ever!_)
All March begun with,
April’s endeavour;
May-wreaths that bound me
June needs must sever;
Now snows fall round me,
Quenching June’s fever—
(_Love me for ever!_)

 

Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)

Portret in brons door Thomas Woolner, 1856

Lees verder “Robert Browning, Archibald MacLeish, Peter Carey, Rabindranath Tagore, Horst Bienek”

Robert Browning, Archibald MacLeish, Peter Carey, Rabindranath Tagore, Joseph Joubert

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook alle tags voor Robert Browning op dit blog.

 

 

Two in the Campagna    

 

I

 

I wonder do you feel to-day

        As I have felt since, hand in hand,

We sat down on the grass, to stray

        In spirit better through the land,

This morn of Rome and May?

 

 

II

 

For me, I touched a thought, I know,

        Has tantalized me many times,

(Like turns of thread the spiders throw

        Mocking across our path) for rhymes

To catch at and let go.

 

 

III

 

Help me to hold it! First it left

        The yellowing fennel, run to seed

There, branching from the brickwork’s cleft,

        Some old tomb’s ruin: yonder weed

Took up the floating weft,

 

 

IV

 

Where one small orange cup amassed

        Five beetles,—blind and green they grope

Among the honey-meal: and last,

        Everywhere on the grassy slope

I traced it. Hold it fast!

 

 

V

 

The champaign with its endless fleece

        Of feathery grasses everywhere!

Silence and passion, joy and peace,

        An everlasting wash of air—

Rome’s ghost since her decease.

 

 

VI

 

Such life here, through such lengths of hours,

        Such miracles performed in play,

Such primal naked forms of flowers,

        Such letting nature have her way

While heaven looks from its towers!

 

 

 

 

Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)

Portret door Dante Gabriel Rossetti, 1855

 

Lees verder “Robert Browning, Archibald MacLeish, Peter Carey, Rabindranath Tagore, Joseph Joubert”

Willem Elsschot, Robert Browning, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore, Stanisław Przybyszewski, Joseph Joubert, Karl Gustav Vollmõller, A. E. W. Mason, Therese Huber

 

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot  werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008 en ook mijn blog van 7 mei 2009.

 

Uit: Lijmen / Het been

‘Het kopen is makkelijk genoeg,’ fluisterde Boorman, ‘maar hoe raak ik dat papier kwijt, want ik zou het liever niet versjouwen. Het beste zal zijn het dadelijk aan een van de concurrerende bieders over te doen. Hou ze dus goed in de gaten, zodat je ze kent, dan zal ik er een aanklampen bij ’t verlaten van de zaal. Zij krijgen het desnoods gratis.’
‘Ongeveer vierduizendvijfhonderd kilogram papier,’ riep de notaris. En uit een tas kreeg hij een exemplaar van ons Wereldtijdschrift, dat hij openvouwde als om te bewijzen dat het ook van binnen vol echt papier zat. Pas op dat moment zag ik op de eerste rij het been zitten.
‘De gehele voorraad bestaat uit exemplaren van dit zelfde tijdschrift,’ lichtte hij toe. ‘Het is glanzend papier van goede kwaliteit.’ Dat was dan ook alles wat er van gezegd kon worden.
Een algemene stilte viel in, als voelde niemand zich geroepen om de vijandelijkheden te openen., tot eindelijk een zware man, die al die tijd voor mij een smid was geweest, schuchter ‘honderd frank’ loste.
De papierliefhebbers tekenden zich nu af door opstaan, door het aannemen van een strakkere houding, door het onderbreken van een handeling. Zo liet ook mijn buurvrouw de vellen van haar vierde banaan afhangen, zonder de laatste hap te doen.
‘Honderdvijftig,’ sprak iemand achter ons, waarop de eerste ‘tweehonderd’ zei. Om beurten opbiedend waagde de zware man zich tot tweehonderdtachtig en toen zette zijn concurrent de laatste tien franc er bovenop. Die tweehonderdnegentig frank gingen het winnen, toen mijn buurvrouwtje, dat de hele morgen gegeten en gezwegen had, haar onttakelde banaan in de hoogte stak om de aandacht van de notaris te trekken en rustig driehonderdvijftig bood.
En zij was zo zeker dat niemand op dat reuzenbod zou durven reageren, dat zij zich dadelijk de mond vol stopte met haar laatste stuk en de schil tussen haar benen door onder de stoelen zwierde. De man die ’t eerste bod gedaan had, keerde zich om en lachte haar welgevallig toe, als voelde hij zich vereerd door haar verpletterd te worden.”

 

 

 

Elsschot

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Standbeeld in Antwerpen 

 

 

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen.

 

The Guardian-Angel

 

A PICTURE AT FANO.

 

I.

 

Dear and great Angel, wouldst thou only leave

That child, when thou hast done with him, for me!

Let me sit all the day here, that when eve

Shall find performed thy special ministry,

And time come for departure, thou, suspending

Thy flight, mayst see another child for tending,

Another still, to quiet and retrieve.

 

II.

 

Then I shall feel thee step one step, no more,

From where thou standest now, to where I gaze,

—And suddenly my head is covered o’er

With those wings, white above the child who prays

Now on that tomb—and I shall feel thee guarding

Me, out of all the world; for me, discarding

Yon heaven thy home, that waits and opes its door.

 

III.

 

I would not look up thither past thy head

Because the door opes, like that child, I know,

For I should have thy gracious face instead,

Thou bird of God! And wilt thou bend me low

Like him, and lay, like his, my hands together,

And lift them up to pray, and gently tether

Me, as thy lamb there, with thy garment’s spread?

 

IV.

 

If this was ever granted, I would rest

My bead beneath thine, while thy healing hands

Close-covered both my eyes beside thy breast,

Pressing the brain, which too much thought expands,

Back to its proper size again, and smoothing

Distortion down till every nerve had soothing,

And all lay quiet, happy and suppressed.

 

V.

 

How soon all worldly wrong would be repaired!

I think how I should view the earth and skies

And sea, when once again my brow was bared

After thy healing, with such different eyes.

O world, as God has made it! All is beauty:

And knowing this, is love, and love is duty.

What further may be sought for or declared?

 

VI.

 

Guercino drew this angel I saw teach

(Alfred, dear friend!)—that little child to pray,

Holding the little hands up, each to each

Pressed gently,—with his own head turned away

Over the earth where so much lay before him

Of work to do, though heaven was opening o’er him,

And he was left at Fano by the beach.

 

VII.

 

We were at Fano, and three times we went

To sit and see him in his chapel there,

And drink his beauty to our soul’s content

—My angel with me too: and since I care

For dear Guercino’s fame (to which in power

And glory comes this picture for a dower,

Fraught with a pathos so magnificent)—

 

VIII.

 

And since he did not work thus earnestly

At all times, and has else endured some wrong—

I took one thought his picture struck from me,

And spread it out, translating it to song.

My love is here. Where are you, dear old friend?

How rolls the Wairoa at your world’s far end?

This is Ancona, yonder is the sea.

 

 

Browning

Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)
Portret door Thomas Buchanan Read, 1853

 

 

 

De Amerikaanse dichter en politicus Archibald MacLeish werd geboren op 7 mei 1892 in Glencoe, Illinois.

 

 

Before March 

 

THE gull’s image and the gull

Meet upon the water

All day I have thought of her

There is nothing left of that year

(There is sere-grass

Salt colored)

We have annulled it with

Salt

We have galled it clean to the clay with that one autumn

The hedge-rows keep the rubbish and the leaves

There is nothing left of that year in our lives but the leaves of it

As though it had not been at all

As though the love the love and the life altered

Even ourselves are as strangers in these thoughts

Why should I weep for this?

What have I brought her?

Of sorrow of sorrow of sorrow her heart full

The gull

Meets with his image on the winter water.

 

 

 

 

Broken Promise 

 

THAT was by the door

Leafy evening in the apple trees

And you would not forget this anymore

And even if you died there would be these

Touchings remembered

and you would return

From any bourne from any shore

To find the evening in these leaves

To find my arms beside this door…

I think O my not now Ophelia

There are not always (like a moon)

Rememberings afterward

(I think there are

Sometimes a few strange stars upon the sky.)

 

 

MacLeish

Archibald MacLeish (7 mei 1892 – 20 april 1982)

 

 

 

De Bengaalse dichter en schrijver Rabindranath Tagore werd op 7 mei 1861 in Calcutta (tegenwoordig: Kolkata) geboren.

 

 

 

De banden zijn weerspannig

 

De banden zijn weerspannig,

maar mijn hart doet pijn als ik hen tracht te breken.

Vrijheid is al wat ik begeer,

maar ik schaam mij naar haar uit te zien.

Ik weet zeker dat Gij onschatbare weelde hebt,

dat Gij mijn beste Vriend zijt, en toch heb ik het hart niet

de rommel weg te vagen die mijn kamer vult.

De wade die mij dekt is een wade van stof en dood;

ik haat haar en toch omklem ik haar tederlijk.

Mijn schulden zijn vele, mijn dwalingen groot,

mijn schande is heimelijk en zwaar;

en toch, als ik kom vragen om wat er goed aan mij is,

dan beef ik van vrees dat mijn bede zal worden verhoord.

 

 

Baby’s World 

 

I wish I could take a quiet corner in the heart of my baby’s very

own world.

I know it has stars that talk to him, and a sky that stoops

down to his face to amuse him with its silly clouds and rainbows.

Those who make believe to be dumb, and look as if they never

could move, come creeping to his window with their stories and with

trays crowded with bright toys.

I wish I could travel by the road that crosses baby’s mind,

and out beyond all bounds;

Where messengers run errands for no cause between the kingdoms

of kings of no history;

Where Reason makes kites of her laws and flies them, the Truth

sets Fact free from its fetters.

 

tagore

Rabindranath Tagore (7 mei 1861 – 7 augustus 1941)

 

 

 

De Poolse dichter en schrijver Stanisław Przybyszewski werd geboren op 7 mei 1868 in Łojewo.

 

Uit: Totenmesse

 

Einen von den Unbekannten, von den im Dunklen und in Vergessenheit lebenden »Certains« führe ich hier vor.

Er ist Einer von denen, die auf dem Wege hinknicken, wie kranke Blumen, – Einer von dem aristokratischen Geschlechte des neuen Geistes, die an übermäßiger Verfeinerung und allzu üppiger Gehirnentwicklung zu Grunde gehen.

Wie ich in der Serie »Zur Psychologie des Individuums« durchaus keine Kritiken schreiben wollte, sondern einzig und allein die jüngste Evolutionsphase des menschlichen Gehirnes zu untersuchen beabsichtigte, ihre feinen und feinsten Wurzelfasern zu beschreiben, ihre Zusammensetzung zu analysieren, ein Totalitätsbild dessen zu geben, was noch unklar und verschwommen, nichtsdestoweniger immer energischer in den verschiedensten Äußerungen des modernen Lebens sich kundgibt: so auch in dieser Erzählung.

Es sind zumeist nur feine Spuren, die sich bis jetzt verfolgen lassen, zumeist nur Schattenstreifen, die eine Monomanie, eine Psychose in die Zukunft wirft; aber das sind die geknickten Zweige in der finsteren Wildnis, die zur vorläufigen Orientierung genügen.

Man erschrecke nicht vor den Neurosen, die am Ende doch den Weg bezeichnen, den die fortschreitende Entwicklung des menschlichen Geistes einzuschlagen scheint. In der Medizin hat man sich schon längst abgewöhnt, beispielshalber die Neurasthenie als eine Krankheit zu betrachten; sie scheint vielmehr die neueste und absolut notwendige Evolutionsphase zu sein, in der das Gehirn leistungsfähiger und vermöge der weit größeren Empfindlichkeit viel ausgiebiger wird.

Wenn auch die Neurose vorläufig noch tief den Organismus schädigt, so ist das weiter nicht schlimm. Gegen das Gehirn ist die sonstige körperliche Entwicklung zurückgeblieben, aber es dauert nicht lange: der Körper wird sich anpassen, das wunderbare Selbststeuerungsgesetz wird in Funktion treten, und was heute neurasthenisch heißt, wird sich morgen die höchste Gesundheit nennen.“

 

 

Stanisław Przybyszewski (7 mei 1868 – 23 november 1927)

 

 

 

Zie voor de vier bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008 en ook mijn blog van 7 mei 2009.

 

 

 

De Duitse  schrijver Karl Gustav Vollmõller werd geboren op 7 mei 1878 in Stuttgart.

 

 

ZWIEGESPRÄCH (Fragment)

 

I

Ur-Nacht, die alles gebar,
Ur-Ding, das keiner erschaut,
Ur-Nichts, das blinzelnd liegt,

Hinter allem was wird und was war,
Vor dem selbst den Ewigen graut:
Ur-Dummheit, die alles besiegt.

Denkt der Mensch oder wird er gedacht –
Sind wir Stoff, der zu Geist sich versann,
Sind wir Geist, der zu Stoff sich verleibt,
Sind wir Herrn oder Sklaven der Macht,
Die uns peitscht und uns peinigt und treibt

Und uns paart und gepaart uns verlacht,
Weil, was einzeln in Schmerzen begann
Und schmerzlich in Schmerzen zerrann,
So als ewiges Erbe verbleibt,
Schmerz-Erbteil Aller verbleibt…

Ja wer ists der dies Spiel mit uns spielt,
Wo als Preis doch Vernichtung nur winkt:
Ekles Spiel um geliehene Zeit,
Niedres Würfeln um kärgliche Zeit,

Da schon Tod in die Karten uns schielt,
Da schon draußen das Henkerbeil blinkt —
Und die Karten sind alle gezinkt,
Alle Würfel sind falsch und gebleit.

 

Vollmöller

Karl Gustav Vollmõller (7 mei 1878 – 18 okrober 1948)

 

 

 

De Britse schrijver Alfred Edward Woodley Mason werd geboren op
7 mei 1865 in Londen.

 

Uit: The Four Feathers

 

„Yes,” said Sutch. “She had imagination. Her thoughts could people them.”

General Feversham glanced at his companion as though he hardly understood. But he asked no questions. What he did not understand he habitually let slip from his mind as not worth comprehension. He spoke at once upon a different topic.

“There will be a leaf out of our table to-night.”

“Yes. Collins, Barberton, and Vaughan went this winter. Well, we are all permanently shelved upon the world’s half-pay list as it is. The obituary column is just the last formality which gazettes us out of the Service altogether,” and Sutch stretched out and eased his crippled leg, which fourteen years ago that day had been crushed and twisted in the fall of a scaling-ladder.

“I am glad that you came before the others,” continued Feversham. “I would like to take your opinion. This day is more to me than the anniversary of our attack upon the Redan. At the very moment when we were standing under arms in the dark — ”

“To the west of the quarries, I remember,” interrupted Sutch, with a deep breath. “How should one forget?”

“At that very moment Harry was born in this house. I thought, therefore, that if you did not object he might join us to-night. He happens to be at home. He will, of course, enter the service, and he might learn something, perhaps, which afterwards will be of use — one never knows.”

“By all means,” said Sutch, with alacrity. For since his visits to General Feversham were limited to the occasion of these anniversary dinners, he had never yet seen Harry Feversham.

Sutch had for many years been puzzled as to the qualities in General Feversham which had attracted Muriel Graham, a woman as remarkable for the refinement of her intellect as for the beauty of her person; and he could never find an explanation. He had to be content with his knowledge that for some mysterious reason she had married this man so much older than herself, and so unlike to her in character. Personal courage and an indomitable self-confidence were the chief, indeed the only qualities which sprang to light in General Feversham. Lieutenant Sutch went back in thought over twenty years as he sat on his garden-chair to a time before he had taken part, as an officer of the Naval Brigade, in that unsuccessful onslaught on the Redan.“

 

 

Mason

A. E. W. Mason (7 mei 1865 – 22 november 1948)

 

 

 

Zie voor de twee bovenstaande schrijvers ook ook mijn blog van 7 mei 2009.

 

 

 

 

De Franse schrijver en essayist Joseph Joubert werd geboren in Montignac op 7 mei 1754. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en en ook mijn blog van 7 mei 2009.

 

Uit: Le repos dans la lumière

 

“Été 1783

«Qui m’expliquera (dit Mercier) pourquoi toutes les personnes appliquées spécialement à guérir les plaies, à soigner les maladies et qui vivent avec les êtres souffrants, ont pour les plaisirs des sens un penchant beaucoup plus vif que celui qui anime les autres hommes ?»

 

Août 1783.

On voit par le bas de leurs jambes qu’elles aimeraient à montrer tout ce qu’elles ont de beau. Et ce plaisir de montrer sa beauté est naturel surtout aux femmes dont les formes sont plus belles que le visage. Etc.

 

Une fille qui se montre nue aux yeux de son amant ne blesse pourtant en cela la pudeur publique.

 

1. Un effet infaillible du secret et du mystère est dans ce cas d’inspirer de la retenue même à l’imagination de son amant, si son amant a le coeur délicat.

 

2. Il ne se dira ni dans ce moment, ni dans les moments qui suivront : «C’est ainsi que les autres sont faites.» Ce serait, en quelque sorte, donner des témoins à des plaisirs dont la solitude augmente le prix, se distraire d’une volupté qui exige le recueillement, et trahir la confiance de sa maîtresse en la traduisant ainsi dans son esprit devant tout son sexe, etc.”

 

 

 

 

Joubert

Joseph Joubert (7 mei 1754 – 4 mei 1824)

 

 

 

 

De Duitse schrijfster Therese Huber werd geboren als Marie Therese Heyne op 7 mei 1764 in Göttingen. Zie en ook mijn blog van 7 mei 2009.

 

Uit: Die Familie Seldorf

 

Im Frühling des Jahres 1784. kam zu Saumür in der ehemaligen Provinz Poitou, ein ältlicher Mann an, der, nach seiner Kleidung zu urtheilen, ein Seeoffizier von ansehnlichem Rang seyn mußte. Er war von seinen Kindern begleitet: einem Sohn und einer Tochter von neun bis dreyzehn Jahren, und einer zweiten Tochter, die noch in der frühesten Kindheit war. Die Kinder trugen tiefe Trauer um ihre vor kurzem verstorbene Mutter, aber weiter konnte die Neugier der Wirthsleute in dem wenig besuchten Gasthofe anfangs nichts erfahren; denn die beiden Bedienten des Fremden, ein junger Bursche aus der Gegend von Saumür selbst, der zufällig ganz kurze Zeit vorher nach Paris gewandert war, um dort Dienste zu suchen, und eine Kinderwärterin, waren nur gerade vor der[2] Abreise des Fremden aus der Hauptstadt von ihm angenommen worden, und wußten wenig mehr von ihrem neuen Herrn, als daß er seinem Namen nach zu urtheilen – er hieß Seldorf – kein geborner Franzos seyn müßte, im amerikanischen Kriege gedient hätte, und mit einem zerschmetterten Arm zurükgekommen wäre. Er äusserte indessen bald, daß er sich einige Zeit in der Stadt aufzuhalten gedächte; und sobald er seinen Kindern, für welche er die gröste Sorgsamkeit zu haben schien, alle Bequemlichkeit
en verschafft hatte, die bei der Beschaffenheit des Hauses zu erlangen waren, erkundigte er sich bei dem Wirth, ob in diesem Strich nicht irgend ein gut gelegenes Landgut, von mässigem Umfang, zu kaufen seyn sollte. Es fand sich, daß dieser durch einen kleinen Weinhandel mit mehrern Herrschaften in Verbindung stand, und Leute in der Stadt kannte, die mit Aufträgen zu dergleichen Geschäften [3] versehen waren. Seldorf nahm auf den folgenden Tag Abrede mit ihm, einige Gänge zu diesen Leuten zu thun, und kehrte hierauf zu seinen Kindern zurük.

Er fand Sara, seine Aelteste, ein sanftes Geschöpf von neun Jahren, neben der Kinderwärterin knieen, und ihr Schwesterchen, das ein heftiges Fieber zu haben schien, liebkosend trösten, indeß der Knabe an einem Fenster stand, und mit grossen ernsten Augen auf die Gruppe blikte.”

 

 

Huber

Therese Huber (7 mei 1764 – 15 juni 1829)
Scherenschnitt door Luise Duttenhofer

 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn tweede blog van 7 mei 2009