David Malouf, Roman Libbertz, Friedrich Hölderlin

De Australische dichter en schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Zie alle tags voor David Malouf op dit blog.

 

In the Beginning

The table’s there in the kitchen, where I kneel
on a high chair, tongue at air, trawling a slate
with pot-hooks; on the track of words; on the track of this word,
table. Is there instant, wobbly wooden,
four-square in it solid self, and does not need
my presence to underwrite its own or scrawl,
thick tongue, thick hand, a puddle slate and knock it
up out of blue nowhere. Where are they, table,
slate, slate-pencil, kitchen, and that solid
intent child on one knee reaching for sawn
planks back there? Breathless today, or almost,
I wrestle uphill to where, in a forest gap
of table size, it stands, four legged, dumb,
still waiting. An unbreathed word among the chirrup
and chafe, it taps a foreleg. Table, I mutter.
With tool-marks fresh as tongue-licks, already criss-crossed
with scars I feel my own where hard use makes them,
it moves as that child’s hand moves about muddy water.

 

Typewriter Music

Hinged grasshopper legs kick
back. So
quick off the mark, so
spritely. They set
the mood, the mode, the call
to light-fingered highjinks.

A meadow dance
on the keyboard,
in breathless, out-of-bounds
take-offs into
flight and giddy joyflight without
stint. The fingerpads

have it. Brailling through
études of alphabets, their chirp and clatter
grass-choppers
the morning to soundbites,
each rifleshot hammerstroke another notch
in the silence.

 

Bicycle
~for Derrick Peat
 
Since Thursday last the bare living-room
of my flat’s been occupied
by a stranger from the streets, a light-limbed traveller.
 
Pine-needle spokes, bright rims, the savage
downward curve like polished horns
of its handlebars denote
 
Some forest deity, or deity of highway
and sky has incognito set up residence, the godhead
invoked in a machine.
 
To the other inmates of the room, a bookcase,
two chairs, its horizontals speak
of distance, travelling light. Only the mirror
 
remains unruffled, holding
its storm of light unbroken, calmly accepting
all traffic through its gaze. Appease! Appease! Even
 
Its tall metallic insect
its angel of four geometries
and speed. So much for mirrors. As for myself
 
I rarely dare look in. What should I offer
a bicycle? Absurd
to lay before its savage iridescence –
 
grease-drops’ miraculous resin,
the misty Pleiades –
my saucer of sweat.
 
Now time yawns and its messengers appear
Like huge stick-insects, wingless, spotted with stars,
they wheel through the dusk towards us,
 
the shock-wave of collision still lifting
the locks, who bear our future
sealed at these lips like urgent telegrams.

 

David Malouf (Brisbane, 20 maart 1934)

 

De Duitse dichter, schrijver en schilder Roman Libbertz werd geboren op 20 maart 1977 in München. Zie ook alle tags voor Roman Libbertz op dit blog.

 

Het elixer

Grijze wereld, niet griezelig,
zweet in de handen,
synapsschotten versplinteren,
en het verwaarloosde hart ontspant.
Zuurstof, geen zuur,
eindelijk ademen,
Ogen zijn niet bang voor het licht
en elke tweede seconde embryonaal.
Samenkomen, niet tegen,
een kus stopt de aarde.
Zielen dansen,
en gedachten verliezen alle kracht.
Het innerlijk, niet in zichzelf gekeerd,
in hemelhoge sferen,
langs roltrappen van gevoel omhoog,
en dicht bij God,
wij, de geliefden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Roman Libbertz (München, 20 maart 1977)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Christian Friedrich Hölderlin werd geboren op 20 maart 1770 in Lauffen am Neckar in het Hertogdom Württemberg. Zie ook alle tags voor Friedrich Hölderlin

 

Aandenken

De noordooster waait,
Van de winden mij
De dierbaarste, omdat hij vurige geest

En behouden vaart belooft de schippers.
Maar ga nu en groet
De schone Garonne,
En de tuinen van Bordeaux
Daar, waar langs scherpe oever
Verder gaat het pad en diep in de rivier
Neerstort de beek, daarboven echter
Kijkt uit een edel paar
Eiken en zilverpopulieren;

Nog vaak denk ik eraan en hoe
Brede kronen buigt,
Over de molen, het iepenbos,
Maar op de binnenplaats groeit een vijgenboom.
Op feestdagen gaan
De bruine vrouwen aldaar
Over zijden grond,
In de tijd van maart
Wanneer gelijk zijn nacht en dag,
En over langzame paden,
Zwaar van gouden dromen,
Wiegende luchten trekken.

Laat echter,
Vol van donker licht,
Iemand mij de geurende beker reiken,
Opdat ik rusten kan; want zoet
Zou zijn onder schaduw de slaap.
Niet goed is het,
Zielloos door sterfelijke
Gedachten te zijn. Maar goed
Is een gesprek en te zeggen
De overtuiging van het hart, veel te horen
Over dagen der liefde,
En daden welke geschied zijn.

Waar echter zijn mijn vrienden? Bellarmin
En zijn metgezellen? Velen
Zijn bevreesd tot de bron te gaan;
De rijkdom namelijk begint
Op zee. Zij,
Zoals schilders, verzamelen
De pracht van de aarde en versmaden
De gevleugelde strijd niet, en
Eenzaam te leven, jarenlang, onder
De ontbladerde mast, waar niet de nacht doorgloeien
De feestdagen van de stad,
En snarenspel en aangeboren dans niet.

Nu echter zijn naar de Indiërs
De mannen gegaan,
Daar bij de winderige spits
Bij wijnbergen, waar omlaag
De Dordogne komt,
En te zamen met de schitterende
Garonne breed als een meer
Uitstroomt de rivier. De zee echter
Neemt en geeft gedachtenis,
En ook de liefde vestigt naarstig de ogen,
Wat blijft echter, stichten de dichters.

 

Vertaald door Kester Freriks

 

Friedrich Hölderlin (20 maart 1770 – 7 juni 1843)
Hölderlin op een zilveren medaille

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e maart ook mijn blog van 20 maart 2021 en ook mijn blog van 20 maart 2020 en eveneens mijn blog van 20 maart 2019 en ook mijn blog van 20 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3 en ook deel 4.

Mano Bouzamour, Roman Libbertz

De Nederlandse schrijver Mano Bouzamour werd geboren op 19 maart 1991 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Mano Bouzamour op dit blog.

Uit: Bestsellerboy

“De privéchauffeur in pak keek via de vlekkeloze achteruitkijkspiegel zo nu en dan naar mij maar als ik hem aankeek, lette hij weer op de weg. De donkerblauwe Tesla zoefde geluidloos over de trambaan op de Utrechtsestraat.
De straat herinnerde mij iedere keer aan een zinsnede van De donkere kamer van Damokles. ‘Zo nauw is de straat, dat de tramsporen naar elkaar toe kruipen en over elkaar heen gaan lig-gen.’ Ik vroeg me af hoeveel fietsers hier met hun zatte kop met hun banden tussen de trambanen terecht waren gekomen om keihard op hun bek te vallen.
De chauffeur ontweek behendig de brommers en fietsers, liet een oude mevrouw oversteken en sloeg toen links af de Herengracht op. Langs het Waldorf Astoria, waar piccolo’s de sleep van hun capeachtige jassen wegsloegen terwijl ze hoffelijk de deuren openden om de hotelgasten keurig knikkend te verwelkomen. De chauffeur stopte ernaast bij een grachtenpand waar prometheus op de pui stond, deed de autodeur open en belde voor mij aan.
Wachtend in de witmarmeren hal van de uitgeverij repeteerde ik zachtjes de zinnetjes die ik in het vliegtuig bedacht had voor het geval Mai ineens zou twijfelen.
‘Als u mijn boek uitgeeft, beloof ik u plechtig dat ik keihard mijn best zal doen. Als u mijn boek uitgeeft, ik zweer het, zal u daar geen seconde spijt van krijgen. Als u mij uitgeeft, zullen we de Nederlandse literatuur op haar grondvesten doen trillen.’
Ik haalde diep adem, tilde mijn witte Nike-schoen op en wreef wat woestijnzand weg.
Na wat telefoongerinkel en gemompel vertelde de receptioniste – bloedmooie jongedame: blauwe ogen, blonde krulletjes én rond mijn leeftijd – dat de uitgever mij in de tuin kon ontvangen; mijn hartslag ging tekeer alsof ik een sprintje had getrokken.
Ik vroeg haar lachend: ‘Loop je met me mee?’
Ze antwoordde: ‘Nee.’
‘Oeh, waarom zo gemeen?’
‘Ga alleen.’
Lichtelijk transpirerend liep ik door de hal waar om de drie meter een kroonluchter aan het rijkelijk versierde plafond hing. Beeltenissen van briljant gehouwen babyengelen, groenbronzen wandkandelaars en overal gouden ornamenten. Ik stopte even om het in me op te nemen: harp spelende cherubijntjes omgeven met trosjes druiven terwijl het grootste engeltje met een wijnpers tussen de bolle beentjes de vruchten uitperste.
Ik ging een trappetje af, liep door een zaal waar portretten van auteurs aan de muren hingen en daar, in de piekfijn onderhouden tuin, zat Mai op een witte Eames-stoel van skai. Hij zat met zijn benen gekruist, rug naar mij toe, een krant te lezen. De zon fikte op zijn kale hoofd, dat lichtelijk besprenkeld was met ouderdomsvlekjes. Op de grond om hem heen lagen kranten die hij verslonden had.”

 

Mano Bouzamour (Amsterdam, 19 maart 1991)

 

De Duitse dichter, schrijver en schilder Roman Libbertz werd geboren op 20 maart 1977 in München. Zie ook alle tags voor Roman Libbertz op dit blog.

 

Big in China

Ze verspreiden zich, spelen lang,
nooit meer,
voor de helft, verdedigen,
alleen,
hun ruimtewinst,
in een nieuwe borst,
met nieuwe nieuwkomers
en
of zonder
dure aankopen,
omzetstijging,
of winst,
voor belastingen.
Het moet zich ontwikkelen
alles,
arm aan schadelijke stoffen,
geheel zonder golven,
in het supportersvak,
heel goed.
En dus vlogen ze
dit boekjaar opnieuw,
deze met een bal jonglerende trekvogels, de zee over,
naar het land van de glimlach,
het einde van de zomervakantie tegemoet. Tijd,
dat er iets een wending neemt!

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Roman Libbertz (München, 20 maart 1977)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e maart ook mijn blog van 19 maart 2020 en eveneens mijn blog van 19 maart 2019 en ook mijn blog van 19 maart 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

David Malouf, Roman Libbertz

De Australische schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Zie alle tags voor David Malouf op dit blog.

Uit: An Imaginary Life

“IT IS THE desolateness of this place that day after day fills my mind with its perspectives. A line of cliffs, oblique against the sky, and the sea leaden beyond. To the west and south, mountains, heaped under cloud. To the north, beyond the marshy river mouth, empty grasslands, rolling level to the pole.
For eight months of the year the world freezes. Some polar curse is breathed upon the land. It whitens overnight. Then when the ice loosens at last, and breaks up, the whole plain turns muddy and stinks, the insects swarm and plague us, hot mists steam amongst the tussocks. I have found no tree here that rises amongst the low, grayish brown scrub. No flower. No fruit. We are at the ends of the earth. Even the higher orders of the vegetable kingdom have not yet arrived among us. We are centuries from the notion of an orchard or a garden made simply to please. The country lies open on every side, walled in to the west and south, level to the north and to the northeast, with a view to infinity. The sharp incline of the cliffs leads to sky. The river flats, the wormwood scrubs, the grasslands beyond, all lead to a sky that hangs close above us, heavy with snow, or is empty as far as the eye can see or the mind imagine, cloudless, without wings.
But I am describing a state of mind, no place.
I am in exile here.
The village called Tomis consists of a hundred huts made of woven branches and mud, with roofs of thatch and floors of beaten mud covered with rushes. Each hut has a walled yard, and a byre where the animals can be brought in and stalled for the winter. Above the byre, in one large room, we sleep and eat in the winter, on wooden benches above a layer of snow-burning peat. In summer the rest of the house is opened up and I have a room of my own, with a low table for writing and a palliasse of clean straw.”

 

David Malouf (Brisbane, 20 maart 1934)

 

De Duitse dichter, schrijver en schilder Roman Libbertz werd geboren op 20 maart 1977 in München. Zie ook alle tags voor Roman Libbertz op dit blog.

In het veld

Groen als bedauwde grassprietjes,
lichtbruin als het korenveld,
rood als de weerbarstige bloei van het knoopkruid,
waarvan de glanzende kern zonlicht weerkaatst.

Je was onwerkelijk,
maar een beetje zoals de rest van de wereld,
en geschilderd voor mij.

Grijs als de lucht voor de storm,
wit als de eerste bliksemschichten
geelzwart zoals de bescherming zoekend bijen,
om niet te sterven door verdampingskoude.

Je was onwerkelijk,
maar een beetje zoals de rest van de wereld,
en geschilderd voor mij.

Zwart als de plotseling invallende nacht,
geel als de enorme ontladingen,
en tenslotte gewoon paars tussen hemel en aarde,
om me eindelijk in te lijven.

Je was onwerkelijk
onweer,
maar een beetje zoals de rest van de wereld,
onweer,
en geschilderd voor mij.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Roman Libbertz (München, 20 maart 1977)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e maart ook mijn blog van 20 maart 2019 en ook mijn blog van 20 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3 en ook deel 4.

Fernando Pessoa, Ricus van de Coevering, Roman Libbertz, David Malouf, Katharina Hartwell, Jens Petersen, Benoît Duteurtre, Henrik Johan Ibsen

 

Dolce far niente – Bij het begin van de lente

 


Spring in Moret-sur Loing door Alfred Sisley, 1891

 

Wanneer de lente komt…

Wanneer de lente komt
En als ik dan al dood ben
Zullen de bloemen net zo bloeien
En de bomen zullen niet minder groen zijn dan het vorig voorjaar.
De werkelijkheid heeft mij niet nodig.

Ik voel een enorme vreugde
Bij de gedachte dat mijn dood volstrekt onbelangrijk is

Als ik wist dat ik morgen zou sterven
En het was overmorgen lente,
Zou ik tevreden sterven, omdat het overmorgen lente was.
Als dat haar tijd is, wanneer dan zou ze moeten komen tenzij op haar tijd?
Ik houd ervan dat alles werkelijk is en alles zoals het moet zijn;
Daar houd ik van, omdat het zo zou wezen ook als ik er niet van hield.
Daarom, als ik nu sterf, sterf ik tevreden,
Want alles is werkelijk en alles is zoals het moet zijn.

Men mag Latijn bidden boven mijn kist, indien men wil.
Indien men wil, mag men rondom dansen en zingen.
Ik heb geen voorkeur voor wanneer ik toch geen voorkeur meer kan hebben
Dat wat zal zijn, wanneer het zijn zal, zal het zijn dat wat het is.

 

Vertaald door August Willemsen

 

 
Fernando Pessoa (13 juni 1888 – 30 november 1935)
Lente in Lissabon, de geboorteplaats van Fernando Pessoa

 

De Nederlandse schrijver Ricus van de Coevering werd op 20 maart 1974 in Asten geboren. Zie ook alle tags voor Ricus van de Coevering op dit blog.

Uit: Noordgeest

“Willem zette zijn kraag omhoog tegen de gure wind die over de gracht blies en liep samen met zijn zoon de eerste zijstraat in. Hij zag dat veel pandjes nog steeds te koop stonden. Ze kwamen langs dichtgetimmerde ramen en nissen die naar pis stonken. Wie tegenwoordig een gezinnetje wilde stichten trok de oude stad uit, de provincie in, waar de mensen hun eigen stoepje tenminste nog veegden. Nog even en zijn huis was minder waard dan toen hij het gekocht had, maar gelukkig sloeg de verloedering op de mooiste gracht van de stad minder hard om zich heen dan hier. Hij kwam langs de winkelruimte van zijn ouderlijk huis, waar vroeger de slagerij van zijn vader was. Tegenwoordig was er een broodjeszaak gevestigd, maar die bleek vandaag gesloten. Hij keek omhoog naar de eerste verdieping, waar hij opgegroeid was en waar zijn moeder tot anderhalf jaar geleden nog gewoond had. Na een hersenbloeding was ze gestorven. Nu verhuurde hij de verdieping aan twee studenten. Ze betaalden de huur op tijd, maar klaagden altijd over de staat van onderhoud. Ze moesten niet zo zeuren, dacht Willem terwijl hij verder liep, leunend op zijn stok.
Een eindje verderop hield een donkere man een magere junk bij zijn arm vast. Hij liet hem iets zien dat op zijn handpalm lag. Ze lachten met bruine tanden naar elkaar. Willem hield zijn stok stevig vast, zodat hij zichzelf en zijn zoon ermee zou kunnen beschermen, maar besloot voor alle zekerheid om toch rechtsaf te slaan, de kortste route de straat uit. ‘Dan maar een eindje om, hè Thomas?’ zei hij tegen zijn zoon, maar die had niks in de gaten; Thomas liep zijn stripboek te lezen.
In de winkelstraat rook Willem de vette lucht van wafels en oliebollen. De kerstverlichting in de etalages knipperde, belletjes tingelden, in de verte klonk geknal van vuurwerk. Iedereen scheen opgewekt en vrolijk en juist die vrolijkheid deed hem beseffen hoe eenzaam hij zich voelde.
Hoe dichter hij bij de slager kwam, hoe langzamer hij ging lopen – voor de etalage bleef hij staan. Hij zag de gestroopte konijnen aan de haken en de lappen vlees in de vitrines. Telkens als de deur open- en dichtging, rook hij die weeë geur van vroeger weer, de geur die hem naar zee had gejaagd. Hij moest weer aan zijn jeugd denken, aan zijn vader, de winkel, en hij gruwde ervan. Rond deze tijd moest hij ’s middags na school vaak helpen met slachten: konijnen, hazen, een varken.”

 

 
Ricus van de Coevering (Asten, 20 maart, 1974)

 

De Duitse dichter, schrijver en schilder Roman Libbertz werd geboren op 20 maart 1977 in München. Zie ook alle tags voor Roman Libbertz op dit blog.

 

Big in China

Sie breiten sich aus, spielen lang,
nimmermehr,
zur Hälfte, verteidigen,
allein,
ihre Raumgewinne,
in neuer Brust,
mit neuen Neuen
und
oder ohne
teure Einkäufe,
Umsatzplus,
oder Gewinne,
vor Steuer.
Es muss sich entwickeln,
alles,
schadstoffarm,
ganz ohne Wellen,
im Fanblock,
bestens.
Und so flogen sie,
auch dieses Geschäftsjahr wieder,
diese balljonglierenden Zugvögel, nach Übersee,
ins Land des Lächelns,
dem Sommerpausenende entgegen. Zeit,
dass sich was dreht!

 

Pst.

Gib mir etwas Zeit,
zu atmen,
zu denken,
um mich wirklich kennen zu lernen.

Stille

Gib mir etwas Zeit,
für mein Innerstes,
es nicht zu verderben,
um es einmal richtig zu machen.

Stille

Gib mir etwas Zeit,
mich zu finden,
mich zu lieben,

 

 
Roman Libbertz (München, 20 maart 1977)

 

De Australische schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Zie alle tags voor David Malouf op dit blog.

Uit: An Imaginary Life

“When I first saw the child I cannot say. I see myself — I might be three or four years old —playing under the olives at the edge of our farm, just within call of the goatherd, and I am talking to the child, whether for the first time or not I cannot tell at this distance. The goatherd is dozing against an olive bole, his head rolled back to show the dark line of his jaw and the sinews of his scraggy neck, the black mouth gaping. Bees shift amongst the herbs. The air glitters. It must be late summer. There are windblown poppies in the grass. A black he-goat is up on his hind legs reaching for vineshoots. The child is there. I am three or four years old. It is late summer. It is spring. I am six. I am eight. The child is always the same age. We speak to one another, but in a tongue of our own devising. My brother, who is a year older, does not see him, even when he moves close between us. He is a wild boy. I have heard the goatherds speak of a wild boy, whether this one or another I do not know; and of course I do not admit to them, or to anyone that I know hint. The wild boy they speak of lives among wolves, in the ravines to the east, beyond the cultivated farms and villas of our well-watered valley. There really are wolves out there. I have heard stories of how they raid the outlying pastures, and once I think I heard one howling in the snow. Unless it was the child. And I have seen a wolf’s head that one of the hunters brought back to hang up as a warning in his fold. It was gray, and not very fierce looking, despite the curling back of the flesh over its fanged jaw. I thought of the child, and how wolves must have something in their nature which is kindly, and which connects with our kind, or how else could the child live amongst then:? What was frightening was the way the head had been hacked oft with ropes of dark blood hanging from it and the fur at its throat matted with blood. Later I heard, again from the goat-herds perhaps, that there is indeed some part of our nature that we share with wolves, and something of their nature that is in us, since there are men, at certain phases of the moon, who can transform themselves into wolves. They close their human mind like a fist and when they open it again it is a wolfs paw. The skull bulges, the jaw pushes out to become a snout. Hair prickles down their spine, grows rough on their belly. The body slouches and is on all fours. The voice thickens. It is the moon draws them on. I believed such things in those days, and wondered.

 

 
David Malouf (Brisbane, 20 maart 1934)

 

De Duitse schrijfster Katharina Hartwell werd geboren op 20 maart 1984 in Keulen. Zie ook alle tags voor Katharina Hartwell op dit blog.

Uit: Der Dieb in der Nacht

„Es beginnt in einem Raum tief unter der Erde. Paul folgt Katrin eine schmale Treppe hinunter in die Lucerna Bar. Lucerna heißt Lampe, und ohne Lampe sähe man in dem verwinkelten Maulwurfsbau kaum weiter als bis zum Hinterkopf des Vorangehenden. Die Menschen, die ihnen entgegenkommen, scheinen Paul zu mustern. Abfällig oder misstrauisch, vermutet er, aber es ist zu dunkel, um den Ausdruck in ihren Augen bestimmen zu können. Er sieht auf seine Uhr, so als ließe sich die Zeit bis zu seiner Abreise bereits in Stunden messen. Dabei sind es Wochen, bestenfalls Tage, die er noch in Prag verbringen muss. »Jetzt bist du froh, dass du mitgekommen bist«, sagt Katrin, als sie am Ende der Treppe angelangt sind. »Ja«, lügt er, weil er weiß, dass es diese Antwort ist, die sie erwartet. Und vielleicht hat sie sogar recht; so wenig er hier sein möchte, noch weniger will er mit Katrins Vater in der stillen Wohnung sitzen und auf ihre Rückkehr warten. Die Vorband spielt bereits, als sie sich an der Theke anstellen. Zögerlich versucht Paul mit einem grünhaarigen Mädchen Augenkontakt aufzunehmen. »Two beers«, schreit Katrin dicht an seinem Ohr vorbei, und die Grünhaarige stellt zwei Flaschen auf den Tresen. An der Bar erzählt Katrin ihm, was sie die nächsten Tage unternehmen will. Paul nickt, als würde es ihn interessieren. Jesulein, Kafka, Brücke. Die schönste Stadt der Welt wird sie in wenigen Sekunden sagen, weil das alle hier immer sagen, weil sie es schon in Deutschland sagten, bevor er fuhr. Die schönste Stadt der Welt — was soll das bedeuten? Wie misst man die Schönheit einer Stadt und wer erklärt sie dann zur schönsten unter allen anderen?
»Und wie lange bleibst du noch?«, fragt Katrin. Paul zuckt die Achseln. »Bis dein Vater mich nicht mehr braucht«, sagt er. Tatsächlich gibt es keinen Vertrag, keine schriftliche Vereinbarung. Er wird so lange in Prag bleiben, bis Frist ihn wieder zurück nach Deutschland schickt. Katrin stupst ihn mit ihrer Bierflasche an. »Ich verstehe nicht einmal, was genau du für ihn machst. Du läufst durch die Straßen und fotografierst irgendwelche Sachen.« Tatsächlich hat sich Paul in den letzten drei Wochen in den eher abgelegenen Ecken Prags herumgetrieben, ist im Morgengrauen und in der Abenddämmerung durch die wenig belebten Gässchen geschlichen, um den Nebel zwischen den Häusern zu fotografieren.“

 

 
Katharina Hartwell (Keulen, 20 maart 1984)

 

De Duitse schrijver en arts Jens Petersen werd geboren op 20 maart 1976 in Pinneberg. Zie alle tags voor Jens Petersen op dit blog.

Uit: Bis dass der Tod

„Plötzlich Stille. Die Batterien des Radios sind leergelaufen. Alex sucht überall, spürt eine leise Panik in sich. Er sucht in den Schubladen, unter dem Bett und sogar im Abfalleimer. Schließlich nimmt er die Batterien aus dem gelben Plastikgehäuse, schüttelt sie und gewinnt dadurch ein paar Minuten. Eine Terz, eine Quint: Das Motiv fliegt an sein Ohr und durch ihn hindurch.
Dann sind sie draußen, zuerst hinterm Wagen, wo Alex Nana stützt, als sie hockt und kondensierten Atem ausstößt. Während sie warten, frieren sie. Alex beugt sich vor, sieht in das Erdloch und schaufelt mit der Fußspitze Schnee darüber. Ihr schmerzgeplagtes Gesicht, ihr dürres Hinterteil, die blau gefrorenen, langen Finger … Er hätte ins Dorf fahren und in der Apotheke Paraffinöl kaufen sollen; er hatte den Kopf voll gehabt mit all den anderen Dingen.
Auf einem Fetzen Packpapier hat Alex sich notiert:
1. Kleider suchen, waschen.
Das hatte er am Vortag erledigt. Er war zum Fluss gegangen und hatte ihr altes Zeug mit einer Wurzelbürste geschrubbt. Das Aggregat war noch heiß genug, um den Stoff zu trocknen; nun trägt er sein Festtagshemd. Sie wird die Strickjacke tragen, die sie auf ihrer letzten Reise am Meer gefunden haben.
2. Schuhe putzen.
Auch das hat er getan – Nanas braune Stiefel, verschrammt, zerlatscht, das Leder ausgebleicht.
3. Fenster vernageln.
Wozu bloß, denkt er nun. Was sie gesammelt haben, würde gestohlen werden oder zumindest zerwühlt von den Leuten, die ihre Nächte am Fluss verbringen, dort grillen und sich betrinken. Als ob ein paar Spanplatten einen von denen zurückhalten könnten … zumindest seine Uhr hat er in ein Kuvert gesteckt und sie dem Tankwart an der Straße nach Engsiek geschenkt.
Er trägt sie ins Haus, setzt sie auf den Schemel und beginnt, ihr den BH, die Strickjacke und den Wollrock anzuziehen. Ihre Kniegelenke knacken. Einmal rutscht sie zur Seite; er hält sie gerade noch fest. Ihre Haut riecht nach feuchtem Humus und Gries. Der Geruch ist ihm so vertraut, dass er ihn vermisst – körperlich vermisst –, wenn er draußen ist, beim Einkaufen oder im Sommer beim Angeln. Zwischendurch steht er auf, entschuldigt sich für ein Kratzen seines Fingernagels auf ihrer Haut, und küsst ihre Lippen. Schließlich setzt er ihr die Brille behutsam auf die Nase.“

 

 
Jens Petersen (Pinneberg, 20 maart 1976)

 

De Franse schrijver Benoît Duteurtre werd geboren op 20 maart 1960 in Saint-Adresse nabij le Havre. Zie alle tags voor Benoît Duteurtre op dit blog.

Uit: Les pieds dans l’eau

“Mon histoire commence dans une poudre de lumière, un après-midi d’été. La pente de galets blanchis par le sel glisse rapidement vers le rivage où l’eau claire et profonde donne une sensation de fraîcheur, même en plein mois de juillet. Au-dessus de la plage. la promenade est bordée d’une rambarde en bois. Une longue-vue payante attire les enfants qui réclament vingt centimes à leurs parents pour suivre le mouve-ment des voiliers sur l’horizon. L’autorité tient bon : pas de gaspillage. Par instants, la mer lance paresseusement quelques vaguelettes vers le ri vage. comme pour se rappeler à l’attention des promeneurs. Dans la brise légère de cette jour-née, on dirait qu’elle hésite, se soulève à peine, se retourne et s’aplatit mollement avec ce bruit de frottement qui distingue une plage de galets d’une plage de sable. Le bleu des flots est animé de minces crêtes blanches entre lesquelles glissent les périssoires. Ces élégants canots de bois blanc conduits par des estivants en maillots de bain se croisent partout sur la mer. Un couple d’amoureux longe la côte sans se presser : ils se laissent dériver assis l’un denière l’autre. le dos de la fille appuyé contre le torse du garçon qui, parfois, donne un bref coup de pagaie. En face d’eux, sur la plage, les corps dénudés ne semblent pas trop ressen-tir le petit vent du nord. Ils profitent du soleil comme dans un pays chaud. Et ce mélange d’air frais, de cailloux brûlants, de corps alanguis. de canots pagayant, de voix et de ais. résonne en moi tandis que nous nous apprêtons, avec ma mère et nia soeur, à descendre l’escalier qui relie la promenade à la plage. Soudain, comme nous posons nos pieds sur les galets en tournant instinctivement vers la gauche. je VO iS se dresser tout un groupe de jeunes feuillues en maillots de bain une pièce qui s’approchent avec de larges sourires, embrassent ma mère. nous dévisagent ma soeur et moi et poussent des exclamations joyeuses, comme s’il s’agissait d’une bonne surprise… Nous allons nous asseoir en-semble à l’emplacement où elles prenaient le soleil. Leur cabine est la première de cette longue rangée alignée devant la mer — toute une varia-tion de kiosques en bois peint, blancs pour la plupart, parfois orange, verts ou bleus. »

 

 
Benoît Duteurtre (Saint-Adresse, 20 maart 1960)

 

De Noorse toneelschrijver en dichter Henrik Johan Ibsen werd geboren op 20 maart 1828 in Skien. Zie ook alle tags voor Henrik Ibsen op dit blog.

 

Burnt Ships

To skies that were brighter
Turned he his prows;
To gods that were lighter
Made he his vows.

The snow-land’s mountains
Sank in the deep;
Sunnier fountains
Lulled him to sleep.

He burns his vessels,
The smoke flung forth
On blue cloud-trestles
A bridge to the north.

From the sun-warmed lowland
Each night that betides,
To the huts of the snow-land
A horseman rides.

 

With A Water-Lily

See, dear, what thy lover brings;
‘Tis the flower with the white wings.
Buoyed upon the quiet stream
In the spring it lay adream.

Homelike to bestow this guest,
Lodge it, dear one, in thy breast;
There its leaves the secret keep
Of a wave both still and deep.

Child, beware the tarn-fed stream;
Danger, danger, there to dream!
Though the sprite pretends to sleep,
And above the lilies peep.

Child, thy bosom is the stream;
Danger, danger, there to dream!
Though above the lilies peep,
And the sprite pretends to sleep.

 

Gone

The last, late guest
To the gate we followed;
Goodbye — and the rest
The night-wind swallowed.

House, garden, street,
Lay tenfold gloomy,
Where accents sweet
Had made music to me.

It was but a feast
With the dark coming on;
She was but a guest —
And now, she is gone. 

 

 
Henrik Johan Ibsen (20 maart 1828 – 23 mei 1906)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e maart ook mijn drie blogs van 19 maart 2016.

David Malouf, Katharina Hartwell, Ricus van de Coevering, Roman Libbertz, Jens Petersen, Benoît Duteurtre, Friedrich Hölderlin, Ralph Giordano, Henrik Johan Ibsen

De Australische schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Zie alle tags voor David Malouf op dit blog.

Uit: Ransom

„He was five then, six. She was his secret. He floated in the long soft swirlings of her hair.
But she had warned him from the beginning that she would not always be with him. She had given him up. That was the hard condition of his being and of all commerce between them. One day when he put his foot down on the earth he knew at once that something was different. A gift he had taken as natural to him, the play of a dual self that had allowed him, in a moment, to slip out of his hard boyish nature and become eel-like, fluid, weightless, without substance in his mother’s arms, had been withdrawn. From now on she would be no more than a faint far-off echo to his senses, an underwater humming.
He had grieved. But silently, never permitting himself to betray to others what he felt.
Somewhere in the depths of sleep his spirit had made a crossing and not come back, or it had been snatched up and transformed. When he bent and chose a stone for his slingshot it had a new weight in his hand, and the sling had a different tension. He was his father’s son and mortal. He had entered the rough world of men, where a man’s acts follow him wherever he goes in the form of story. A world of pain, loss, dependency, bursts of violence and elation; of fatality and fatal contradictions, breathless leaps into the unknown; at last of death-a hero’s death out there in full sunlight under the gaze of gods and men, for which the hardened self, the hardened body, had daily to be exercised and prepared.
A breeze touches his brow. Far out where the gulf deepens, small waves kick up, gather, then collapse, and new ones replace them; and this, even as he watches, repeats itself, and will do endlessly whether he is here or not to observe it: that is what he sees. In the long vista of time he might already be gone. It is time, not space, he is staring into.
For nine years winter and summer they have been cooped up here on the beach, all the vast horde of them, Greeks of every clan and kingdom, from Argos and Sparta and Boeotia, from Euboea, Crete, Ithaca, Cos and the other islands, or like himself and his men, his Myrmidons, from Phthia. Days, years, season after season; an endless interim of keeping your weapons in good trim and your keener self taut as a bowstring through long stretches of idleness, of restless, patient waiting, and shameful quarrels and unmanly bragging and talk.”

 
David Malouf (Brisbane, 20 maart 1934)

Lees verder “David Malouf, Katharina Hartwell, Ricus van de Coevering, Roman Libbertz, Jens Petersen, Benoît Duteurtre, Friedrich Hölderlin, Ralph Giordano, Henrik Johan Ibsen”

Roman Libbertz

De Duitse dichter, schrijver en schilder Roman Libbertz werd geboren op 20 maart 1977 in München. Om zijn rechtenstudie aan de Ludwig-Maximilian-Universiteit te financieren, werd hij in 1997 op 19-jarige leeftijd evenementenmanager van de P1 Club en heeft hij aldus “mede vormgegeven aan wat er in de bars en disco’s van München gebeurt” (Süddeutsche Zeitung). Van 2000-2005 organiseerde hij de evenementenreeks “Luna Lounge” in heel Duitsland. In 2007 exposeerde Libbertz zijn schilderijen in de galerie Holzstrasse. In 2007 presenteerde hij met “Triebjagd oder 31 gute Nachtgeschichten” zijn eerste bundel met korte verhalenboek. In 2009 verscheen zijn poëziebundel “Mit Liebe”, in 2010 gevolgd door “Mit mehr Liebe”, en in 2012 door “63 x Liebe”. Van 2008 tot 2009 was Libbertz wekelijks te zien op Sky televisie in een programma over literatuur. Libbertz schrijft recensies en verzorgt interviews en columns voor verschillende tijdschriften (Face, Blank magazine, critics + compliments, 1000 characters, etc.). In 2013 schreef en regisseerde hij zijn eerste korte film genaamd “Nullgefühl”. In het najaar van 2015 publiceert hij samen met co-auteur Ariane Sommer “Lieben Lassen”, een tweedelige roman met een sterke erotische twist.

Mitten ins Herz

Ein Paar sind wir im Abschied,
in den gedehnten letzten Blicken,
wie ein markerschütternder Schrei,
leise, dass mich keiner hört,
Mit diesem Blick in deinen Augen hat es angefangen.

Ein Kampf, dessen Ende für uns Beide absehbarer war,
als alles was wir uns bis dahin bewiesen,
Verlangen und Geborgenheit
vom Damokles Dolch erstochen
mitten ins Herz.

 

Auf dem Feld

Grün wie tauperlige Grashalme,
hellbraun wie das Kornfeld,
rot wie die widerspenstige Blüte der Wiesenflockenblume,
dessen Glanzkern das Sonnenlicht reflektiert.

Du warst surreal,
wenig wie der Rest der Welt,
und für mich gemalt.

Grau wie der Himmel vor dem Sturm,
weiss wie die ersten Blitze,
gelb-schwarz wie die nach Schutz suchenden Bienen,
um nicht an Verdunstungskälte zu sterben.

Du warst surreal,
wenig wie der Rest der Welt,
und für mich gemalt.

Schwarz wie die schlagartig hereinbrechende Nacht,
gelb wie die gewaltigen Entladungen,
und schließlich nur lila zwischen Himmel und Erde,
um mich endgültig zu vereinnahmen.

Du warst surreal,
Gewitter,
wenig wie der Rest der Welt,
Gewitter,
und für mich gemalt.

 
Roman Libbertz (München, 20 maart 1977)