Yvonne Keuls, Rafael Alberti

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Meneer en mevrouw zijn gek

“Ik had met de auto kunnen komen. ‘Over parkeren hoeft u zich geen zorgen te maken. Bloemendaal heeft voldoende parkeergelegenheid,’ aldus de folder. Maar ik verkies de bus, om weer even dat terug-naar-af-gevoel van Gemma door me heen te laten gaan. Het weer helpt daarbij mee. Barre regen. Met opzet vraag ik de buschauffeur om mij een seintje te geven als Bloemendaal in zicht komt, want uit ervaring weet ik dat er dan altijd wel een medepassagier zijn diensten aanbiedt. En zo ook nu. ‘Ik moet er ook zijn, ik loop wel met u mee,’ zegt een wat oudere man en hij gaat maar meteen tegenover me zitten opdat ik hem niet zal ontvlieden. `Dus u kent het niet, anders zegt u niet: Geef me een seintje.’ `Nee, ik ken het niet,’ lieg ik en ik wacht rustig tot hij opening van zaken zal geven. Tot mijn verbazing gebeurt dat niet, pas tegen het eind van de rit zegt hij: `Zo, nog één halte. En dan ga ik weer naar mijn zuster. Die zit er nu ook weer zo’n tien jaar. Kent u mijn zuster? Iedereen kent mijn zuster. Ida heet ze. Ida Been. Die in die rolstoel.’ Hij verwacht van mij geen antwoord, tuurt gewoon naar buiten en poetst zijn bewasemde raampje schoon. ‘Kijk, daar ligt het. Ach, ach wat een regen, het lijkt wel of heel Bloemendaal huilt. Weet u hoe groot het is? 72 hectare, net een landgoed van de koningin, met hoge bomen en parken, en wat ik persoonlijk niet zo geslaagd vind, met donkere sloten met van dat overhangende groen en vijvers met de dood op de bodem. Echt iets om jezelf in te smijten als je depressief bent. En neemt u maar van mij aan dat er in de loop der jaren heel wat kopje-onder zijn gegaan in die rottige vijvers en dat de helft ervan niet boven is gekomen. Ik heb weleens gevraagd, is het niet verstandig om die plomp te dempen? Maar dan gooien ze zich onder een auto, zeiden ze, hierzo, de provinciale weg die langs de inrichting loopt, die is zo onveilig als de pest, je mag er zeventig rijden, maar honderd is het gemiddelde. Ja, dat walst wel plat. Gaat u ook iemand opzoeken?’ `Ik ga naar de vergadering van de Patiëntenraad.’ `0,’ zegt hij. ‘Mijn zuster zit ook in de Patiëntenraad. Ze is altijd tegen.’ Hij zwijgt. Terwijl ik voor me kijk, voel ik zijn onderzoekende blik op me. Hij denkt kennelijk dat ik ook een patiënt ben. Ik krijg een stempel. `Zozo, tja-ja-ja…’ zucht hij. Zelfs hij. Met een zuster tien jaar in een inrichting. Zelfs hij doet eraan mee. Als ik wil uitstappen, tikt hij me op de schouder en wijst vervolgens naar buiten, naar de poort waar een man naast een racefiets staat, in professioneel wielrenners-outfit, een veldfles aan de mond. `Daar staat-ie weer,’ zegt hij. ‘Als hij hier langs komt, stapt hij altijd af om naar binnen te gluren. En als je hier toevallig loopt, voelt hij zich betrapt, begint hij meteen te kwekken. Vertelt altijd hetzelfde. Dat hij gevoel heeft en geen steen is, dat de wereld naar de knoppen gaat door de luchtvervuiling en de graffiti. Dat hij Peugeot rijdt”.

 


Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De Spaanse dichter en schrijver Rafael Alberti werd geboren op 16 december 1902 in El Puerto de Santa María (Cádiz). Zie ook alle tags voor Rafael Alberti op dit blog.

 

Met Pablo Neruda in het hart

II.
Maar op een dag baadde het gelaat van Spanje in bloed,
het oude hart werd met een mes doorstoken,
een golf van haat verhief zich in de duisternis
en er was geen zee, er waren geen poorten of muren
die de botsing tussen licht en donker konden stoppen.

Jullie zult vragen: waarom spreekt zijn poëzie
niet van de droom, van de bladeren,
van de grote vulkanen in zijn land?
Komt en ziet het bloed in de straten.

Dat zei je toen
en nu kan ik, zoals je zelf vaak toegaf,
zeggen dat de pupillen in je ogen anders werden,
dat Spanje in je hart gedrongen was,
dat je voor Spanje opnieuw de wereld introk,
geraakt door haar doorzeefde licht,
je zang bedekt met het bloed van de straten.

De jaren zijn voorbijgegaan,
grimmige, droevige oorlogen zijn voorbijgegaan,
wat kwam was duisternis en tranen (zelden de zon),
de nacht heeft lang gezeteld met z’n zwarte zwaard,
terwijl jij, Pablo, innige vriend van de vrede,
van het goede voor de mens,
van het woord dat uitrolt over zee
en over hoge bergen,
Pablo van de plechtige rivieren en de tere blaadjes van de bloem,
van de zuidelijke, oeverloze luchten,
van de open hartstocht en de juiste straffen,
toen je meer de stem was van de hoop,
toen je het licht hoog ophief voor je volk,
(ik hoorde ’t op een ochtend) stierf,
stierf van verdriet, omringd door moordenaars,
terwijl in Chili het bloed door de straten stroomde.

Komt en ziet zijn geschonden huis,
zijn gebroken deuren en ramen,
komt en ziet zijn in de as gelegde boeken,
zijn schelpencollecties in gruzelementen,
komt en ziet zijn gevallen lichaam,
zijn immense hart, gestort
op het puin van zijn kapotte dromen,
terwijl het bloed nog altijd door de straten stroomt.

 

Vertaald door Barber van de Pol

 

 

Rafael Alberti (16 december 1902 – 27 oktober 1999)
Monument voor Rafael Alberti in Leganés, een voorstad van Madrid

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2018 en eveneens mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

St. John in the Wilderness (Letitia Elizabeth Landon), Yvonne Keuls, Jens Fink-Jensen

 

 

Johannes de Doper door Joseph-Marie Vien, 1716

 

St. John in the Wilderness

“And the same John had his raiment of camel’s hair, and a leathern girdle about his loins, and his meal was locusts and wild honey.” ⁠
Matthew iii. 4.

Afar, he took a gloomy cave,
    For his accustomed dwelling-place,
As dark, as silent as the grave,
    As unfamiliar with man’s face;

The stern and knotted trees grew round,
    Blasted, and desolate, and grey,
And ‘mid their sullen depth was found
    A home for birds and beasts of prey.

Morning broke joyless, for the land
    Knew no green grass, nor fragrant flower,
The barren rock, the burning sand,
    Blessed not the sunshine, nor the shower.

Yet there the prophet dwelt alone,
    Far from the city and the plain;
For him in vain their glory shone,
    For him their beauty spread in vain.

He left his youth and life behind;
    Each idol of the human heart,
Pleasures and vanities resigned,
    Content to choose the better part.

Methinks, when hope is cold or weak,
    And prayers seem but unwelcome tasks,
And worldly thoughts and feelings seek
    To fill the hours religion asks;

If when the light of faith is dim,
The spirit would but ponder thus—
How much there was required of him,
How little is required of us!

All-Merciful, did we declare,
The glories which to Thee belong,
All life would pass in thankful prayer,
All breath in one triumphant song.

 

Letitia Elizabeth Landon (14 augustus 1802 – 15 oktober 1838)
Chelsea, de geboorteplaats van L. E. Landon in de kersttijd

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Zoals ik jou ken, ken jij mij

“Een jaar later, op een zaterdagmiddag in mei 1965, werden Hella en ik aan elkaar voorgesteld. David Koning, hoofd van de afdeling Drama van de NCRV-televisie, had haar uitgenodigd voor een lunch in De Posthoorn, dat Haagser dan Haagse café-restaurant op het Voorhout. Hij wilde haar zijn nieuwe plannen voorleggen, een schrijfopdracht verlenen, haar overhalen om mee te doen aan zijn projecten. Hij dacht dat dat de beste methode was om deze prachtige vrouw regelmatig te kunnen zien. Want dat was wat hij wilde, haar zoveel mogelijk zien, haar om zich heen hebben. Daarom bood hij haar al die kansen. David, een man van bijna vijftig, was verliefd op de vrouw die hij openlijk `een klassieke schoonheid’ en ‘de Bloem van Nederland’ noemde. Hij was wel vaker verliefd. Hij was eigenlijk altijd verliefd. Tegenwoordig zou hij een womanizer worden genoemd. Zijn verliefdheden waren hevig, maar vooral van korte duur. Ze veroorzaakten meestal een hoop misère. Davids jachtterrein was tevens zijn werkplek, met als gevolg dat producties gestopt moesten worden wanneer zijn liefde voor een belangrijke medewerkster voorbij was. Stefan Felsenthal — regisseur, dramaturg en rechterhand van David — werd dan ingeschakeld als pseudo-psychotherapeut of in ieder geval als puinruimer. Aan hem de taak om te voorkomen dat de dame in kwestie te veel heisa maakte. Stefan hevelde haar soms over naar een andere omroep, maar ze kon ook in België belanden, bij de BRT. Daar werd dan door Hubert van Herreweghen, de pionier van de Vlaamse televisie maar vooral een groot vriend van David, een aantrekkelijke baan voor haar gecreëerd. Davids liefde voor de Bloem van Nederland was echter niét van korte duur. Hij vertoonde zich regelmatig met haar op recepties en bijeenkomsten en gedroeg zich dan opvallend hoffelijk. Hij hielp haar trap op, trap af, zorgde ervoor dat hij op straat aan de buitenkant, langs de stoeprand, liep, waarbij hij doorlopend in de pas springend om haar heen draaide, wat er nogal potsierlijk uitzag. Onder alle omstandigheden bleef Hella echter gereserveerd-vriendelijk, geen moment was bij haar iets van intimiteit te bespeuren. Hella had vast allang begrepen dat David haar adoreerde, of — laat ik maar zeggen — gewoon wilde hebben. Ze was natuurlijk gevleid. David Koning was niet de eerste de beste. Ze wilde het spel tot op zekere hoogte meespelen, maar ze wist dat ze niet op zijn avances kon en wilde ingaan. Ze zou haar carrière nooit in de waagschaal stellen. Ze was ambitieus, had een naam als schrijfster én ze was de vrouw van een alom gerespecteerd rechter.”

 

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Het Drakendal

In dit dal
Waar draken en monsters
Ooit volwassenen en kinderen aten
Valt nu de regen met bakken uit de hemel
In een regenwoudduisternis
Bij het vallen van de avond

De donder dreunt
Heen en weer geworpen
Tussen de rotswanden
Sommige herten staan als versteend
Nog steeds met overgeërfde
Drakenangst in de ogen

Terwijl de bliksem
In de boomtoppen slaat
En onze kleine menselijke familie
Over wankele hangbruggen
En brullende beken
In ganzenpas marcheert

Aan het einde van het dal
treffen we onze auto aan
Omringd door pauwen
Die genieten ervan dat het stof
Na maanden van droogte
Eindelijk is weggespoeld

Opgelucht dat alles goed ging
Rijden we over de bergen naar huis
En zien een vuurkolom
Achter ons omhoogschieten
Als een afscheidsgroet van
Ontwakende grotten van de nacht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2018 en eveneens mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Yvonne Keuls, Hendrik Carette, Gatien Lapointe

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Gemmetje Victoria

“Hé jij, jij daar, die lange met die lange poten, jij kan wel es wat voor mij doen. Want daar zit je hier toch voor, je zit hier toch niet om uitje neus te pulleke, nou dan.” Ik keek op van mijn werktafel, die nog vol stond met ingepakte dozen, want ons opvanghuis was pas een paar dagen open. Ik zag tot mijn verbazing een tenger meisje met een sproetenkop, brutale, groenbruine ogen die alles in de gaten houden, en een opvallend mondje, gemaakt voor nietsontziend commentaar. Haar natuurlijke schoonheid overrompelde me. Ze had woeste, rossige krullen waar ze met beide handen in wroette zodat haar haren, als ze niet voor haar ogen hingen, stug overeind bleven staan. Ze lag nonchalant in een stoel en observeerde mij. Eén been had ze over de leuning geslagen. Als iemand lange poten had, was zij het wel.
“Maakes een kop koffie, man, ik heb de hele dag rondgelopen, sta niet zo stom te kijken, jij. Ik heb het tegen jou.“
We keken elkaar een poosje doordringend aan. Zwijgend. Toen zei ze “Beetje Haagse kakmadam jij, hè? Goeie familie, studie mogen doen, een beetje vrijwillig voor de maatschappij lopen klooien, beetje rondkijken inde arme wijken, altijd goed voor je naam.”
Waar kwam dat kind vandaan? Zat ze er al lang? Was ze naar binnen geslopen? De deur stond overdag open, ik had daar al eerder bezwaar tegen gemaakt, maar mijn collega-vrijwilligers in de hulpverlening vonden dat een open deur ons handelsmerk moest zijn. Iemand zonder onderdak moest bij ons ongehinderd naar binnen kunnen lopen. Ze had een wit bontjasje aan, daaroverheen een ruimvallende rode, wollen sjaal, twee rokken, één halfhoge, één korte eroverheen, een schots geruite maillot en witte sneakers. Naast haar stond een vuilniszak, volgepropt met kleren – dat nam ik aan tenminste, want ik zag er een mouw uit hangen. Ineens herinnerde ik me dat ik even tevoren iets met een smak had horen vallen. Dat moest die vuilniszak geweest zijn die ze naast haar stoel op de grond had gegooid. Omdat ik aan het telefoneren was en aantekeningen maakte, drong dat niet tot me door. Voor de zekerheid keek ik om me heen. Niemand. Niemand die kon doorgaan voor die lange met die lange poten. Ik moest degene zijn tegen wie ze sprak. Of schreeuwde, in dit geval
“Hoe heet je?” vroeg ik haar.
Ze trok een schoen van haar voet en smeet hem naar mijn hoofd. Ik kon hem nog maar net ontwijken. Hij sloeg met een klap tegen de muur achter mij. Ik sprong geschrokken op. Ze lachte had om mijn reactie..
‘Schijterd”, zei ze. Ze keek een poosje om zich heet
“Hé, dit is toch zo’n huis voor mensen die ergens uit gemieterd zijn? Soort Leger des Heils, maar dan zonder Jezus? Ik kreeg jullie adres op een briefje. Niet te vinden natuurlijk. Wie gaat er nou in de duinen zitten, waar geen tram je kan bereiken? Ik heb ten slotte maar een taxi genomen. Betaald van het geld van de sociale dienst. Haha. Lening, zelden ze. Nou, zie maar terug te krijgen.”
“Hoe heet je?”, vroeg ik weer.
“Je kan toch lezen? Staat in die stapel rapporten die daar naast die dozen ligt. Die hebben ze vooruitgestuurd. Het is de bedoeling dat je die leest.”
Ik legde mijn hand op de stapel, maar bleef haar aankijken.”

 

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Hendrik Carette werd geboren in Brugge op 17 december 1946. Zie ook alle tags voor Hendrik Carette op dit blog.

 

Kleine litanie voor een groot dichter

Poëzie fluistert met de smekende mond
van het kuise maagdelijke knaapje dat
je éénmaal éénmaal bent geweest en
dat met knikkende knieën in de portieken
en latrines van een metrostad of achter
hooizolders en broeikassen over verstorven
velden naar de polders vlucht.

Poëzie is die jeuk aan het houten been,
de zachte drift die zwelt in de te wijde
broek van de verarmde dichter die je bent
en die dagenlang brast en slempt als een
verbannen poolse graaf die de hand van
oude zeer oude hoeren kust.

Poëzie wordt het gif onder je tong
achter die niet meer zo glanzende tanden,
Poëzie schokt je elektries; trilt als een
sonore boor door het geopende dak van je
schedeltje. Poëzie zal je doden zoals een
giechelende gek zichzelf soms doodt.

 

Palimpsest

Schrijven kan ik alleen tijdens melkwitte nachten
wanneer de dagen duister zijn, de wind op wolken
jaagt en de bomen ruisen en ruisen; wanneer de geest
dus waaiende is en het water onder het kroos van
de vijvers verschaalt.

Wanneer, tijdens een lange winterherfst, een uil
de urn van zijn slaap verlaat en zware rode wijnen
plots zwart worden; zwarter dan de inkt die ik drink
aan het ondergrondse meer van de haat.

Schrijven kan ik alleen in hoekige letters met
een pen als een plumeau, languit liggend op mijn
zeer donzig bed: een gotisch ligmeubel van wat
pauweveren, champignons en mos boven een hoopje
schedels, holle beenderen en oude versteende stenen.

 

Hendrik Carette (Brugge, 17 december 1946)

 

De Canadese dichter en schrijver Gatien Lapointe werd geboren op 18 december 1931 in Québec. Zie ook alle tags voor Gathien Lapointe op dit blog.

 

Ik hoor toe aan de aarde

Wie heeft er weet van het zuivere begin
Ik ken alleen ’t naïeve wijsje van de aarde
Ik wil verstaan en ik wil zeggen met mijn lijf
Ik heb in mij de hoop van dieren

Wijs me degeen die je brood en olie delen zag
Het daglicht en al het gerei van alledag

Ik heb in mij de hoop van dieren
Ik vang in mijn hand het hart van de wereld
Er stromen vier rivieren uit de lucht
Ik houd in mijn arm de zevendaagse wereld

Wijs me degeen die je brood en olie delen zag
Het daglicht en al het gerei van alledag

Ik houd in mijn arm de zevendaagse wereld
Ik sta aan de voet van het eerste gebergte
Ik graaf naar een bron in de flank van de aarde
Er beeft een boom van duizend woorden

Wijs me degeen die je brood en olie delen zag
Het daglicht en al het gerei van alledag

Er beeft een boom van duizend woorden
Mijn oog is spiegeling van aarde
Ik vang in mijn hand het hart van de wereld
En o, ging alles maar niet voorbij

 

Vertaald door Judy Elfferich

 

Gatien Lapointe (18 décember 1931 – 15 september 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2018 en eveneens mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

90 Jaar Yvonne Keuls, Jens Fink-Jensen

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog. Yvonne Keuls viert vandaag haar 90e verjaardag.

Uit: Rapport Tommie

“In het Jan Rap Opvanghuis begeleidde ik in 1973 en 1974 een aantal jongens die mij, geheel los van elkaar, hun trieste levensgeschiedenis vertelden. Ze hadden hun jeugd doorgebracht in kindertehuizen en observatietehuizen en waren daar volgens eigen zeggen misbruikt door groepsleiders en oudere medebewoners. Zelfs de kinderrechter, met wie ze inmiddels te maken hadden gekregen, had zijn oog op hen laten vallen, helaas echter met de bedoeling om zijn eigen pedofiele neigingen ruim baan te geven. Een van hen vertelde dat hij soms op zaterdagen werd opgehaald door de chauffeur van de kinderrechter en naar het Paleis van Justitie werd gebracht. Daar gebeurde ‘van alles’ zei hij, maar hij wilde niet zeggen wat precies. In de loop der jaren groeiden de jongens uit van slachtoffertjes tot zelfbewuste jochies die zich in bovengenoemde tehuizen en in hun relatie met de kinderrechter een machtspositie hadden veroverd. Zij verkochten hun seksuele
diensten voor steeds meer geld en wanneer daar problemen door ontstonden, dreigden ze regelmatig ‘alles naar buiten te brengen’. Chanteren werd voor hen een aantrekkelijke levenswijze.
Natuurlijk was ik geschokt door de mededeling dat een kinderrechter tot hun clientèle behoorde, maar toen mij duidelijk werd dat die kinderrechter niemand minder was dan de Haagse kinderrechter mr. R. was ik verbijsterd. Deze man zat in het bestuur van het Jan Rap Opvanghuis waar ik als staflid werkte. Ik kende hem als een gevoelig, betrokken mens. Hij zette zich volledig in voor de opvang, psychische steun en resocialisering van jongeren die om welke reden dan ook tussen wal en schip terecht waren gekomen. Met deze man stond ik op vriendschappelijke voet; ik had
bijna dagelijks met hem te maken. De verhalen van de jongens kon, of wilde, ik niet geloven. Toen ik uiteindelijk toch de moed kon opbrengen om mr. R. met de verhalen te confronteren, was ik makkelijk door hem te overtuigen. Deze jongens waren crimineeltjes, ze waren gewend te liegen en te bedriegen en mensen in een kwaad daglicht te plaatsen. ‘Ik ben toch een aimabel man,’ zei
hij – en dat moest ik inderdaad toegeven – ‘ik heb ze moeten straffen voor diverse vergrijpen en daarom nemen ze wraak op mij door zulke verhalen te vertellen.’ Ik behield mijn twijfel, maar de
betreffende jongens verlieten ons opvanghuis en daarmee verloor ik de directe aanleiding om de zaak verder te onderzoeken.
Het opvanghuis ging ter ziele, door wanbeleid van diverse gemeentelijke instanties, maar helaas ook door toedoen van de bevlogen maar vaak ondeskundige medewerkers. Mijn frustraties hierover heb ik kunnen omzetten in het boek Jan Rap en z’n maten vervolgens in de gelijknamige toneelproductie (1977). Deze trok een jong publiek waardoor ik in aanraking kwam met een groot  aantal jongeren die in de problemen waren gekomen door het gebruik van drugs.”

 

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Of is het de wind?

Je ogen – zo vochtig
Of is het de wind?
Hier waar we staan
In woorden – zo serieus
En om ons heen kijken
Door het uitgestrekte land

Ik zeg – vergeet de uitgestrektheid
Denk aan de reis
Afscheid is ook aankomst
Verlangen is ook liefde
Vertel me – huil je?
Of is het de wind?

ik zou het gevoel hebben
Dat we elkaar verharden
Door de oneindige uitgestrektheid
Deze bekende stemmen
Deze rustgevende bezweringen
Of is het de wind.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2018 en eveneens mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Yvonne Keuls, Jens Fink-Jensen

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Alle Indische tantes

“lk vroeg Tante Bel of ze het prettig zou vinden wanneer Tante Toetie, Tante Mekkie, Tante Dé en Tante Bé haar zouden opzoeken. ‘Hebben ze hier clan een lift…’ vroeg ze mokkend, ‘moet je sien hoe hoog ik hier lig, zevende etage, ik krijg gewoon vrees..? Nadat ik haar gerustgesteld had en bovendien had beloofd dat ik de zusters en schoonzusters heen en weer zou brengen, klaarde ze iets op. ‘Ajo dan… ik wil wel… laat ze maar morgen komen allemaal… en vraag of ze saté voor mij maken..? ‘Maar u heeft toch dieet?’ zei ik haar. ‘Ach… flauwekul dat dieet, waarom moet ik op dieet, ik heb toch niks aan mijn maag, ik lig hier voor mijn benen…’ De volgende dagen sjouwde ik dc andere tantes naar het ziekenhuis. Zonder dat ik één woord over de saté had gerept, hadden ze zelf begrepen dat Tante Bel zonder Indische kostjes het niet lang maken zou. Met rantangs (etensdragers) vol stapten ze bij mij in de auto -een fles sherry kon ik nog net onderscheppen – en het hele bezoekuur werd er door alle tantes gegeten. Dc pannetjes circuleerden, de kippenbotjes werden verzameld en de kamer van Tante Bel rook al spoedig naar een zeer goed florerend Indisch restaurant. Na vijf dagen ‘observatie’ mocht Tante Bel naar huis. Als de dokter tenminste voor elf uur bij haar was gekomen. Was dat niet het geval, dan mocht ze pas de volgende dag naar huis. Onnodig te zeggen dat ik dc vijfde dag om elf uur in haar kamer stond. Tante Bel zat gepakt en gezakt op haar bed met een zo ontevreden gezicht dat ik niet lang hoefde te raden. ‘De dokter is nóg niet geweest.: riep ze meteen, ‘ze denken zeker dat ik niks te doen heb… Ik zit hier al van negen uur af te wachten… Ik bel naar beneden en dan krijg ik zo’n zuster, ik seg tegen haar: is die dokter van jullie soms dood… als hij niet gauw komt dan wil ik hem ook niet meer sten… Brutale meid… weet je wat ze ség? Ze seg: De dokter is in vergadering, rustigjes wachten mevrouw… Nou… ik heb haar goed de waarheid verteld, wie dénkt ze wel dat ze is, ze heeft nog steeds mijn sherry niet teruggegeven…’ En pruilend ging Tante Bel achterover leunen. ‘Nou heb ik mij voor niks opgemaakt met bedák (poeder)… onbetrouwbare mensen zijn dat hier… ik ga nooit.. nóóit meer naar zo’n ziekenhuis… als ik dan dood moet liever in mijn eigen bed…’ Dan, met een onderzoekende blik naar mij: ‘Heb jij sherry meegenomen…’ Ik schudde ontkennend mijn hoofd. ‘Ach…’ zei Tante Bel, ‘aan jou heb ik ook niks… soeda… ga maar naar huis en als je mc morgen komt halen, doe dan éindélijk wat ik jou ség: één fles sherry van Albert Geijn… meer vraag ik niet, dan kan ik als ik thuis kom tenminste meteen drinken…’

 

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De Deense schrijver, dichter, fotograaf en componist Jens Fink-Jensen werd geboren op 19 december 1956 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jens Fink-Jensen op dit blog.

 

Het huis van de tiran

Deze vergulde kamers
Zijn zo volkomen somber
En verlaten door dromen
Dat je alleen het kraken
Van de voetstappen in de hal hoort
Nadat ze allemaal de persoon verlaten hadden
Zolang ze dat nog konden

Zelfs het licht kwam niet meer terug
Door de kogelvrije luiken
Niemand gaat naar binnen of naar buiten
Door de overwoekerde deur
Alleen een boom strekt zijn takken uit
Door het dak
Alsof de kleinste beweging
Te voorkomen is

Niet eens het touw
Om zijn eigen nek
Vermag hij verder
Te bedwingen
En hij voelt niet
De kiemen die de takken
Naar hem uitstrekken
Met de geur van
Vergeving en lente.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jens Fink-Jensen (Kopenhagen, 19 december 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2018 en eveneens mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Alphonse Boudard, John Kennedy Toole, Jules de Goncourt

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Harem

“Jakob en Mac zaten regelmatig met hun gastheren en -dames bij het kampvuur. De Samen speelden op hun mondharp en zongen liederen die voor Mac toen klonken als Zwitsers gejodel.* Op hun beurt vertolkten Jakob en hij (tweede stem) een doorleefd nummer van Tom Waits, dat Jakob opdroeg aan alle Samense vrouwen, Loikja in het bijzonder. Later in de tent zou ze hem passend bedanken voor zijn mooie lied. Wat de Saamse vrouwen van Mac vonden heeft de overlevering nooit gehaald, noch of hij viel voor de charmes van Saamse meisjes. Tijdens deze maand dacht mijn vader vaak aan zijn moe-der, iets wat hem verbaasde, want in de jaren ervoor had hij dat nauwelijks gedaan. In Stockholm raakte Neder-land steeds verder weg, zijn moeder leek verdwenen uit zijn gedachten. Aan het begin van hun reis had Jakob hem ’s avonds bij het vuur zomaar om een foto van zijn moeder gevraagd. Mijn vader lichte. Alsof hij die in zijn portemon-nee had zitten. Hierop had Jakob zijn portemonnee getrok-ken en Mac foto’s laten zien van zijn dierbaren, Cilla, zijn ouders, zijn broers. Mac moest bekennen dat hij geen foto’s van zijn familieleden bij zich had, noch hier in Lapland, noch in Stockholm. Misschien dat zijn moeder die dagen daarom steeds vaker in zijn gedachten kwam. Hij hoorde zichzelf dingen aan haar uitleggen, dingen over zijn leven, over hoe het ging en wat hij meemaakte. Niet dat hij serieus dacht dat zijn moeder ergens rondzweefde, maar hij vertelde haar in gedachte dingen die hij zou hebben verteld nog had geleefd. door de ogen van zijn gestorven moeder. Mac leerde dat volgens de Samen ieder mens zijn Padje-lanta zoekt, zijn eigen beloofde hoogvlakte. Hij dacht te be-grijpen wat ze hiermee bedoelden (en vertelde dit aan zijn moeder). Gespeend van luxe en stadse geneugten ontdekte hij de fotografie. Hoe je polaroids moest maken, belichting controleren, diafragma instellen, scherpte-diepte bepalen, maar veel meer nog: hoe je moest kijken. Jakob Sjëberg liet hem zien waarnaar hij zocht, wat zich in het licht verbor-gen hield, hoe je de wereld kon veranderen door simpelweg door je knieën te zakken, hoe je ook kon kijken door je ogen half dicht te doen. Een maand later reden Jakob en Mac terug naar Stock-holm, met op de achterbank vijftien luchtdicht verpakte dozen fotomateriaal. Mac had geen zin om weer bij Tenn-stopet aan te kloppen voor een slaapplaats, laat staan bij een fascistoïde jeugdherberg. Jakob stelde voor dat hij zijn afgetrapte rugzak bij hem thuis zou stallen, op voorwaarde dat Mac hem zou helpen in zijn donkere kamer. Mac zei ja, hoewel hij geen idee had wat een doka inhield. Zelfs vandaag de dag heeft Mac tegen beter weten nog steeds een functionerende donkere kamer in de Melkerij, ter herinnering aan een strijd die al lang geleden is verloren.”

 


Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Alle Indische tantes

“Tante Bel
Ik kreeg het bericht dat Tante Bel ter observatie opgenomen was in het ziekenhuis Leyenburg. Er ging een schok door mij heen, want ineens besefte ik dat Tante Bel er eentje was van een uitstervend ras. Het ras van de ‘Indische tantes’. Ik heb mij gelukkig mogen prijzen dat ik van zeer nabij hun leventje heb kunnen aanschouwen. Na de oorlog kwamen ze omstreeks hun vijftigste jaar naar Holland en ik heb ze nooit zien veranderen. Als oud-Atjehstrijders hokten ze bij elkaar, hadden het over vroeger, organiseerden makanans en slamatans (eetpartijen) en hielden elkaar op de been. Ze waren met een stuk of twaalf en er zijn er nu nog vijf over: Tante Toetie, Tante Meldde, Tante Dé, Tante Bé en Tante Bel. Toen ik Tante Bel opzocht in het ziekenhuis zat ze rechtop in bed, gehuld in een doorzichtig nylon nachtgewaad — net een piano die in plastic is verpakt. `Zo, bén je daar eindelijk…’ zei ze op verwijtende toon, ‘ik lig hier al twee dagen en die mevrouw naast mij doet niks anders dan snurken… Kijk voor mij even waar ze mijn fles sherry hebben gelegd…’ ‘Sherry…??’ vroeg ik, maar Tante Bel viel meteen in: ‘Ik kom hier met mijn koffertje met al mijn medicijn en mijn nieuwe nachtpon en de zuster maakt meteen mijn koffer open, nog vóór ik die sherry uit mijn nachtpon kon halen. Ze ség: mág niet… en ze neemt mee… In die kast daar, geloof ik, heeft ze gedaan… ajo dán, ga kijken’… In ‘die-kast-daar’ lag natuurlijk geen sherry en Tante Bel wilde razend het bed uit komen. ‘Wat is dat hier voor een instelling…’ zei ze, ‘mijn fles sherry van Albert Geijn wég… ik zal die dokter wel es wat vertellen.’ Op de een of andere manier kreeg ik haar weer terug in de kussens, maar aan haar gemopper kon ik geen einde maken. `Vanmorgen ook… komt de dokter met een paar ventjes er bij… kan niet eens gewoon groeten… seg meteen: doe uw mond open… al die tijd sta ik met open mond en al die ventjes kijken… Gisteren precies hetzelfde… allemaal kijken-kijken… ik seg: ik weet niet wat u wil, maar u mag nog maar één keer kijken ja en dán is het afgelopen…”

 


Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)
De schrijfster bij de “Indische tantes” op het Frederik Hendrikplein in Den Haag

 

De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Zie ook alle tags voor Jón Kalman Stefánsson op dit blog.

Uit: Zomerlicht, en dan komt de nacht (Vertaald door Marcel Otten)

“Nu hadden we haast geschreven dat het bijzondere van het dorp is dat het niet bijzonder is, maar dat is natuurlijk niet helemaal waar. Er zijn beslist andere plaatsen waar de meeste huizen niet ouder zijn dan negentig jaar, plaatsen die ook niet kunnen pochen op een of andere beroemde persoonlijkheid, iemand die heeft uitgeblonken in sport, politiek, de zakenwereld, literatuur of in de misdaad. We lijken echter op andere plaatsen iets vóór te hebben – er is hier namelijk geen kerk. En ook geen kerkhof. Desalniettemin zijn er herhaaldelijk pogingen ondernomen om verandering in deze uitzonderingstoestand te brengen en een kerk zou onmiskenbaar een stempel op de omgeving drukken; het zachte gelui van kerkklokken kan neerslachtige mensen doen opleven en klokken dragen boodschappen van de eeuwigheid met zich mee. Op kerkhoven groeien bomen, en in de bomen zitten vogels die zingen. Solrun, de directeur van de lagere school, heeft tweemaal geprobeerd handtekeningen te verzamelen om drie eisen kracht bij te zetten: een kerk, een kerkhof en een priester. Ze heeft niet meer dan dertien namen bij elkaar gekregen, hetgeen niet voldoende is voor een priester, laat staan voor een kerk en al helemaal niet voor een kerkhof. Wij sterven natuurlijk zoals ieder ander, velen hier bereiken echter een hoge leeftijd, verhoudingsgewijs zijn er nergens in het land meer mensen boven de tachtig, wat misschien als bijzonderheid nummer twee is aan te merken. Op z’n minst tien dorpsbewoners naderen de leeftijd van honderd jaar, de dood lijkt hen te zijn vergeten en we horen ze ’s avonds giechelen als ze minigolf spelen op het grasveld achter het bejaardentehuis. Niemand is erin geslaagd een verklaring te vinden voor die hoge gemiddelde leeftijd, maar of het nou ligt aan de voeding, de levensinstelling, de ligging van de bergen, we hebben ongetwijfeld de hoge leeftijd te danken aan de afstand naar het kerkhof en daarom aarzelen wij om Solruns petitie te ondertekenen, in ons achterhoofd ervan overtuigd dat degenen die het wel doen hun eigen doodvonnis tekenen, dat ze rechtstreeks de dood oproepen. Dat is natuurlijk regelrechte onzin, maar zelfs de grootste flauwekul kan overtuigend werken als de dood in het geding is.
Voor de rest valt er niets opmerkelijks over ons te vertellen.”

 

 
Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)
Kerstsfeer in in Reykjavík

 

De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Frank Martinus Arion overleed op 27 september jongstleden. Zie ook alle tags voor Frank Martinus Arion op dit blog.

Uit:Afscheid van de koningin

“De koningin was er ook de laatste keer dat ik in Songo was. Met de prins. Een groep binnen- en buitenlandse journalisten, onder wie ik, sleepte vier dagen achter haar aan door het hele land: Haar eerste staatsbezoek aan deze west-afrikaanse republiek. Ze is tweemaal zo groot als Nederland, met 3 miljoen inwoners. Het aantal blanken, eerst zo’n 30.000, is sinds de onafhankelijkheid van deze voormalige franse kolonie, in 1960, meer dan verdubbeld; een tendens die men in talrijke vroegere kolonies kan waarnemen.
Dit rechthoekige land, met de korte kant aan de kust, gelegen tussen Sierra Leone en Guinea, heeft een opklimmend profiel. Aan de kust, de laagvlakte met mangrovebossen en moerassen, waar ook wat rijst verbouwd wordt. Dan volgt, een vijfhonderd kilometer het land in, het plateau, met talrijke bossen. Daarna begint de bergrug die doorloopt in Guinea, met de bergwouden.
De Fransen hebben een verdedigingsverdrag met Songo en daarom in Midden-Songo, nabij Jélé, een militaire basis. De voornaamste etnische groepen zijn de Mandingo en Bambara in het zuiden en westen; de Peul in het noorden en oosten, naast allerlei andere kleinere stammen die ook in de aangrenzende landen, Guinea in het noorden, Mali in het oosten en Sierra Leone in het zuidoosten, te vinden zijn.
De laatste dag van dat bezoek van hare majesteit herinner ik me heel goed. Toen werden verschillende verdragen tussen Nederland en Songo getekend, o.a. een voor de verzorging van een heel nieuw communicatie-systeem door Philips, en een voor de participatie van Nederland in de exploitatie van de bergwouden in het noorden, bij Naniké en Basula, samen met de franse maatschappijen die tot nog toe in deze sector het monopolie hadden. Een ware economische triomf!
’s Avonds gaf de president een afscheidsbal voor hare majesteit in zijn feeërieke, glazen paleis; gelegen – vanuit de zee gezien – op de rechteroever van de Baï, een zijarm van de Niger die, binnenkomend vanuit Guinea, dwars door een groot gedeelte van Songo stroomt, en dwars ook door de aan de Atlantische Oceaan gelegen hoofdstad, Tamina. De kleding was gala. De koningin droeg een wit, lang, inheems gewaad vol zorgvuldige en kostbare borduursels, die ze van een van de stammen in het binnenland gekregen had.
Die president, president Gaston Senyo Wawili, is nu dood. Twee dagen geleden is hij gewoon in een hotelkamer in Tamina opgeblazen. Daarom ben ik nu onderweg daarheen. Djalo Betò, die tot nog toe vice-president is geweest, is hem direct opgevolgd.”

 


Frank Martinus Arion (17 december 1936 – 27 september 2015)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en schilder Paul Snoek werd geboren in Sint-Niklaas op 17 december 1933. Zie ook alle tags voor Paul Snoek op dit blog.

 

Sprookje

Toen ik klein was
met jong mooi haar
bouwde ik ergens
een kaartenhuis
in een dal
onder de wind

de muren waren ruiten
het dak was van klaver
en voor de deur
stond hartenvrouw

maar nooit
in mijn sprookje
vond Sneeuwwitje
een prins
die bleef.

 

Gedicht 856

een jong dichter is een tramper
zonder moederhaven
hij west in het oosten
hij noord in het zuiden

een jong dichter zoekt
zichzelf in de spiegel
hij noemt de poolster
het noordelijke zuiderkruis

een jong dichter is een lege
schildersezel die slechts
de pijnletters vond
van het tweede alfabet

 

 
Paul Snoek (17 december 1933 – 19 oktober 1981)

 

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Hans Henny Jahn op dit blog.

Uit: Perrudja

“Da es nunmehr entschieden ist, daß ich die Geschichte des mehr schwachen als starken Menschen schreibe; und manche vielleicht willens sind, trotz der mehr ungewissen als gewissen Moral zu lesen, wird die Forderung gegen mich erstehen, den Feigling, wie man sagen wird, oder den Untüchtigen, mit dem Beginn seines Eintritts in das Leben zu schildern. Hinzuzufügen, wer seine Eltern, welchen Aussehens Menschen sie waren (weiß braun gelb oder schwarz), auch wohl, welche Eigenschaften an Leiblichem und Geistigem sie ihm vererben konnten. Und weiter, wie er, der doch ganz in der Gestalt eines Menschen geboren, vertraut mit ihren Gebräuchen wurde, gebunden an zehn millionen Übereinkünfte, als Nutznießer der abermals millionenhaften Abstraktionen, Erfindungen sich einfand, hineinwuchs in die Einrichtungen dieser menschlichen Welt. Wie er den ersten Schrei getan, das erste Mundspitzen gelernt, um den Saft aus den Brüsten der Mutter zu trinken, sich abgefunden mit der Funktion seines Leibes, seiner Sinne. Daß sein Fleisch, an glühendes Eisen gehalten, verbrennt. Gelernt, gesetzmäßige, aber geringgeachtete Verrichtungen auf gewisse Stunden und Örtlichkeiten zu beschränken. – An all das erinnert der Mensch, dieser Perrudja, sich nicht. Er ist um der einfachen, durch Erfahrung zu gewinnenden Erkenntnisse und Ordnungen willen nicht geprügelt worden (außer im Erfahren selbst). Er erinnert sich deshalb nicht. Er erinnert sich nicht an das Mundspitzen über den Brustwarzen der Mutter. Vielleicht gar ist sie an seiner Geburt gestorben; und er hat den Mund über dem Euter eines Tieres gespitzt. Er weiß seine Geburt nicht. Wer auch wüßte sie, wenn er sie nicht mit Bewußtsein dem Herzen der Eltern, träumend in ihrer Nähe, abgelauscht? Ob auch in späten Jahren Ungewißheit ihn hätte antreiben können, nachzuforschen, wie bald hätte sein Trieb nach Zuversichtlichem erlahmen müssen. Exakter war die Historie nicht: An einem entlegenen Ort der Welt, ohne die Kontrolle glaubwürdiger Dritter wurde seine Geburt notifiziert als ein Akt, der die Willkür eines Meineides nicht ausschloß. Bastard, Sproß einer glücklichen, jäh endenden Ehe, gehaßtes oder geliebtes Kind blutschänderischer Liebe, das geboren wurde wie alle anderen Kinder auch, wenn Armut nicht zur Peinigung und Strafe treibt, konnte er sein.“

 

 
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959)
Op de cover van een literair tijdschrift

 

De Franse schrijver Alphonse Boudard werd geboren op 17 december 1925 in Parijs. Zie ook alle tags voor Alphonse Boudard op dit blog.

Uit: Manouche se met à table

“C’est Bat, Jean-Baptiste Biaggi, l’avocat qui est à l’origine de ce livre. On se connaît, avec Bat, depuis la nuit de l’Occupation… l’époque de l’O.C.M., des commandos de France. On a guerroyé ensemble contre les Teutons flingueurs. Il était mon capitaine. Ensuite, devant quelques tribunaux, pas du tout d’exception, il est devenu mon bavard comme on dit en argot de prison. n m’a défendu avec son immense talent et surtout avec son coeur, qu’il a gros comme ça… un vrai soleil ! Sans lui, du gnouf, je m’en serais farci double ou triple ration. Avec mes éponges bectées aux termites, je ne m’en serais peut-être jamais sorti. — Tu devrais écrire un nouveau livre sur Manouche… il m’a dit un jour. J’avais lu le bouquin de Peyrefitte, bien sûr… ça me paraissait glandilleux de me lancer sur ses traces, au cher maître des Ambassades et des Clés de Saint-Pierre. Le sujet, si j’ose me permettre, était dépucelé. Certes, Roger Peyrefitte avait fait surtout du Roger Peyrefitte… une brillante chronique de son style enveloppant, enveloppé… Saint-Simon de nos dernières Républiques ! Il l’avait léchée sa Manouche, c’était tout de même du joli turf littéraire. Je reconnais, je suis l’amateur vraiment dépourvu de préjugés. D’après Biaggi, quelque chose manquait cependant… d’indéfinissable en un sens… un certain ton… la voix de Manouche… sa façon particulière de jacter, d’envoyer le vanne à la cantonade. Ça, Peyrefitte, malgré tout son talent, ne l’avait pas rendu. Ce n’est pas dans ses cordes. Il y a des choses qui s’apprennent dans les hautes écoles, rue Saint-Guillaume, les mondanités de la Canière, dans les boudoirs du Vatican… et d’autres qu’on n’attrape qu’au coin des rues, dans les culs de basse fosse… les cars de police, les cocktails savate et châtaignes quai des Orfèvres… j’en passe et des plus cloaqueuses. Manouche, ce qui a fait Manouche, c’est surtout Carbone, François-/ le-Notaire, Didi-le-Portoricain… les rades de malfrats… Ce qui l’a marquée d’une façon indélébile, c’est son passage dans le milieu. Elle n’a vraiment aimé d’amour que des voyous. Manouche, c’est avant tout un personnage de la grande truanderie… comme autrefois Casque d’Or… une princesse au royaume d’Argot. Elle a beau nous raconter qu’elle est une enfant des écoles chrétiennes… elle pousse un peu, la grosse chérie, elle veut nous faire prendre le Berreta de Spirito pour une surprise en chocolat. Philippe Bouvard, les anciennes élèves de Notre-Dame-de-Sion, il les invite pas si souvent à ses télévises. Tout de même, je manquais très franchement d’enthousiasme pour aller au casse-pipe devant les mitrailleuses de la critique. Après m’sieur Peyrefitte, j’allais raconter quoi sur Manouche ? Sa biographie était déjà faite. »

 


Alphonse Boudard (17 december 1925 – 14 januari 2000)

 

De Amerikaanse schrijver John Kennedy Toole werd geboren op 17 december 1937 in New Orleans. Zie ook alle tags voor John Kennedy Toole op dit blog.

Uit: Een samenzwering van idioten (Vertaald door Paul Syrier)

“Toen hij weer opkeek zag hij dat de zon onder aan Canal Street boven de Mississippi onderging. De klok van Holmes wees bijna vijf uur. Hij stond al enkele zorgvuldig verwoorde beschuldigingen bij te vijlen om zijn moeder tot berouw, of in ieder geval in verwarring, te brengen. Hij diende haar regelmatig haar plaats te wijzen.
Ze had hem in de oude Plymouth naar de stad gebracht, en terwijl zij bij de dokter over haar artritis praatte had Ignatius bij Werlein enige bladmuziek voor zijn trompet en een nieuwe snaar voor zijn luit gekocht. Daarna was hij naar de Penny Arcade aan Royal Street afgedwaald om te zien of er nieuwe speelautomaten waren bijgekomen. Hij was teleurgesteld geweest toen hij ontdekte dat het mechanische miniatuurhonkbalspel verdwenen was. Misschien werd het alleen maar gerepareerd. De laatste keer dat hij ermee had gespeeld had de slagman het niet gedaan en had de directie hem, na een woordenwisseling, zijn dubbeltje teruggegeven, ook al waren de mensen van de Penny Arcade laaghartig genoeg geweest om te suggereren dat Ignatius het honkbalspel zelf kapot had gemaakt door er een schop tegen te geven.
Terwijl hij zich concentreerde op het lot van het miniatuurhonkbalspel maakte Ignatius zijn wezen los van de fysieke werkelijkheid van Canal Street en de mensen om hem heen en merkte zodoende niet de twee ogen op die hem hongerig vanachter een van de pilaren van D.H. Holmes bekeken, twee treurige ogen die blonken van hoop en verlangen.
Was het mogelijk het apparaat in New Orleans te repareren?
Waarschijnlijk wel. Maar het was ook denkbaar dat het naar een oord als Milwaukee of Chicago of een andere stad moest worden gestuurd, wier naam Ignatius met efficiënte reparatiewerkplaatsen en permanent rokende fabrieken associeerde. Ignatius hoopte dat het honkbalspel tijdens het vervoer zorgvuldig behandeld zou worden, dat geen van de kleine spelers schilfers verf zou verliezen of verminkt zou raken door toedoen van bruut spoorwegpersoneel dat vastbesloten was de spoorwegen tot het einde der tijden te ruïneren met schadeclaims van expediteurs, spoorwegpersoneel dat vervolgens in staking zou gaan en de ondergang van de Illinois Central zou bewerken.”

 

 
John Kennedy Toole (17 december 1937 – 26 maart 1969)

 

De Franse schrijver Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jules de Goncourt op dit blog.

Uit: Germinie Lacerteux (Door Jules en Edouard de Goncourt)

« Quelque temps après, son frère était arrêté et enfermé à l’hôtel Talaru avec les autres fermiers généraux. Sa mère, prise de terreur, avait vendu follement, pour le prix des glaces, l’hôtel du Petit-Charolais où il logeait : payée en assignats, elle était morte de désespoir devant la baisse croissante du papier. Heureusement, M. de Varandeuil obtenait des acquéreurs, qui ne trouvaient pas à louer, la permission d’habiter les chambres servant autrefois aux gens d’écurie. Il se réfugiait là, sur les derrières de l’hôtel, dépouillait son nom, affichait à la porte, selon qu’il était ordonné, son nom patronymique de Roulot, sous lequel il enterrait le de Varandeuil et l’ancien courtisan du comte d’Artois. Il y vécut solitaire, effacé, enfoui, cachant sa tête, ne sortant pas, rasé dans son trou, sans domestique, servi par sa fille et lui laissant tout faire. La Terreur se passa pour eux dans l’attente, le tressaillement, l’émotion suspendue de la mort. Tous les soirs, la petite allait écouter par une lucarne grillée les condamnations du jour, la Liste des gagnants à la loterie de sainte Guillotine. À chaque coup frappé à la porte, elle allait ouvrir, en croyant qu’on venait prendre son père pour le mener sur la place de la Révolution, où son oncle avait été déjà mené. Vint le moment où l’argent, l’argent si rare, ne donna plus le pain : il fallut l’enlever presque de force à la porte des boulangers ; il fallut le conquérir par des heures passées dans le froid et le vif des nuits, dans la presse et l’écrasement des foules, faire queue dès trois heures du matin. Le père ne se souciait pas de se risquer dans cet amas de peuple. Il avait peur d’être reconnu, de se compromettre avec une de ces foucades qui auraient échappé n’importe où à la fougue de son caractère. Puis il reculait devant l’ennui et la dureté de la corvée. Le petit garçon était encore trop petit, on l’eût écrasé : ce fut à la fille que revint la charge de gagner chaque jour le pain des trois bouches. Elle le gagna. Son petit corps maigre perdu dans un grand gilet de tricot à son père, un bonnet de coton enfoncé jusqu’aux yeux, les membres serrés pour retenir un reste de chaleur, elle attendait en grelottant, les yeux meurtris de froid, au milieu des bousculades et des poussées, jusqu’au moment où la boulangère de la rue des Francs-Bourgeois lui mettait dans les mains un pain que ses petits doigts, raides d’onglée, avaient peine à saisir. »

 

 
Jules de Goncourt (17 december 1830 – 20 juni 1870)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn blog van 17 december 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Lieve

“Liv had de toneelacademie in Maastricht gedaan, Bison de toneelschool in Amsterdam. Hoewel iedereen in het wereldje het ontkende was er wel degelijk een doorleefde animositeit tussen beide kampen. Er waren in het land natuurlijk nog meer opleidingen van niveau, maar uiteindelijk ging het altijd om de vraag: Amsterdam of Maastricht, de ‘Cambridge en Oxford van het Nederlandse toneel’ zoals een criticus ooit schamperde.
Bij de eerste casting voor de film Lieve had Liv als tegenspeler een gedreven jongeman die vlak daarvoor in Maastricht was afgestudeerd. Hoe ze ook haar best deed: ze vergat steeds zijn naam. De jongen speelde volgens dezelfde methode die Liv was bijgebracht en mede daarom klikte het zeer. Samen deden ze voor haar gevoel een geweldige auditie. Prompt werd Liv uitgenodigd voor de tweede castingronde; haar ambitieuze tegenspeler kreeg te horen dat men van zijn interpretatie had genoten, maar ‘dat hij op beeld te pregnant overkwam’. In gewone taal betekende dit dat hij te lelijk was voor de rol. Toen Liv later het hele script had gelezen was ze blij dat Bison was gecast.
Bij Livs tweede casting was de regisseur zelf aanwezig. Noah Boudrin was de jonge ster van de Nederlandse cinema. Hij had al drie speelfilms op zijn naam, bijna een miljoen bezoekers, vijf Kalveren, vier Nederlandse Lichten, drie internationale prijzen en een nominatie voor een Gouden Beer. In Amerika had hij een paar commercials gedraaid en iedereen wist dat een avontuur in Hollywood een kwestie van tijd was. Noah was bij zijn vierde project toe aan wat hij in interviews had aangekondigd als ‘eindelijk mijn persoonlijke verhaal’. Hij wilde in Lieve het tragische verkeersongeluk van zijn vriendin verwerken, een Vlaamse actrice die een al even grote belofte was geweest als hij.
Lieve Vanlieve had de hoofdrol gespeeld in Sub, Noahs spraakmakende debuut, een rauwe maar vrolijke schets van de onmogelijke liefde tussen een prostituee en een politicus anno de jaren nu. De subsidieloze film kostte volgens de producent ‘geen drol’ en hoewel de film nog ouderwets in zwart-wit was geschoten op een restvoorraad echt celluloid kwamen er meer dan vierhonderdvijftigduizend mensen naar de bioscoop, wat mede te danken was aan Lieves ongeremde persoonlijke overgave.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford”

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Lieve

“Uitgerekend op de eerste draaidag van Lieve moesten ze de scène spelen waar ze beiden het meest tegen opzagen. Overigens zonder dat ze dat van elkaar wisten. Zelfs zonder dat ze elkaar persoonlijk kenden. Ze woonden al twee jaar in dezelfde stad, waar ze dezelfde winkels, koffiehuizen, feesten en premières bezochten. Achteraf gezien was het vreemd dat ze elkaar nooit tegen het lijf waren gelopen in de nachtkroegen waar ze met hun collega’s na afloop van voorstellingen en opnames samenschoolden. Dat ze elkaar niet kenden voelde later als een hoger ingrijpen. Het moest zo zijn, hun ontmoeting. Althans, dat vond hij.
Uiteraard had zij Bison gezien in Vertedering, de Nederlandse Oscarinzending waarin hij de hoofdrol speelde van een filosofische postkamermedewerker die tijdens zijn lunchpauze een doos met kittens had gevonden. Het was zijn grote doorbraak, en natuurlijk spraken ook zijn uiterlijk en bijzondere voornaam bij het grote publiek tot de verbeelding. Zijn ouders — jong in de jaren tachtig — hadden de naam Bison voor hem gekozen omdat hij was verwekt op doortocht over de prairies van Amerika. ‘Bison blijft plakken’, kopte Vice bij de juichrecensie van zijn debuutrol. Sindsdien werd hij door meisjes- en vrouwenbladen genoemd in lijstjes met cuties en begeerlijke vrijgezellen. Een foto van Bison van Beerschot gezeten in zijn sierlijke zwarte Triumph cabrio uit 1967 — een sportwagentje dat hij zichzelf had toegestaan na het succes van Vertedering — was dat jaar de meestbekeken foto van een Nederlandse acteur, aldus een onderzoeksbureau dat dit soort zaken bijhield (of verzon).
Op zijn beurt kende hij Liv Minnema eigenlijk niet, behalve haar gezicht en naam. Ze was het model van een opvallende mascarareclame en hij wist dat ze was vernoemd naar Liv Ullmann. ‘De Nederlandse Liv’ werd ze in de Volkskrant betiteld. Toen ze de naam bedacht had haar moeder uiteraard niet kunnen vermoeden dat haar dochter daadwerkelijk uiterlijke overeenkomsten met Ingmar Bergmans lievelingsactrice zou delen. De uiteenlopende rollen die Liv bij Het Zuidwestelijk had gespeeld, waren door kenners lovend besproken. Bison had geen van haar voorstellingen gezien. Met enige afgunst had hij gelezen dat Liv werd getipt voor de tweejaarlijkse Jonge Toneelturk, een ereprijs die hij niet had gekregen toen zijn naam een paar jaar geleden rondging.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek”

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Dahag, lieve vrienden!

“Tussen die Amsterdamse geniaaltjes zat ik er maar een beetje zwijgend bij. Ik luisterde naar hun felle debatten, ik glimlachte onzichtbaar om hun aandoenlijk principiële meningen, ik grinnikte onhoorbaar om de stroom literaire monstruositeiten, terwijl ik ondertussen dacht: Waar is bij mij dat Ware Vuur gebleven? Ik stel me deze vraag wel vaker, meestal als ik in een stadsbus zit tussen de trouwe belastingbetalers op weg naar mijn ‘schrijfateliertje’ in de binnenstad, of als ik mij door een regenbui en een windhoos naar het ziekenhuis wring om mijn gezondheid te verpesten met een wurgende dienst van zeven aaneengesloten nachten. Hallo Dostojevsky, hoor ik een stem dan zeggen, waar zijn wij nu helemaal mee bezig?
Tom Lanoye schrijft in zijn gedicht ‘Het vuurpeleton’ uit de bundel Hanestaart (wanneer schrijft een van jullie aankomende wetenschappers dáár eens een afstudeerscriptie over?): ‘Waarom heb ik mijzelf tot schrijven geprogrammeerd, terwijl ik weet dat het me afleert om te leven? Ik kan mij niet meer geven […] of ik zit mezelf over mijn eigen schouder te observeren, op zoek naar een groot literair verband.’
Zoals ik al zei ben ik tijdens de ascetische stemming waarin ik mijzelf de afgelopen maanden gebracht heb tot de conclusie gekomen dat ik alle vreselijke moedwillige ontberingen (dat slopende nachtritme, die minimale verdiensten, die voortdurende beschimpingen, dat voortdurende opgehemel waarmee ik me geen raad weet, die liefdesbrieven, dat ‘afgeleerde leven’) natuurlijk niet onderga om gratis voor Vooys en andere ‘Ware Vuur’-loze blaadjes te schrijven ten koste van eventuele prachtige romans. Met andere woorden: dit is mijn laatste column, want ik ga weer aan het werk.
‘Wij moeten 100.000 boeken schrijven, met z’n allen, en om ter dunst.’ schrijft Lanoye in ‘Het vuurpeleton’, waarna hij besluit met: ‘Ik wou dat ik kon geloven in kunst.’ Ik wou dat ik dat ook kon. Doei, lieve mensen.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt”

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: De Wake

“De Sonfjället ligt als een statige platte hoed in het landschap. Ik parkeerde de auto aan de rand van het bos. Er liep een slingerend paadje omhoog, met trollenbruggetjes over elfenbeekjes die van de reuzenberg stroomden. Margot stelde voor om een poging te wagen de top na al die jaren alsnog te bereiken.
‘Voor wie?’ vroeg ik. Mijn geldingsdrang, ik geef het toe, was er in al die jaren niet op vooruitgegaan.
‘Voor onszelf,’ zei ze, en ze wachtte mijn antwoord niet af. Na een paar meter riep ze pesterig dat ik toch niet voor niets mijn bergschoenen had aangetrokken.
De stilte in het bos rond de berg was onvoorstelbaar. Het woud, dichtbegroeid en donker, had iets magisch. Ik begrijp waarom de oervolken elkaar hier eeuwenlang verhalen hebben verteld over gnomen, trollen en elfen, want die passen wonderwel bij de ijle sfeer tussen de bomen. Ergens moest er een enorme geluidsmagneet hebben gestaan die alle klanken wegtrok. We hoorden vrijwel niets, behalve onze voetstappen.
Haar ademhaling. Mijn hartenklop.
In de bergen rond Härjedalen lopen lynxen, wolven en bruine beren (een van de laatste bruineberenpopulaties in Europa). Op de Sonfjället zouden de beesten af en toe zijn te zien. Toen we hier vijfentwintig jaar geleden rondtrokken hebben we geen beer gespot, althans dat herinner ik me niet. De mensenschuwe beren verschuilen zich in het woud, hoewel ze zich soms tonen als ze over de rotsen van de ene hoek naar de andere trekken. Margot had vorige week in een reisgids gelezen dat de beren niet vaak worden waargenomen, maar dat hun aanwezigheid kan worden afgeleid uit poepresten en afdrukken van hun klauwen in de bomen.
‘Kom,’ zei ze, toen ik me bij haar had gevoegd. ‘Misschien treffen we wel beren op ons pad.’

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford”