Gustav Freytag en Isaak Babel

De Duitse schrijver en journalist Gustav Freytag werd geboren op 13 juli 1816 in Kreuzburg. Zijn vader was arts en burgemeester. Freytag bezocht het gymnasium in Oels en studeerde taalkunde in Breslau (bij August Heinrich Hoffmann von Fallersleben) en in Berlijn. Van 1839 tot 1847 was hij privaatdocent in Breslau. In 1848 werd hij hoofdredacteur van “Die Grenzboten”, een tijdschrift uit Leipzig. Onder zijn leiding werd het een toonaangevend nationaal-liberaal blad. Hij raakte bevriend met hertog Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha, die hem in 1854 de titel Hofrat verleende. In 1867 werd Freytag in de Rijksdag van de Noord-Duitse Bond gekozen, maar hij verliet drie jaar later al de politiek. Tijdens de Frans-Duitse Oorlog was hij in de jaren 1870-1871 rapporteur voor de Pruisische kroonprins Frederik Willem. Gustav Freytag was een van de meestgelezen schrijvers van de 19e eeuw. Hij overleed op 30 april 1895 in Wiesbaden.

 

Bilder aus der deutschen Vergangenhei

I
Aus dem Klosterleben

Von Klöstern und Bischofsitzen verbreitete sich eine Bildung, die in ihrer Literatur noch fast ganz lateinisch, in ihren praktischen Forderungen fast ganz deutsch war. Mit neuer Kraft betätigte der Christenglaube seine Macht als Kulturträger. Allerdings auf eine Weise, welche uns fremdartig erscheint; denn es war Fügung, daß gerade die Richtung, welche unserer Bildung am wenigsten heimisch ist, die weltverachtende Aszese, den Völkern des Mittelalters weltliche Kultur und irdisches Heil begründen sollte.

Christus und die Apostel hatten nicht in der Einsamkeit härenes Gewand getragen, sondern ihr Leben darangesetzt, Lehrer der Völker zu werden. Aber aszetischer Eifer, in dem jüdischen Glauben wie in den heidnischen Kulten des Orients seit alter Zeit geschäftig, drang auch in die milde Christenlehre.

Aus den sittenlosen Städten Ägyptens, wo uralte Superstition sich mit griechischen und orientalischen Kulten widerwärtig gemischt hatte, wo raffinierte Sinnlichkeit auch die Christgläubigen verdarb, zogen sich die frommen Büßer hinweg in die Wüsten längs dem Niltal. Dort am Saum der bewohnbaren Welt errichteten sie ihre Zellen, um darin betend zu kauern, oder einen Säulenschaft, um zu Gottes Ehre darauf zu stehen.

Gustav Freytag (13 juli 1816 – 30 april 1895)

 

Hij werd geboren op 13 juli 1894 in Odessa, een belangrijke havenstad (nu in Oekraïne) aan de Zwarte Zee. In 1905 overleed zijn grootvader tijdens een massale pogrom, waarbij zo’n 300 Joden de dood vonden. Isaak Babel zelf overleefde de pogrom door de hulp van zijn buren. Midden jaren 20 keerde Babel terug naar Odessa. Daar begon hij aan het werk waarmee hij het meest bekend zou worden: De Odessa Vertellingen, een serie humoristische korte verhalen over de onderwereld in de wijk Moldavanka in Odessa, met als één van de hoofdpersonen de gangsterbaas Benja Krik. In 1925 emigreerde zijn vrouw met zijn dochter naar Frankrijk. Door de toenemende druk vanuit de communistische partij om de voorgeschreven stijl van het socialistisch realisme te volgen, werd Babel steeds minder productief. Na de dood onder verdachte omstandigheden van zijn beschermheer Maksim Gorki in 1936, en de start van de Grote Zuivering, raakte Babel er steeds meer van overtuigd dat ook zijn tijd was gekomen. In mei 1939 werd hij gearresteerd en overgebracht naar de Loebljanka gevangenis. De aanklacht luidde spionage voor de Fransen. Alle manuscripten werden in beslag genomen. Na een schijnproces werd Babel ter dood veroordeeld. Hij werd neergeschoten in de Boetirka gevangenis. Pas op 23 december 1954, een jaar na Stalin’s dood en bijna 15 jaar na de executie, werd Babel postuum in ere hersteld.

Uit:  THE DEATH OF DOLGUSHOV

 

“The curtains of battle were moving toward the city. At noon, Korochaev, in a black cloak, the disgraced commander of the fourth division, fighting alone and seeking out death, flew past us. On the run he shouted to me:

“Our communications links are broken! Radziwillow and Brody are in flames!”

And he galloped off, fluttering, all black, with eyes like coal.

On the plain, flat as a board, the brigades were repositioning themselves. The sun was rolling along in the crimson dust. The wounded, in ditches, were snacking. Nurses were lying on the grass and singing quietly. Afonka’s scouts were roaming the field, searching out the dead and uniforms. Afonka passed by within two feet of me. Without turning his head he said:

“They smacked us right in the face. Ain’t no doubt about it. They’re thinking of changing the divisional commander. The soldiers don’t trust him.”

The Poles came up to the forest three versts from us and set up their machine guns nearby. Bullets whine and scream. Their lament grows unendurably. Bullets wound the earth and dig into it, trembling with impatience. Vytyagaichenko, commander of the regiment, snoring in the sunshine, cried out in his sleep and woke up. He got on his horse and rode off to the lead squadron. His face was crumpled, in red streaks after his uncomfortable sleep, and his pockets were full of plums.

“Son of a bitch,” he said angrily and spit a seed out of his mouth. “What a hell of a mess. Timoshka, pull out the flag!”

“Shall we get going?” asked Timoshenko, taking the staff out of the stirrup and unfurling the banner, which had a star on it and some wording about the Third International.

“We’ll see what’s up there,” Vytyagaichenko said. Then he suddenly let out a wild yell: “Girls, to your horses! Squadron commanders, get your men together!”

 

Isaak Babel (13 juli 1894 – 27 januari 1940)

Stefan George en Max Jacob

Stefan George werd geboren op 12 juli 1868 in Büdesheim. Hij was de zoon van een wijnbouwer aan de Rijn. Reeds vroeg had hij de drang dichter te worden; tijdens zijn leven reisde hij voortdurend door Europa en woonde maar zelden langer dan een maand op dezelfde plek. In 1889 kwam hij in Parijs in contact met de leidende Franse dichters uit die tijd, onder wie Stéphane Mallarmé en Paul Valéry. Een jaar later publiceerde hij zijn eerste cyclus, Hymnen, in een zeer hermetische, persoonlijke stijl, die hem zou blijven kenmerken. In 1891 maakte George in Wenen kennis met Hugo von Hofmannsthal, met wie hij een sterke band ontwikkelde, waaraan Hofmannsthal zich echter op zachte wijze poogde te onttrekken. George publiceerde tussen 1892 en 1919, in een zeer beperkte oplage en in sterk gestileerde druk, een tijdschriftje in Wenen, Blätter für die Kunst; uit het intellectuele lezerschap dat hij hiermee verwierf, vormde zich een hechte kring van twaalf bewonderaars, die George als een soort meester vereerden. Zijn werk is van veeleer beperkte omvang, en geheel lyrisch;behalve enkele vertalingen van onder andere Dante, Shakespeare en Ibsen schreef George groots opgezette cycli van gedichten.

Komm in den totgesagten park und schau

Komm in den totgesagten park und schau:
Der schimmer ferner lächelnder gestade,
Der reinen wolken unverhofftes blau
Erhellt die weiher und die bunten pfade.

Dort nimm das tiefe gelb, das weiche grau
Von birken und von buchs, der wind ist lau,
Die späten rosen welkten noch nicht ganz,
Erlese küsse sie und flicht den kranz,

Vergiss auch diese lezten astern nicht,
Den purpur um die ranken wilder reben
Und auch was übrig blieb von grünem leben
Verwinde leicht im herbstlichen gesicht.

 

Eingang

Du stets noch anfang uns und end und mitte
Auf deine bahn hienieden · Herr der Wende ·
Dringt unser preis hinan zu deinem sterne.
Damals lag weites dunkel überm land
Der tempel wankte und des Innern flamme
Schlug nicht mehr hoch uns noch von andrem fiebern
Erschlafft als dem der väter: nach der Heitren
Der Starken Leichten unerreichten thronen
Wo bestes blut uns sog die sucht der ferne ..
Da kamst du spross aus unsrem eignen stamm
Schön wie kein bild und greifbar wie kein traum
Im nackten glanz des gottes uns entgegen:
Da troff erfüllung aus geweihten händen
Da ward es licht und alles sehnen schwieg.

 

Du schlank und rein wie eine flamme

Du schlank und rein wie eine flamme
Du wie der morgen zart und licht
Du blühend reis vom edlen stamme
Du wie ein quell geheim und schlicht

Begleitest mich auf sonnigen matten
Umschauerst mich im abendrauch
Erleuchtest meinen weg im schatten
Du kühler wind du heisser hauch

Du bist mein wunsch und mein gedanke
Ich atme dich mit jeder luft
Ich schlürfe dich mit jedem tranke
Ich küsse dich mit jedem duft

Du blühend reis vom edlen stamme
Du wie ein quell geheim und schlicht
Du schlank und rein wie eine flamme
Du wie der morgen zart und licht

Stefan George (12 juli 1868 – 4 december 1933)

 

Max Jacob werd op 12 juli 1876 geboren in Quimper. Hij was dichter, schrijver en schilder. Zijn jeugd bracht hij door in zijn geboorteplaats. Daarna vestigde hij zich in Parijs waar hij vaak te vinden was op Montmartre. Hij was van joodse afkomst maar hij liet zich in 1915, 40 jaar oud, dopen. Aanleiding daarvoor was een visoen. Nadat hij van 1921 tot 1928 al een teruggetrokken leven had geleid in het Benedictijns klooster Saint-Benoît-sur-Loire keerde hij er in 1936 weer terug. Op 24 februari 1944 werd hij na het bijwonen van de ochtendmis door de Gestapo gevangen genomen. Hij stierf op 5 maart 1944 in het kamp Drancy aan een longontsteking.

 

Mille  regrets

J’ai retrouvé Quimper où sont nés mes quinze premiers ans
Et je n’ai pas retrouvé mes larmes.
Jadis quand j’approchais les pauvres faubourgs blancs
Je pleurais jusqu’à me voiler les arbres.
Cette fois tout est laid, l’arbre est maigre et nain vert
Je viens en étranger parmi des pierres
Mes amis de Paris que j’aime, à qui je dois
D’avoir su faire des livres gâtent les bois
En entraînant ailleurs loin des pins maigres ma pensée
Heureuse et triste aussi d’être entraînée
Plutôt je suis de marbre et rien ne rentre. C’est l’amour
De l’art qui m’a fait moi-même si lourd
Que je ne pleure plus quand je traverse mon pays
Je suis un inconnu : j’ai peur d’être haï.
Ces gens nouveaux qui m’ignorent, je crois qu’ils me haïssent
Et je n’ai plus d’amour pour eux : c’est un supplice.  

Max Jacob (12 juli 1876 – 5 maart 1944)

In memoriam Hubert Lampo

In Memoriam

De Belgische schrijver Hubert Lampo is op 85-jarige leeftijd overleden. Hubert Lampo werd op 1 september 1920 geboren in Het Kiel, Antwerpen. Zie ook alle tags voor Hubert Lampo op dit blog.

Uit: De man die onderdook

“Toen, voor de eerste maal tijdens dit hele avontuur, heb ik me angstig gevoeld, – een korte wijl althans. De lamp had ik gedoofd; het gevoel van haar lichaam onder mijn vervoerde handen had me reeds te veel geschenen en ook enige schroom had me er trouwens toe gedreven. Hoewel er aanvankelijk een diepe loomheid over me kwam, huiverde er plots een dwaze twijfel door me heen en schielijk trok ik de hand terug, waarmede ik nog steeds haar flanken streelde. Gruwzaam stond het beeld van de oude vrouw in de trein me weer voor de geest.
Ik rilde en schoof terzijde, beluisterde met tot in de keel bonzend hart haar moeizame, enigszins ruige adem, welke me aan deze van een asthmalijder denken deed. Aarzelend zocht opnieuw mijn hand haar lichaam. Mijn spieren versteven van louter walg, mijn koude huid trok samen: langzaam onder mijn aanraking voelde ik dit begerenswaardige lichaam verslappen tot een massa zonder innerlijke weerstand of veerkracht, terwijl een weeë, ongezonde geur van ouderdom en organische ontbinding me tegensloeg. In een uiterste inspanning richtte ik me op, verliet het ledikant en rukte de dichtgeschoven gordijnen open. Het weefsel verpulverde in mijn bevende greep. Een kille schemering vulde het vertrek en met walg herkende ik de matrone uit de trein, kwalachtig in haar vetplooien, weerzinwekkend in haar onbeschaamde, blauw dooraderde naaktheid.

Nauwelijks kon ik een kreet van verbijstering en afkeer onderdrukken en wilde vluchten, ofschoon ik niet wist waarheen.
Hier vallen mijn herinneringen stil. Wat er verder met me gebeurd is, weet ik niet, – of veeleer: ik kan geen vrede nemen met wat ik weet. Trouwens, waarom zou ik me in speculatieve beschouwingen verdiepen? Ik weet, dat er een wereld is, die verder reikt dan het koele uiterlijk der dingen, verder dan de grens van onze zintuigen, mijn onbekende vriend. Je zoudt me kunnen vragen, wat er achteraf met me gebeurd is, hoe ik terug de weg vond, naar wat wij hovaardig de werkelijkheid noemen. Hierop kan ik alleen antwoorden, dat ik het niet weet en het nooit weten zal. Waar de tijd stilvalt en we onderduiken in het verzonken continent, – wellicht het land waarheen de armen van geest wederkeren, rijker dan één van ons het vermoeden kan -, dat in ons is, baat de redenering met onze schamele praemissen van één en één is twee niet meer. Daarom, ik bid je, stel me geen verdere vragen thans en weet, dat ik je onuitsprekelijk dankbaar ben voor je geduld… Ik moet je nu vaarwel zeggen, – of neen, tot wederziens, want wie weet of ééns, ééns…”

 

Hubert Lampo (1 september 1920 – 12 juli 2006)

 

Zie het bericht in De Standaard

 

 

Léon Bloy / Herman de Man / Marjan Berk

Léon Marie Bloy werd geboren op 11 juli 1846 in Périgueux. Het visionaire genie van deze christelijke waarheidsfanaticus, van de “eeuwige bedelaar”, gelovige katholiek en strijdbare geest werd pas na zijn dood erkend en gewaardeerd. Bloy geldt als wegbereider van de “renouveau catholique”. De visionair Bloy, door de protestantse theoloog Walter Nigg “de blaffende hond van God” genoemd, geldt als een van de radicaalste critici van het verburgerlijkte Christendom aan het eind van de 19e eeuw. Als extatisch verheerlijker van de armoede verschijnt zijn positie nu, in de 21e eeuw, als de antithese tegen de vermaak –en consumptiemaatschappij.  Bloy stond als “nar in Christo” voor een naar het verleden gerichte utopie. Hij wilde terug naar het Oerchristendom en propageerde een radicale navolging van Christus in totale armoede.

Uit: Le Désespéré  

 

“_Quand vous recevrez cette lettre, mon cher ami, j’aurai achevé de tuer mon père. Le pauvre homme agonise, et mourra, dit-on, avant le jour.

 

Il est deux heures du matin. Je suis seul dans une chambre voisine, la vieille femme qui le garde m’ayant fait entendre qu’il valait mieux que les yeux du moribond ne me rencontrassent pas et qu’on m’avertirait_ quand il en serait temps.

 

_Je ne sens actuellement aucune douleur ni aucune impression morale nettement distincte d’une confuse mélancolie, d’une indécise peur de ce qui va venir. J’ai déjà vu mourir et je sais que, demain, ce sera terrible. Mais, en ce moment, rien ; les vagues de mon coeur sont immobiles. J’ai l’anesthésie d’un assommé. Impossible de prier, impossible de pleurer, impossible de lire. Je vous écris donc, puisqu’une âme livrée à son propre néant n’a d’autre ressource que l’imbécile gymnastique littéraire de le formuler.

 

Je suis parricide, pourtant, telle est l’unique vision de mon esprit ! J’entends d’ici l’intolérable hoquet de cette agonie qui est véritablement mon oeuvre, — oeuvre de damné qui s’est imposée à moi avec le despotisme du destin ! “

 

 

Léon Bloy (11 juli 1846 – 3 november 1917)

 

“In Hoenkoop, achter den IJsselstroom, daar ligt een zware kruishoef met breede lage stalling, twee vijfroei’s hooibergen, zomerhuis en open wagenschuur, te midden van het vette land. Water-Snoodt is die woning geheeten. Dat is het onbezwaard bezit van de oude vrouw Beijen, de weeuw van Rijk Beijen verscheiden, die al zijn baasjaren Hoofdingeland, later Heemraad van de Vereenigde Waterschappen is geweest.”

Zo begint Het wassende water, het bekendste boek van de schrijver Herman de Man. De Nederlandse schrijver Herman de Man (1898-1946) werd geboren in Woerden als Salomon Herman Hamburger. Zoals zijn werkelijke naam reeds verraadt waren de ouders van De Man joods. Na de ulo in Oudewater ging Herman de Man werken in de textielzaak van zijn vader. In 1916 verhuisde het gezin naar Gouda waar de vader van Herman een winkel in tweedehands huisraad begon. Herman de Man debuteerde in 1922 met de roman “Aardebanden”. De bekendste roman van Herman de Man is “Het wassende water” uit 1925. Hierin wordt de geschiedenis verteld van een boerenzoon, die strijdt tegen het water en tegen zijn dominante moeder. De roman werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en veel later voor de t.v. verfilmd. In 1938 werd zijn werk bekroond met de Tollensprijs. In het eerste oorlogsjaar verliet Herman de Man zijn vrouw en kinderen. Aanvankelijk wilde hij naar Nederlands-Indië, maar via Lissabon kwam hij in Londen terecht, waar hij ging werken voor Radio Oranje. In 1943 kreeg hij de leiding over de Curaçaose Radio-Omroep. Na terugkomst in Nederland kreeg Herman de Man te horen dat zijn vrouw en vier kinderen in Duitsland waren vergast. De oudste zoon was in Frankrijk gefusilleerd. De Man kon niet meer schrijven en werd directeur van een auto- en motorbedrijf in Eindhoven. Hij kwam om bij een vliegtuigongeluk op Schiphol in 1946.

deman

Herman de Man  (11 juli 1898 – 14 november 1946)

 

Marjan Berk werd geboren op 11 juli 1932 in Zeist als Marie-Janne van Baaren. Op haar achttiende ging zij de verpleging in, maar drie jaar later werd ze toegelaten tot de toneelschool. Vele jaren was ze werkzaam bij cabaret (Lurelei), toneel, musical en televisie (rol als geesje Zoet in Oebele). Ze was in de jaren ’60 ook presentatrice van een NTS-zondagmiddagprogramma “Monitor”. Ook speelde ze een rolletje in Grijpstra & De Gier (mevrouw Grijpstra). Later ging ze zich toeleggen op het schrijven van boeken, verhalen en series voor radio en televisie. De meest bekende serie waarvoor ze het scenario schreef was Vrouwenvleugel, die van 1993 tot 1995 werd uitgezonden

Citaat:

“Het leuke van fietsen is, dat je dicht genoeg bij de grond zit om de kleinste bloemetjes goed te kunnen zien, maar hoog genoeg boven de wereld om een staat van onthechtheid te bereiken’. 

(In FietsActief, juni 2000)

Marjan Berk (Zeist, 11 juli 1932)

Marcel Proust / Gerhard L. Durlacher

Marcel Proust werd geboren op 10 juli 1871. Hij was een Franse intellectueel, romanschrijver, essayist en criticus. Zijn vader was een bekende hoogleraar in de medicijnen. Zijn moeder kwam uit een rijke Joodse familie. Vanaf zijn negende levensjaar heeft hij last gehad van astma. Op zijn 51ste stierf hij, nadat hij kou had gevat.

Zijn belangrijkste werk is À la recherche du temps perdu (Op zoek naar de verloren tijd). Proust begon het werk in 1909 en eindigde vlak voor zijn dood in 1922. De laatste drie delen zijn geredigeerd door zijn broer Robert. A la recherche du temps perdu beslaat met zeven delen zo’n 3000 pagina’s en bevat meer dan 2000 figuren. Proust wordt dankzij dit werk gerekend tot de grootse romanschrijvers van de twintigste eeuw.

Uit: Du côté de chez Swann

« Longtemps, je me suis couché de bonne heure. Parfois, à peine ma bougie éteinte, mes yeux se fermaient si vite que je n’avais pas le temps de me dire: -Je m’endors.- Et, une demi-heure après, la pensée qu’il était temps de chercher le sommeil m’éveillait; je voulais poser le volume que je croyais avoir encore dans les mains et souffler ma lumière; je n’avais pas cessé en dormant de faire des réflexions sur ce que je venais de lire, mais ces réflexions avaient pris un tour un peu particulier; il me semblait que j’étais moi-même ce dont parlait l’ouvrage: une église, un quatuor, la rivalité de François Ier et de Charles Quint. Cette croyance survivait pendant quelques secondes à mon réveil; elle ne choquait pas ma raison mais pesait comme des écailles sur mes yeux et les empêchait de se rendre compte que le bougeoir n’était plus allumé. Puis elle commençait à me devenir inintelligible, comme après la métempsycose les pensées d’une existence antérieure; le sujet du livre se détachait de moi, j’étais libre de m’y appliquer ou non; aussitôt je recouvrais la vue et j’étais bien étonné de trouver autour de moi une obscurité, douce et reposante pour mes yeux, mais peut-être plus encore pour mon esprit, à qui elle apparaissait comme une chose sans cause, incompréhensible, comme une chose vraiment obscure. Je me demandais quelle heure il pouvait être; j’entendais le sifflement des trains qui, plus ou moins éloigné, comme le chant d’un oiseau dans une forêt, relevant les distances, me décrivait l’étendue de la campagne déserte où le voyageur se hâte vers la station prochaine; et le petit chemin qu’il suit va être gravé dans son souvenir par l’excitation qu’il doit à des lieux nouveaux, à des actes inaccoutumés, à la causerie récente et aux adieux sous la lampe étrangère qui le suivent encore dans le silence de la nuit, à la douceur prochaine du retour. «  

Marcel Proust (10 juli 1871 –18 november 1922)

 

Gerhard L. Durlacher werd geboren in Baden-Baden op 10 juli 1928. Hij was een schrijver van Nederlandstalige romans. In 1937 kwam hij met zijn Joodse ouders naar Nederland toe. Gerard Durlacher werd op 3 oktober 1942 gearresteerd en via Theresienstadt naar Auschwitz gevoerd. Op 8 mei 1945 werd hij er door de Russen bevrijd. Zijn vader kwam om in Bergen-Belsen en zijn moeder in Stutthof. Hij was van 1964 tot eind 1983 docent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Durlacher schreef verscheidene andere boeken over zijn persoonlijke ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Als joods jongetje in Baden-Baden in het boek ‘Drenkeling’, en als kampgevangene in dit boek, ‘Strepen aan de hemel’. In 1994 ontving Durlacher de AKO literatuurprijs voor zijn boek ‘Quarantaine’.

Citaten:

‘In de kleine, bescheiden Rabbijn zou ik nooit de orthodoxe jongen uit het Männerlager herkend hebben. Zijn verlegenheid maakt ook mij verlegen. […] “Ik heb iets voor je meegebracht: een boekje over ons en hoe – Zijn Naam zij geprezen – ons gered heeft”. / Op de gele omslag zie ik een tekening waarin ik Yehuda’s hand herken. De tekst kan ik niet lezen, evenmin als de zinnen die hij op het schutblad heeft geschreven. / De woorden die wij wisselen zijn moeizaam. De stiltes zijn lang. Onze werelden liggen ver van elkaar en toch is er een oude band. Na nog geen uur vertrekt hij, omdat, zoals hij verontschuldigend zegt, de sabbat niet meer ver is en hij zijn plichten wil vervullen. Met gemengde gevoelens van genegenheid en twijfel kijk ik hem na. Het boekje over ons en “hoe – Zijn Naam zij geprezen – ons gered heeft” weegt zwaar in mijn hand. / Waarom ons en niet de anderen?’ (De Zoektocht, Verzameld Werk, blz. 208 -209)

‘Ik wilde – en wil – het “waarom” en het “hoe” van onze catastrofe weten en daarmee mijn eigen coördinaten leren kennen. Hoe hadden wij geleefd en overleefd, hoe was onze bevrijding, hoe onze thuiskomst? En waarom hield de wereld zich blind en doof tijdens de zwartste uren in de oorlog en daarna? Onderzoek in bibliotheken en archieven liet heel veel vragen open en heel veel antwoorden deden pijn’. (Strepen aan de hemel, Verzameld Werk, blz. 89)

Gerhard L. Durlacher (10 juli 1928 – 2 juli 1996)

Jan Neruda en Gerard Walschap


Jan (Nepomuk) Neruda werd op 9 juli 1834 geboren in Praag. Hij was journalist, schrijver en dichter. Hoewel hij van eenvoudige komaf was studeerde hij filologie, geschiedenis en rechten. Vanaf 1856 was hij medewerker van de Duitstalige Tageboten aus Böhmen, vanaf 1861 feuilletonschrijver van de Tsjechische krant Národní listy. Hij schreef meer dan 2000 feuilletons en publiceerde talrijke gedichten, sympathiseerde met de kunstenaarsgroep Máj en voelde zich verbonden met de zaak van de Tsjechische nationale wedergeboorte.

NerudaOmslag
Boekomslag

 

 

 

Jan Neruda (9 juli 1834 – 22 August
1891)

 

Gerard Walschap werd geboren op 9 juli 1898 in Londerzeel. Hij was een van de meest prominente Vlaamse auteurs van de 20ste eeuw. Hij publiceerde gedichten, toneelstukken, jeugdverhalen, meer dan vijftig romans en verhalenbundels en enkele duizenden artikelen. Meer dan vijftig jaar lang volgde Gerard Walschap de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen in België, Nederland en de rest van Europa en mengde hij zich in de debatten en polemieken. Hij wordt beschouwd als de opgemerkte vernieuwer van de romanvorm in de jaren dertig.

Citaten:

“Het relatief geluk is toch beter dan zelfs een absolute waarheid.”

“Velen krijgen meer liefde dan ze verdienen. Niemand zo veel als hij er nodig heeft.”

“Smaak is geen kwestie van meerderheid.”

Gerard Walschap (9 juli 1898 – 25 oktober 1989)

WK Finale: Twee voetbalgedichten


Ter gelegenheid van de WK Voetbalfinale vanavond twee gedichten uit de bundel Ook wij waren winnaars van Pascal Delheye en Willie Verhegghe (De Geus, Breda, 2005)

 

 

Napoli

 

Aan de baai

bewegen de wijken

onder het ritme

van de armen.

 

Van bovenaf vallen wij

in het onderwater

en betreden de stad.

 

Maradona op elke straathoek.

Schrijnen en altaren bewieroken

de man die het Noorden vernederde.

De stad voor altijd aan zijn voeten.

 

Een bedelaar draagt nummer tien.

 

De stad van chaos,

de stad vol contrast.

De stad als vulkaan,

de stad als kloppend hart.

 

Maradonapoli.

 

Boven alles verheven

San Diego,

niet alleen zijn hand is heilig.

 

Een muurschildering,

gehuld in lichtblauw,

bal aan de linkervoet,

fonkeldonker de oogopslag.

 

Niemand hier

noemt hem Pluisje.

 

 

Zeger van Herwaarden

 

* Zeger van Herwaarden (1972) is (sport)journalist bij Het Parool en dichter. Hij publiceerde onder meer in Tijdschrift Schrijven, Ninive, Mens en Gevoelens en Nymph. Hij debuteerde in 2000 met zijn bundel Zoon van alle schrijvers en trad in de jaren negentig veelvuldig op in het Amsterdamse podiumcircuit. Hij schrijft naar Sleutelaars adagium: minder is meer.

 

 

 

 

 

Diego Maradona op een muur in Napels

 

 

 

 

Jan Mulder, Belgische mustang

 

Over reïncarnatie gesproken

gaf Johanna nadenkend te kennen

dat zij graag
terugkomen wilde

als een leuk heggetje.

Haar man Jan had een andere wens:

een wilde mustang leek hem het einde,

maar, zei hij, bij voorbaat teleurgesteld,

het zal wel uitdraaien op een Belgische knol.

 

Werken als een paard lag in zijn karakter,

altijd op het doel af, langs de kortste weg,

sjouwend met hangend hoofd

en harde hoge flanken.

Tot het tijd was voor de trap,

oerhard, een uithaal met de hoef,

rechts of links – geen probleem,

want deze midvoor was vierbenig,

bslagen door zijn vader, schoenmaker,

die zoonliefs voeten maatgevoel meegaf.

 

Winschoten, waar hij geboren werd

en zichzelf schoolde op de tegels

achter huis, bracht hem

als woord misschien op het idee

dat je alleen door te schieten kon winnen.

maar dan moest wel het veld

een groen laken zijn, de kalklijnen strak,

graag nog wat boomtoppen zichtbaar

om soms even over te dromen

en een voetbalbroek die hem geestelijk

niet hinderde, anders nam hij er zelf een mee

van huis, gewassen en gestreken.

 

In de vertrekhal van vliegveld Zaventem,

met Anderlecht onderweg

voor een uitwedstrijd ergens in het Oostblok,

bracht Johanna hem op het nippertje

de jobstijding van zijn vaders dood.

Hij ging toch en zette zijn verstikkend

verdriet om in onwerkelijke voetbalhandelingen.

gedragen door zijn vader

draafde hij voort, scoorde, scoorde…vier keer.

 

 

Theun de Winter

 

 

*Theun de Winter is schrijver, dichter en journalist en publiceerde o.a. Het gras voor mijn voeten: gedichten (2000). Hij groeide op op Texel. Om te studeren verruilde hij het eiland met Amsterdam. Toch bleef hij verlangen naar de plek van zijn jeugd. Op een zolderkamer in de hoofdstad schreef hij het bekende lied ‘Terug naar de kust’.

 

 

 

 

Jan Mulder en Tonnie van Leeuwen in de kleedkamer

 

 

de La Fontaine en Shelley


De Franse schrijver Jean de La Fontaine werd op 8 juli 1621  geboren in Château-Thierry in Champagne. Hij was een tijdlang houtvester. Zijn bekendste werken zijn zijn fabels. Hiervoor haalde hij veel inspiratie uit de klassieke oudheid, zoals Aesopus en Horatius, maar ook uit de Indiase literatuur: de Pañcatantra.

Een van zijn bekendste fabels is “La cigale et la Fourmi” (De krekel en de mier) waarin een kunstzinnige krekel de hele zomer een werkende mier vermaakt met zijn gezang, waarna de mier te beroerd is om de zanger hiervoor te belonen. Hoewel La Fontaine met dit verhaal op een ironische manier de geringe waardering voor kunstenaars wilde aanklagen, werd het verhaal in later tijden meestal gebruikt als illustratie van het idee “wie niet werkt, zal ook niet eten”.

Hij werd in 1683 lid van de Académie Française.

Citaten :

« On rencontre sa destinée souvent par des chemins qu’ on prend pour l’ éviter. » 

 « La ruse la mieux ourdie peut nuire à son inventeur. Et souvent la perfidie retourne sur son auteur ».  

«  Un auteur gâte tout quand il veut trop bien faire.»

Jean de La Fontaine (8 juli 1621 – 13 april 1695)

 

Op 21 april jongstleden schreef ik al over de jong gestorven Engelse romanticus Percy B. Shelley. Vandaag is zijn sterfdag. Na een periode van rusteloos rondreizen vestigde Shelley zich in Pisa. Hier vond hij enige rust, maar niet langdurig. Terwijl hij met een vriend aan het varen was, sloeg als gevolg van een plotselinge windvlaag hun boot om en zij verdronken. Na enkele dagen spoelden de lichamen aan op het strand.

To Night

Swiftly walk o’er the western wave,
Spirit of Night!
Out of the misty eastern cave,
Where, all the long and lone daylight,
Thou wovest dreams of joy and fear,
Which make thee terrible and dear,–
Swift be thy flight!

Wrap thy form in a mantle gray,
Star-inwrought!
Blind with thine hair the eyes of Day;
Kiss her until she be wearied out,
Then wander o’er city, and sea, and land,
Touching all with thine opiate wand–
Come, long-sought!

When I arose and saw the dawn,
I sighed for thee;
When light rode high, and the dew was gone,
And noon lay heavy on flower and tree,
And the weary Day turned to his rest,
Lingering like an unloved guest.
I sighed for thee.

Thy brother Death came, and cried,
Wouldst thou me?
Thy sweet child Sleep, the filmy-eyed,
Murmured like a noontide bee,
Shall I nestle near thy side?
Wouldst thou me?–And I replied,
No, not thee!

Death will come when thou art dead,
Soon, too soon–
Sleep will come when thou art fled;
Of neither would I ask the boon
I ask of thee, belove¨d Night–
Swift be thine approaching flight,
Come soon, soon!

Percy Bysshe Shelley
(4 augustus 1792 – 8 juli 1822)

Vladimir Majakovski

De Russische dichter Vladimir Majakovski werd op 7 juli 1893 in Georgië geboren. Hij was al vroeg een aanhanger van het marxisme; op zijn vijftiende werd hij lid van de Moskouse Bolsjewistische partij. Na meerdere malen gearresteerd te zijn, richtte hij zich op de kunst en schreef zich in op een kunstacademie. Daar ontmoette hij David Burliuk die hem aanzette te gaan schrijven. In 1913 verscheen een toneelstuk, dat door een misverstand de vooruitziende titel: Vladimir Majakovski : Een Tragedie droeg. In dat jaar neemt hij ook deel aan een futuristische tournee. Deze optredens waren bedoeld als provocatie naar de provinciale bourgeoisie, waarbij soms zelfs fysiek geweld werd gebruikt. Mede dankzij het charisma van Majakovski schoten deze bijeenkomsten hun doel voorbij, het publiek genoot ervan. Dit lot delen de Russen overigens met vele andere Historische Avant-garde stromingen uit die tijd. In 1915 verhuisde Majakovski naar St. Petersburg. Hij raakte bevriend met het echtpaar Osip en Lilja Brik. Deze vriendschap is bepalend geweest voor zijn werk. Hij leerde veel van Osip, een formalistische theoreticus, maar nog belangrijker was zijn hevige verliefdheid voor Lilja. Met haar als zijn muze schreef hij vele liefdesgedichten, waarvan het poema:Ik heb lief het bekendst is. Tegelijkertijd schreef hij echter ook gedichten over sociale vraagstukken, zoals de oorlog. Majakovski was een enthousiast aanhanger van het nieuwe regime na de revolutie van 1917. Zijn gedichten werden gedeeltelijk propagandistisch. Maar hij schreef ook propagandaposters en zelfs reclamejingles voor bijvoorbeeld luiers. Dit werd door velen gezien als artistieke zelfmoord. In een poging de literaire theorieën in overeenstemming te brengen met de nieuwe ideologie werd LEF (Lef front of the Arts) opgericht. Majakovski raakt echter steeds meer teleurgesteld in het dan door Stalin geleidde regime. Dit resulteerde in twee satirische toneelstukken : The Bedbug ( Klop 1929) en The Bathouse ( Banya,1930). Deze toneelstukken mochten niet opgevoerd worden. De autoriteiten wisten niet wat ze met Majakovski aan moesten, enerzijds had hij een grote rol vervuld tijdens en na de revolutie, anderzijds was hij rebels en paste hij niet in de officiële kunstdoctrine, het sociaal-realisme. Hij werd steeds meer beperkt in zijn bewegingsvrijheid, zowel intellectueel als fysiek. Zo mocht hij niet meer naar het buitenland reizen. Deze factoren hebben waarschijnlijk een belangrijke bijdrage geleverd aan zijn zelfmoord in 1930

 

And Could You? 

 

suddenly smeared the weekday map

splashing paint from a glass;

On a plate of aspic

I revealed

the ocean’s slanted cheek.

On the scales of a tin fish

I read the summons of new lips.

And you

could you perform

a nocturne on a drainpipe flute?

 

1913

 

 

 

To His Beloved Self, the Author Dedicates these Lines  

 

Some words.

Heavy as a blow.

“Render unto Caesar what is Caesar’s- to God what is God’s.”

And one

such as I,

where shall I squeeze in?

Where is my den?

 

If only I were

small

as the great Pacific –

I’d stand up on the waves’ tiptoes

and caress the moon with my tides.

Where am I to find a beloved

equal to myself?

Such a woman has no place in the tiny heavens!

 

If only I were poor!

As a billionaire!

What’s money to the soul?

There’s an insatiable thief in mine.

All the gold in California couldn’t feed

the unbridled horde of my desires.

 

If I could only be as tongue-tied

as Dante

or Petrarch!

Turn my soul’s fire on one woman!

Make it smolder out in verse!

My words

and my love-

are a triumphal arch:

the beloveds of all ages

would pass through it gloriously,

without a trace.

 

If only I were

quiet

as thunder-

I would whimper

and, trembling, embrace earth’s decrepit cloister.

If I outroar in an enormous voice

with all the power of thunder-

comets will wring their burning hands,

and fling themselves down in despair.

 

I would crack open nights with my eye’s ray,

if only I were

dim as the sun!

I so need

to slake with my shining

the sunken bosom of the earth!

 

I will pass by,

dragging my giant-love.

In what

delirious

feverish night,

by what Goliaths was I conceived-

so big

and so useless?

 

1916

 

majakovski

Vladimir Majakovski (7 juli 1893 – 14 april 1930)

Bart Vanreusel en Felix Timmermans

Niet alleen de Tour de France is gestart. Dit is ook nog de week van de halve finales en finale van het WK voetbal en van de kwartfinales, halve finales en de finale van Wimbledon. Genoeg om je van de literatuur af te leiden, maar als je dan weer zover bent werkt het blog niet. Daarom komt Felix Timmermans twee dagen te laat aan de beurt. Ook vond ik een aardig gedicht over tennis in de bundel van “Ook wij waren winnaars” van Pascal Delheye en Willie Verhegghe. (Breda, De Geus, 2005) Bart Vanreusel is verbonden aan de K.U. Leuven. Hij is daar afdelingshoofd van de Afdeling Sociale kinesiologie en sportmanagement. Een aantal gedichten van professor Vanreusel werd gebundeld in de gedichtendoos ‘Hinkstapsprongen’, in 2000 uitgegeven bij PVLO Gent.

Tennis

alleen al het geluid van tennis heeft zijn prijs
TENEZ riepen dure dames in het lang
tijden voor een belle epoque van zomers speels vertier
voor enkelen
betaalbaar werd de heen en werende POK van
een harige bal op snaren
voor velen
prijzig de TEK van de bal die
het net niet haalt en slaat
op een stalen draad gedempt door wit canvas
schaarser nog een forehand gestut
door een KREUN en geserveerd
op een bed van schuiven gravel
exclusief de tel van de umpire in zijn stoel
FIFTEEN – LOVE klinkt droger dan wit
vooral vanuit die hoogte
nog duurder is de goedgeplaatste KUCH in het publiek
maar er is geen prijs voor de stilte
wanneer de tennisser zich kromt en spant

en een schicht langs witte lijnen schalkt
tennis blijft om opslag vragen
alleen al het geluid van tennis doet behagen

wimbledon
Wimbledon

 

Bart Vanreusel

 

Felix Timmermans werd geboren op 5 juli 1886 in Lier en is een van Vlaanderens meest vertaalde auteurs, met een uitgebreid oeuvre. Hij was het dertiende kind uit een gezin van veertien kinderen, en overleed te Lier op 60-jarige leeftijd. Hij was autodidact, en schreef toneelstukken, romans met een historisch karakter, novellen, religieus getinte werken, en gedichten. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog schrijft hij zijn bekendste werk Pallieter dat in 1916 wordt uitgegeven. In 1921 wordt dit in het Duits vertaald en uitgegeven. In 1922 krijgt hij de Staatsprijs voor Literatuur. In 1936 wordt zijn 50-jarige verjaardag zowel in Vlaanderen, Nederland als Duitsland met veel aandacht gevierd. Tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog was Timmermans redacteur van het Vlaams-nationalistische Volk. In 1942 ontving hij aan de Hamburgse universiteit de Rembrandtprijs. Als Vlaams-Nationalist en ook in Duitsland gekende schrijver was hij een graag geziene figuur bij Duitse officieren tijdens de Duitse bezetting. Na de bevrijding van Lier op 4 september 1944 werd hij verdacht van collaboratie en onder huisarrest geplaatst. De aanklacht werd zonder gevolg geseponeerd op 22 december 1946.

De blaadren rijzen door de stugge nevel 

De blaadren rijzen door de stugge nevel
er zijn geen klanken meer, er is geen lied
slechts in het dorre riet een vroom geprevel…
Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet.
Want wij zijn arm, en knagen aan ’t verleden,
en spelen met de kaarten van verdriet.
Het schoonste sprookje stelt ons niet tevreden,
en door de nevel lokt de toekomst niet.
Het leven vlood en d’ as blijft in onz’handen
’t verlangen stijgt om mede te vergaan
Doch in de weemoed blijft één lichtje branden,
het licht dat w’in de zomer overslaan,
waarvoor wij slechts, tot onze scha en schande,
rondom de wintertijd om olie gaan.

 

Sneeuw 

Klein Jesusken is opgestaan
vanuit zijn warme wiege,
en de engeltjes schudden het beddeken uit
en laten de pluimkes vliegen.
En blank gelijk de hageroos
en spelend lijk de vlinders,
zo zijgen ze alle naar beneên,
’t is al voor de arme kinders !
Klein Jesusken had medelij
met hen, in deze tijden;
want och! zij moeten toch zoveel
des nachts van koude lijden!…
Daarom trad Jeesken uit zijn bed
en liet het opentrekken;
nu kunnen d’arme kinders al
zich met de pluimkes dekken !

timmermans
 Felix Timmermans (5 juli 1886 – 24 januari 1947)