De Nederlandse dichter Jakobus Cornelis (Jacques) Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Bloem stamde uit een stijlvolle, patricische familie. Ten tijde van zijn geboorte was zijn vader burgemeester van Oudshoorn, en was diens vader, J.C. Bloem minister van Financiën in het derde ministerie-Heemskerk. De aristocratisch-traditionele levensstijl enerzijds en de bezorgde, warme verbondenheid van het gezin anderzijds, hebben de dichter voorgoed gestempeld. De kinderen kregen aanvankelijk huisonderwijs van een Franse gouvernante en bezochten eerst later de dorpsschool. Als 12-jarige ging Bloem naar de HBS in Leiden, waar hij gedurende de week in huis was bij een leraarsgezin. Hij voelde zich daar ontheemd en eenzaam, en ook dat heeft zijn sporen nagelaten. Zijn schoolcarrière was weinig indrukwekkend; hij spande zich alleen in voor de vakken die zijn belangstelling hadden: Nederlands, Frans, geschiedenis. In 1903 vestigde vader Bloem zich, 45 jaar oud na zijn vaderlijk erfdeel ontvangen te hebben, als ambteloos burger in Amersfoort. Nadat hij op zijn 19e was geslaagd, wilde hij Nederlands studeren, maar de vader verzette zich en zo zou het rechten worden. De weg naar het staatsexamen nam ook weer drie jaar in beslag, zodat in 1909 zijn studie in Utrecht kon beginnen. Het gezin was in 1904 in één slag zijn vermogen kwijtgeraakt, iets dat Bloem ervoer als een vernedering. Voor de studie koesterde Bloem niet de minste belangstelling: na talrijke mislukkingen slaagde hij eerst op 10 mei 1916 voor het doctoraal. Op 30 november vond de promotie plaats op stellingen – dezelfde waarop zijn vriend P.N. van Eyck twee en een half jaar eerder in Leiden was gepromoveerd.
In zijn burgerschooljaren al was Bloem gegrepen door de poëzie, en in 1905 deed hij een eerste poging om met een vers door te dringen tot Verweys blad De Beweging. Pas drie jaar nadien kwam zijn contact met een leeftijdgenoot die literaire aspiraties had tot stand: Jan Greshoff, en spoedig nadien ook met Van Eyck. De verzen die hij in die jaren schreef, vertoonden duidelijke invloeden van P.C. Boutens en Karel van de Woestijne, al gauw ook van Franse laat-symbolisten – onder wie vooral Charles Guérin (1873-1907) De eerste gepubliceerde verzen verschenen in De Beweging van december 1910, op de voet gevolgd door gedichten in Greshoffs Het jaar der dichters, Muzenalmanak voor 1911, en in de Utrechtse studentenalmanak.
Het einde van de studie bracht allerminst de verhoopte vrijheid: een drietal administratieve functies in Amsterdam, Almelo en weer in Amsterdam, onderging hij als een kwelling, en ze werden stuk voor stuk een mislukking. In 1920 werd Bloem nachtredacteur buitenland van de NRC. Hij zou het volhouden tot 1927. Op 12 mei 1921 verscheen eindelijk Het verlangen, vooral dank zij de krachtdadige hulp van zijn vriend Jan van Krimpen, die ook de typografie verzorgde
In 1925 ontmoette Bloem de 19-jarige Clara Eggink. Het volgende jaar trouwden zij. Vrijwel tegelijk met de geboorte van hun zoon Wim op 8 september 1927 werd Bloem ontslagen bij de NRC. In mei 1928 werd Bloem benoemd tot griffier aan het kantongerecht De Lemmer, uit welk ‘Friesch Cayenne’ hij in 1931 werd overgeplaatst naar Breukelen. Afgezien van kleine opflakkeringen in 1924/25 en 1929 (samen vijf verzen), duurde het tot 1930 voor hij weer ‘aan de schrijverij’ raakte. Dit resulteerde in het jaar daarop in de bundel Media vita.
Tussen 1934 en 1937, maar vooral in dat laatste jaar, schreef Bloem de verzen die uitkwamen als De nederlaag. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1947, al spoedig enige malen herdrukt, en daarmee kwam eindelijk ook de officiële erkenning van zijn dichterschap: Constantijn Huygens-prijs (1949), P.C. Hooftprijs (1952), en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren (1965). Na een langdurige ziekte die hem volstrekt hulpbehoevend maakte, overleed Bloem op 10 augustus 1966. Hij werd begraven in Paasloo (Overijssel).
Eerste volledige biografie van dichter J.C. Bloem
Hoewel er al heel wat over hem is geschreven, ontbrak nog een volledige biografie van Jacques Bloem. Uit oud en nieuw materiaal, zoals brieven, essays en interviews, stelde Bart Slijper een samenhangende biografie samen. Slijper promoveerde vandaag op deze biografie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zie ook mijn blog van 22 maart 2006.
Verlaine
De wereldwijzen zijn de onwijsten,
De onnoozle flinken, die vanzelf
Zich wringen in de krapste lijsten,
Zich krommen onder elk gewelf
Wat geeft het lot aan de gedweesten,
De dienenden mèt heug en meug?
Een vorm, gebootst op geijkte leesten,
Een muffe bete, een zure teug.
De wereld is een sluw belover,
Een bieder vol arglistigheid;
Maar slaat gij toe – gij houdt niets over:
Gij zijt èn koop èn koopsom kwijt.
Waarom dan ’t hart te laten derven,
Den weg langs naar het eind der reis,
En niet gelijk Verlaine sterven,
Dichter en dronken, vuil en wijs?
De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
NOVEMBER
Het regent en het is november
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.
En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.
De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is alengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.
Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan de tijd;
Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.
Insomnia
Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliet gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet-zijn geschapen.
Hoe onmachtig klinkt het schriel `te wapen’,
Waar de levenswil ten strijd mee noodt,
Naast der doodsklaroenen schrille stoot,
Die de grijsaards oproept met de knapen.
Evenals een vrouw, die eens zich gaf,
Baren moet, of ze al dan niet wil baren,
Want het kind is groeiende in haar schoot,
Is elk wezen zwanger van de dood,
En het voorbestemde doel van ’t paren
Is niet minder dan de wieg het graf.
De Vlaamse dichter en schrijver Herman Leenders werd geboren te Brugge op 10 mei 1960. Hij is licentiaat in de Germaanse filologie. Van 1983 tot 1991 woonde hij in Adegem. Sinds 1996 woont hij in Kanegem. Leenders debuteerde in 1982 met Mijn landschap, een beeldinventaris, een dichtbundel die verscheen in de Yang-poëziereeks. De dichtbundels Ogentroost (1992), Landlopen (1995) en Speelgoed (2000) verschenen bij De Arbeiderspers evenals de verhalenbundel Het mennegat (1994). Ogentroost werd bekroond met de C. Buddingh’prijs (1993), de Hugues C. Pernathprijs (1993) en de prijs van de provincie West-Vlaanderen 1995. Het mennegat werd bekroond met de prijs van de provincie West-Vlaanderen 1997.
Het huis van de dichter
Ik ben niet de dichter van een huis
of van een tuin, niet van een land of een dorp.
Ik ben niet de dichter van een vrouw,
een revolutie of een geschiedenis,
niet van een verzameling schelpen of stenen,
boeken of beelden.
Er is geen ander huis dan dit huis
geen andere tuin dan deze.
Elke vrouw die zich hierin kan vinden
elke geschiedenis die zich zal herhalen.
Er bestaat geen andere verzameling
dan woorden bijeengehouden door gedichten.
Bladspiegel
Het is een klap waar je van opkijkt.
Onder het raam ligt een vogellijkje.
Mijn fata morgana van glas:
koeien die bloeien tussen het gras
en wolken die drijven alsof ze echt zijn.
Achter het spiegelschrift van je dromen
kun je niet komen.
Dood zijn doet geen pijn.
De Vlaamse schrijver en dichter Leonard Buyst (ook wel Léonard) werd geboren in Lokeren op 10 mei 1847. Buyst was bureeloverste op het Belgisch ministerie van Binnenlandse Zaken. Onder leiding van zijn goede vriend Hendrik Conscience ontwikkelde hij zich op letterkundig gebied. Hij schreef het boek “Willem Sanger”, dat is opgedragen aan zijn vriend Conscience. Daarnaast schreef hij een zevental dichtbundels.
Naklank
O, gaarne had ik verzen veel geschreven,
die, als uit rots gehouwen, pal daar staan
en marmervast; die, wat ook al vergaan
moge in den stroom der tijden, eeuwig leven.
Alleen maar aan geniëen werd gegeven
de reuzenkracht, om machtig uit te slaan
de vleugels van den geest, en op de baan
van grootscher kunst een Vondel na te streven.
Doch klinkt mijn toon zoo vol bezieling niet,
de sterkste liefde voor mijn stamgenooten
omsluit mij eeuwig in haar machtgebied.
En gij, mijn volk, ge zult mij niet verstooten,
want het gevoel, opwellende in mijn lied,
is uit uw eigen rein gemoed gesproten.
Leonard Buyst (10 mei 1847 – ? 1918)