De Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink werd geboren op 29 mei 1935 in Vrede. In de jaren ’60 van de vorige eeuw was hij samen met Breyten Breytenbach een sleutelfiguur in de Afrikaanse literaire beweging die bekend werd onder de naam “de Zestigers”. De tot deze beweging behorende schrijvers gebruikten het Afrikaans als taal om te ageren tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Sommige boeken van André Brink werden door het apartheidsregime gecensureerd. Dientengevolge heeft Brink zijn eigen uitgeverij opgericht onder de naam Taurus, welke uitgeverij de boeken direct naar de lezers stuurde. De bekendste roman van André Brink is waarschijnlijk ‘n Droë wit seisoen/A Dry White Season, doordat het boek is verfilmd.
In het begin van Brinks schrijverschap hadden de boeken met name betrekking op de politiek van de apartheid. Zijn recentere werk geldt als postkoloniaal. André Brink heeft drie maal de belangrijkste Zuid-Afrikaanse literatuurprijs gewonnen, de CNA Award. Ook is hij twee maal genomineerd voor de Booker Prize, te weten in 1976 en 1978. In 1980 ontving hij de Martin Luther King Prize en in Frankrijk de Prix Médicis Étranger.
Uit: De bidsprinkhaan
‘Cupido Kakkerlak werd niet op de gewone manier uit zijn moeders lichaam geboren, maar uitgebroed uit de verhalen die ze vertelde. Deze verhalen namen vele vormen aan. Volgens een ervan was zijn moeder een maagd, smalletjes en dun als een riem, en had iedereen pas in de gaten dat ze zwanger was toen de nietige boreling ter wereld kwam. In een andere versie was ze juist zichtbaar en kolossaal zwanger, een bizar lange tijd, wel drie tot vier jaar, voordat de berg een muis baarde.’
De Engelse letterkundige, schrijver en journalist Gilbert Keith Chesterton werd geboren in Londen op 29 mei 1874. Hij verdedigde in zijn geschriften de waardigheid van de menselijke persoon tegen alle mogelijke ‘ismen’. Zijn scherpe, met humor geladen aanvallen bezorgden hem grote populariteit, maar ook talrijke vijanden. Hij is ook de auteur van Father Brown.
Chesterton is “de prins van de paradox” genoemd. Hij schreef een nonchalant, geestig proza dat afgeladen was met verbluffende formuleringen.Hij is een van de weinige christelijke schrijvers die evenveel bewonderd en geciteerd wordt door vrijzinnige als conservatieve christenen en ook door veel niet-christenen. De religieuze en politieke opvattingen van Chesterton zelf waren trouwens zo genuanceerd dat ze niet goed onder de vrijzinnige of conservatieve vlag onder te brengen zijn.
Uit: The innocence of Father Brown
“If I have in any degree conveyed the atmosphere of this appalling hotel, the reader may feel a natural wonder as to how I came to know anything about it, and may even speculate as to how so ordinary a person as my friend Father Brown came to find himself in that golden galley. As far as that is concerned, my story is simple, or even vulgar. There is in the world a very aged rioter and demagogue who breaks into the most refined retreats with the dreadful information that all men are brothers, and wherever this leveller went on his pale horse it was Father Brown’s trade to follow. One of the waiters, an Italian, had been struck down with a paralytic stroke that afternoon; and his Jewish employer, marvelling mildly at such superstitions, had consented to send for the nearest Popish priest. With what the waiter confessed to Father Brown we are not concerned, for the excellent reason that that cleric kept it to himself; but apparently it involved him in writing out a note or statement for the conveying of some message or the righting of some wrong. Father Brown, therefore, with a meek impudence which he would have shown equally in Buckingham Palace, asked to be provided with a room and writing materials. Mr. Lever was torn in two. He was a kind man, and had also that bad imitation of kindness, the dislike of any difficulty or scene. At the same time the presence of one unusual stranger in his hotel that evening was like a speck of dirt on something just cleaned. There was never any borderland or anteroom in the Vernon Hotel, no people waiting in the hall, no customers coming in on chance. There were fifteen waiters. There were twelve guests. It would be as startling to find a new guest in the hotel that night as to find a new brother taking breakfast or tea in one’s own family. Moreover, the priest’s appearance was second-rate and his clothes muddy; a mere glimpse of him afar off might precipitate a crisis in the club.”
G. K. Chesterton (29 mei 1874 – 14 juli 1936)
De Hebreeuwse dichteres, schrijfster en letterkundige Leah Goldberg werd geboren in Königsberg (Pruisen) op 29 mei 1911.Ze woonde later in Kaunas (Litouwen) en studeerde aldaar en in Duitsland, waarbij ze zich toelegde op filosofie en Semitische talen. Zij studeerde af aan de Universiteit van Bonn in 1933, vlak voordat ze vertrok naar het toenmalig Britse mandaatgebied Palestina in 1935. Aanvankelijk werkte ze
als literair adviseur voor het nationale theater Habimah en als redactrice voor uitgeverij Sifriat Hapo’aliem (‘de arbeidersbibliotheek’). In 1954 werd ze hoogleraar literatuur aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Vanaf 1963 was ze het hoofd van het departement van vergelijkende literatuur aan dezelfde universiteit.
PINE
Here I will not hear the voice of the cuckoo.
Here the tree will not wear a cape of snow.
But it is here in the shade of these pines
my whole childhood reawakens.
The chime of the needles: Once upon a time –
I called the snow-space homeland,
and the green ice at the river’s edge –
was the poem’s grammar in a foreign place.
Perhaps only migrating birds know –
suspended between earth and sky –
the heartache of two homelands.
With you I was transplanted twice,
with you, pine trees, I grew –
roots in two disparate landscapes.
TO A PICTURE OF MY MOTHER
Your picture is so calm. You are other:
Proud, a bit, and embarrassed at being – my mother.
Accompanying me with a tear and a yielding smile
You never ask: “Who?”
You never wondered, never raged, when I came
To you daily demanding: “I need!”
With your own hands you gave all
Only because I am – me.
More than I, you remember today
My childhood’s sorrows, and what your soul knew then:
The day your grown daughter would come to you,
She would bring with her grief that had grown up too.
Yes. I’ll come broken, and not ask how you are.
I’ll not cry in your arms, not whisper: “Mama!”
You’ll know then:
He who left me was dearer to me than you,
And you’ll never ask: “Who?”
Vertaald door Rachel Tzvia Back
Leah Goldberg (29 mei 1911 – 15 januari 1970)
De Franse schrijfster Anne Marie Louise d’Orléans, hertogin van Montpensier, werd geboren op 29 mei 1627 in Parijs. Zij was de erfgename van een rijk hertogdom en na de dood van haar moeder niet alleen de welvarendste vrouw van Frankrijk, maar ook de vrouw met de hoogste rang in Frankrijk, na de koningin. Zij kreeg de bijnaam La Grande Mademoiselle. Diverse keren verzette zij zich tegen huwelijksplannen die zowel haar ouders als de koninklijke familie voor haar beraamden. Tweemaal werd zij in de ban gedaan. Pas toen zij 57 was kon zij eindelijk trouwen met de man van haar keuze, maar het huwelijk bleek niet het gedroomde paradijs en na drie jaar scheidde zij weer. In haar laatste levensjaren wijdde zij zich aan het voltooien van haar memoires, waarmee zij dertig jaar eerder begonnen was en die na haar dood in 1729 in Amsterdam werden uitgegeven. Deze bestrijken een groot deel van het leven en de regeerperiode van Lodewijk XIV.
Uit: MÉMOIRES
« La cour étoit fort agréable alors : les amours du roi pour madame de Hautefort,1 qu’il tâchoit de divertir tous les jours, y contribuoient beaucoup. La chasse étoit un des plus grands plaisirs du roi ; nous y allions souvent avec lui : madame de Beaufort [sc. Hautefort(?)], Chemeraut2 et Saint-Louis, filles de la reine, d’Escars,3 sœur de madame de Hautefort, et Beaumont4 venoient avec moi. Nous étions toutes vêtues de couleur, sur de belles haquenées richement caparaçonnées, et, pour se garantir du soleil, chacune avoit un chapeau garni de quantité de plumes. L’on disposoit toujours la chasse du côté de quelques belles maisons, où l’on trouvoit de grandes collations, et au retour le roi se mettoit dans mon carrosse entre madame de Hautefort et moi. Quand il étoit de belle humeur, il nous entretenoit fort agréablement de toutes choses. Il souffroit dans ce temps-là qu’on lui parlât avec assez de liberté du cardinal de Richelieu ; et une marque que cela ne lui déplaisoit pas, c’est qu’il en parloit lui-même ainsi. »
Anne d’Orléans de Montpensier (29 mei 1627 – 5 april 1693)