Belcampo, Hart Crane, Hans Fallada, Ernest Hemingway, Brigitte Reimann

De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren op 21 juli 1902 als Herman Pieter Schönfeld Wichers. Zie ook mijn blog van 21 juli 2006.

Uit:  Het grote gebeuren

“Onze aardbol is rond en alom heerst op haar het woeden der geschiedenis.

Revoluties golven, tronen wankelen, kronen rollen, bommen vallen, kreten stijgen op, bloed vloeit.

  Maar één gemeente ken ik, die daar ligt, nog even onberoerd als op de dag der schepping — Rijssen.  Wat zeg ik?  Rijssen ligt?  Nee, Rijssen lag, want Rijssen is niet meer, niets is meer, ook jij lezer, bent niet meer.  Lees dit verhaal en weet, dat je niet meer bent.

  Rijssen dan.  Een brede gordel van heide en veen hield elk wereldberoerends buiten, nooit plofte een bom, nooit stak een bajonet binnen Rijssens grenzen, nooit had een tijdelijke en dus valse leuze op Rijssenaren vat.  Wel waren er eens wallen, maar vóór de tachtigjarige oorlog begon, had men die al weer gesloopt.  `Tachenteg joar, dat doert oons vuls te lange,’ zal wel een

van de raadsleden gezegd hebben, `doar doore vie neet an met, allo jongs, dale met ’t spil.  De stadsreggen ku’w der neet méér met vespolln.’

  Stadsrechten hadden ze, maar de stallen bleven in de huizen, de mesthopen bleven aan de voordeur, koeien en varkens bleven zich in de straten bewegen en droegen op hun wijze tot het plaveisel bij, ook al kwam er in ’t laatst een grote fabriek.  En met zulke dingen kan zo’n stadje in de wereld nooit wat worden, evenmin als een mens, die geen afstand wil doen van zijn plaatselijk accent.

  Maar voor zichzelf was Rijssen alles, Rijssen was bijna een autarkie. Er was hout en leem voor huizen, er werd gesponnen en geweven, er waren akkers en weiden, er was turf.  Alleen moest er eenmaal in de dertig jaar een molensteen uit Bentheim komen.”

 

belcampo

Belcampo ( 21 juli 1902 – 2 januari 1990)

 

De Amerikaanse dichter Hart Crane werd geboren op 21 juli 1899 in Garrettsville, Ohio. Toen hij zestien was publiceerde hij zijn eerste gedicht. De High School maakte hij niet af, maar op de leeftijd van zeventien jaar kreeg hij van zijn ouders de toestemming om zich in New York op een studie voor te bereiden. Hij werkte toen als journalist en als bediende in een apotheek. In New York schreef hij reclameteksten. Hij wisselde vaak van woning en leefde samen met vrienden op verschillende farms in het zuiden van Connecticut. Met een Guggenheim beurs was hij in staat om in Mexico en op de Caribische eilanden te leven en te werken. Hij pleegde in 1932 zelfmoord door van het schip S.S. Orziba in de Golg van Mexico te springen. Zijn lichaam werd nooit gevonden.

To Brooklyn Bridge

 

How many dawns, chill from his rippling rest
The seagull’s wings shall dip and pivot him,
Shedding white rings of tumult, building high
Over the chained bay waters Liberty—

 

Then, with inviolate curve, forsake our eyes
As apparitional as sails that cross
Some page of figures to be filed away;
—Till elevators drop us from our day …

 

I think of cinemas, panoramic sleights
With multitudes bent toward some flashing scene
Never disclosed, but hastened
to again,
Foretold to other eyes on the same screen;

 

And Thee, across the harbor, silver-paced
As though the sun took step of thee, yet left
Some motion ever unspent in thy stride,—
Implicitly thy freedom staying thee!

 

Out of some subway scuttle, cell or loft
A bedlamite speeds to thy parapets,
Tilting there momently, shrill shirt ballooning,
A jest falls from the speechless caravan.

 

Down Wall, from girder into street noon leaks,
A rip-tooth of the sky’s acetylene;
All afternoon the cloud-flown derricks turn …
Thy cables breathe the North Atlantic still.

 

And obscure as that heaven of the Jews,
Thy guerdon … Accolade thou dost bestow
Of anonymity time cannot raise:
Vibrant reprieve and pardon thou dost show.

 

O harp and altar, of the fury fused,
(How could mere toil align thy choiring strings!)
Terrific threshold of the prophet’s pledge,
Prayer of pariah, and the lover’s cry,—

 

Again the traffic lights that skim thy swift
Unfractioned idiom, immaculate sigh of stars,
Beading thy path—condense eternity:
And we have seen night lifted in thine arms.

 

Under thy shadow by the piers I waited;
Only in darkness is thy shadow clear.
The City’s fiery parcels all undone,
Already snow submerges an iron year …

 

O Sleepless as the river under thee,
Vaulting the sea, the prairies’ dreaming sod,
Unto us lowliest sometime sweep, descend
And of the curveship lend a myth to God.

 

 

Forgetfulness

 

Forgetfulness is like a song

That, freed from beat and measure, wanders.

Forgetfulness is like a bird whose wings are reconciled,

Outspread and motionless, —

A bird that coasts the wind unwearyingly.

 

Forgetfulness is rain at night,

Or an old house in a forest, — or a child.

Forgetfulness is white, — white as a blasted tree,

And it may stun the sybil into prophecy,

Or bury the Gods.

 

I can remember much forgetfulness.

 

 

crane2

Hart Crane (21 juli 1899 – 26 april 1932)

 

De Duitse schrijver Hans Fallada werd geboren in Greifswald op 21 juli 1893 als de zoon van een jurist. Hij bracht de eerste achttien jaren van zijn leven door in Berlijn en Leipzig. Hij studeerde aardrijkskunde, maar nadat hij de dood van een vriend had veroorzaakt in een gevecht en hij zelfmoord probeerde te plegen, werd hij opgenomen in een asiel. Zijn eerste aanvraag om in het leger te mogen in 1914 werd niet gehonoreerd. Aangemoedigd door zijn tante Adelaide, die Nietzsche kende, ging Fallada naar Berlijn, waar hij in de kringen van de expressionisten werd geïtroduceerd. Hij deed allerhande bijbaantjes als klerk, boekhandelaar, levensmiddelenverkoper, aardappelboer. Tussen 1920 en 1922 schreef Fallada zijn eerste boeken. Na zijn tweede roman, Anton und Gerda, kwam er twee jaar geen boek van hem uit.. Hij raakte verslaafd aan morfine, en kon niet meer schrijven. Het eind van de jaren twintig kwam hij weer op het goede spoor. Hij trouwde met Anna Issel, die hem met schrijven hielp. Nadat hij weer terug was verhuisd naar Berlijn, waar hij als journalist werkte, publiceerde Fallada Bauern, Bonzen und Bomben. Het werd al vrij snel gevolgd door Kleiner Mann, was nun? (1932), waarmee hij internationaal veel succes oogstte. Het boek is twee keer verfilmd.

 

Uit: Wolf unter Wölfen

 

Auf einem schmalen Eisenbett schliefen ein Mädchen und ein Mann.
Der Kopf des Mädchens lag in der Ellbogenbeuge des rechten Arms; der Mund, sachte atmend, war halb geöffnet; das Gesicht trug einen schmollenden und besorgten Ausdruck – wie von einem Kind, das nicht ausmachen kann, was ihm das Herz bedrückt.
Das Mädchen lag abgekehrt vom Mann, der auf dem Rücken schlief, mit schlaffen Armen, in einem Zustand äußerster l3rschöpfung. Auf der Stirn, bis in das krause, blonde Kopfhaar hinein, standen kleine Schweißtropfen. Das schöne und trotzige Gesicht sah ein wenig leer aus.
Es war – trotz des geöffneten Fensters – sehr heiß in dem Zimmer. Ohne Decke und Nachtkleid schliefen die beiden.
Es ist Berlin, Georgenkirchstraße, dritter Hinterhof, vier Treppen, Juli 1923, der Dollar steht jetzt – um 6 Uhr morgens – vorläufig noch auf 414000 Mark.
In den Schlaf der beiden sandte der dunkle Schacht des Hinterhofs die flauen Gerüche aus hundert Wohnungen. Hundert Geräusche, sachte noch, drangen durch das offene Fenster, vor dem reglos eine gelblichgraue Gardine hing. Plötzlich schrie, auf der andern Seite des Hofes, keine acht Meter entfernt, ein Flüchtlingskind von der Ruhr angstvoll auf.
Die Lider des schlafenden Mädchens zuckten. Der Kopf hob sich ein wenig. Die Glieder spannten sich. Nun weinte das Kind leiser, eine Frauenstimme schalt schrill, ein Mann brummte – und der Kopf sank zurück, die Glieder entspannten sich neu – das Mädchen schlief weiter. …“

 

 

Fallada

Hans Fallada (21 juli 1893 – 5 februari 1947)

 

De Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway werd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Zie ook mijn blog van 21 juli 2006.

 

Uit: The Garden of Eden

 

“THAT NIGHT IN BED when they were still awake she said in the dark, “We don’t always have to do the devil things either. Please know that.”

“I know.”

“I love it the way we were before and I’m always your girl. Don’t ever be lonely. You know that. I’m how you want but I’m how I want too and it isn’t as though it wasn’t for us both. You don’t have to talk. I’m only telling a story to put you to sleep because you’re my good lovely husband and my brother too. I love you and when we go to Africa I’ll be your African girl too.”

“Are we going to Africa?”

“Aren’t we? Don’t you remember? That was what it was about today. So we could go there or anywhere. Isn’t that where we’re going?”

“Why didn’t you say it?”

“I didn’t want to interfere. I said wherever you wanted. I’d go anywhere. But I thought that was where you wanted.”

“It’s too early to go to Africa now. It’s the big rains and after wards the grass is too high and it’s very cold.”

“We could go to bed and keep warm and hear the rain on a tin roof.”

“No, it’s too early. The roads turn to mud and you can’t get around and everything is like a swamp and the grass gets so tall you cans t see.

“Then where should we go?”

“We can go to Spain but Sevilla is over and so is San Isidro in Madrid and it’s early for there too. It’s too early for the Basque coast. It’s still cold and rainy. It rains everywhere there now.”

“Isn’t there a hot part where we could swim the way we do here?”

“You can’t swim in Spain the way we do here. You’d get arrested.”

“What a bore. Let’s wait to go there then because I want us to get darker.”

“Why do you want to be so dark?”

“I don’t know. Why do you want anything? Right now it’s the thing that I want most. That we don’t have I mean. Doesn’t it make you excited to have me getting so dark?”

“Uh-huh. I love it” .

 

hemingway

Ernest Hemingway (21 juli 1899 – 2 juli 1961)

 

De schrijfster Brigitte Reimann werd op 21 juli 1933 vlakbij Maagdenburg geboren en groeide op in de DDR. in 1956 kreeg ze succes met haar debuutroman en stond ze volop in de belangstelling. Reimann vertrok naar Hoyerswerda om er de socialistische realiteit te onderzoeken en keerde gedesillusioneerd terug. Het ging bergafwaarts met de vrouw die hunkerde naar het echte socialisme en niet wilde schrijven voor een staat die in haar ogen niet deugde. Reimann overleed in 1973 op 39-jarige leeftijd aan de gevolgen van kanker. Toen de Berlijnse uitgeverij Aufbau besloot de dagboeken van Brigitte Reimann te gaan uitgeven, sloegen deze in Duitsland in als een bom. Wie had gedacht dat er zoveel eigenzinnigheid en vitaliteit in de DDR had bestaan? De dagboeken, waarin Reimann nauwgezet verslag doet van haar escapades moesten onmiddellijk worden herdrukt.

 

Uit: Das Mädchen auf der Lotosblume

 

“Ehe ich Joe wecke, schaue ich noch einmal in den Spiegel. Ich glaube, ich bin eitel geworden, seit ich Joe kenne, früher hab ich mir nicht viel daraus gemacht, ob ich gut ausseh oder nicht. Jedenfalls hab ich mir nicht sehr viel daraus gemacht, ein bißchen schon, keine Frau ist sich selbst ganz gleichgültig.
Manchmal finde ich mich hübsch, manchmal sehr hübsch, es gibt so Augenblicke, in denen man sehr hübsch ist – und gerade dann ist kein anderer dabei, der einen bewundern könnte. Oft spiele ich mit meinem Spiegelbild, ich hab viele Rollen, und es ist ein erregendes Spiel: für ein paar Sekunden ein anderer Mensch sein, ein fremdes Gesicht aufsetzen und diese fremden Züge durchforschen und plötzlich erschrocken zurückkehren in das vertraute Gesicht, ein bißchen verwirrt durch die Vielfalt der eigenen Gefühle, den ungeheuren Spielraum der Gedanken . . .
Mein Haar ist lang und glatt und rötlichbraun wie eine reife Kastanie, die eben aus der stachligen Schale gesprungen ist. Ich kämme mir das Haar übers Gesicht, ich lasse unendlich verächtlich die Mundwinkel sinken – >pah, ich spucke aufs Leben, kein Laster ist mir fremd, ich kenne alle Höhen und Tiefen, mir können Sie nichts mehr vormachen, meine Herren! < – langsam, ganz schwer hebe ich die Lider, ein grünli
ch glitzernder Blick läuft über den Spiegel . . . Das ist mein Hurengesicht, mein Vampgesicht, mokant und traurig, aufreizend und stumpf; wenn Joe nicht im Zimmer wär, ich würde meine Stimme brunnentief machen und in den Spiegel sagen: »Na, Kleiner, wie war’s denn mit uns beiden -?« Ich kann so wundervoll verworfen sein . . .

 

brigitte_reimann_de

Brigitte Reimann (21 juli 1939 – 20 februari 1973)

Francesco Petrarca, Uwe Johnson, Pavel Kohout, Lotte Ingrisch, Erik Axel Karlfeldt, Hans Lodeizen, Cormac McCarthy, Gerard Nolst Trenité

De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca werd geboren in Arezzo op 20 juli 1304. Petrarca was een van de grondleggers van het humanisme. Hij was de zoon van een notaris die tegelijk met Dante om zijn lidmaatschap van de Welfen werd verbannen uit Florence. Petrarca bracht een groot deel van zijn jeugd door in Avignon, waarnaar de familie verhuisde om paus Clemens V te volgen, die daar vanaf 1309 verbleef vanwege het pauselijk schisma. Hij studeerde in Montpellier (1319-1323) en trok vervolgens naar Bologna, waar hij rechten studeerde van 1323 tot 1325. Zijn interesse ging echter meer uit naar het schrijven, een passie die hij deelde met zijn vriend Giovanni Boccaccio. In 1326, na de dood van zijn vader, keerde hij terug naar Avignon. Daar ontving hij de lagere wijdingen en legde zich toe op de studie van de Latijnse klassieken. Op 6 april 1327 (Goede Vrijdag) ontwaarde hij in de kerk St.-Claire een meisje, dat hij als Laura zijn leven lang heeft bezongen in lyrische verzen, die gebundeld zijn in de Canzoniere, in het Italiaans geschreven.

 

Die ogen zo vol vuur door mij beschreven

Die ogen zo vol vuur door mij beschreven,
die armen, handen, voeten en gezicht,
waardoor mijn hart soms zózeer werd ontwricht
dat ik met niemand meer kon samenleven,

die haren met een gouden glans doorweven,
die glimlachjes zo warm op mij gericht,
zijn nu vergaan tot stof, dat ergens ligt
en elk gevoel voorgoed heeft prijsgegeven.

En ik, ik leef, maar doodvermoeid en ’t leven zat
en zonder ’t reddend licht dat op mij wachtte
steeds als de storm mijn schip geteisterd had.

Verdwijn, o liefdeslied, uit mijn gedachten !
Want weg is het talent dat ik bezat:
ik schrijf geen verzen meer, maar jammerklachten !

 

Bedroefd zie ik hoe ik mijn welzijn schaadde

Bedroefd zie ik hoe ik mijn welzijn schaadde

doordat ik ál mijn liefde op aarde had,

en ondanks het geloof dat ik bezat

mezelf niet los kon maken van het kwade.

 

O eeuwige God, die al mijn slechte daden

onzichtbaar met uw vaderhand omvat,

breng mij, verdoolde, weer op ’t rechte pad

en help mij door de kracht van uw genade.

 

Schenk mij na zoveel strijd en zoveel pijn

uw vrede. En stond ik eens voor ’t aardse open,

laat mij bij ’t afscheid goed en deugdzaam zijn !

 

En maak, nu het weldra is afgelopen.

dat ik gelouterd voor uw troon verschijn !

Ik weet dat ik alleen op u kan hopen !

 

Vertaald door Frans van Dooren

 

petrarca

Francesco Petrarca (20 juli 1304 – 19 juli 1374)

 

De Duitse schrijver Uwe Johnson werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen). In de jaren vijftig studeerde hij germanistiek in Rostock en Leipzig. Vanwege een gereserveerde houding tegenover de DDR werd hij van de universiteit gestuurd, maar na 17 juni 1953 weer toegelaten. Na de vlucht van zijn moeder naar het westen bleef Johnson eerst in de DDR, maar nadat zijn boek Ingrid Babendererde. Reifeprüfung 1953 door meerde uitgeverijen was afgewezen en zijn debuutroman Mutmassungen über Jakob verschene was bij Suhrkamp volgde hij haar toch. In 1970 verscheen het eerste deel van zijn hoofdwerk Jahrestage waaraan hij tot aan zijn dood zou blijven werken. Deel 2 verscheen in 1971 en deel 3 in 1973. Daarna volgde een schrijfblokade van tien jaar. Vanaf 1974 woonde Johnson in Sheerness on Sea in Kent, Engeland.

 

Uit: Sofort einsetzendes Geselliges Beisammensein

 

„Die Hindernisse wurden fortgesetzt durch die Kennzeichnung eines der Doppelstockwagen, im hinteren Zugteil, als Nummer 4. Davor und dahinter hatten solche Schilder gefehlt. Im Inneren des Zuges, im Teil der konventionellen Wagen, kam die 4 noch einmal vor. In einem Durchgang lagen zwei Nummernschilder am Boden, jeweils die 2. Durch anhaltendes Suchen nach der uns vorgeschriebenen 3 gelangten wir bequem an die Spitze des Zuges und wollten uns wenigstens auf die Kopf-Qualität des Bahnhofs Leipzig freuen, wenn wir schon falsch sitzen mussten.

Die Freude zu unterstützen, unternahm ich eine Reise zur Getränke-Ausgabe, auf den Eintrag im Fahrplan vertrauend. Das Buffet befand sich im Doppelstockteil, von uns getrennt durch eine verschlossene Tür und blanke Puffer. Diese Aufgabe wurde gelöst durch einen Dauerlauf in Jüterbog, von der Spitze des Zuges zum hinteren Teil, unter anfeuernden Rufen des Begleitpersonals: Junger Mann, steijn Se ein, mr wolln abfahrn! Der Buffetraum bestand aus zwei unteren Teilen des Wagens, gegen die hinteren mit Segeltuch verhängt. Vor der Theke und auf der angrenzenden Bühne fand eine Kundenversammlung statt. Mann aus Aue erklärte sawjetski offizer: Maja schenzina natschalnik; me budet porusski. Ein Junge aus den frühen Erzählungen Hemingways schnitt den Erwachsenen mit Blicken die Augen aus.“

Johnson

Uwe Johnson (20 juli 1934 – 24 februari 1984)

 

De Tsjechische schrijver Pavel Kohout werd geboren op 20 juli 1928 in Praag in wat toen nog Tsjecho-Slowakije werd genoemd. Hij werkte vanaf 1949 twee jaar op de Tsjechoslowaakse ambassade in Moskou. Na zijn terugkeer naar eigen land was hij in zijn geboortestad Praag onder meer actief als publicist, theater en filmregisseur en radioreporter. Zijn doorbraak als toneelschrijver beleefde hij in 1955 met het stuk “Septembernachte”. Ook zijn volgende werk  “ So Ein Liebe” (1958) kende veel succes. Tot aan ´de Praagse lente´ gold Kohout als de meest gespeelde Tsjechische auteur.

Oorspronkelijk was hij een militant Stalinist, maar groeide in de loop der tijd uit tot één der meest opmerkelijke critici van het communisme. Hoewel hij nauwelijks of niet reageerde op de invasie van het Warschau-Pact in 1968 was hij samen met de latere president Vaclav Havel één der opstellers van het mensenrechtenmanifest Charta 77. Dit was zonder enige twijfel een van de belangrijkste redenen dat hij een jaar later uit de communistische partij werd gestoten. Tevens kreeg hij een publicatieverbod. In de ommekeer in zijn denken over het communisme speelde zijn echtgenote Jelena overigens een belangrijke rol.

 

Uit: Sternstunde der Mörder

 

“Als unmittelbar nach dem Jaulen der Sirene die Türklingel schrillte, war Elisabeth Baronin von Pommeren überzeugt, der tschechische Hausmeister sei da, um sie mit dem Fahrstuhl in den Keller hinunterzubringen; sie warf sich den schwarzen Pelz wieder über, den sie eben erst hinhängte, nahm ihr Luftschutzköfferchen, hakte die Sicherheitskette auf und wußte, daß sie
ihrem Mörder geöffnet hatte.
Sie hatte den Mann mit der prallen Schultertasche flüchtig auf dem Vysehrader Friedhof wahrgenommen, es war ihr nichts Ungewöhnliches mehr, daß die Tschechen bereits in aller Öffentlichkeit die Gräber ihrer Nationalheiligen schmückten, den deutschen Okkupanten zum Trotz. Er hatte den Eindruck eines Handwerkers gemacht, der dort auf einen Sprung bei seiner Runde vorbeikam, und sie bemerkte ihn deshalb nur flüchtig, weil sein Gesicht gegen die scharfe Sonne wie das eines Negers wirkte. Jetzt blickte sie in Augen wie aus Glas, farblos und ausdruckslos. Ohne jede Hast keilte er seinen abgewetzten Schuh mit der dicken Gummisohle
zwischen Türflügel und Schwelle und schob ebenso langsam seinen in eine wattierte Bundjacke gezwängten Körper hintendrein. Und schließlich sah sie die lange und seltsam schmale Klinge. Ein Tranchiermesser! erinnerte sie sich.”

 

kohout

Pavel Kohout (Praag, 20 juli 1928)

 

De Oostenrijkse schrijfster Lotte Ingrisch (geb. Charlotte Gruber) werd geboren op 20 juli 1930 in Wenen. Zij was getrouwd met de componist Gottfried von Einem voor wie ze diverse libretti en liederen/gedichten schreef. Het bekendst is wel de opera Jesu Hochzeit die bij de eerste opvoering in 1980 een schandaal veroorzaakte omdat hij blasfemisch zou zijn.

 

Uit: REISEFÜHRER INS JENSEITS

 

„Was haben wir alles in der Schule gelernt! Von den Bodenschätzen Australiens angefangen bis zurTrigonometrie. Aber wer von uns berechnet im Lauf seines Lebens jemals die Schenkel eines Dreiecks,schöpft aus der Kenntnis australischer Bodenschätze Lust und Gewinn?

Niemand lehrt uns, zu sterben. Dabei sterben wir alle. Und nur wenige können es, weil sie dafür begabt sind, von selbst. Die meisten halten den Tod für ein Ende mit Schrecken, dem ein Schrecken ohne Ende folgt.

Das stimmt nicht! Der Tod ist ein Märchen.

Haben Sie keine Angst! Der Tod ist ganz anders, als wir immer glaubten. Wir können das Schreckgespenst, das weiter nichts ist als ein Produkt unserer Erziehung und Phantasie, ruhig begraben. Es gibt nämlich keinen Sensenmann, keinen Schlächter. Dramatisiert man den Tod nicht, ist er einfach und leicht. So leicht, dass Sie ihn womöglich gar nicht spüren.

Ärzte und Forscher – allen voran Georges Barbarin – haben die letzten Augenblicke des Menschen genau untersucht. Das Sterben, so lautet die überraschende Botschaft, tut nicht einmal weh. Denn der so gefürchtete Todeskampf ist ja nur ein Kampf ums Leben, in das der Sterbende sich, statt es loszulassen, verkrallt. Wer nicht kämpft, wird auch nicht leiden. Empfangen Sie den Tod wie’ einen Liebhaber, und er vergewaltigt Sie nicht.

Uns verstört der Krampf der Muskeln und Nerven, mit dem der Sterbende sich gegen den Tod wehrt. Doch sind dies rein mechanische Vorgänge, die außerhalb des Bewusstseins stattfinden. Reflexe des Organismus, ein Aufruhr in der Mikrowelt der Zellen, die schon nicht mehr die unsere ist. Der Sterbende selbst bemerkt nichts davon.’

 

ingrisch

Lotte Ingrisch (Wenen, 20 juli 1930)

 

De Zweedse dichter Erik Axel Karlfeldt werd geboren op 20 juli 1864 in Folkärna. Hij studeerde pedagogie in Uppsala en was van 1892 tot 1912 leraar en bibliothecaris. Hij stond onder invloed van de neoromantiek en vond de thema’s en motieven voor zijn gedichten in streekgeschiedenis, in sagen, het volksgeloof en de bijbel.

 

In der Elchzeit

Er kommt jede Nacht auf den Acker am Fluß,
man hat ihn dort äsen gesehen,
den Elch; ich such ihn mit Schweiß und Verdruß
am Tage umsonst zu erspähen.

Jetzt schläft die Aue im Mondscheinflor.
Doch in atemberaubendem Schweigen
wach’ ich, verborgen in Schilf und Rohr:
Wird der mächtige Elchhirsch sich zeigen?

Da tritt er heraus aus dem herbstlichen Schloß
zum abendlich flammenden Feste,
der Könige des Waldes gehörnter Sproß.
Seine Krone streift rauschend die Äste.

Friedlich in des Mondnebels wallendem Strom
ragt er aus Acker und Wiese,
phantastisch, bizarr, wie ein Phantom,
ein Schemen, ein Vorzeitriese.

Und hier, wo er herrscht in Hain und Flur,
scheint er mehr selbst als meinesgleichen,
ein stolzerer Sohn der stolzen Natur,
erstgeboren in ihren Bereichen.

Da legt sich bezähmt mein Jägerblut,
ich spüre Weichheit, anstelle von Lust
auf den tödlichen Schuß, und zielt’ ich auch gut
in diese mondhelle Brust.

Einen solchen Preis zu gewinnen mit Trug,
wär Verrat. Drum entfern’ ich mich leise.
Doch morgen sind wir wieder am Zug,
du Hoher, auf alte Weise.

Dann spielen wir rein. Deine Läufe sind stark,
hast ehrlichen Vorsprung gewonnen,
wenn ich dich erreiche über Heide und Mark,
ist die Mondscheinstimmung zerronnen.

Dann geht es ums Ganze und nicht um Betrug,
dann bring’ ich das schwirrende Korn
zur Ruhe in deinem festen Bug
und stoße gewaltig ins Horn.

Dann will ich rechnen der Enden Zahl,
die stolz du getragen bis heute,
und heim geleiten ins bergende Tal
am Abend die fürstliche Beute.

 

Vertaald door Hilda von Born-Pilsach

 

karlfeldt

Erik Axel Karlfeldt (20 juli 1864 – 8 april 1931)

 

De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook mijn blog van 20 juli 2006.

 

allemaal steden

de stad weifelt over de huizen

de morgen vaart over de daken

de stad binnen

de zon staat op tussen de huizen

onder carillonmuziek

de mensen wandelen in het donker;

 

aan het strand van de verten,

ligt de stille zee der lucht,

waarin het schip van een kerktoren,

flikkert

in de buik van de stad

drinken wij koffie

 

en de stad zeilt verder

 

 

ik ben het zuiverste dier op aarde

 

ik ben het zuiverste dier op aarde

ik slaap met de nacht als met mijn lichaam

en de nacht wordt groter in mijn hart


in het donkere weefgetouw van je vingers

borduur ik een nacht van eenzaamheid

veelkleurig veeleisend veranderlijk


ik ken alle tranen van de eenzaamheid

sla mij maak mij open

ik ben een roos van vrolijkheid


kom hier vertrouw mij

ik gooi de wind vol sterren


als een boot van overvloed

in de spaarzaamheid van de zee


nu ben je niet gekomen

en zachtjes ga ik dicht

 

toen ik de middagen in zijn kamer

 

toen ik de middagen in zijn kamer
doorbracht en in zijn lichaam
rondliep of neerzat, een boek las
of sliep, toen ik de weg van zijn oor
kende en de rivier van zijn ogen
binnenvoer toen ik met zijn handen
speelde en over zijn lippen liep
toen ben ik mezelf vaak tegengekomen,
lachend en huilend of dingen zeggend.

 

Lodeizen

Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)

 

De Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy werd geboren op 20 juli 1933 in Providence, Rhode Island. Vóór zijn schrijversloopbaan werkte hij als advocaat en diende hij vier jaar in de US Air Force. Momenteel woont de schrijver in El Paso, Texas. In 1959 en 1960 publiceerde hij twee korte verhalen en in 1965 een eerste roman, The Orchard Keeper. Van 1965 tot 1967 reisde McCarthy naar Ierland, op zoek naar zijn roots. Daarna bezocht hij diverse andere Europese landen. In 1967 keerde hij terug naar de VS. In 1968 publiceerde hij zijn tweede roman, Outer Dark. In 1973 schreef hij het filmscript voor de film The Gardeners Son. In 1977 volgde de roman Suttree, volgens vele kritieken zijn beste roman ooit.

Zijn bekendste roman, Blood meridian, or the evening redness in the West, verscheen in 1985. Eind 2006 verscheen de apocalyptische roman The Road.

 

Uit: The Crossing

 

“He finished his supper and went to bed. Boyd was already asleep. He lay awake a long time thinking about the wolf. He tried to see the world the wolf saw. He tried to think about it running in the mountains at night. He wondered if the wolf were so unknowable as the old man said. He wondered at the world it smelled or what it tasted. He wondered had the living blood with which it slaked its throat a different taste to the thick iron tincture of his own. Or to the blood of God. In the morning he was out before daylight saddling the horse in the cold dark of the barn. He rode out the gate before his father was even up and he never saw him again.

Riding along the road south he could smell the cattle out in the fields in the dark beyond the bar ditch and the running fence. When he rode through Cloverdale it was just gray light. He turned up the Cloverdale Creek road and rode on. Behind him the sun was rising in the San Luis Pass and his new shadow riding before him lay long and thin upon the road. He rode past the old dance platform in the woods and two hours later when he left the road and crossed the pasture to the vaqueros’ noon fire the wolf stood up to meet him.” 

 

McCarthy

Cormac McCarthy (Providence, 20 juli 1933)

 

De Nederlandse letterkundige (berijmd proza, toneel), anglist en taalcriticus Gerard Nolst Trenité werd geboren in Utrecht op 20 juli 1870.  Nolst Trenité was de zoon van een Utrechtse predikant. Na het gymnasium studeerde hij van 1890 tot 1894 aan de Universiteit van Utrecht klassieke letteren, rechten en staatswetenschappen, zonder echter een van deze studierichtingen te voltooien. Avontuurlijk aangelegd, begon hij in 1894 een zichzelf beloofde reis om de wereld, die voortijdig strandde in San Francisco, waar hij huisonderwijzer werd van de kinderen van de Nederlandse consul. Maar twee jaar later was hij terug in Nederland en hervatte zijn studie staatswetenschap, zich tegelijkertijd voorbereidend op de bevoegdheid tot het geven van middelbaar onderwijs Engels; de betrokken acte behaalde hij in 1898. Van 1901 tot 1918 werkte hij als leraar in Haarlem en bracht hij diverse schoolboeken op de markt voor Frans en Engels. Het lange gedicht The Chaos (bedoeld om de uitspaak te oefenen) verscheen als appendix in de vierde editie van Drop Your Foreign Accent: engelsche uitspraakoefeningen in 1920. Vanaf 1909 tot aan zijn dood in 1946 schreef Trenité in De (Groene) Amsterdammer een taalkundige column onder de naam Charivarius.

 

Uit The Chaos (Fragment)

 

 

Dearest creature in creation
Studying English pronunciation,
   I will teach you in my verse
   Sounds like corpse, corps, horse and worse.

 

I will keep you, Susy, busy,
Make your head with heat grow dizzy;
   Tear in eye, your dress you’ll tear;
   Queer, fair seer, hear my prayer.

 

Pray, console your loving poet,
Make my coat look new, dear, sew it!
   Just compare heart, hear and heard,
   Dies and diet, lord and word.

 

Sword and sward, retain and Britain
(Mind the latter how it’s written).
   Made has not the sound of bade,
   Say-said, pay-paid, laid but plaid.

Now I surely will not plague you
With such words as vague and ague,
   But be careful how you speak,
   Say: gush, bush, steak, streak, break, bleak ,

 

Previous, precious, fuchsia, via
Recipe, pipe, studding-sail, choir;
   Woven, oven, how and low,
   Script, receipt, shoe, poem, toe.

 

Say, expecting fraud and trickery:
Daughter, laughter and Terpsichore,
   Branch, ranch, measles, topsails, aisles,
   Missiles, similes, reviles.

 

Wholly, holly, signal, signing,
Same, examining, but mining,
   Scholar, vicar, and cigar,
   Solar, mica, war and far.

 

From “desire”: desirable-admirable from “admire”,
Lumber, plumber, bier, but brier,
   Topsham, brougham, renown, but known,
   Knowledge, done, lone, gone, none, tone,

 

One, anemone, Balmoral,
Kitchen, lichen, laundry, laurel.
   Gertrude, German, wind and wind,
   Beau, kind, kindred, queue, mankind,

 

Tortoise, turquoise, chamois-leather,
Reading, Reading, heathen, heather.
   This phonetic labyrinth
   Gives moss, gross, brook, brooch, ninth, plinth.

 

Trenite

Gerard Nolst Trenité (20 juli 1870 – 9 oktober 1946)

Gottfried Keller, Anna Enquist, Miltos Sachtouris, Dom Moraes, Hermann Bahr, Jean-Marie Déguignet, A. J. Cronin, Lorenz Diefenbach, Ferdinand Brunetière, Robert Pinget

De Zwitserse schrijver Gottfried Keller werd geboren in Zürich op 19 juli 1819. Keller was de zoon van een schrijnwerkersbaas (timmerman) uit Zürich, die reeds overleed toen Keller vijf was. Keller wou graag kunstschilder worden; hij verliet Zürich en trok naar München met de bedoeling te gaan leven van het schilderen van landschappen. Hij had weinig succes en moest onverrichter zake naar Zürich terugkeren, waar hij jarenlang bij zijn moeder en zuster bleef wonen, in zware financiële nood. Keller kwam in contact met Freiligrath en Herwegh, schrijvers uit de Vormärz. In 1848 verleende de regering van Zürich hem een beurs om twee jaar te Heidelberg te studeren. Na zijn studie in Heidelberg leefde hij vijf jaar te Berlijn en schreef de eerste versie van zijn autobiografische roman, Der grüne Heinrich. Toen hij naar Zürich terugkeerde, slaagde hij er niet in van de pen te leven en woonde nog zes jaar thuis; zijn roman, een burgerlijk-pessimistisch antwoord op de Bildungsroman naar het model van Goethes Wilhelm Meisters Wanderjahre, werd nauwelijks verkocht. In Die Leute von Seldwyla creëerde hij een satirische pendant van de kleinburgerlijke maatschappij: het is een verzameling novelles in twee delen, waaronder Frau Regel Amrain, Pankraz der Schmoller, Romeo und Julia auf dem Dorfe — een herziening van deze klassieke stof —, Spiegel das Kätzchen, Die mißbrauchten Liebesbriefe, Das verlorene Lachen, Der Schmied seines Glückes, Die drei gerechten Kammacher en een van zijn beroemdste novelles, Kleider machen Leute. Onverwachts werd Keller in 1861 door het kanton Zürich tot staatsschijver benoemd, een functie die hij tot 1876 bekleedde. Als blijk van erkenning werd hij in 1878 ook ereburger van Zürich.

Uit: Der grüne Heinrich

“Das Essen dampfte auf dem Tische, es war ganz still in der Stube, die Mutter wartete, aber ich brachte keinen Laut hervor. Sie wiederholte ihr Verlangen, aber ohne Erfolg; ich blieb stumm und niedergeschlagen, und sie ließ es für diesmal bewenden, da sie mein Benehmen für eine gewöhnliche Kinderlaune hielt. Am folgenden Tage wiederholte sich der Auftritt, und sie wurde nun ernstlich bekümmert und sagte: »Warum willst du nicht beten? Schämst du dich?« Das war nun zwar der Fall, ich vermochte es aber nicht zu bejahen, weil, wenn ich es getan, es doch nicht wahr gewesen wäre in dem Sinne, wie sie es verstand. Der gedeckte Tisch kam mir vor wie ein Opfermahl, und das Händefalten nebst dem feierlichen Beten vor den duftenden Schüsseln wurde zu einer Zeremonie, welche mir alsobald unbesieglich widerstand. Es war nicht Scham vor der Welt, wie es der Priester zu nennen pflegt; denn wie sollte ich mich vor der einzigen Mutter schämen, vor welcher ich bei ihrer Milde nichts zu verbergen gewohnt war? Es war Scham vor mir selber; ich konnte mich selbst nicht sprechen hören, und habe es auch nie mehr dazu gebracht, in der tiefsten Einsamkeit und Verborgenheit laut zu beten.

»Nun sollst du nicht essen, bis du gebetet hast!« sagte die Mutter, und ich stand auf und ging vom Tische weg in eine Ecke, wo ich in große Traurigkeit verfiel, die mit einigem Trotze vermischt war. Meine Mutter aber blieb sitzen und tat so, als ob sie essen würde, obgleich sie es nicht konnte, und es trat eine Art düsterer Spannung zwischen uns ein, wie ich sie noch nie gefühlt hatte und die mir das Herz beklemmte. “

keller

Gottfried Keller (19 juli 1819 – 15 juli 1890)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Enquist werd geboren op 19 juli 1945 in Amsterdam als Christa Boer. Zie ook mijn blog van 19 juli 2006.

Opus 126

Beethoven prijst de klokken van Bonn
om hun denderend zwenken. Hij looft
de storm op de Rijn om het schuim.
Nu neemt hij de wallen van Wenen
in langzame driekwartsmaat. Hoe
mensen gaan: ze zwalken, blijven
staan. Het gras voelt stroef.
In loden rust buigt Beethoven
onder de laatste bagatellen.
Vingers krioelen aan de verste boorden
van het toetsenbord. Niets wil hij nog
vertellen, hij versluit zijn lied
vrij van vervulling door de echte klank
in onze oren. Willekeur. Hij krast
de tekens zonder ze te horen.

 

Op het land

Het huis heeft op ons gewacht,
denken wij. De dubbele bomenrij
wuift ons erheen. Fluisterend
schuift de volle rivier
tussen de oevers.
Precies op tijd kruipt de zon
achter de akker. Duisternis
omvat het huis dat ons beschermt.
Wij maken vuur, wij drinken
tussen de muren.
Ik heb mij aan de veiligheid
verkocht en buig mij uit het raam.
Paarden en hanen slapen, water
knipoogt naar de maan en ik betaal
en ik betaal.

 

Winterstop

Als gras in december, doe niet
aan groeien, kruip weg onder
een kille deken. Het is zwart
in de doelmond.

Er wordt gedroomd van zaadschieten,
bloeien met wuivende pluimen. Noppen
ranselen je recht, het mes
maakt je hard.

anna_enquist

Anna Enquist (Amsterdam, 19 juli 1945)

 

De Griekse dichter Miltos Sachtouris of Miltos Sahtouris werd geboren in Athene op 19 juli 1919. Het eerste gedicht onder zijn schrijversnaam, De muziek van mijn eilanden, verscheen in 1941.

The Gifts

Today I put on
a hot red blood
today people love me
a woman smiled at me
a girl gave me a shell
a child gave me a hammer

Today I kneel on the pavement
and nail to the sidewalk
the bare white feet of passersby
they are all crying
but no one is afraid
they all stay where I put them
they are all crying
but gaze up at the heavenly ads
and a beggar woman selling sweetbreads
in the sky

Two of them whisper
what’s he doing is he nailing our hearts?
yes he’s nailing our hearts
well then he must be a poet

 

Vertaald door Karen Emmerich

 

HET STATION
Guillaume Apollinaire indachtig

Het regent voortdurend in mijn slaap
Mijn droom word gevuld met modder
De plaats is donker
En ik wacht op de trein
De stationschef plukt madeliefjes
Die hebben gebloeid op de sporen
Daar het al een hele poos geleden is
Sinds een trein in dit station is binnengelopen
En plots zijn de jaren voorbijgegaan
Ik zit achter een raam
Haar en baard lang geworden
Alsof ik zeer ziek ben
En net wanneer ik weer opnieuw in slaap val
Komt zij langzaam naar mij toe
Met een mes in haar hand
Zij komt voorzichtig naar mij toe
En plant het in mijn rechteroog

 

Vertaald door Henri Thijs

ThMiltosSahtouris

Miltos Sachtouris (19 juli 1919 – 29 maart 2005)

 

De Indiase dichter en schrijver Dominic Francis Moraes werd geboren op 19 juli 1938 in Bandra. Zijn eerste dichtbundel A Beginning verscheen in 1958 in Londen. Met deze bundel won Moreas, die meer dan 30 titels publiceerde, op de leeftijd van 19 jaar de gerenommeerde Engelse Hawthornden Prize. In 1960 verscheen zijn tweede bundel Autumn Choice. In 1976 werd de dichter, die voornamelijk in het Engels schreef ambassadeur bij de Verenigde Naties in New York.

Absences

Smear out the last star.
No lights from the islands
Or hills. In the great square
The prolonged vowel of silence
Makes itself plainly heard
Round the ghost of a headland
Clouds, leaves, shreds of bird
Eddy, hindering the wind.

No vigils left to keep.
No enemies left to slaughter.
The rough roofs of the slopes,
Loosely thatched with splayed water,
Only shelter microliths and fossils.
Unwatched, the rainbows build
On the architraves of hills.
No wounds left to be healed.

Nobody left to be beautiful.
No polyp admiral to sip
Blood and whiskey from a skull
While fingering his warships.
Terrible relics, by tiderace
Untouched, the stromalites breathe.
Bubbles plop on the surface,
Disturbing the balance of death.

No sound would be heard if
So much silence was not heard.
Clouds scuff like sheep on the cliff.
The echoes of stones are restored.
No longer any foreshore
Or any abyss, this
World only held together
By its variety of absences.

Moreas
Dom Moraes (19 juli 1938 – 2 juni 2004)

 

De Oostenrijkse toneelschrijver, romanschrijver, essayist, tijdschriftuitgever, journalist, theaterregisseur, dramaturg en theater-, kunst- en cultuurcriticus Hermann Anastas Bahr werd geboren op 19 juli 1863 in Linz. In juli 1881 sloot Herman Bahr zijn middelbare studies aan het Gymnasium der Benediktiner in Salzburg met het eindexamen af. Enkele maanden later schreef hij zich in op de Universiteit van Wenen om er Klassieke Taal-en Letterkunde en Filosofie te studeren, maar wisselde echter snel van studierichting om staathuishoudkunde te studeren. In 1886 maakte hij voor het eerst kontakt met de Sociaaldemocraat Viktor Adler, die hij overhaalde tot medewerken aan het weekblad Die Gleichheit. Twee jaar later reisde Bahr via München (waar hij Henrik Ibsen ontmoette) naar Parijs. Meteen daarna maakte hij een reis door Zuid-Frankrijk, Spanje en Noord-Afrika. In mei 1890 werd hij door Otto Brahm en Arno Holz naar Berlijn teruggevraagd om mee te werken aan het tijdschrift Freie Bühne für modernes Leben. In oktober 1891 verbleef hij in Wenen, adviseerde daar E.M. Kafka bij zijn nieuwe tijdschrift Moderne Rundschau, en ontmoette o.a. Hofmannsthal, Schnitzler en Beer-Hofmann in Café Griensteidl. In 1906 nodigde Max Reinhardt hem uit als regisseur naar Berlijn te komen. Tijdens een verblijf van twee weken in Berlijn in 1916 ontmoette hij dagelijks Hugo von Hofmannsthal. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg Bahr voor korte tijd de verantwoordelijkheid het programma van het Burgtheater op te stellen. In 1922 verhuisde hij naar München, waar zijn vrouw lesgaf aan de Akademie für Tonkunst. In zijn laatste levensjaren ontwikkelde hij steeds sterker wordende supra-nationalistische opvattingen. Hij beoogde een verbond van Europese staten.

Uit: Mit der Nase

„Wir sind jedesmal riesig fidel, sooft sie wieder in den allgemeinen Verkehr zurückerstattet wird. Erstens gibt’s wenige ihresgleichen, so ausschlagend knospenfrisch und von dieser gassenbübisch geschmeidigen und veränderlichen und rastlosen Anmut unter den schweren, stolzen, üppigen Gewändern und mit solchem Erfolg in allen Graden der Liebe geschult, und sie riecht immer sehr gut und jeder vermißt sie schmerzlich, in bösen Fasten und Entbehrungen. Zweitens, weil auch ihre Rede sich recht unanständig benimmt, kommt wenigstens etwas Geist in unsere aufzufrischende Gesellschaft. Drittens hat man einen Vorwand mehr, Sekt zu trinken, Mensch zu sein.
Da beutelt sie uns dann ihre letzten Abenteuer an die gelben Glatzen.
Gestern war sie wieder höchst gemütlich. Besonders nachher, als es schon mehr heute wurde. Da machte sie sich’s bequem. »Angezogene Unterhaltungen« nämlich mag sie nicht leiden; die sind ihr zu »gespannt«. Aus ihrer malerischen Periode her, als sie noch in der Akademie stand, hat sie die Nostalgie des Aktes. Bloß die Handschuhe, das schwarze Mieder und die Strumpfbänder behält sie, »um die Schamhaftigkeit nicht zu verletzen«. Es ist ein geschmackvolles Kostüm, nicht alltäglich, empfehlenswert. Auch praktisch.
Das heizte uns gut ein. Es wurde eine tatkräftige, schaffensfrohe Begeisterung. Alle waren einig; daß es »ein so liebes Viecher!« nicht wieder gibt.“

Hermann_Bahr_1891

Hermann Bahr (19 juli 1863  – 15 januari 1934)

 

De Franse schrijver Jean-Marie Déguignet werd geboren op 19 juli 1834 in Guengat in een zeer arme familie . Déguigne begon zichzelf te leren lezen terwijl hij werkte als schaapherder voor de burgemeester van  Kerfeunteun, nadat hij in zijn jongere jaren bedelaar was geweest. Dat deed hij door gebruik te maken van een catechismus en een boek over het leven van de heiligen. Rond zijn 35e sprak en las hij niet alleen Bretons en Frans, maar ook Latijn, Italiaans, Spaans en zelfs wat Engels. Een eerste versie van zijn Mémoires d’un paysan bas-breton, verscheen in de  Revue de Paris  in 1904. Veel ervan ging echter verloren. Het werk werd opnieuw ontdekt en uitgegeven in 1998 onder de titel Histoire de ma vie.

Uit : Histoire de ma vie

« Il y en avait quelques vieux qui avaient servi le grand Napoléon et s’ils ne connaissaient pas l’histoire de ce destructeur de peuples, des rois et des empires, en revanche ils connaissaient toutes les légendes qui couraient sur lui en Bretagne à cette époque ; légendes qui prenaient d’autant plus d’intérêt alors qu’on ne parlait partout que de son neveu qui allait peut-être faire comme lui.
Il fallait entendre ces vieux raconter ces choses extraordinaires, surnaturelles qu’ils affirmaient avoir vues. Maintes fois ils avaient vu l’homme au petit chapeau traverser les airs avec son cheval blanc pour aller voir la position de l’ennemi.
Ils l’avaient vu jeter un jeu de cartes dans l’air, et aussitôt une armée imaginaire se formait en présence de l’ennemi, sur laquelle celui-ci épuisait en pure perte toutes ses munitions.

Il était parti en Égypte à l’insu de tout le monde en attirant à lui par magie une armée et une escadre. Et là-bas en Égypte quand les soldats étaient découragés par la fatigue, la chaleur et la soif, du bout de son épée il leur
montrait de belles villes et de grands lacs d’eau limpide qui n’existaient pas mais cela encourageait les soldats. Il était revenu en France, de là en se rendant invisible, lui et le bateau sur lequel il était. Mais là, les vieux se disputaient durement. Les uns soutenaient qu’il avait traversé toute l’escadre anglaise comme la foudre, en écartant leurs navires pour s’ouvrir un passage, mais sans que les Anglais ne vissent rien. Les autres soutenaient qu’il avait passé par-dessus les Anglais à travers les airs et ne descendit sur les eaux que lorsqu’il fut loin d’eux. »

deguignet

Jean-Marie Déguignet (19 juli 1834 – 29 augustus 1905)

 

De Schotse schrijver Archibald Joseph Cronin werd geboren op 19 juli 1896 in Cardross, Dunbartonshire. Cronin is vooral bekend gebleven als de schrijver van The Citadel and The Keys of the Kingdom, twee boeken die verfilmd werden. Beide films kregen een Oscar nominatie.

Uit: Die Zitadelle (Vertaald door Richard Hoffmann)

“An einem Spätnachmittag im Oktober des Jahres 1924 blickte ein schäbig gekleideter junger Mann mit gespannter Aufmerksamkeit durch das Fenster eines Abteils dritter Klasse in dem fast leeren Zug, der sich von Swansea das Penowelltal hinaufarbeitete. Den ganzen Tag war Manson vom Norden her schon auf der Fahrt, war in Carlisle und Shrewsbury umgestiegen, aber auf der Endstrecke seiner mühseligen Reise nach Südwales wurde er von einer immer stärkeren Erregung erfaßt. Er sollte nämlich in dieser fremdartigen, häßlichen Gegend seine erste Stelle als Arzt antreten.
Draußen ging ein schwerer Strichregen zwischen den Bergen nieder, die sich zu beiden Seiten der eingleisigen Bahnlinie erhoben. Die Gipfel waren in grauer Himmelswüste verborgen, die Hänge aber fielen, verunstaltet von großen Schutthalden der Erzbergwerke, schwarz und öde ab. Ein paar schmutzige Schafe streunten darauf umher und suchten vergeblich nach Gras. Kein Busch, kein grüner Fleck war zu sehen. Die Bäume sahen im Zwielicht des scheidenden Tages wie dürre Gespenster aus. An einer Biegung der Strecke blitzte der rote Schein einer Gießerei auf. Er beleuchtete einige Dutzend Arbeiter, die, nackt bis zum Gürtel, mit gestrafftem Rücken ihre Arme zum Schlag erhoben hatten. Obwohl das Bild durch den aufragenden Förderturm eines Bergwerks rasch dem Blick entzogen wurde, hinterließ es doch einen Eindruck von angespannter lebensvoller Kraft.”

A_J_Cronin

A. J. Cronin (19 juli 1896 – 6 januari 1981)

 

De Duitse dichter en schrijver Georg Anton Lorenz Diefenbach werd geboren op 19 juli 1806 in Ostheim, Hessen. Diefenbach was bevriend met Jakob Grimm. Bekend geworden is hij door de, later door de nazi’s op cynische wijze misbruikte spreuk Arbeit macht frei, de titel van een in 1873 in Bremen verschenen roman. De hoofdpersoon in dat boek is een gokker en bedrieger die door geregeld werk weer op het pad van de deugd terugkeert. Diefenbach schreef ook gedichten en talrijke taalkundige werken.

Es kommt die Zeit

Es kommt die Zeit, wo Wanderstraßen reichen
Bis zu der Pole lang verborgnen Küsten,
Sich grüßen die Oasen aller Wüsten,
Nichts unentdeckt blieb in der Erde Reichen.

Wird dann der Forschung Geist die Segel streichen,
Nicht mehr sie zu Columbus-Zügen rüsten?
Der Menschheit Heros tatenlos in Lüsten
Omphales seiner Sehnen Kraft zerweichen?

Äronaute, schiffe dann zu Sonnen
Auf Wegen, die kein Argonaute suchte!
Laßt springen der Saharen tiefe Bronnen,

Daß ihre Flut den wüsten Sand befruchte!
Sind keine Welten übrig zu entdecken,
So lädt das Chaos, neue zu erwecken.

Lorenz_Diefenbach

Lorenz Diefenbach (19 juli 1806 – 28 maart 1883)

 

De Franse schrijver en criticus Ferdinand Vincent-de-Paul Marie Brunetière werd geboren op 19 juli 1849 in Toulon. Na zijn schooltijd in Marseille studeerde hij in Parijs aan het Lycée Louis-le-Grand. Brunetière was een orthodoxe katholiek en zijn politieke overtuigingen waren conservatief. Hij had echter een grote eruditie en was niet bang om van gangbare meningen af te wijken.

Uit: LA POESIE FRANCAISE DU XIX SIECLE

“Si l’on en voulait croire la plupart des historiens du romantisme, et quelques-uns des romantiques eux-mêmes,–Sainte-Beuve, par exemple, ou Theodore de Banville,–c’est avec et par Andre Chenier que commencerait en France la poésie du dix-neuvième siècle. On ne saurait se tromper davantage. Grand poète et surtout grand artiste, a la manière de Racine ou de Ronsard, il est bien vrai que ces deux traits séparent et distinguent profondément Andre Chenier de tous les versificateurs de son temps, Lebrun,
Delille, et ce Roucher, qu’on lui associe d’ordinaire, payée qu’ils montèrent tous deux le même jour sur l’échafaud, ou encore le chevalier de Parny.
Mais d’ailleurs, il n’a rien d’un “romantique”; et de même que l’élégante et ardente sensualité de son siècle respire dans ses Elégies, c’est encore un “classique,” c’est un contemporain de Ronsard, c’est un païen, c’est un Alexandrin, c’est un élève de Callimaque et de Theocrite, qu’on retrouve dans ses Idylles. Nous ajouterons que sas Poésies, dont on n’a connu pendant plus de vingt-cinq ans que des fragments épars, n’ont vu le jour pour la première fois qu’en 1819; et on pourrait bien signaler quelque trace de leur influence dans les premiers Poèmes d’Alfred de Vigny, qui parurent en 1822, mais on en chercherait en vain dans les premières Odes de Victor Hugo, qui sont de 1822, elles aussi, ou dans les Premières Méditations de Lamartine, qui sont datées de 1820.”

180px-Brunetiere_01

Ferdinand Brunetière (19 juli 1849 – 9 december 1906)

 

De Frans-Zwitserse schrijver Robert Pinget werd geboren op 19 juli 1919 in Genève. Hij wordt vaak gezien als een van de groten van de zogeheten nouveau roman. Pinget was eerst korte tijd advocaat maar vertrok na de oorlog naar Parijs om daar schilder te worden. Dat plan gaf hij een paar jaar later op, om zich volledig aan het schrijven te wijden. Pinget speelde cello en was een groot liefhebber van Bach en andere componisten uit de barok. Zijn belangstelling voor de muziek vond een directe weerslag in zijn oeuvre. Veel van zijn boeken hebben een parlando-toon, bestaan uit een onafzienbare stroom woorden die met veel gevoel voor ritme wordt geuit door een ik-figuur. Deze probeert zich niet mooier voor te doen dan hij is, gooit alles eruit wat hem invalt, met alle gevolgen van dien: herhalingen, contradicties enzovoort. Een van Pingets romans heet ‘Passacaille’ (1969), naar de dansmuziek die volledig is opgebouwd uit variaties op een thema.

Uit: Passacaglia  (Vertaald door Roel te Velde)

“Zo kalm en grijs. Niets dat zich roert. Iets in het mechaniek moet stuk zijn maar te zien is er niets. De klok staat op de schoorsteen, de wijzers staan goed. Iemand in het kille vertrek moest net zijn binnengekomen, het huis was afgesloten, het was winter. Zo grijs en kalm. Moest aan tafel zijn gaan zitten. Verstijfd van de kou, totdat het duister werd. Het was winter, de tuin dor, onkruid op de binnenplaats. Maandenlang zou er geen mens zijn, alles is op orde. De weg erheen loopt langs land waar niets op stond. Er vliegen raven op of eksters, niet goed te zien, nog even en het is duister.

De klok op de schoorsteen is van zwart marmer, de wijzerplaat goudomrand met Romeinse cijfers.

De man die een uur of wat eerder aan die tafel had gezeten die dood was aangetroffen op de mestvaalt zou niet alleen zijn geweest, een man op wacht hield een oogje in het zeil, een boer die te vertrouwen was en die op een grijze, kille dag alleen de overledene had zien zitten, naar de kier van het luik zou zijn gelopen en duidelijk zou hebben gezien hoe hij de klok kapot had gemaakt en toen terneergeslagen op zijn stoel was blijven zitten, met de schouders op tafel en het hoofd in de handen. Wat moet men aan met dit gemurmel, het dringt niet door.

Een door oude gebouwen omgeven binnenplaats, met kasseien bestraat en goed onderhouden, een rechthoek met aan de noordkant dus waar je naar binnen gaat een blankhouten poort en twee groepjes roze hortensia’s, met aan de zuidkant tussen schuur en varkensstal wat meer naar achteren een perk irissen, een feest voor het oog in het voorjaar, aan de westkant het woonhuis, aan de oostkant jonge olmen, in het midden de fontein met zijn uitgesleten ronde bak en als afvoer een monsterfiguurtje.”

robert_pinget1

Robert Pinget (19 juli 1919 – 25 augustus 1997)

Simon Vinkenoog, Yevgeny Yevtushenko, William Makepeace Thackeray, Jan Gerhard Toonder, Nathalie Sarraute, Aad Nuis, Josepha Mendels, Ludwig Harig, Jan Skorupski, Bobby Henderson

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vinkenoog werd op 18 juli 1928 in Amsterdam geboren en groeide op bij z’n alleenstaande moeder in de Pijp. Op 21-jarige leeftijd begon hij Blurb. In de periode 1950-51 verschenen van dit Nederlandse literaire blad 8 nummers, gestencild en in kleine oplage. Tot nummer 4 werd het tijdschrift door Simon Vinkenoog vanuit Parijs als een eenmanspublicatie uitgegeven. Daarna werkten nog andere experimentele schrijvers mee, Hans Andreus, Armando, Hugo Claus, Jan Hanlo, WF Hermans, Hans Lodeizen, … . Samen met het tijdschrift Braak luidde Blurb het tijdperk van de Vijftigers in. Hij woonde acht jaar in Parijs, waar hij zeven jaar (van 1949 tot 1956) werkzaam was bij de UNESCO. In 1950 debuteerde hij als dichter met Wondkoorts. Van 1968 tot 2004 werkte hij mee aan het alternatieve tijdschrift Bres. Oprichter Ted Klautz vroeg hem destijds om een artikel over LSD voor het twaalfde nummer. Daarna zou een lange reeks bijdragen volgen in de rubriek ‘Wereld in beweging’. Tot op heden trad Vinkenoog maar liefst zesmaal in het huwelijk. In 2004 werd hij officieus gekozen tot Dichter des Vaderlands. Begin 2006 heeft hij samen met Spinvis een nieuw project, waar Vinkenoog gedichten voorleest onder muzikale begeleiding van Spinvis en band. Hiervan is een CD verschenen genaamd Ja!.

Uit: Liefde

“Het opgroeien op school, hoe het zich plagend en snoevend uit. De Nederlander heeft de trekken van leedvermaak in zich, hij lacht om andermans ongeluk, hij heeft een huichelaar achter elke elleboog. O, ik ken hem zo goed. Ik ben er zelf bij geweest.

‘Spreek je moerstaal’, ‘Je moet je niet zo aanstellen’, (het ww aanstellen niets van doen met: aanstelling), Vrijman heeft het eens in de HP onderkend als calvinistisch gebrek aan showbusiness-mentaliteit, er is geen ‘uitgaansleven’ (behalve wij en onze vrienden, overal); tegen elke voorstelling, gebeuren, happening waarvoor hij niet heeft betaald, of die buiten het geaccepteerde vermaakspatroon valt, kijkt de Nederlandse burger aan als een gedupeerde, een indemalinggenomenwordende. Dat is zijn angst.

Ik ben een bereisde Roel. Ik ga vrij uit. Ik bevrijd me, vergroot het Raadsel dat God heet met mijn persoon, ik leef terecht in een raadsel. Ik doe niet niets.

Ik ga niet tegen. Ik doe altijd alles (of zoveel ik kan).

Mijn dagen vullen zich als mijn nachten – ik ken geen verveling; als ik ‘niets’ doe relax ik.

De liefde is de ervaring van het gevecht om erkenning. Ik word erkend, drift, bezinning, vergetelheid, de blues, de vereniging, de pijn die wordt beloond, de straf uitgezeten.

Ik wist zoveel niet, wat had ik losgelaten? Een vrouw, een zoon (ik was achttien en wettelijk meerderjarig, want getrouwd, en aansprakelijk voor m’n daden, maar wie lichtte mij voor? Geen band: kerkgenootschap, familie, ouders, vrienden) en een grote desillusie: de idealistische, historisch-dialektieke materialistische jeugdbeweging (het anjv).

Ook zó ben ik geweest. Een andere wereld (zonder hoerejongens op de Singel bij het Spui, geen ‘stijfselbaan’ nog tussen Munt en Rembrandtsplein). Ik dacht tot de tegenvoeters te behoren, de andersgeaarden; de homofielen (COC-definitie), ook hier liggen gelukkige en ongelukkige ervaringen. Ook via de homoseksualiteit ben ik opgegroeid tot ‘wie ik ben’, na m’n dertigste pas kon en mocht ik ontdekken dat ik niet alleen de vrouwelijke, maar ook de mannelijke rol (aktief na passief) in de homoseksuele liefde kon spelen.

Nu ken ik seks. ‘

simon-vinkenoog

Simon Vinkenoog (Amsterdam, 18 juli 1928)
Portret door Tonny Holsbergen

 

De Russische dichter Yevgeny Yevtushenko werd geboren in Zima in Irkutsk op 18 juli 1933. Hij verhuisde naar Moskou in 1944 waar hij van 1951 tot 1954 aan het Gorki Instituut literatuur studeerde. Zijn eerste belangrijke verhalende gedicht Zima Junction (In het Engels) werd gepubliceerd in 1956, maar internationale roem verwierf hij in 1961 met Bai Yar, waarin hij het Russische en nazistische antisemitisme veroordeelde. Het gedicht werd tot 1984 niet in Rusland zelf gepubliceerd, hoewel het er wel vaak voorgedragen is.

Memento

Like a reminder of this life
of trams, sun, sparrows,
and the flighty uncontrolledness
of streams leaping like thermometers,
and because ducks are quacking somewhere
above the crackling of the last, paper-thin ice,
and because children are crying bitterly
(remember children’s lives are so sweet!)
and because in the drunken, shimmering starlight
the new moon whoops it up,
and a stocking crackles a bit at the knee,
gold in itself and tinged by the sun,
like a reminder of life,

and because there is resin on tree trunks,
and because I was madly mistaken
in thinking that my life was
over,
like a reminder of my life –
you entered into me on stockinged feet.
You entered – neither too late nor too early –
at exactly the right time, as my very own,
and with a smile, uprooted me
from memories, as from a grave.
And I, once again whirling among
the painted horses, gladly exchange,
for one reminder of life,

all its memories

 

Verlaine

The guide was quoting Verlaine to me:
in one gesture of easy fine feeling
he swept his hand over Paris,
under the rustle of the thin rain.
The verses are irrecoverable,
they ripple like water lit by stars.
‘The sound of it, sir, is beautiful.’
I nod, I say the sound is beautiful.
Paris forgets. Verlaine in vellum
standing as if by the decree of God
stiff on the book-shelf of the bourgeoisie.
How beautiful it is with gin and lime
in prospect of a good night of sleep,
that short, discreet reading aloud.
Proper to do some honour to Verlaine.
And beautiful?

Beautiful.
But this
as I remember not as you remember
belongs to you and I return you it.
Verlaine afflicted you. I do not know you.
That misfit of your false pieties
inflamed with alcohol–wrong, you remarked.
Am I too hasty? You distort your faces.
Beautiful?
It murdered him by inches.
He was assassinated. Jeers hit at him
from the street-corners. Your kind of
morality consumed him to ashes.
Oh tight drum-bellies drinking to Verlaine!
–these poet-murderers are poet-quoters.

 

Vertaald door Peter Levi and Robin Milner-Gulland

Yevtushenko

Yevgeny Yevtushenko (Zima, 18 juli 1933)

 

De Engelse schrijver William Makepeace Thackeray werd geboren in Calcutta op 18 juli 1811. Onder verschillende pseudoniemen werkte hij mee aan tijdschriften zoals Fraser’s Magazine en Punch. “The Book of Snobs” uit 1846 gaf hem de faam als satiricus van de hypocrisie van de Engelse maatschappij. Zijn doorbraak als romanschrijver kwam er met de publicatie van Vanity Fair in 1847. Een jaar later verscheen The History of Pendennis, een grotendeels autobiografische zedenschildering van de gentry (lagere adel). Velen zien The History of Henry Esmond als zijn meesterwerk, een historische roman uit 1852 die speelt onder koningin Anna. Daarna volgen nog : The Newcomers (1853-1855), The Virginians (1857), Lovel the Widower (1860) en The Adventures of Philip en Denis Duval (1862). Zie ook mijn blog van 18 juli 2006.

Uit: Vanity Fair (Vauxhall)

“I KNOW that the tune I am piping is a very mild one (although there are some terrific chapters coming presently), and must beg the good-natured reader to remember, that we are only discoursing at present about a stock-broker’s family in Russell Square, who are taking walks, or luncheon, or dinner, or talking and making love as people do in common life, and without a single passionate and wonderful incident to mark the progress of their loves. The argument stands thus—Osborne, in love with Amelia, has asked an old friend to dinner and to Vauxhall—Jos Sedley is in love with Rebecca. Will he marry her? That is the great subject now in hand.

  We might have treated this subject in the genteel, or in the romantic, or in the facetious manner. Suppose we had laid the scene in Grosvenor Square, with the very same adventures—would not some people have listened? Suppose we had shown how Lord Joseph Sedley fell in love, and the Marquis of Osborne became attached to Lady Amelia, with the full consent of the Duke, her noble father: or instead of the supremely genteel, suppose we had resorted to the entirely low, and described what was going on in Mr. Sedley’s kitchen;—how black Sambo was in love with the cook (as indeed he was), and how he fought a battle with the coachman in her behalf; how the knife-boy was caught stealing a cold shoulder of mutton, and Miss Sedley’s new femme de chambre refused to go to bed without a wax candle; such incidents might be made to provoke much delightful laughter, and be supposed to represent scenes of “life.”

Thackeray

William Makepeace Thackeray (18 juli 1811 – 24 december 1863)

 

De Nederlandse romanschrijver en journalist Jan Gerhard Toonder werd geboren in Rotterdam op 18 juli 1914. Hij was de jongere broer van de striptekenaar en -schrijver Marten Toonder. Jan Gerhard voer korte tijd op zee en studeerde enige tijd economie te Rotterdam. Hij reisde veelvuldig naar Ierland en verbleef geruime tijd op Ibiza. Toonder voorzag in zijn onderhoud als reclametekstschrijver en free-lance journalist. In 1939 debuteerde hij met de roman Een man zet door, het begin van een omvangrijk en sterk gevarieerd oeuvre waarin veel autobiografische elementen een rol spelen. Hij beoefende een breed scala aan genres: hij schreef romans die in de vertellerstraditie staan, experimentele romans, streekromans (bijv. Eiland in de verte, 1959), historische verhalen, verhalen voor damesbladen en science-fictionromans (bijv. Opstaan op zaterdag, 1966). Voorts schreef hij in samenwerking met Anthonie West over astrologie in Het astrologische argument (1971).

Onder de pseudoniemen Jan Nielsen en Gerard Spiegel schreef hij tal van verhalen voor versch. periodieken. Zijn roman De tijger in de staart (1969) vertoont kenmerken van de detectiveroman, maar bevat ook occulte trekken. Het boek verscheen onder het ps. Jurgen Abel. Het meest bekend werd het als boekenweekgeschenk in 1970 gepubliceerde verhaal Kasteel in Ierland. Sterk anekdotisch en autobiografisch zijn de romans De dronken kanarie (1975) en De spin in de badkuip (1976). In 1981 verscheen De hartjacht, het gevarieerde verhaal over een eiland in de Middellandse Zee dat eigendom wordt van een projectontwikkelaar.

Citaat

“De thuisblijvers zeiden wel eens dat het een vlucht was, je terugtrekken uit het echte en belangrijke leven en ergens anders lekker op een goedkoop plekje in de zon gaan zitten, zonder verantwoordelijkheid of zorgen. Zulke dingen zeiden ze van kloosterlingen en kluizenaars ook. Wie dit zeiden, zagen iets over het hoofd. Als je niet meer dagelijks betrokken bent bij het wereldgebeu
ren en niet langer dringt om een plaats op de voorste rijen, dan heb je ook niets om je achter te verschuilen voor het gezelschap van jezelf. Wanneer je de zee en de bomen, de dieren, de sterren, meer gaat liefhebben dan het politiek engagement en de economische conjunctuur, dan kun je je niet meer verbergen voor de grote verwondering. Als je de tijd gaat zien en de stilte gaat horen, kun je niet meer ontkomen aan de zin van het bestaan; en dat is zo’n schrikwekkende verantwoordelijkheid dat je wellicht zult vluchten, terug naar wat ze het echte en belangrijke leven noemen.”

Toonder

Jan Gerhard Toonder (18 juli 1914 – 25 augustus 1992)

 

De Franse schrijfster Nathalie Sarraute werd geboren op 18 juli 1900 in Ivanova, Rusland. Na de scheiding van haar ouders toen zij twee jaar was verhuisde zij met haar moeder naar Parijs. Haar debuut Tropismes (1939) laat zich lezen als poëzie in proza; het is een verzameling van 24 korte schetsen over naamloze personen, waarmee ze naar eigen zeggen de nonverbale verlangens en emoties (’tropismen’) wilde blootleggen die voorafgaan aan – en schuil gaan achter – alledaagse woordenstromen. Het publiek, maar ook de literaire kritiek, moest er niets van hebben. Ook Sarraute’s ‘antiroman’ Portrait d’un inconnu (1948), waarin ze varieerde op Balzacs Eugénie Grandet, kreeg pas enige bekendheid nadat ze in L’ère du soupçon (1956) aan de hand van essays over onder meer Kafka en Faulkner de traditionele roman had doodverklaard. Vanaf dat moment stond ze bekend als als pionier van de Nouveau Roman (zie Robbe-Grillet), een status die ze bevestigde met Le planétarium (1959, een parabel over het schrijven) en de verhalenbundel Ici (1995, de observaties van een vrouw die lijdt aan geheugenverlies). Behalve romans, verhalen en essays schreef Sarraute nog zes toneelstukken (waarbij ook tropismen de basis vormden) en de autobiografie Enfance (1983). Sarraute’s herinneringen aan een verscheurde jeugd – tussen gescheiden ouders in Rusland en Frankrijk – werden haar grootste publiekssucces.

Uit: Enfance

On a mis dans ma chambre une vieille commode achetée chez un brocanteur, elle est en bois sombre, avec une épaisse plaque de marbre noir, des tiroirs ouverts se dégage une forte odeur de renfermé, de moisi, ils contiennent plusieurs énormes volumes reliés en carton recouvert d’un papier noir à veinules jaunâtres… le marchand a oublié ou peut-être négligé de les retirer… c’est un roman de Ponson du Terrail, Rocambole.

Tous les sarcasmes de mon père… « C’est de la camelote, ce n’est pas un écrivain, il a écrit… je n’en ai, quant à moi, jamais lu une ligne… mais il paraît qu’il a écrit des phrases grotesques… “Elle avait les mains froides comme celles d’un serpent…” c’est un farceur, il se moquait de ses per­sonnages, il les confondait, les oubliait, il était obligé pour se les rappeler de les représenter par des poupées qu’il enfermait dans ses placards, il les en sortait à tort et à travers, celui qu’il avait fait mourir, quelques cha­pitres plus loin revient bien vivant… tu ne vas tout de même pas perdre ton temps… » Rien n’y fait… dès que j’ai un moment libre je me dépêche de retrouver ces grandes pages gondolées, comme encore un peu humides, parsemées de taches verdâtres, d’où émane quelque chose d’intime, de secret… une douceur qui ressemble un peu à celle qui plus tard m’enveloppait dans une maison de province, vétuste, mal aérée, où il y avait partout des petits escaliers, des portes dérobées, des passages, des recoins sombres…”

sarraute2

Nathalie Sarraute (18 juli 1900 – 19 oktober 1999)

 

De Nederlandse schrijver, criticus en politicus Aad Nuis werd geboren op 18 juli 1933 in Sliedrecht. Hij publiceerde in Propria Cures, Hollands weekblad, Tirade, Haagse Post, Ons Erfdeel en de Volkskrant. Hij studeerde politieke en sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1994 tot 1998 was Nuis staatssecretaris van Onderwijs en Cultuur in het Kabinet-Kok I. In 1998 voegde hij de Concertzender toe aan het publieke bestel. Nuis was ook de man die met de spellingswijziging van 1996 de tussen-n in het Nederlands invoerde.

Drie van Lesbos

De zee is Grieks en blauw, de passagiers
turen zwijgend in drie talen:
geen dolfijn te zien.

*

Hagedis, kleine sauriër,
met jou is het hollen of stilstaan
als een dode tak. Beweegt je oog?

*

Inslag! Daar spat de cipres omhoog.
De olijfboom schiet vol uitroeptekens.
Alles komt goed, sust de vijgenboom.

nuis

Aad Nuis (Sliedrecht, 18 juli 1933)

 

De Nederlandse schrijfster Josepha Judica Mendels werd geboren op 18 juli 1902 te Groningen. Zie ook mijn blog van 18 juli 2006.

Uit: Rolien en Ralien (1947)

“- Over reizen gesproken, zou jij naar Parijs willen, Rolien?
– Neen, antwoordt ze, liever naar Amsterdam, want ik kan daarginds niet praten.
– Maar zou jij naar Parijs willen om je in een jongetje te laten veranderen?
– In een jongetje? herhaalt ze verrast.
– Ja heus, dat kan. Maar je moet er heengaan voor je twaalfde verjaardag. En dan kom je terug in een groen manchester pakje.
Nu komt haar moeder binnen. – En met korte haren, zegt haar Vader nog. Deze kleine fantasie schenkt hem de kinderlijke voldoening een ogenblik te mogen geloven aan een zoon. Dat hij deze woorden ook aan het kind meegedeeld heeft, ontgaat hem. Evenals de uitwerking ervan. Het merendeel der ouders zaait zo kwistig het eerste zaad, waaruit die sombere en geweldige plant, eenzaamheid, verrijst. En wanneer onverwacht iets van haar schaduw hen bereikt, stoten zij in naïeve verbazing een of ander zinnetje uit, als: – Hoe komt ons kind toch zo… van wie heeft ze dat in ’s hemelsnaam?

Die avond, als ze zich heeft uitgekleed, gaat ze naakt voor de spiegel staan. – Ik heet Rolien, zegt ze, en dan zal ik Rudolf heten. Maar wat zullen ze daar aan me veranderen? Haar hand glijdt over haar borstjes, omsluit de schuchtere welving, glijdt langs haar smalle dijen. Ze ontdekt de eerste donzige haartjes en denkt: dit hebben de poppen toch niet. Zelfs de oude Moederpop is blank en glad en ik heb het wel… Ik heb het wel. Dat strelen van haar eigen koele vingers over haar warme huid is iets heel prettigs. Ze herhaalt het de avonden die volgen. En zo wordt het een spelletje. Haar spelletje, dat niemand anders in de wereld kent.”

mendels

Josepha Mendels (18 juli 1902 – 10 september 1995)

 

De Duitse schrijver Ludwig Harig werd geboren op 18 juli 1927 in Sulzbach. Al sinds midden jaren vijftig publiceert hij literaire teksten. Ook vertaalde hij Franse literatuur, waaronder werk van Raymond Queneau wiens stijl invloed had op zijn eigen manier van schrijven. Bij een groter publiek werd hij bekend met zijn roman Ordnung ist das ganze Leben uit 1986 waarin hij aan de hand van de levensgeschiedenis van zijn vader ook zijn eigen jeugd en de geschiedenis van zijn familie verwerkte

Uit: Die Wahrheit ist auf dem Platz

I
Es kommt, wie’s kommen muß, wenn Glaube, Hoffnung, Liebe
sich anzuschicken droh’n, als Sinn des Spiels zu gelten –
statt Freiheit von Moral. Die Ethik muß man schelten,
die sich hervorgedrängt: Zum guten Schluß gibt’s Hiebe.

Der Zufall herrscht im Spiel, Gedränge und Geschiebe,
herrscht Einfall des Genies, Gerechtigkeit herrscht selten.
Gebot und Anarchie: Dazwischen liegen Welten.
Im wahren Spiele herrscht die freie Kraft der Triebe.

So schließt sich folgenreich der dunkle Zauberkreis.
Der eine ist belehrt, er fügt sich dem Geheiß
der strengen Disziplin. Der andre ist spontaner.

Was wird das Endspiel sein? Ein hartes Arbeitsstück?
Ein Kunstwerk, filigran? Wem widerfährt das Glück,
dem braven deutschen Mann, dem kecken Brasilianer?

II
Die Aussicht auf den Sieg hält Kahn in seiner Pranke.
Längst sind hinweggefegt der Brite, der Franzose,
der tapfre Belgier auch in seiner roten Hose:
Zwei matte eins zu null: Hoch lag die letzte Schranke.

Gibt’s nun das alte Spiel, Gezerre und Gezanke?
Ein mancher wagt beherzt die flippige Prognose
dem Augenschein zum Trotz: Vielleicht trifft unser Klose,
wenn Schneider ihn bedient mit einer schönen Flanke.

Hilft wohl ein Stoßgebet? Es zollen ihm Tribut
die Frau aus Ingolstadt, der Mann vom Zuckerhut:
Da muß der liebe Gott zwangsläufig sich entscheiden.

Ist es der weiße Gott, der schwarze Gott, der gelbe?
Ich kenne mich nicht aus. Ganz gleich ob es derselbe:
Der Sieger darf sich freu’n, wer unterliegt, muß leiden.

Harig

Ludwig Harig (Sulzbach 18 juli 1927)

 

De Poolse dichter, schrijver en essayist Jan Stanisław Skorupski werd geboren op 18 juli 1938 in Łosznióv in Podolië. Behalve schrijven heeft Skorupski nog een aantal andere werkterreinen. Zo is hij docent muziek, wiskunde en filosofie, beheerder van een galerie en van een theater en medeoprichter van de internationale kunstenaarsgroep nula horo en van het Esperanto-PEN-Centro. Zijn teksten verschijnen in het Duits, Pools en Esperanto. Jan Stanisław Skorupski is Zitsers burger en woont in Zürich.

Der 1. Januar

auf dem San Marco zu Silvester
brodelt die wirrwärrige Masse
so formiert sich die neue Klasse
mit Petarden-Chaos-Orchester

wenn du ein bisschen Freiheit empfinden willst
geh weg weit von der Masse
in den Hafen des Gedank-Abenteuers
für die Stille kamen die schlimmen Zeiten

du findest in der einsamen Gondel
nur die Ursache des Seufzers
den Trug-Effekt der Ausgelassenheit

die Kanäle sind angeschwollen von Champagner
trotzdem: es ist nicht leicht Erinnerungen zu versenken
wenn du nachhaus frühmorgens zurückkehrst

Skorupski

Jan Stanisław Skorupski (Łosznióv, 18 juli 1938)

 

De natuurkundige en schrijver Bobby Henderson werd geboren op 18 juli 1979 in Roseburg, Oregon. Henderson schreef in juni 2005 een brief  om te protesteren tegen het besluit van de Kansas State Board of Education om intelligent design als alternatief voor de biologische evolutie in het onderwijs op te nemen. In de open brief getuigde Henderson van zijn geloof in de bovennatuurlijke Schepper, genoemd het Flying Spaghetti Monster, ofwel de Spaghedeity omdat hij gelijkenis vertoond met spaghetti en gehaktballen.

Uit: The Gospel of the Flying Spaghetti Monster (2006)

The Eight “I’d Really Rather You Didn’ts”

1.I’d really rather you didn’t act like a sanctimonious holier-than-thou ass when describing my noodly goodness. If some people don’t believe in me, that’s okay. Really, I’m not that vain. Besides, this isn’t about them so don’t change the subject.

2.I’d really rather you didn’t use my existence as a means to oppress, subjugate, punis
h, eviscerate, and/or, you know, be mean to others. I don’t require sacrifices, and purity is for drinking water, not people.

3.I’d really rather you didn’t judge people for the way they look, or how they dress, or the way they talk, or, well, just play nice, Okay? Oh, and get this into your thick heads: woman = person. man = person. Samey = Samey. One is not better than the other, unless we’re talking about fashion and I’m sorry, but I gave that to women and some guys who know the difference between teal and fuchsia.

4.I’d really rather you didn’t indulge in conduct that offends yourself, or your willing, consenting partner of legal age AND mental maturity. As for anyone who might object, I think the expression is go f*** yourself, unless they find that offensive in which case they can turn off the TV for once and go for a walk for a change.

5.I’d really rather you didn’t challenge the bigoted, misogynistic, hateful ideas of others on an empty stomach. Eat, then go after the b*******.

6.I’d really rather you didn’t build multi million-dollar churches/temples/mosques/shrines to my noodly goodness when the money could be better spent (take your pick):

A.Ending poverty

B.Curing diseases

C.Living in peace, loving with passion, and lowering the cost of cable
7.I might be a complex-carbohydrate omniscient being, but I enjoy the simple things in life. I ought to know. I AM the creator.

I’d really rather you didn’t go around telling people I talk to you. You’re not that interesting. Get over yourself. And I told you to love your fellow man, can’t you take a hint?

8.I’d really rather you didn’t do unto others as you would have them do unto you if you are into, um, stuff that uses a lot of leather/lubricant/Las Vegas. If the other person is into it, however (pursuant to #4), then have at it, take pictures, and for the love of Mike, wear a CONDOM! Honestly, it’s a piece of rubber. If I didn’t want it to feel good when you did it I would have added spikes, or something.” 

Henderson

Bobby Henderson (Roseburg, 18 juli 1979)

Adam en het Flying Spaghetti Monster
Geen portret beschikbaar

Rainer Kirsch, Bruno Jasieński, Shmuel Yosef Agnon, Roger Garaudy, Christina Stead, Clara Viebig

De Duitse dichter en schrijver Rainer Kirsch werd geboren op 17 juli 1934 in Döbeln. Hij studeerde geschiedenis en filosofie in Halle en Jena. Daarna werkte hij o.a. in een drukkerij en in de landbouw. Sinds 1960 is hij zelfstandig schrijver en publiceert hij gedichten. Van 1963 tot 1965 studeerde hij aan het Literaturinstitut “Johannes R. Becher” in Leipzig. Hij geldt als een vertegenwoordiger van de Saksische dichterschool. Van 1960 tot 1968 was hij getrouwd met de dichteres Sarah Kirsch. In 1973 werd hij wegens meningsverschillen over zijn komedie “Heinrich Schlaghands Höllenfahrt” uit de SED gezet. In 1990 werd hij president van de DDR-schrijversbond. Kirsch schrijft ook toneel, verhalen, hoorspelen, essays en kinderboeken en vertaalde werk van o.a. Anna Achmatova, Ossip Mandelstam, Keats en Shelley.

Uit: Die Talare der Gottesgelehrten

„Die Neue Nekrophilie oder Der Brotpreis zieht an
Zu einem work-in-progress-Projekt in Berlin

Es gehört zum Ablauf geglückter Umstürze – von Revolutionen nicht zu reden –, daß nach drei Tagen Hochstimmung die Leute sich am vierten Tag die Augen reiben und aus dem Fenster sehen. Die Luft, stellen sie mit gewisser Verwunderung fest, stinkt wie früher, Dreck liegt auf der Straße wie eh, und der Brotpreis zieht an. Das freilich ist kein Grund nicht zu hoffen, sagen sie sich und lesen die Zeitung; darin steht, wer an all dem wie schuld war und gleichwohl noch frech herumläuft. Sie, die Leute, durchleben derart sämtliche Unerträglichkeiten ihres bisherigen Daseins noch einmal, indes genußvoll und mit dem Bild alsbaldiger Änderung. Diese Beschäftigung währt zwei oder fünf Monate. Danach folgt ein Moment des Blinzelns.
Die neue Ordnung, zeigt sich, ist nicht nur Freiheit, sondern auch Ordnung und braucht eine Polizei; die neuen Büros müssen mit tausend Unordentlichkeiten fertigwerden und sind womöglich noch bürokratischer als die alten; die Banken, überraschenderweise, tun was sie immer vorgaben zu tun: sie verleihen Geld, um es vermehrt zurückzukriegen. Zudem erhebt eine bislang stille Gruppe ihr Haupt, die der Hausbesitzer – die Mieten steigen. Die Leute, ungern enttäuscht, brauchen nochmals Zeit, diese Maßgaben im Kopf sich zu ordnen; sodann setzt allgemeiner Mißmut ein.
Dies nun ist die Stunde der neuen Verwalter der Dörfer und Städte; sie sind ja nicht zu beneiden. Geld ist wenig da, und verlangen sie mehr von oben, bekommen sie keins, oder sie bekommen es und es entwertet sich. Versprechungen, andererseits, helfen fürder nicht – selbst wenn sie wahr wären, glaubte ihnen niemand. Was bleibt, ist der Kampf auf dem Feld des Nicht-Seienden – der Kampf gegen Namen, die Umbenennung.“

 

Kirsch

Rainer Kirsch (Döbeln, 17 juli 1934)

 

De Poolse futuristische schrijver Bruno Jasieński (eig. Wiktor Zysman) werd geboren op 17 juli 1901 in Klimontov. In 1929 schreef hij de roman Palę Paryż (Engels: I Burn Paris), waarin hij de ineenstorting en het verval van Parijs en van kapitalistische samenlevingen in het algemeen beschrijft en ook de daarbij horende sociale spanningen. Het boek was ook een humoristische reactie op het pamflet van Paul Morand “I Burn Moscow” dat kort daarvoor verschenen was. Gepubliceerd werd het boek in de linkse krant L’Humanité en daarna werd het meteen in het Russisch vertaald. Jasieński werd er in Frankrijk beroemd mee, maar de roman was ook de belangrijkste aanleiding om hem uit Frankrijk te verbannen. In Luxemburg en België was hij ook niet welkom en hij verbleef in Frankfurt am Main tot de ban werd opgeheven. Daarop keerde hij wel weer naar Frankrijk terug, maar hij werd opnieuw uitgewezen. In 1929 vestigde hij zich in Leningrad waar hij begroet werd als een nationale held.

 

Uit: I Burn Paris (Palę Paryż)

 

It all began from a petty sta
te of affairs which, at the time, seemed both utterly insignificant and decidedly private.

On a beautiful November evening, on the corner of Rue Vivienne and Boulevard Montmartre, Jeanette announced to Pierre that she was in desperate need of a pair of evening shoes.

They ambled along, arm in arm, immersed in that random, clumsy crowd of extras that is projected every evening onto the screen of Parisian boulevards by the broken projector of Europe.

Pierre was glum and silent.

He had more than enough reason to be.

That morning the foremen had brought his gutta-percha-stepped patrol of the shopfloor to a sudden halt before Pierre’s machine and, fixing his gaze somewhere in the space above Pierre’s shoulder, had told him to pack up his tools.

This silent hunting had been going on for two weeks. Pierre heard from his workmates that, due to the lousy state of the economy, people had stopped buying cars. Factories were facing the threat of closure. The workforce was being cut by half everywhere. In order to avoid trouble, people were being fired at various times of the day, from different sections of the factory.

After taking their place in the workshop in the morning, nobody could be certain that it would not be their turn that day.

Like dogs sniffing a trail, four hundred pairs of nervous eyes stealthily tracked the foreman’s lumbering steps as he made his way slowly, deliberating, around the workshops, and the furtive eyes strove to avoid meeting his slippery gaze, should it fall upon them. The four hundred people bent over machines as if they sought to shrink and merge with the greyness, in an effort to become imperceptible. Fingers raced each other in hot pursuit on machines heated from hurry, through whose hoarse cry the weeping fingers whined “I’m the fastest! Not me please! Not me!”

 

jasienski

Bruno Jasieński (17 juli 1901 – 17 september 1938)

 

De Hebreeuwse schrijver Shmuel Yosef Agnon (eig. Shmuel Yosef Czaczkes) werd geboren in Buczacs, Galicië (nu in Oekraïne) op 17 juli 1888. Hij was de eerste schrijver in het Hebreeuws die de Nobelprijs voor de literatuur won (in 1966). Agnon is een van de centrale personen in de moderne Hebreeuwse fictie. Hij is ook bekend met het acroniem Shay (van Shmuel Yosef; a zonder betekenis) als voornaam, dus als Shay Agnon. Agnon emigreerde naar het toenmalig mandaatgebied Palestina. Zijn werken behandelen het traditionele joodse leven en de moderne wereld, en trachten de verdwijnende sfeer en tradities van de Europese shtetl en joods-religieuze personages in Jeruzalem vast te leggen.

 

Uit: Only Yesterday 

 

“Like all our brethren of the Second Aliya, the bearers of our Salva­tion, Isaac Kumer left his country and his homeland and his city and ascended to the Land of Israel to build it from its destruction and to be rebuilt by it. From the day our comrade Isaac knew his mind, not a day went by that he didn’t think about it. A blessed dwelling place was his image of the whole Land of Israel and its inhabitants blessed by God. Its villages hidden in the shade of vineyards and olive groves,
the fields enveloped in grains and the orchard trees crowned with fruit, the valleys yielding flowers and the forest trees swaying; the whole firmament is sky blue and all the houses are filled with re­
joicing. By day they plow and sow and plant and reap and gather and pick, threshing wheat and pressing wine, and at eventide they sit every man under his vine and under his fig tree, his wife and his sons and daughters sitting with him, happy at their work and rejoicing in their sitting, and they reminisce about the days of yore Outside the Land, like people who in happy times recall days of woe, and enjoy the good twice over. A man of imagination was Isaac, what his heart desired, his imagination would conjure up for him.

The days of his youth departed in his yearning for the Land of Israel. Some of Isaac’s friends had already taken wives and opened shops for themselves, and they’re distinguished in the eyes of folks and are invited to all public events. When they enter the bank, the clerk sits them down on a chair; when they come to a government office, the dignitaries return their greetings. And others of Isaac’s friends are at the university studying all manner of wisdom that sus­ tains those who possess it and magnifies their honor.”

 

agnon1

Shmuel Yosef Agnon (17 juli 1888 – 17 februari 1970)

 

De Franse schrijver, filosoof en politicus Roger Garaudy werd geboren in Marseille  op 17 juli 1913. Hij was van 1945 tot 1962 volksvertegenwoordiger voor de Parti Communiste Français (PCF). Hij maakte vierentwintig jaar lang deel uit van het centraal comité en veertien jaar van het politburo van de PCF. Als directeur van het Centre d’études et de recherches marxistes was hij de voornaamste ideoloog van zijn partij. Zijn in 1965 gepubliceerde werk De l’anathème au dialogue, waarin hij zijn stelling toelicht, dat de mens in het middelpunt staat van het marxisme (een aspect dat volgens hem door het stalinisme was teruggedrongen), bracht hem in conflict met de gangbare marxistisch-leninistische interpretaties, evenals zijn in Lénine (1968) neergelegde visie, dat blijkens Lenin niet de partij, maar de massa de belangrijkste rol toevalt bij de vestiging van een socialistische maatschappij. In Le grand tournant du socialisme (1969) uitte hij felle kritiek op het militair ingrijpen van het Warschaupact in Tsjechoslowakije en de houding van de PCF ten aanzien van de meirevolte in Frankrijk (1968). Op het 19de partijcongres (febr. 1970) werden Garaudy zijn functies ontnomen, waarna hij op 20 mei uit de partij werd gestoten, beschuldigd van revisionisme van Marx en Engels. In 1975 verscheen Parole d’homme (Ned. vert.: Het hart op de tong, 1976), dat handelt over een thema waarmee hij zich al lang bezighield: saamhorigheid van christendom en communisme.  In 1982 bekeert hij zich tot moslim.

 Garaudy schreef in 1995 het werk Les Mythes fondateurs de la politique israélienne. Het boek oogste veel kritiek en leverde veel discussie op. Het zou een propagandawerk zijn voor Holocaustontkenning. Het boek werd in korte tijd vertaald in Midden-Oosterse talen zoals het Arabisch en Perzisch.

Uit: Les Mythes fondateurs de la politique israélienne

 

“We are aware that in our time, the only alternative to dialogue is war, and, as we keep repeating, dialogue requires that from the start, everyone is aware of what is lacking in his faith and that he needs the other to fill this void. This is the condition of any desire for fullness (which is the spirit of any living faith).

Our anthology of Zionist crimes is part of a body of efforts made by those Jews who have tried to defend a prophetic Judaism against a tribal Zionism. What nourishes antisemitism is not the criticism of the policy of aggression, deception and blood of Israeli-Zionism. It is the unconditional support of its policy, which by literal interpretation of the great traditions of Judaism, selects only whatever justifies this policy, elevates it above international law by making sacred the myths of yesterday and today.”

Garaudy

Roger Garaudy (Marseille, 17 juli 1913)

 

De Australische schrijfster Christina Stead werd geboren in Rockdale, New South Wales op 17 juli 1902. Zij schreef 15 romans en diverse verhalenbundels. Zij debuteerde met Seven Poor Men of Sydney in 1934. Haar bekendste roman is wellicht The Man Who Loved Children, gebaseerd op haar jeugdherinneringen, uit 1940.

Uit: House of all nations

 

At this time the socialist friends of Alphendery began to tremble; the wisest predicted a hundred years of domination. Jules even became captious and cruel and couldn’t bear Alphendery to mention socialism or to wish the comfort of it all….

“If the stock exchange is abolished,” said Jules, “men like me will always set up a black bourse: it will come back. What you dream of are opium-den dreams, and besides you’re wasting time … You can make money … That’s what I want you to do … none of yur communist friends has ever made money, and so what brains have they? Forget them. You’re working for me!”

Alphendery laughed with contempt. “Jules, don’t worry. You’ve got time. There are plenty of tricks they can and will pull yet: every measure designed not for economic recovery but to put up the market, as if that were the first reality of economics, not merely the mercury of the middle classes…. This is the period of effrontery of capitalism and you think right, Jules, you’ve got the general line!”

“Yes,” said Jules, cooling. “I know it won’t last long, and I won’t last long; my three sons will be engineers, don’t fret! This is the day of the short-play heroes. No more Rhodes and houses of Rothschild!”

 

Stead

Christina Stead (17 juli 1902 – 31 maart 1983)

 

De Duitse schrijfster Clara Viebig werd geboren op 17 juli 1860 in Trier.Toen ze acht was, verhuisde de familie naar Düsseldorf, waar haar vader plaatsvervangend Regierungspräsident werd. Het landschap aan de Moezel en de Rijn zou later een belangrijke rol spelen in haar literaire werk. Toen haar vader in 1883 stierf, ging ze met haar moeder in Berlijn-Zehlendorf wonen, waar ze zang studeerde aan het conservatorium
. In 1894 begon ze verhalen te publiceren in kranten. Twee jaar later trouwde ze met de uitgever Friedrich Theodor Cohn. In de volgende twintig jaar was Viebig zeer productief. Rond de eeuwwisseling zorgde de toen aanstootgevende Eifelroman Das Weiberdorf voor de beslissende doorbraak.Tot 1914 zou er bijna elk jaar een roman of een bundel novelles verschijnen. Ook WO I was geen demper op Viebigs creativiteit. Ze schreef ondermeer de historische romans Unter dem Freiheitsbaum en Der Vielgeliebte und die Vielgehasste. Het nationaal-socialisme bracht de schrijfster tot zwijgen. Tot WO II gaf ze talrijke voordrachten in St. Petersburg, Den Haag, Wenen, Parijs, Luxemburg, Zwitserland, de VS en Duitsland. Midden in de oorlog verhuisde ze naar Mittelwalde in Schlesien. In 1946 keerde ze naar Berlijn terug.

Uit: Vom Weg meiner Jugend.

„Heinrich Heines Stadt – was wußte ich damals von Heinrich Heine! In der Schule hatte ich nichts von ihm gehört.

            Aber es kam ein Tag, da fand die Zwölfjährige unter den Büchern der Mutter, die im guten Zimmer auf einer an der Wand hängenden kleinen Etagere standen, ein Buch, das war rot wie Blut, mit Passionsblumengerank auf dem Deckel und mit einem weißseidenen Bändchen als Lesezeichen. Und die Halbwüchsige schlug’s Büchlein auf und steckte neugierig die Nase hinein: was Interessantes? O ja, etwas Interessantes: weit mehr als das! Sie vergaß, daß sie abstauben sollte, vergaß die so und so vielmal herum, die ihr die Mutter am Strickstrumpf aufgegeben hatte, vergaß das Klavierüben und die fanzösische Übersetzung. Gott sei Dank, daß so selten jemand in die gute Stube kam!

            Auf dem Tritt unterm Fenster kauerte ich, die langen Beine hochgezogen, die Hände um die Knie geschlungen; und auf diesen mageren Kinderknien lag das rote Buch. Ich las und las. Wie warmes, lebendiges Blut quoll es auf von dem roten Büchlein – es stieg mir zu Kopf, es quoll mir zu Herzen, jetzt stand mein Herz fast still vor Qual, jetzt hüpfte es wieder hoch empor vor Seligkeit. O, dieses ,Buch der Lieder’ was etwas andres, als die Gedichte, die man in der Schule lernt! Was waren selbst Schillers Taucher, Freiligraths Blumenrache und Chamissos Löwenbraut hiergegen?! Hier was etwas ganz Neues, nie Gekanntes, nie Gefühltes, nicht einmal Geahntes! Das lebendige Leben mit seinen Freuden und seinem Weh, mit seinem Lieben und seinem Hassen klopfte bei mir an. Über die unberührte Seele stürzten die Empfindungen; die wand und krümmte sich unter der gewaltig einbrechenden Flut, fast wäre sie gern wieder losgekommen – es war ja manches so traurig, so schrecklich – aber, was war das doch so schön!“

 

 

viebig1879

Clara Viebig (17 juli 1860 – 31 juli 1952)

Georges Rodenbach, Bernard Dimey, Reinaldo Arenas, Franz Nabl, Anita Brookner, Jörg Fauser, Andrea Wolfmayr, Dag Solstad

De Belgische dichter en schrijver Georges Rodenbach werd geboren in Doornik op 16 juli 1855 Hij bezocht de middelbare school aan het College Sint-Barbara in Gent en behaalde zijn diploma rechten aan de Universiteit van deze stad. Na een verblijf van één jaar in Parijs werkte hij bij de balie van Brussel. Toch wijdde hij zich stilaan exclusief aan de literatuur. Georges Rodenbach trad toe tot het Belgisch literair tijdschrift “La Jeune Belgique”, dat toen geleid werd door Max Waller. Hij publiceerde er enkele van zijn beste verzen. In 1883 verbleef hij geruime tijd in Brugge.  In 1892 verscheen de roman “Bruges-la-morte”. Dit korte verhaal van zo’n 100 bladzijden kende een enorme bijval en werd onmiddellijk vertaald in 7 talen. Eén van de hoofdthema’s van het symbolistische werk  is het water en zijn betovering. Na dit succes verliet Rodenbach België en vestigde hij zich definitief in Parijs. Hij publiceerde tal van symbolistische gedichtenbundels: “Les Tristesses“, “La Mer élégante“, “La Jeunesse blanche“, “Le Rouet des brumes“. Eén van zijn toneelstukken, “Le Voile” werd opgevoerd aan de Comédie-Française.

Uit : Bruges-la-Morte

 

« Mais, parmi ses pèlerinages à travers la ville, Hugues adorait surtout l’hôpital Saint-Jean, où le divin Memling vécut et a laissé de candides chefs-dœuvre pour y dire, au long des siècles, la fraîcheur de ses rêves quand il entra en convalescence. Hugues y allait aussi avec l’espoir de se guérir, de lotionner sa rétine en fièvre à ces murs blancs. Le grand Catéchisme du Calme !

Des jardins intérieurs, ourlés de buis; des chambres de malades, toutes lointaines, où l’on parle bas. Quelques religieuses passent, déplaçant à peine un peu de silence, comme les cygnes des canaux déplacent à peine un peu d’eau. Il flotte une odeur de linge humide, de coiffes défraîchies à la pluie, de nappes d’autel qu’on vient d’extraire d’antiques armoires…

Enfin Hugues arrivait au sanctuaire d’art où sont les uniques tableaux, où rayonne la célèbre châsse de sainte Ursule, telle qu’une petite chapelle gothique en or, déroulant, de chaque côté, sur trois panneaux, l’histoire des onze mille Vierges; tandis que dans le métal émaillé de la toiture, en médaillons fins comme des miniatures, il y a des Anges musiciens, avec des violons couleur de leurs cheveux et des harpes en forme de leurs ailes.

Ainsi le martyre s’accompagne de musiques peintes. C’est qu’elle est douce infiniment, cette mort des Vierges, groupées comme un massif d’azalées dans la galère s’amarrant qui sera leur tombeau. Les soldats sont sur le rivage. Ils ont déjà commencé le massacre; Ursule et ses compagnes ont débarqué. Le sang coule, mais si rose ! Les blessures sont des pétales… Le sang ne s’égoutte pas; il s’effeuille des poitrines. »

 

rodenbach

Georges Rodenbach (16 juli 1855 – 25 december 1898)

 

De Franse dichter en schrijver van chansons Bernard Dimey werd geboren op 16 juli 1931 in Nogent-en-Bassigny (tegenwoordig Nogent). Veel beroemde zangers en zangeressen hebben gebruik gemaakt van zijn teksten, waaronder Yves Montand, Charles Aznavour, Serge Reggiani, Henri Salvador, Patachou, Juliette Gréco. In zijn werk speelde het nachtleven, en alles wat daar in een stad als Parijs bij hoort, een grote rol.

Au Lux-Bar

Les feignants du Lux-Bar, les paumés, les horribles,
Tous ceux qui, rue Lepic, vienn’nt traîner leurs patins,
Les rigolos du coin, les connards, les terribles
Qui sont déjà chargés à dix heur’ du matin…
Les racines au bistrot, ça va pas jusqu’à Blanche,
Et même les Abbesses, ils ont jamais vu ça !
Avec dix coups d’rouquin ils se font leur dimanche
Et je les aime bien, je n’sais pas trop pourquoi.

Y a Jojo qui connaît des chansons par centaines,
Qui gueule comme un âne avec un’ voix d’acier
Et sur un ch’val boiteux va bouffer tout’ sa s’maine,
Qui crèv’rait si demain on supprimait l’tiercé,
Et l’Patron du Lux-Bar, c’est l’Auvergne en personne,
Bien avant d’savoir lire il savait d’jà compter,
Mais tous les habitués viennent pour la patronne
Et lui, le malheureux, s’en est jamais douté !

Et puis y a les souris des rues avoisinantes
Au valseur agressif, au sourire accueillant,
Qui font toujours la gueule et sont toujours contentes,
Qui racontent leur vie en séchant leur coup d’blanc.
Au Lux-Bar on s’retrouve un peu comme en famille ;
L’poissonnier d’à côté, çui qui vend du requin,
Vient y boir’ son whisky parmi les joyeux drilles
Qui ne sont rien du tout, mais qui sont tous quelqu’un.

Les copains du Lux-Bar, les truands, les poètes,
Tous ceux qui dans Paris ont trouvé leur pat’lin
Au bas d’la rue Lepic viennent se fair’ la fête
Pour que les Auvergnats puissent gagner leur pain.

 

 

LA NUIT

La nuit, les cerfs-volants,
les feux de camps perdus dans les étés de mon enfance,
à tous les carrefours de tous mes chemins creux,
et cette odeur d’herbe brûlée, le soir,
et de loin les clarines
à l’heure où les troupeaux revenaient au bercail…

Comme dans la Bible,
comme dans mes légendes,
comme dans les rêves un peu moroses
qu’il m’arrive de faire à présent.

Je rêve souvent, je rêve chaque nuit…
J’ai fini par aimer follement ces plongées
dans l’absurde et ces itinéraires.
On se trouve perdu,
soudain tout seul, on n’y croit pas.
On est comme un poisson dans un torrent trop fort pour lui,
on se laisse guider.
On n’est plus rien du tout mais c’est incomparable.

 

dimey

Bernard Dimey (16 juli 1931 – 1 juli 1981)

 

De Cubaanse dichter en schrijver Reinaldo Arenas werd geboren op 16 juli 1943 in Holguin. Als 14-jarige werd Reinaldo Arenas uit de armoede opgepikt en opgevoed door de revolutie. Als 20-jarige publiceerde hij zijn eerste boek, Celestino Antes del Alba (Singing from the Well), waarmee hij een nationale eerste prijs won. Het is het enige boek dat hij in zijn eigen land publiceerde. Zijn acht andere boeken, kortverhalen en gedichten werden allemaal internationaal gepubliceerd en verboden in Cuba. Zijn tweede boek, El Mundo Alucinante (Hallucinations), werd gecensureerd om dan naar Frankrijk gesmokkeld te worden waar het de prijs van Beste Buitenlandse Boek in de wacht sleepte in 1969. Arenas was een van de weinige Cubaanse schrijvers wonende te Cuba die in het buitenland een boek publiceerde zonder de toestemming van het revolutionaire regime. Hij werd op slag een vluchteling in eigen land. In 1973 werd hij gearresteerd, zijn werk werd in beslag genomen en hij werd overgebracht naar de El Morro gevangenis. Hij overleefde er twee jaar temidden van ‘gewone’ misdadigers, geen politiek gevangenen, door het schrijven van brieven aan de vrouwen en minnaressen van zijn analfabete medegevangenen. In mei 1980 stond Castro iedereen die homoseksueel of mentaal ziek was of een strafblad had, toe Cuba te verlaten. Arenas was een van de 250.000 Cubanen die Cuba verlieten met de Mariel Harbor bootvlucht. Arenas kwam echter niet terecht in het paradijs in de Verenigde Staten. In 1987 werd bij hem AIDS gediagnosticeerd. Nadat hij zijn autobiografie Before Night Falls voltooid had maakte hij met een overdosis alcohol en tabletten in 1990 in New York een einde aan zijn leven. Drie jaar later stonden zijn memoires, Before Night Falls, in de top tien van beste boeken in de New York Times Book Review. In 2000 werd het boek verfilmd door Julian Schnabel. Arenas’ manuscripten worden bewaard in de universiteit van Princeton.

My Lover the Sea

 

I am that child with the round, dirty face
who on every corner bothers you with his
“can you spare a quarter?”
I am that child with the dirty face
no doubt unwanted
that from far away contemplates coaches
where other children
emit laughter and jump up and down considerably

 

I am that unlikeable child
definitely unwanted
with the round dirty face
who before the giant street lights or
under the grandames also illuminated
or in front of the little girls that seem to levitate
projects the insult of his dirty face

 

I am that angry and lonely child of always,
that throws you the insult of that angry child of always
and warns you:
if hypocritically you pat me on the head
I would take that opportunity to steal your wallet.

 

I am that child of always
before the panorama of imminent terror,
imminent leprosy, imminent fleas,
of offenses and the imminent crime.

 

I am that repulsive child that improvises a bed
out of an old cardboard box and waits,
certain that you will accompany me.

 

 

Uit: Before Night Falls

 

“One day my mother and I were on our way to visit one of my aunts. As we walked down to the river, a man came toward us; he was good-looking, tall and dark. My mother fell into a sudden rage; she began picking up stones from the riverbank and throwing them at his head, while the man, in spite of the shower of rocks, kept coming toward us. When he was close to me, he put his hand into his pocket, pulled out two pesos and gave them to me. He then patted me on the head and ran away to avoid being hit by one of the stones. My mother cried all the way to my aunt’s house, where I found out that the man was my father. I never saw him again, nor the two pesos; my aunt asked my mother to lend them to her and I do not know if she ever paid them back.”

 

arenas1

Reinaldo Arenas (16 juli 1943 – 7 december 1990)

 

De Oostenrijkse schrijver Franz Nabl werd geboren op 16 juli 1883 in Lautschin. Hij studeerde rechten, filosofie en germanistiek in Wenen. Vanaf 1919 werkte hij als zelfstandig schrijver. Van 1924 tot 1927 was hij Feuilleton-Redakteur bij het “Neuen Grazer Tagblatt” in Graz. Vanaf 1934 vestigde hij zich definitief in Graz.

 

Uit: Der Tag der Erkenntnis

 

Gegen das Ende des vergangenen Jahrhunderts lebte in einem kleinen niederösterreichischen Marktflecken der Doktor Anton Schiermayer als praktischer Arzt. Er war bei der Bevölkerung des Ortes selbst nicht weniger beliebt und geachtet als bei den Einwohnern der im weitesten Umkreis gelegenen, zum Gemeindegebiet gehörien Bauernhöfe und das war verwunderlich genug bei dem Mißtrauen, das die Landbewohner gegen jeden fachlich Gebildeten empfinden, dessen Erfolge sie nicht so handgreiflich vor Augen haben wie die Tätigkeit eines Handwerkers oder eines erfahrenen Viehzüchters. Diese seltene Auszeichnung hatte der Doktor Schiermayer aber keineswegs seiner ausgesprochenen Tüchtigkeit und herzlichen Menschenfreundlichkeit zu danken, sondern vielmehr einem Umstand, der auf den ersten Blick hin ganz danach angetan schien, das ohnehin vorhandene Gefühl des Mißtrauens und der Scheu gegen den Arzt noch zu erhöhen und zu verstärken. In einem etwa eine halbe Stunde von der Ortschaft entfernten Seitentale hauste der Reithofer, ein alter Bauer, der sich weit weniger um seine Feldwirtschaft und um seinen Viehstand bekümmerte als um die verschiedenen körperlichen Gebrechen seiner Mitmenschen. Dabei war er durchaus keiner von jenen landesüblichen Kurpfuschern, die allerhand geheimnisvolle Tränke und Salben brauen oder durch schaudererregende Beschwörungsformeln die Krankheitserscheinungen bannen wollen, sondern er beschränkte sich darauf, verrenkte und gebrochene Gliedmaßen mit festen Griffen einzurichten und durch sehr geschickt angelegte Schienen wieder heil und brauchbar zu machen.

 

franz_nabl

Franz Nabl (16 juli 1883 – 19 januari 1974)

 

De Engelse schrijfster en historica Anita Brookner werd geboren op 16 juli 1928 in Herne Hill, een voorstad van Londen. Brookner debuteerde in 1981 met de toepasselijk getitelde Balzac-variatie A Start in Life; ze was toen al decennialang een vooraanstaand kunsthistorica met 18de- en 19de-eeuwse Franse schilders als specialisatie. Voor Hotel du Lac (1984) kreeg ze de Booker Prize.

 

Uit: Undue Influence

 

At first the man in the basement looked to me like an older and more careworn ver
sion of the man with bowed head in the cafe in Marylebone Lane who was not Mrs Hildreth’s son and for whom I had imagined a whole illusory history. (I am not infallible.) This man had the same air of lassitude, which I detected in spite of his polished appearance. He was formally dressed for his visit to a dusty bookshop, although he could not have known that it would be quite so dusty. He wore a finely tailored grey suit with a faint chalk stripe, a very white shirt, and highly polished shoes. I think it was the brilliantly laundered shirt that led me to make the comparison with Mrs Hildreth’s putative son, as if this man too had emerged from the hands of a watchful woman and set out, fully caparisoned, to encounter the hazards of the ordinary working day.
Except that this man obviously had no connection with the world of work: he was too careful, too immaculate. And besides, what sort of man do you find in a bookshop at ten o’clock on a Monday morning, unless he is some sort of don, about his own affairs? This man, however, was too presentable to be one of the academics we get in from time to time. He turned briefly when I said ‘Good morning’ before turning back to the shelves. I had an impression of a fine blond head and a fair-skinned face prematurely worn into furrows of anxiety which gave him an elderly look, although his figure was tall and upright and rather graceful.”

 

Brookner

Anita Brookner (Herne Hill, 16 juli 1928)

 

De Duitse schrijver en journalist Jörg Christian Fauser werd geboren op 16 juli 1944 in Bad Schwalbach. Na zijn vervangende dienstplicht in Heidelberg raakte hij verslaafd aan harddrugs, een verslaving die hij pas in 1972 zou overwinnen. In 1967/68 bracht hij een jaar door in de drugswijk Tophane in Istanboel. Rond 1971 had hij contact met krakers in de Frankfurter scene, onder andere met de groep van Joschka Fischer. Van 1968 tot 1974 werke hij mee aan diverse literaire tijdschriften in Berlijn en Frankfurt. In de jaren zeventig schreef hij ook diverse dichtbundels en in de jaren tachtig schreef hij drie romans.

 

Uit: Der  Strand  der  Städte

 

„Leben als Lust, als Spannung, aber Leben auch als Zwang, als Zwang zur Natur und zur Unnatur, vor allem Leben als Ausdruck, als Ausdruckszwang und Ausdruckslust – es stellt sich

mit Terror und Leidenschaft, mit Ekstase und Elend auch heute noch nirgend reiner dar als in den großen Städten, wo sich in Stein und Fleisch und in Traum und Alptraum die Zivilisationen zergliedern und zerstören.

Verfeinerung  und  Entnervung,  Abenteuer  und  Angst, Rausch und Verrohung: nur in den Cities, in den Riesenstädten allein begegnen wir der Psyche unserer Epoche. Auf der Kippe zwischen Ekstase und Verstörung, zwischen Zauber und Zirrhose, in den Neonzonen zwischen dem neuen Morgen und der finalen Umnachtung kitzelt und liebkost uns diese Psyche, sie verführt uns und sie opfert uns, aber bevor sie  uns  opfert,  fordert  sie  uns  auch:  Leben  ist  nicht  alles, Leben ist nichts, wenn es nicht Rebellion ist.

Unter dem Pflaster – der Strand, die Rebellion von 1968 (die uralte Menschenrebellion) (denn nichts ist neu auf der Erde) hat keinen schöneren Ausdruck gefunden als in diesen wenigen Worten. Vom Pflaster zum Strand hat sie es freilich in den Metropolen nicht bringen können, dort eher vom Horror zum Terror; aber wären auch die Energien meiner Generation in jenem Aufflackern schon erloschen (sie sind es beileibe nicht), man müßte uns doch zugestehen: wir haben den Traum getragen, wir haben ihn weitergereicht“.

 

Fauser

Jörg Fauser (16 juli 1944 – 17 juli 1987)

 

De Oostenrijkse schrijfster en politica Andrea Wolfmayr werd geboren op 16 juli 1953 in Gleisdorf. Zij studeerde kunstgeschiedenis en germanistiek in Graz. Sinds 1999 zit zij in het parlement voor de Österreichische Volkspartei.

 

Uit: Digitalis Purpurea

 

Manchmal dachte Melanie, ihr ganzes Leben drehe sich nur mehr um ihre Schwiegermutter. Sophia scheute nicht davor zurück, die kürzlich montierte Klingel bei der geringsten Kleinigkeit eifrigst zu benutzen.
“Gut für deine Kondition”, hatte Herbert in einem humorigen Anfall gesagt, “du gehst eh ein bißchen aus dem Leim in letzter Zeit!”
Das hätte er nicht sagen sollen. Melanie fühlte sich elend, wütend, verletzt, häßlich, ohne Hoffnung, aus der Tretmühle je herauszukommen. Depressiv bin ich, dachte sie, das grenzt an Depression, das muß sowas sein. Sie konnte sich zu nichts aufraffen, die Gartenarbeit machte ihr keinen Spaß. In der Früh lag sie wie ein Stein im Bett, schwer wie Blei, es schien unmöglich, sich zu erheben, um das Frühstück zu richten, zu Sophia hinunterzugehen, zu fragen, ob sie was brauchte, nachzuschauen, ob sie noch lebte …
Sie lebte, freilich, war putzmunter und empfing im Bett thronend ihre Kammerzofe von Schwiegertochter. Der Wetterbericht wurde abgeliefert, die Vorhänge wurden zurückgezogen, “was willst du zum Frühstück, Mutter?”, immer das gleiche, manchmal ein Ei, manchmal keines, das Cholesterin, das Herz, immer schön aufpassen!
“Du schaust aber gar nicht gut aus meine Liebe, schlecht geschlafen?”
Manchmal sah sich Melanie im Vorbeigehen im Spiegel und merkte, daß sie wirklich nicht gut aussah, grau und aufgeschwemmt. Tränensäcke unter den Augen, olivfarbene, tief eingegrabene Ringe.
Sie brachte auf einem Tablett das Geschirr zum Waschen nach unten, richtete für die Kinder das Frühstück.
“Michael, so hilf mir doch …!”
Steffi als einzige war wirklich hilfsbereit und sah Arbeit, wo sie anfiel, aber mußte früh zum Dienst, sie hatte die Morgenschicht übernommen, um halb sieben war sie weg.
Nein, Melanie ging es nicht besonders. Lustlosigkeit, Apathie, Hitzewallungen, Nervosität, gerötete Augen, Herzjagen, Schlaflosigkeit – das waren doch alles Anzeichen eines krankhaften Zustands? Manchmal dachte sie, das seien einfach die Wechseljahre, die sich ankündigten.”

 

andreawolfmayr1

Andrea Wolfmayr (Gleisdorf, 16 juli 1953)

 

De Noorsde schrijver Dag Solstad werd geboren op 16 juli 1941 in Sandefjord. Hij geldt in Noorwegen als dé grote literaire auteur van dit moment. Hij heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan en mengt zich regelmatig in het publieke debat. Een van de opzienbarendste bijdragen leverde hij in de zomer van 1997, toen hij betoogde dat geen van de 31 besprekingen van zijn roman, ‘Professor Andersens nacht’, het boek recht deed. Maar een enkeling had oog voor het thema dat hijzelf het belangrijkst vond: de rol van literatuur in de samenleving.  Hij heeft twee keer The Critic’s Award gewonnen. Verder won hij de prestigieuze Nordic Council’s Literary Prize en de Bragers Prize’s Honory Prize. Zijn boeken zijn in vele talen vertaald.

 

Uit: Elfter Roman, achtzehntes Buch (Vertaald door Ina Kronenberger)

 

„Zu Beginn dieser Geschichte ist Bjørn Hansen gerade fünfzig geworden und steht am Bahnhof von Kongsberg, wo er auf jemanden wartet. Es ist jetzt vier Jahre her, daß er bei Turid Lammers ausgezogen ist, mit der er vierzehn Jahre lang zusammengelebt hat, von jenem Moment an, als er nach Kongsberg kam, das für ihn zuvor auf der Karte kaum existiert hatte. Heute bewohnt er eine moderne Wohnung im Zentrum Kongsbergs, einen Steinwurf vom Bahnhof entfernt. Als er vor achtzehn Jahren nach Kongsberg kam, hatte er nur ein paar persönliche Dinge im Gepäck, wie Kleider und Schuhe, samt Kisten über Kisten mit Büchern. Als er aus der Lammersschen Villa auszog, nahm er ebenfalls nur persönliche Dinge mit, wie Kleider und Schuhe, samt Kisten über Kisten mit Büchern. Das war sein Gepäck. Dostojewskij. Puschkin. Thomas Mann. Céline. Borges. Tom Kristensen. Marquéz. Proust. Singer. Heinrich Heine. Malraux, Kafka, Kundera, Freud, Kierkegaard, Sartre, Camus, Butor.

Wenn er in den vier Jahren, die seit dem Bruchmit Turid Lammers vergangen sind, an sie gedach
t hatte, dann mit einer gewissen Erleichterung darüber, daß es vorbei war. Zugleich hatte er mit an Trauer grenzender Verwunderung feststellen müssen, daß er nicht länger imstande war, zu verstehen oder nachzuvollziehen, weshalb er überhaupt jemals in sie verliebt gewesen war.“

 

solstadd

Dag Solstad (Sandefjord, 16 juli 1941)

Iris Murdoch, Richard Russo, Jean Christophe Grangé, Driss Chraïbi, Walter Benjamin, Clive Cussler, Jacques Rivière, Kunikida Doppo, Heinrich Peuckmann, Robert Wohlleben

De Iers-Britse schrijfster en filosofe Dame Jean Iris Murdoch werd geboren in Dublin op 15 juli 1919. Ze studeerde aan het Somerville College in Oxford. Ze werd een fellow van St. Anne’s College in Oxford in 1948. Ze schreef haar eerste boek, Under the Net in 1954 nadat ze een aantal werken over filosofie had uitgegeven, waaronder een studie over Jean-Paul Sartre. Ze schreef hierna nog 25 andere boeken (naast filosofische werken en kritieken), totdat ze in 1995 last kreeg van de ziekte van Alzheimer. Haar boeken zijn intens en bizar, maar tegelijkertijd erg gereserveerd en goed geobserveerd. Ze creëerde homoseksuele personages voordat dit algemeen geaccepteerd was. Voor The sea, the sea ontving zij in 1978 de Booker Prize.

Uit: The sea, the sea

“It was as if each part of the body experienced its separate despair. My back and waist felt the dreadful imprint of the hands which with great sudden violence and indubitable intent propelled me over the edge. My hands reached out in vain for something to clasp. My feet, still touching the rock with which they were parting company, jerked in a weak useless spasm, a last ghostly attempt to retain balance. Then they were jerking in empty space and I was falling head downward, as if my head and shoulders were made of lead. At the same time I felt, or thought as a kind of final thought, the fragility of my head and even knew that my hands were now trying to protect it. My trunk twisted sickeningly, trying in vain to make sense of its position. I actually saw, in the diffused midsummer darkness-light, the creamy curling waves just below me, and the particular spiral of their movement in the confined space. Then I was in the water whose intense cold surprised me with a separate shock, and I made the instinctive swimmer’s movement of trying to right myself; but my body was aware that no swimming could take place in that vortex. I felt as if my neck was breaking as I looked up to see a dome of dark faintly translucent green, the wave above me. I was choking and swallowing water, absorbed in the one task of getting another breath. At the same time I was able to think: this is the end. I fought, my whole body fought, now flailing senselessly in a maelstrom of powers which seemed about to dismember me. Then my head struck violently against the smooth rock and I lost consciousness.”

Iris Murdoch (15 juli 1919 – 8 februari 1999)

 

De Amerikaanse schrijver Richard Russo werd geboren op 15 juli 1949 in Johnstown, New York. Hij studeerde aan de universiteit van Arizona archeologie, maar ruilde dat vak in voor literatuurwetenschap en rondde zijn studie af met een doctorsgraad in de filosofie en een master in creatief schrijven. Daarna doceerde hij aan diverse universiteiten. Hij debuteerde in 1986 met de roman Mohawk. In 2002 kreeg hij voor Empire Falls de Pulitzer prijs.

Uit: Empire Falls

“For his part, Charles Beaumont Whiting, sent away from home as a boy when he would’ve preferred to stay, now had no more desire to return from Mexico than his mother had to return from Europe, but when summoned he sighed and did as he was told, much as he always had done. It wasn’t as if he hadn’t known that the end of his youth would arrive, taking with it his travels, his painting and his poetry. There was never any question that Whiting and Sons Enterprises would one day devolve to him, and while it occurred to him that returning to Empire Falls and taking over the family businesses might be a violation of his personal destiny as an artist, there didn’t seem to be any help for it. One day, when he sensed the summons growing near, he tried to put down in words what he felt to be his own best nature and how wrong it would be to thwart his true calling. His idea was to share these thoughts with his father, but what he’d written sounded a lot like his poetry, vague and unconvincing even to him, and he ended up throwing the letter away. For one thing he wasn’t sure his father, a practical man, would concede that anybody had a nature to begin with; and if you did, it was probably your duty either to deny it or to whip it into shape, show it who was boss. During his last months of freedom in Mexico, C.B. lay on the beach and argued the point with his father in his imagination, argued it over and over, losing every time, so when the summons finally came he was too worn out to resist. He returned home determined to do his best but fearing that he’d left his real self and all that he was capable of in Mexico.”

Richard Russo (Johnstown, 15 juli 1949)

 

De Franse schrijver Jean Christophe Grangé werd geboren op 15 juli 1961 in Parijs. De thrillers van Grangé zijn geworteld in de ervaringen die hij opdeed als internationaal reporter. Tot zijn achtentwintigste had Grangé de Parijse hoofdstad nog nooit verlaten. Wereldreiziger werd hij toen hij als redacteur van een persbureau in contact kwam met reizende fotografen wier foto’s hij van bijschriften voorzag. Een van hen vroeg hem mee op reis te gaan en zo begon Grangés loopbaan als reizend verslaggever. Zijn tochten brachten hem in China, Thailand,
Turkije, Birma, Mongolië en Afrika. Hij schreef reportages over verschillende volkeren, zoals de pygmeeën, Toearegs, zigeuners en eskimo’s.
Een van die reportages ligt aan de basis van zijn debuut als thrillerschrijver. In 1991 schreef Grangé een artikel over de migratie van ooievaars. Op het eerste gezicht een tamelijk onschuldig onderwerp, maar de ‘vlucht van de ooievaars’, die vele duizenden kilometers over Europa, Klein-Azië en Afrika bestrijkt, inspireerde hem tot het schrijven van de gelijknamige roman, die in 1994 verscheen.
Aanvankelijk bezorgde De vlucht van de ooievaars Grangé nog niet het succes dat deze roman en de schrijver later ten deel zou vallen. Dat gebeurde pas toen in 1998 Les Rivières Pourpres (in vertaling De purperen rivier) verscheen. Mede dankzij de verfilming, in een Franse en een Engelse versie (The Crimson Rivers), werden van deze tweede thriller van Grangé meer dan een half miljoen exemplaren verkocht en verschenen er vertalingen in twintig landen. In de slipstream hiervan bereikte ook De vlucht van de ooievaars alsnog een verkoop van enkele honderdduizenden exemplaren.

Uit: Das schwarze Blut (La Ligne Noire, vertaald door Barbara Schaden)

„Auf Dschungelpfaden und zwischen raschelnden Blätterwänden hatte er ihn bis hierher geführt. Wie immer hatten ihm die Bäume die Richtung gewiesen, der er folgen musste – und hatten ihm zugeraunt, was er zu tun hatte. So war es immer gewesen. In Kambodscha. In Thailand. Und jetzt hier, in Malaysia. Die Blätter streiften sein Gesicht, riefen ihn, gaben ihm das Signal …
Doch auf einmal wandten die Bäume sich gegen ihn.
Auf einmal stellten sie ihm eine Falle. Er wusste nicht, wie ihm geschah – die Stämme des Bambuswalds waren zusammengerückt, standen in Reih und Glied, hatten sich in eine hermetisch verschlossene Zelle verwandelt.
Mit den Fingern fuhr er die Tür entlang, versuchte sie unter die Kante zu schieben. Unmöglich. Er scharrte auf dem Fußboden in der Hoffnung, die Bretter auseinander zu schieben. Vergeblich. Er hob den Blick und sah über sich nichts als ein dichtes Dach aus Palmenblättern. Wie lange hatte er nicht geatmet? Eine Minute? Zwei Minuten?
Eine Bruthitze herrschte hier, wie in einem Backofen. Sein Gesicht troff von Schweiß. Er konzentrierte sich auf die Wand: Rattanhalme verstopften jede Ritze. Wenn es ihm gelang, eine dieser Fasern zu lösen, käme vielleicht ein wenig Luft herein. Mit zwei Fingern versuchte er es – aber es war nichts zu machen. Er krallte sich in die Wand und zerschrammte sich dabei nur die Nägel. Wütend hämmerte er mit der Faust dagegen und ließ sich auf die Knie fallen. Er würde krepieren. Er, der Meister des Freitauchens, er würde in dieser Hütte ersticken.“

Jean Christophe Grangé (Parijs, 15 juli 1961)

 

De Marokkaanse schrijver Driss Chraïbi werd geboren in El Jadida op 15 juli 1926.Zijn boeken gaan over het kolonialisme en hebben vaak een semi-autobiografische inslag. Driss Chraïbi groeide op in een burgerlijke familie als de zoon van een theehandelaar. Hij zat op school in Casablanca en ging in 1945 naar Parijs om scheikunde en neuropsychiatrie te studeren. In 1952 brak hij zijn studie af om zich geheel op het schrijven te richten. Hij ondernam talrijke reizen en werkte in uiteenlopende beroepen, zoals: scheikundige, ingenieur, bewaker, fotograaf en leraar Arabisch. Zijn eerst roman, Le passé simple, kwam in 1954 uit. Het boek bleef echter tot 1977 verboden.

Uit: L’Homme qui venait du passé (2004)

“Bagdad. De notre envoyé spécial. Extraits du discours du Président Saddam Hussein. “Au nom de Dieu Clément et Miséricordieux ! Frappez les ennemis de la nation arabe et de l’Islam ! Combattez-les, car ce sont des agresseurs maléfiques maudits par la Providence. Ne leur donnez aucune occasion de souffler, jusqu’à ce qu’ils se retirent, bredouilles et défaits, des terres des musulmans. Vous serez les vainqueurs et ils seront les vaincus. Celui qui est tué sur les terrains du combat sera récompensé par un paradis éternel. Saisissez donc cette chance d’éternité, ainsi qu’il est écrit dans le Saint Livre…”

C’est pas possible ! s’exclama l’inspecteur Ali en repliant le journal. Ces orientalistes du Pentagone et de la CIA ont dû se servir d’un guide pour touristes en guise de dictionnaire bilingue. Qui c’est ce journaleux qui a traduit ce galimatias ? Traduit !.. J’aimerais bien discuter avec lui à coups de matraque dans les caves du commissariat central… À moins que ce président moustachu n’ait jamais lu un seul verset du Coran, hey ? Il parle de la Providence tout comme Bush le chrétien. Je vais lui passer un coup de fil. Je dois avoir le numéro de son portable dans mon vieux carnet. Il m’a coupé l’appétit, ce ramadaneur de la onzième heure. Pourquoi il ne va pas, “lui”, au paradis éternel ?… »

Driss Chraïbi (15 juli 1926 – 1 april 2007)

 

De Joods-Duitse schrijver en cultuurfilosoof Walter Benedix Schönflies Benjamin werd geboren op 15 juli 1892 in Berlijn. Daar groeide hij op in een welvarend joods gezin, volgde het gymnasium en studeerde vervolgens op meerdere plaatsen filosofie, namelijk in Freiburg, Berlijn en Bern. Hij promoveerde in Bern met een veelgeprezen werk over kunstkritiek in de Duitse Romantiek. In dat stuk zijn elementen van symbolisme terug te vinden. Daarna probeerde hij in Frankfurt am Main aan zijn universitaire carrière te beginnen, maar dit mislukte, hoewel hij wel bevriend was met andere joodse denkers, zoals de socioloog Theodor W. Adorno, met wie hij discussieerde over filosofische kwesties. Omdat hij enkel idealen aanhing, verloor hij enigszins zichzelf en de werkelijkheid om hem heen. Dit zorgde voor zware depressies. In 1924 ontmoette hij zijn vriendin Asja Lacis, een overtuigd communiste, met wie hij voortdurend ‘ruzie’ had die ervoor zorgde dat Benjamin naast symbolistische, ook Marxistische idealen ging aanhangen. Vanaf 1925 tot 1933 maakte hij reizen door Europa, hoewel hij steeds terugkeerde in Berlijn, dat hij heel goed kende en had daarbij vooral interesse voor de steden, die hij beschreef in verhalen en dagboeken, vanuit de objecten, die hij zag (Anoniem, 1999). Deze verhalen zijn pas later in boekvorm verschenen, hoewel Benjamin af en toe zelf ook boeken publiceerde, zoals Einbahnstraβe uit 1928, dat slechts voor een deel over steden ging. Walter Benjamin ontvluchtte in 1933 het nazi-regime om zich in zijn droomstad Parijs te vestigen, de stad die hij zou vereeuwigen in zijn historisch-filosofische werk Passages.

Uit: Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit

„Das Kunstwerk ist grundsätzlich immer reproduzierbar gewesen. Was Menschen gemacht hatten, das konnte immer von Menschen nachgemacht werden. Solche Nachbildung wurde auch ausgeübt von Schülern zur Übung in der Kunst, von Meistern zur Verbreitung der Werke, endlich von gewinnlüsternen Dritten. Dem gegenüber ist die technische Reproduktion des Kunstwerkes etwas Neues, das sich in der Geschichte intermittierend, in weit auseinanderliegenden Schüben, aber mit wachsender Intensität durchsetzt. Die Griechen kannten nur zwei Verfahren technischer Reproduktion von Kunstwerken: den Guß und die Prägung. Bronzen, Terrakotten und Münzen waren die einzigen Kunstwerke, die von ihnen massenweise hergestellt werden konnten. Alle übrigen waren einmalig und technisch nicht zu reproduzieren. Mit dem Holzschnitt wurde zum ersten Male die Graphik technisch reproduzierbar; sie war es lange, ehe durch den Druck auch die Schrift es wurde. Die ungeheuren Veränderungen, die der Druck, die technische Reproduzierbarkeit der Schrift, in der Literatur hervorgerufen hat, sind bekannt. Von der Erscheinung, die hier in weltgeschichtlichem Maßstab betrachtet wird, sind sie aber nur ein, freilich besonders wichtiger Sonderfall. Zum Holzschnitt treten im Laufe des Mittelalters Kupferstich und Radierung, sowie im Anfang des neunzehnten Jahrhunderts die Lithographie. &#56256;&#56321;

Mit der Lithographie erreicht die Reproduktionstechnik eine grundsätzlich neue Stufe. Das sehr viel bündigere Verfahren, das die Auftragung der Zeichnung auf einen Stein von ihrer Kerbung in einen Holzblock oder ihrer Ätzung in eine Kupferplatte unterscheidet, gab der Graphik zum ersten Mal die Möglichkeit, ihre Erzeugnisse nicht allein massenweise (wie vordem) sondern in täglich neuen Gestaltungen auf den Markt zu bringen.“  

Walter Benjamin (15 juli 1892 – 27 september 1940)

 

De Amerikaanse schrijver Clive Cussler werd geboren in Aurora, Illinois op 15 juli 1931. Cussler is schrijver van avonturenromans. Wereldwijd heeft hij meer dan 125 miljoen boeken verkocht. Hij groeide op in Alhambra, Californië. Voordat hij dienst deed in de Koreaanse oorlog als vliegtuig technicus, zat hij nog 2 jaar op school op het “Pasadena City College”. Na zijn ontslag werd hij tekstschrijver en later reclamemaker voor radio en tv. Daarmee behaalde hij verschillende onderscheidingen. In 1965 begon hij te schrijven aan zijn eerste boek, dat uiteindelijk in 1973 uitkwam. In alle boeken speelt de fictieve organisatie NUMA, die aan oceanografisch onderzoek doet, een belangrijke rol.

Uit: Atlantis Found

“After being seated at a table in a small private alcove off the main dining room by the Maitre d’, Pitt asked Loren, ” Wine or champagne?”

“Why ask?” she said. ” You know a good Cabernet puts me in a vulnerable mood.”

Pitt ordered a bottle of Martin Ray Cabernet Sauvignon from the wine steward and settled comfortably into the leather chair. . .

Pitt was reading the  opening pages of the file when the wine arrived. After the wine steward poured a small amount in his glass, he studied the color, inhaled the scent, and then took a mouthful. He did not daintily sip the Cabernet but gently swirled it around in his mouth for a few seconds before swallowing. He looked up at the wine steward and smiled. ” I am always amazed at the finesse yet the solid soul
   of a Martin Ray Cabernet Sauvignon” 

” A very excellent choice sir”, said the Wine Steward
” Not many of our patrons know it exists.”

Pitt indulged in another taste of the wine before continuing his study of the file.”

Clive Cussler (Aurora, 15 juli 1931)

 

De Franse schrijver Jacques Rivière werd geboren op 15 juli 1886 in Bordeaux. Rivière richtte het literaire tijdschrift Nouvelle Revue Française op en leidde het van 1910 tot 1914 en van 1919 tot 1925. Hij schreef vooral dagboeken en historische romans. In zijn kritische essays zette hij zich onder aqndere in voor schrijvers als Marcel Proust, Alain-Fournier en Paul Claudel

 Uit: Un roman d’aventure : Le grand Meaulnes d’Alain-Fournier

 “… j’ai parlé jusqu’ici comme si vous aviez tous lu ce livre.
Bien que le succès en ait été grand, on est encore fort excusable aujourd’hui de ne pas le connaître. On le serait moins de ne pas le lire après en avoir entendu parler. Pour vous rendre la chose tout à fait impossible, je voudrais vous en résumer la donnée et vous en faire comme goûter le parfum à l’aide de quelques lectures.
La scène se passe dans le petit village de Sainte-Agathe dans le Berry. Les parents de François Seurel y sont instituteurs ; son père dirige même un Cours Supérieur où l’on prépare l’École Normale. François est un enfant maladif et d’humeur un peu solitaire. Mais la vie est brusquement changée par l’arrivée au Cours d’un grand élève, entreprenant et résolu, peu bavard mais plein de goût pour l’action et pour l’aventure. C’est le grand Meaulnes. François se lie presque tout de suite d’amitié avec lui. Le village est assez éloigné du chemin de fer. Aux environs de Noël, François est chargé par son père d’aller chercher à la plus prochaine gare dans une voiture à âne ses grands-parents qui viennent passer quelques jours à Sainte-Agathe. Cependant le grand Meaulnes apprend par hasard qu’on pourrait gagner du temps en allant avec la carriole d’un fermier voisin jusqu’à Vierzon où le train arrive bien plus tôt. Sans rien dire à personne, il se décide à tenter l’entreprise .. ».

Jacques Rivière (15 juli 1886 – 14 februari 1925)

 

De Japanse dichter en schrijver Kunikida Doppo werd geboren op 15 juli 1871 in Choshi. Hij groeide op in het zuiden van Japan, maar ging naar Tokyo waar hij de Senmon Gakko (de latere Waseda universiteit) bezocht en zich in 1889 tot het Christendom bekeerde. In die tijd las hij al het werk van Toergenjev, Thomas Carlyle en Ralph Waldo Emerson. Later kwamen daar de gedichten van William Wordsworth bij die uitermate belangrijk werden voor zijn hartstochtelijke liefde voor de natuur. Kundiko wordt beschouwd als vertegenwoordiger van het naturalisme in de Japanse literatuur, maar in zijn gedichten en in zijn poëtische verhalen over de tragedies van gewone mensen is hij eerder romantisch dan fel realistisch.

Sanrin ni jouissance

Freedom in the mountains and forests
Chanting this phrase makes me feel
The boiling in my blood
Ah! Freedom in the mountains and forests
Why did I leave the forests and mountains
Ten years —
Months and days passed into dust
Since I climbed the road to vanity’s longing
Freedom’s home is already far away,
I feel
Looking out of the corner of my eyes
Looking at the sky far away
I see the high peaks of mountains far away
Ah! Freedom in the mountains and forests
Chanting this phrase makes me feel

The boiling in my blood
My nostalgic home where is it?
There I was a child of the mountain
If I look back far away
There are huge rivers and mountains
Freedom’s home is sinking
In the clouds far away

Kunikida Doppo (15 juli 1871 – 23 juni 1908)

 

De Duitse schrijver Heinrich Peuckmann werd geboren op 15 juli 1949 in Kamen. Na studies germanistiek, geschiedenis en theologie werkte hij sinds 1974 als leraar aan een gymnasium in Bergkamen. Peuckmann schrijft romans, gedichten, verhalen, essays, theaterstukken, hoorspelen, kinderboeken en detectives.

 Uit: Schillers Vermächtnis

 “Kurz vorher hatte der Mann die Mallinckrodtstraße überquert. Er hatte dabei nicht aufgeschaut, sondern den Kopf  gesenkt gehalten und sich völlig auf die Verkehrsgeräusche verlassen. Eine Windböe hatte die Bäume auf dem Mittelstreifen geschüttelt, als er die gegenüber liegende Straßenseite erreichte, aber davon hatte der Mann sich nicht stören lassen. Er war zielstrebig in Richtung Nordmarktpark gelaufen, hatte kurz überlegt, ob er den direkten Weg durch die Grünanlagen nehmen oder lieber die Straße zwischen Nordmarkt und Grundschule gehen sollte und war schließlich auf den Park zugestrebt.

Das Pissoir, an dem er vorbeilief, verkam immer mehr zur Ruine, aber das hatte der Mann nicht bemerkt. Im Dortmunder Norden verfiel vieles zur Ruine, so dass es kaum möglich war, auf jede Einzelheit zu achten.

Als er die Pergola unterquert hatte und den Schatten der Büsche und Bäume erreichte, war er plötzlich erstarrt. Jetzt hatte doch etwas seine Aufmerksamkeit erregt, aber er wusste nicht,  was es gewesen war. War es das Rascheln in einem Gebüsch gewesen, ohne dass gerade Wind wehte, oder ein Knirschen auf einem Kiesweg irgendwo ein paar Meter neben ihm? Obwohl ihm nicht klar war, was ihn irritiert hatte, hatte sein Instinkt ihm geraten, vorsichtig zu sein. Er hatte gelauscht, ein paar Sekunden lang, dann hatte er das Geräusch wieder gehört, diesmal einige Meter rechts vor ihm. Er hatte weiter gelauscht, aber danach war alles ruhig geblieben. Kein Rascheln mehr, kein Knirschen auf einem der Wege. Hatte sein Instinkt ihn  getäuscht? Hatte sich ein Vogel im Gebüsch bewegt, war etwas auf einen Kiesweg gefallen, was beides nichts zu bedeuten hatte?”

Heinrich Peuckmann (Kamen, 15 juli 1949)

 

De Duitse dichter, schrijver, vertaler, essayist en uitgever Robert Wohlleben werd geboren op 15 juli 1937 in Rahlstedt. Van 1972 tot 1993 werkte hij als leraar. Opmerkelijk zijn zijn verdiensten voor het moderne sonnet.

Alstercafé

Wo stramm noch spukt ein Samtkleid in Bordeaux,
entfernt und klein im Hirn verharrt Gemäuer.
Ein dürrer Ober brachte blaues Feuer.
Die Beute seiner Abkassierer-Droh-

gebärde fehlt noch heut: Der Paletot,
die Uhr, der Ausweis waren lieb und teuer …
und wir um keinen Deut belehrt- und schläuer.
In Fransen stand die Welt. Das bleibt auch so.

Wir sehn: Was sich die Welt als Wanst anfraß,
das goß sich in Beton mit Stahl und Gas.
Hier schließen Türen blind in einem fort.

Die Drehtür – Mahagoni, Messing, Glas –
rotierte mal nach dort, wo ich schon saß.
Nun mach schon: Drück B8 – Piaf – Mylord!

 

Traum-Haft

Das Licht von nirgends, Wände nicht von Stoff,
die Hände greifen leer in zahllos viele
Gelasse voll Gestühl verschollner Stile,
an Fenstern enden alle Welten schroff.

Wo einst Sekret aus Drüsen niedertroff,
entstehen Fleck um Fleck die Schattenspiele
von Tuschen, hinschraffiert mit blindem Kiele,
daß kein Beschauer auf Verstehen hoff.

Wer alles ist durch dies hindurchgegangen –
durch Welten, doch in einer stets gefangen?
Die Spuren all der Gänge sind verworrn,

wie sie sich trafen, trennten, sich verschlangen,
um endlich, endlich auswärts zu gelangen
– wo doch das Ende wieder hieß: von vorn!

Robert Wohlleben (Rahlstedt, 15 juli 1937)

Jacques de Lacretelle, Natalia Ginzburg, Gavrila Derzjavin, Arthur Laurents, Irving Stone, Owen Wister

De Franse schrijver en letterkundige Jacques de Lacretelle werd geboren in Cormatin (Saône-et-Loire) op  14 juli 1888. Lacretelles vader was consul en de jonge Lacretelle reisde daardoor meer door de wereld dan zijn leeftijdgenoten: op zijn achtste bijvoorbeeld verhuisde het gezin naar Alexandrië. Vader overleed in 1898. Jacques de Lacretelle was een ziekelijk kind en groeide op tot een a-typische Fransman; hij had een meer dan gemiddelde lengte en een afkeer van het christendom. Van zijn moeder erfde hij zijn belangstelling voor de natuur. Het gezin verkeerde in literaire kringen (nazaten van Victor Hugo). Hij werd opgeleid voor een financiële carrière, maar reisde liever wat door Europa. Na een ontmoeting met Marcel Proust begon hij te werken aan zijn eerste roman.
De Lacretelle debuteerde in 1920 met La vie inquiète de Jean Hermelin en in 1922 won hij de Prix Femina met de roman over een joodse intellectueel: Silbermann. In 1936 werd hij lid van de Académie française.
Zijn succes als schrijver tussen de twee wereldoorlogen was te danken aan zijn psychologische romans, waarvan door Albert Thibaudet is gezegd dat ze lijken op het werk van Proust en Gide, maar dan door Flaubert herschreven. Een voorbeeld is de cyclus Les hauts ponts (1932-1935) over een vrouw die het voorvaderlijk huis probeert terug te krijgen, wat haar uiteindelijk lukt, zij het voor zeer korte tijd, aangezien het verkocht moet worden om de schulden van haar zoon te kunnen afbetalen.

Uit: Silbermann (1922)

 

A Houlgate, pendant le mois d’août, poursuivit-il à voix moins haute, j’ai fait beaucoup de tennis. Mais, là-bas, c’était moins agréable parce que – il fit une moue – il y avait trop de Juifs… Sur la plage, au casino, partout, on ne rencontrait que ça. Mon oncle Marc n’a pas voulu y rester trois jours. Tiens, celui-là y était. Il s’appele Silbermann.
En disant ces mots, il m’avait désigné un garçon qui se tenait à la porte de la classe, en tête des rangs, et que je ne me rappelais pas avoir aperçu division de quatrième. Il était petit et d’extérieur chétif.
Sa figure, que je vis bien car il se retournait et parlait à ses voisins, était très formée, mais assez laide, avec des pommettes saillantes et un menton aigu. Le teint était pâle, tirant sur
le jaune; les yeux et les sourcils étaient noirs, les lèvres charnues et d’une couleur fraîche.
Ses gestes étaient très vifs et captivaient l’attention. Lorsque, avec une mimique que l’on ne pouvait s’empêcher de suivre, il s’adressait à ses voisins, ses pupilles semblaient sauter sur l’un et puis sur l’autre. L’ensemble éveillait l’idée d’une précocité étrange; il me fit songer aux petis prodiges qui exécutent des tours dans les cirques. J’eus peine à détacher de lui
mon regard ».

 

 

lacretelle_jacques

Jacques de Lacretelle (14 juli 1888 – 2 januari 1985)

 

De Italiaanse schrijfster Natalia Ginzburg werd geboren op 14 juli 1916 in Palermo. Zie ook mijn blog van 14 juli 2006

Uit:  A Place to Live and Other Selected Essays

‘In October of 1944 I came to Rome to find work. My husband had died the previous winter. In Rome there was a publishing house where he had worked for years. The publisher was away in Switzerland at the time, but the firm had resumed business right after the liberation of Rome, and I thought that if I asked, they would give me a job. The prospect of asking was burdensome, however, because I thought they would be hiring me out of pity, as I was a wid
ow with children to support. I would have liked someone to give me a job without knowing me, on the basis of my skills. The trouble was that I had no skills.

I had brooded over all this during the months of the German occupation, which I spent in the country, in Tuscany, with my children. The war had passed through there, followed by the usual silent aftermath, until finally, in the quiet countryside and the villages thrown into turmoil, the Americans arrived. We moved to Florence, where I left the children with my parents and went on to Rome.

I wanted to work because I had no money. True, if I had remained with my parents I could have managed. But the idea of being supported by my parents was also very burdensome, and besides, I wanted to make a home for myself and my children again. We hadn’t had a place of our own for a long time.

During those last months of the war, we lived with relatives and friends, or in convents and hotels.

Driving to Rome in a car that stalled every halfhour, I dallied with fantasies of adventurous jobs, such as being a governess or covering crime for a newspaper. The major obstacle to my career plans was the fact that I didn’t know how to do anything.”

 

 

natalia_ginzburg

Natalia Ginzburg  (14 juli 1916 – 7 oktober 1991)

 

De Russische dichter Gavrila Romanovitsj Derzjavin werd geboren in Kazan op 14 juli 1743. Hij wordt algemeen beschouwd als de grootste Russische dichter uit de periode voor Aleksandr Poesjkin. Derzjavin was van eenvoudige komaf, maar wist met zijn gedichten de gunst te winnen van Catharina de Grote. In 1784 werd hij benoemd tot gouverneur van Olonets en in 1785 werd hij gouverneur van Tambov. Hij werd persoonlijk secretaris van Catharina in 1791, president van de Handelskamer in 1794 en minister van Justitie in 1802. In 1803 ging hij met pensioen en bracht hij de rest van zijn leven door op zijn landgoed in Tsvanka bij Novgorod, waar hij zich volledig aan het schrijven van verzen wijdde.

 

 

To my heart

 

Why, poor heart, so ceaseless languish?

  Why with such distresses smart?

Nought alleviates thy anguish,

  What afflicts thee so, poor heart?

 

Heart, I comprehend not wrongly,

  Thou a captive art confest,

Near Eliza thou beat’st strongly

  As thou’dst leap into her breast.

 

Since ’tis so then, little throbber,

  You and I, alas! must part,

I’d not be thy comfort’s robber;

  To her I’ll resign thee, heart.

 

Yet the maid in compensation

  Must her own bestow on me,

And with such remuneration

  Never shall I grieve for thee.

 

But should she, thy sorrows spu
rning,

  This exchange, poor heart, deny,

Then I’ll bear thee, heart, though mourning,

  From her far and hasty fly.

 

But, alas! no pain assuaging,

  That would but increase thy grief;

If kind Death still not its raging,

  Granting thee a kind relief.

 

Vertaald door William D. Lewi

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is derzjavin.jpg
Gavrila Derzjavin (14 juli 1743 – 20 juli 1816)

 

 

De Amerikaanse schrijver, scenarioschrijver en regisseur Arthur Laurents is geboren in New York op 14 Juli 1918. Zijn eerste internationale succes was Home of the Brave (1945), dat bijna in ieder land opgevoerd werd en waarvan ook een film gemaakt is. West Side Story (1957) was zijn eerste musical, maar er zouden er nog verschillende volgen waarvoor hij het scenario schreef en/of de regie voerde: Gypsy (1959) Invitation to a March (1960), I Can Get It for You Wholesale (1962) In 2000 verschenen zijn memoires Original Story By.

 

Uit: Original Story By

 

“It’s the stuff of dreams. The audience is on its feet calling “Author! Author!” my

mother is calling “Arthur! Arthur!” my father’s eyes are wet and a handsome young

actor has flown in from the Coast to share the night with me. My father wouldn’t want

me to see the tears any more than I’d want him to see the actor.

The producer, all smiles, is Humpty-Dumpty in a brown suit. By now, I know it’s

his good suit. He motions me forward to the stage. My feet tell me I am walking

down the aisle; I feel a fireman boost me up on the stage. I can see the actors

behind me applauding but can’t hear them. I’m unsure whether the moon is out or

not but I know it has to be. I turn from the actors and look out front. I don’t see

anyone. Not my father, not my mother, not my actor. I hear no cheering, I see no

audience, just a big black hole of silence. I turn to the wings and say to the stage

manager, “Bring in the curtain, Jimmy.”

It was Jimmy Gelb who told me about the moon the day of our first preview and

he was a Marxist like the producer, the director and half the cast. Stop worrying

whether my play was good enough to be a hit, he commanded. Success in the

theatre had little to do with merit; what it really depended on was the moon. If the

moon was out, we were in; if it wasn’t, we weren’t.”

 

 

Laurents
Arthur Laurents (New York, 14 Juli 1918)

 

 

 

De Amerikaanse schrijver Irving Stone werd geboren op 14 juli 1903 in San Francisco. Hij is vooral bekend geworden door zijn biografische romans over beroemde personen. Zijn bekendste werk is wellicht Lust for Life over Vincent van Gogh uit 1934, in 1956 verfilmd met Kirk Douglas.. Adversary in the House gaat over de vakbondsman en politicus Eugene V. Debs.

 

Uit: Adversary in the House

 

“That night when he left the tent he saw a man trail him back to town.  When he

went into the restaurant for supper, the man waited outside.  When he went up to

his hotel the man kept a few steps behind him, his hand in his coat pocket.  Gene

closed the door of his room and locked it behind him, but he could feel the

presence immediately outside.  He flung the door open and cried:
“Why do you follow me?  Surely I have never done you any harm.”
The gunman released his hold of the revolver and stood staring at Gene with

his mouth open.
“Oh, Mr. Debs, I am no thug.  I heard the company’s private police say they

were going to shoot you, so I appointed myself your bodyguard.  No one is going

to shoot you while I’m around.”
The climax to the years of civil war cam when former Governor Steunenberg

of Idaho, who had been charged with anti-labor violence during his

administration, was murdered by the explosion of a bomb attached to the gate

of his house.  The man who had set the bomb, Harry Orchard, was a lifelong

criminal; he was arrested, held incommunicado in jail, and then placed in the

hands of the Pinkerton Agency, which provided strikebreakers and mine police. 

As a result of Orchard’s deal with the Pinkertons, Charles Moyer, William Haywood

and George Pettibone, officers of the Western Federation of Miners, were arrested

in Denver, kidnapped by the police of Idaho without extradition papers, locked in

murderers’ row in the state penitentiary in Boise, and charged with conspiracy to

murder ex-Governor Steunenberg.

The news reached Gene while he was in his office in Terre Haute.  He had long

been specially attached to the Western Federation of Miners because it had bolted

from the conservative American Federation of Labor and formed the first industrial

union since his own American Railway Union had been destoyed.”

 

 

stone

Irving Stone (14 juli 1903 – 26 augustus 1989)

 

 

De Amerikaanse schrijver Owen Wister werd geboren op 14 juli 1860 in Germantown, Pennsylvania. Zijn beroemdste roman is The Virginian, die beschouwd word als de eerste Amerikaanse western.

 

Uit: The Virginian

 

“Some notable sight was drawing the passengers, both men and women, to the

window; and therefore I rose and crossed the car to see what it was. I saw near the

track an enclosure, and round it some laughing men, and inside it some whirling

dust, and amid the dust some horses, plunging, huddling, and dodging. They were

cow ponies in a corral, and one of them would not be caught, no matter who threw

the rope. We had plenty of time to watch this sport, for our train had stopped that

the engine might take water at the tank before it pulled us up beside the station

platform of Medicine Bow. We were also six hours late, and starving for

entertainment. The pony in the corral was wise, and rapid of limb. Have you seen

a skilful boxer watch his antagonist with a quiet, incessant eye? Such an eye as

this did the pony keep upon whatever man took the rope. The man might pretend

to look at the weather, which was fine; or he might affect earnest conversation with

a bystander: it was bootless. The pony saw through it. No feint hoodwinked him.

This animal was thoroughly a man of the world.  His undistracted eye stayed fixed

upon the dissembling foe, and the gravity of his horse-expression made the matter

one of high comedy. Then the rope would sail out at him, but he was already

elsewhere; and if horses laugh, gayety must have abounded in that corral.”

 

owen-wister-1

Owen Wister (14 juli 1860 – 21 juli 1938

 

 

 

Gaius Julius Caesar, Isaak Babel, John Clare, Adam Scharrer, Gustav Freytag, Wilhelm Wackenroder, Wole Soyinka

De Romeinse staatsman, generaal en schrijver Gaius Julius Caesar werd geboren in Rome op 13 juli ± 100 v. Chr. De jonge Caesar leek aanleg te hebben voor de redenaarskunst en hij zal dan ook vaak het Forum Romanum bezocht hebben waar redenaars op de rostra hun redevoeringen afstaken. Nadat hij op 15 maart 85 v. Chr. uit handen van zijn vader de toga virilis (het teken van volwassenheid) had ontvangen, kon de carrière van de jonge Caesar beginnen. Caesar hield zich veel bezig met redevoering en literatuur. Van zijn werken hebben we enkel nog Commentarii de bello Gallico en Commentarii de bello civili. Deze bestaan respectievelijk uit zeven en drie boeken. Caesar schreef naast proza ook poëzie (onder andere epigrammen), maar die zijn helaas samen met zijn redevoeringen en de analogica (een grammaticale verhandeling) verloren gegaan. In De bello Gallico worden de gebeurtenissen van de belegering van Gallia verteld.

Uit: De bello Gallico

“Gallia est omnis divisa in partes tres, quarum unam incolunt Belgae, aliam Aquitani, tertiam qui ipsorum lingua Celtae, nostra Galli appellantur. Hi omnes lingua, institutis, legibus inter se differunt. Gallos ab Aquitanis Garumna flumen, a Belgis Matrona et Sequana dividit. Horum omnium fortissimi sunt Belgae, propterea quod a cultu atque humanitate provinciae longissime absunt, minimeque ad eos mercatores saepe commeant atque ea quae ad effeminandos animos pertinent important, proximique sunt Germanis, qui trans Rhenum incolunt, quibuscum continenter bellum gerunt. Qua de causa Helvetii quoque reliquos Gallos virtute praecedunt, quod fere cotidianis proeliis cum Germanis contendunt, cum aut suis finibus eos prohibent aut ipsi in eorum finibus bellum gerunt.»

 

Gallië in zijn geheel wordt in drie delen verdeeld, waarvan de Belgen het ene, de Aquitaniërs het tweede, en de volksstammen, die in hun eigen taal Kelten, in de onze Galliërs heten, het derde deel bewonen. Deze drie stammen verschillen van elkander in taal, instellingen en wetten. De Garumna (Garonne) vormt de grens tussen Galliërs en Aquitaniërs, de Mátrona (Marne) en de Séquana (Seine) die tussen Galliërs en Belgen. Van hen allen zijn de Belgen het dapperst; eensdeels, omdat zij zich zeer verre houden van de beschaving en de verfijning der provincie en zeer zelden met vreemde kooplieden in aanraking komen, die weelde-artikelen invoeren, welke er toe bijdragen om het karakter te verslappen, anderdeels, omdat zij de naaste buren zijn der Germanen, die aan gene zijde van den Rijn wonen, met wie zij voortdurend in oorlog zijn. (Vertaling door dr. J.J. Doesburg)

 

caesar02

Julius Caesar (13 juli ± 100 v. Chr. – 15 maart 44 v. Chr.)

 

De Russische schrijver Isaak Emmanuïlovitsj Babel werd geboren in Odessa op 13 juli 1894.Zie ook mijn blog van 13 juli 2006.

 

Uit: Der Durchlauchtigste Patriarch (Vertaald door Milo Dor en Reinhard Federmann)

 

„Vor zwei Wochen hat Tichon, Patriarch von Moskau, die Delegierten der Kirchenräte, der Priesterseminare und der religiösen Bildungsvereine empfangen.

Den Mitgliedern der Delegation, den Mönchen, Priestern und Weltlichen, wurden Reden gehalten.

Ich habe deren Worte niedergeschrieben und werde sie hier wiedergeben:

Der Sozialismus ist die Religion des Schweins, das der Erde verhaftet ist.

« Dunkelmänner durchstreifen Städte und Dörfer, die Brandstätten rauchen, das Blut der um des Glaubens willen Gemordeten fließt in Strömen. Man will uns einreden, was der Sozialismus ist. Wir werden antworten:

– Der Sozialismus ist Raub, die Zerstörung der russischen Erde die Herausforderung der heiligen, ewigen Kirche.

« Die Finsterlinge haben die Parole von Gleichheit und – Brüderlichkeit ausgegeben. Sie haben diese Parole der christlichen Kirche gestohlen und sie in ihrer Bosheit bis -zur äußersten schändlichen Grenze verdreht.«

In schneller Folge defilieren Priester mit gekräuseltem Haar, schwarzbärtige Kirchenvorsteher, kurzbeinige und kurzatmige Generäle und kleine Mädchen in weißen Kleidchen vorbei.

Sie alle fallen auf den Bauch und suchen den teuren Schuh zu küssen, der unter der flatternden Seide der violetten Soutane verborgen ist, untertänig küssen sie die Greisenhand und finden nicht die Kraft, sich von den bläulichen, mageren und schwachen Fingern zu lösen.

Der Patriarch sitzt in einem vergoldeten Lehnstuhl.

Er ist umgeben von Erzbischöfen, Bischöfen, Archimandrite
n und Mönchsbrüdern.

Blütenblätter von weißen Blumen sind in der Seide seiner Ärmel verborgen. Die Tische und die Gänge dazwischen sind mit Blumen übersät. Deutlich und süßlich fallen die Ehrentitel von Generalslippen-

»Eure Heiligkeit, von Gott geliebter Kirchenfürst Zar unserer Kirche. «

 

babel39

 Isaak Babel (13 juli 1894 – 27 januari 1940)

 

De Engelse dichter John Clare werd geboren op 13 juli 1793 in Helpston, Northamptonshire. Hij staat bekend als natuurdichter en als een van de beste beschrijvers van het landleven. In 1818 kwam een sonnet van hem over de ondergaande zon in handen van de boekhandelaar Drury in Hamford en die zorgde er voor Clares Poems descriptive of rural life and scenery werd uitgegeven. Het werd een succes, evenals het daaropvolgende The village minstrel, and other poems. Hierdoor tot een zekere welstand gekomen kon Care een huis kopen in Helpstone, maar door ongelukkig verlopende speculaties met land raakte hij in armoede en ellende. Hij werd uiteindelijk opgenomen in St Andrew’s Hospital, een “gekkenhuis”, waar hij de rest van zijn leven zou doorbrengen.

 

SUMMER EVENING

 

The frog half fearful jumps across the path,
And little mouse that leaves its hole at eve
Nimbles with timid dread beneath the swath;
My rustling steps awhile their joys deceive,

 

Till past, and then the cricket sings more strong,
And grasshoppers in merry moods still wear
The short night weary with their fretting song.
Up from behind the molehill jumps the hare,

 

Cheat of his chosen bed, and from the bank
The yellowhammer flutters in short fears
From off its nest hid in the grasses rank,
And drops again when no more noise it hears.

 

Thus nature’s human link and endless thrall,
Proud man, still seems the enemy of all.

 

 

LOVE LIVES BEYOND THE TOMB

 

Love lives beyond the tomb,
And earth, which fades like dew!
I love the fond,
The faithful, and the true.

Love lives in sleep:
‘Tis happiness of healthy dreams:
Eve’s dews may weep,
But love delightful seems.

‘Tis seen in flowers,
And in the morning’s pearly dew;
In earth’s green hours,
And in the heaven’s eternal blue.

‘Tis heard in Spring
When light and sunbeams, warm and kind,
On angel’s wing
Bring love and music to the mind.

And where’s the voice,
So young, so beautiful, and sweet
As Nature’s choice,
Where Spring and lovers meet?

Love lives beyond the tomb,
And earth, which fades like dew!
I love the fond,
The faithful, and the true.

clare_e

John Clare (13 juli 1793 – 19 mei 1864)

 

De Duitse schrijver Adam Scharrer werd geboren op 13 juli 1889 in Kleinschwarzenlohe (Mittelfranken). Veel van zijn realistische werk dat vaak autobiografisch is en werd geschreven vanuit het perspectief van de onderste lagen van de bevolking, is uitgegeven in de een jaar na zijn dood opgerichte DDR. Scharrer gold als een van de eerste arbeider-schrijvers in Duitsland. Zijn boek “Vaterlandslose Gesellen” werd gezien als het proletarische antwoord op Remarques “Im Westen nichts Neues”, een afrekening met het Wilhelminische systeem en de door dit systeem begonnen imperialistische oorlog.

 

Uit:  Vaterlandslose Gesellen

“Das “Fest der Liebe” naht zum zweiten Male. An den Bahnhöfen stehen sie in langen Fronten. Sie schreiben keine patriotischen Sprüche mehr an die Wagen, ihr Gesang ist verstummt. Die Fähnchen auf den Kriegskarten machen nicht mehr viel Arbeit, es ist oft “Nichts Neues” zu melden. Die Preise klettern, klettern; der Hunger geht um im Lande. Von den Kanzeln herab eifern die Diener Gottes, um im Namen ihres Gottes zum heiligen Mord aufzurufen. Scharen von Kriegsfreiwilligen – von Kindern – sind schon geschlachtet. Man muß auf immer jüngere Jahrgänge zurückgreifen.
Wir sind nicht überrascht, als uns drei Wochen später der “Rote Schein” von neuem zufliegt.
Als ich ihr sage: “Ich gehe, Sophie”, drückt sie kaum merklich meine Hand. Mein Entschluß war längst fertig, schon an jenem Abend, als sie zusammenbrach, und sie mir, der ich um sie fürchtete, bestätigte:
“Hans, ich bin schwanger!”
Daß sie so bitterlich weinte, hatte jedoch noch einen andern Grund.
Alfred ist hier. Ich hätte ihn fast nicht wiedergekannt. Sein Mund hängt durch den a
bgeschossenen Unterkiefer so schräg ins Gesicht, als wäre ihm das Fundament weggerissen. Als hinge diese Seite nur an dem Auge, das viel größer scheint als das andere und immer läuft. Ein ungleichmäßiger Bart versucht das Heldentum zu verdecken, das ihn zeichnet.
So kehrte er heim, will seinen Jungen auf den Schoß nehmen. Aber sein Kind fürchtet sich. “Geh fort, was willst du hier? Du bist nicht mein Papa. Ich mag dich nicht!”

 

 

Scharrer

Adam Scharrer (13 juli 1889 – 2 maart 1948)

 

De Duitse schrijver en journalist Gustav Freytag werd geboren op 13 juli 1816 in Kreuzburg. Zie ook mijn blog van 13 juli 2006.

 

Uit: Die Stillen im Lande

„Die katholische Kirche des Mittelalters hatte das Leben jedes einzelnen durch eine Menge von frommen Bräuchen geweiht und in einen aristokratischen geistlichen Staat eingeschlossen, in dem das Individuum in starrer Gebundenheit mit geringer Selbsttätigkeit festgebannt lebte. Die Reformation zerschlug für den größten Teil Deutschlands diese Fesseln des Volksgeistes, sie setzte freie Selbstbestimmung dem äußeren Zwang, innerliche Tätigkeit des einzelnen dem glänzenden Mechanismus der alten Kirche gegenüber. Der Protestantismus war aber sowohl ein System von Lehren, als eine Befreiung und Vertiefung des deutschen Gemütes. In der großen Seele Luthers waren beide Richtungen des neuen Glaubens im Gleichgewicht; je leidenschaftlicher er für seine Erklärung der Heiligen Schrift und die Dogmen seiner Lehre kämpfte, desto stärker und origineller wurden auch die Gemütsprozesse, durch welche er auf eigenen Wegen in freiem Gebet seinen Gott suchte. Es ist jedoch klar, daß der große Fortschritt, der für das Menschengeschlecht durch seine Lehre dargestellt wurde, sehr bald die Folge haben mußte, zwei entgegengesetzte Richtungen im Protestantismus herauszubilden. Die beiden Pole jeder Religion, das Wissen und das Sehnen, das verständige Umgrenzen der religiösen Erkenntnis und das gemütvolle Hingeben an das Göttliche mußten sich je nach dem Bedürfnis des Individuums und der Bildung der Zeit in den Seelen mit verschiedener Gewalt geltend machen; bald mußte das eine, bald das andere überwiegen, es konnte die Zeit kommen, wo beide Richtungen in Gegensatz und Streit gerieten.“

 

gustav_freytag

Gustav Freytag (13 juli 1816 – 30 april 1895)

 

De Duitse schrijver Wilhelm Heinrich Wackenroder werd geboren in Berlijn op 13 juli 1773. In Dresden ontdekte hij de meesters van de Italiaanse renaissance; hij begon te werken aan een reeks essays over kunstenaars, die hij met poëtische bevlogenheden vervlocht. Samen met Tieck stelde hij een boek samen, Herzensergießungen eines kunstliebenden Klosterbruders, dat naast achttien kunstenaarsbiografieën eveneens novellen bevatte. Dit werk werd in 1797 anoniem gepubliceerd. Het is onduidelijk, welke stukken van Wackenroder zijn en welke van Tieck; na Wackenroders dood publiceerde Tieck een heruitgave met, naar hij beweerde, enkel teksten van zijn vriend. Wackenroder had uitzonderlijke bewondering voor Albrecht Dürer: in ‘Ehrengedächtnis unsers ehrwürdigen Ahnherrn Albrecht Dürers’ zingt hij de lof van deze schilder. Dit paste in een hernieuwde interesse voor de Duitse middeleeuwen die rond 1800 ontstond. De ideeën van Wackenroder stonden aan de wieg van de vroege Romantiek, de beweging die ook wel de Romantiek van Jena wordt genoemd. Het was in essentie een afwijzing van de Weimarer Klassik en een reactie op Goethe.

 

Uit:  Herzensergießungen eines kunstliebenden Klosterbruders

 

“Ich durchsuchte den Schatz von alten Handschriften in unserm Kloster, und fand, unter manchem nichtsnützigen bestäubten Pergament, einige Blätter von der Hand des Bramante, von denen es nicht zu begreifen ist, wie sie an diesen Ort gekommen sind. Auf dem einen Blatte stand folgendes geschrieben, wie ich es, ohne weiteren Umschweif, zu deutsch hier hersetzen will:

«Zu meinem eigenen Vergnügen, und um es mir genau aufzubewahren, will ich hier einen wundervollen Vorfall aufzeichnen, welchen der teure Raffael, mein Freund, mir unter dem Siegel der Verschwiegenheit vertraut hat. Als ich ihm vor einiger Zeit meine Bewunderung wegen seiner über alles schön gemalten Madonnen und heiligen Familien aus vollem Herzen zu erkennen gab, und mit recht vielen Bitten in ihn drang, mir doch zu sagen, von woher er denn in aller Welt die unvergleichliche Schönheit, die rührenden Mienen und den unübertrefflichen Ausdruck in seinen Bildern der heiligen Jungfrau entlehnt habe; so ward er, nachdem er mich eine Zeitlang mit seiner, ihm eigenen, jünglinghaften Schamhaftigkeit und Verschlossenheit hingehalten hatte, endlich sehr bewegt, fiel mir mit Tränen um den Hals, und entdeckte mir sein Geheimnis. Er erzählte mir, wie er von seiner zarten Kindheit an, immer ein besondres heiliges Gefühl für die Mutter Gottes in sich getragen habe, so daß ihm zuweilen schon beim lauten Aussprechen ihres Na
mens ganz wehmütig zumute geworden sei. Nachher, da sein Sinn sich auf das Malen gerichtet habe, sei es immer sein höchster Wunsch gewesen, die Jungfrau Maria recht in ihrer himmlischen Vollkommenheit zu malen, aber er habe es sich noch immer nicht getraut.”

 

wackenroder

Wilhelm Wackenroder (13 juli 1773 – 13 december 1798)

 

De Nigeriaanse schrijver en voorvechter van democratie Akinwande Oluwole “Wole” Soyinka werd geboren op 13 juli 1934 in Abeokuta.  Begin jaren zestig verwierp hij in zijn geschriften het idee van négritude (trots op de Afrikaanse afkomst) als een valse trots om traditionele waarden die creatieve vernieuwing in de weg stond. In 1967-1969 zat hij gevangen vanwege vermeende steun aan de afscheidingsbeweging in Biafra. In 1986 kreeg hij de Nobelprijs voor de Literatuur. Hij maakte zich sterk voor democratische ontwikkelingen in Afrika en bekritiseerde dictaturen en militaire regimes, waaronder die in zijn eigen land. Zijn werk, dat de Afrikaanse traditie met Europese invloeden verzoent, omvat zowel poëzie, novelles, essays als toneelstukken. Wole Soyinka is in 1986 is onderscheiden met de Nobelprijs voor literatuur.

 

 

Civilian and Soldier

My apparition rose from the fall of lead,
Declared, ‘I am a civilian.’ It only served
To aggravate your fright. For how could I
Have risen, a being of this world, in that hour
Of impartial death! And I thought also: nor is
Your quarrel of this world.

You stood still
For both eternities, and oh I heard the lesson
Of your traing sessions, cautioning –
Scorch earth behind you, do not leave
A dubious neutral to the rear. Reiteration
Of my civilian quandary, burrowing earth
From the lead festival of your more eager friends
Worked the worse on your confusion, and when
You brought the gun to bear on me, and death
Twitched me gently in the eye, your plight
And all of you came clear to me.

I hope some day
Intent upon my trade of living, to be checked
In stride by your apparition in a trench,
Signalling, I am a soldier. No hesitation then
But I shall shoot you clean and fair
With meat and bread, a gourd of wine
A bunch of breasts from either arm, and that
Lone question – do you friend, even now, know
What it is all about?

 

soyinka

Wole Soyinka (Abeokuta, 13 juli 1934)

Pablo Neruda, Henry David Thoreau, Stefan George, Hans Koning, Driek van Wissen, Carla Bogaards, Max Jacob, Bruno Schulz, Gerben Willem Abma

De Chileense dichter Pablo Neruda (eig. Ricardo Eliecer Neftalí Reyes Basoalto) werd geboren in Parral op 12 juli 1904 Hij noemde zich Pablo Neruda naar de door hem bewonderde Tsjechische dichter Jan Neruda (1834-1891). Het willen voorkomen van een conflict met zijn ouders zou hierbij een rol gespeeld hebben; zij wilden niet dat hij schrijver zou worden. Pablo Neruda werd later zijn officiële naam.Zijn moeder overleed kort na zijn geboorte. Niet lang daarna verhuisden Neruda en zijn vader naar Temuco, waar zijn vader trouwde met Doña Trinidad Candia Malverde. Op zijn dertiende stuurde Neruda een aantal van zijn gedichten naar de lokale krant, La Mañana. Zijn eerste gedicht heette Entusiasmo y perseverancia (Enthousiasme en volharding). In 1920 stuurde hij meer gedichten naar het literaire blad Selva Austral, onder het pseudoniem ‘Pablo Neruda’. Zijn eerste gedichtenbundel, La Canción de la fiesta, werd gepubliceerd in 1920. In 1923 bracht hij Crepusculario uit, en in 1924 publiceerde hij Veinte poemas de amor y una canción desesperada (Twintig gedichten over liefde en een lied over wanhoop), een van zijn bekendste werken. Neruda kreeg in 1971 de Nobelprijs voor de literatuur.

Canto XII from The Heights of Macchu Picchu

Arise to birth with me, my brother.
Give me your hand out of the depths
sown by your sorrows.
You will not return from these stone fastnesses.
You will not emerge from subterranean time.
Your rasping voice will not come back,
nor your pierced eyes rise from their sockets.

Look at me from the depths of the earth,
tiller of fields, weaver, reticent shepherd,
groom of totemic guanacos,
mason high on your treacherous scaffolding,
iceman of Andean tears,
jeweler with crushed fingers,
farmer anxious among his seedlings,
potter wasted among his clays–
bring to the cup of this new life
your ancient buried sorrows.
Show me your blood and your furrow;
say to me: here I was scourged
because a gem was dull or because the earth
failed to give up in time its tithe of corn or stone.
Point out to me the rock on which you stumbled,
the wood they used to crucify your body.
Strike the old flints
to kindle ancient lamps, light up the whips
glued to your wounds throughout the centuries
and light the axes gleaming with your blood.

I come to speak for your dead mouths.

Throughout the earth
let dead lips congregate,
out of the depths spin this long night to me
as if I rode at anchor here with you.

And tell me everything, tell chain by chain,

and link by link, and step by step;
sharpen the knives you kept hidden away,
thrust them into my breast, into my hands,
like a torrent of sunbursts,
an Amazon of buried jaguars,
and leave me cry: hours, days and years,
blind ages, stellar centuries.

And give me silence, give me water, hope.
Give me the struggle, the iron, the volcanoes.
Let bodies cling like magnets to my body.
Come quickly to my veins and to my mouth.

Speak through my speech, and through my blood.

 

Love Sonnet XI

I crave your mouth, your voice, your hair.
Silent and starving, I prowl through the streets.
Bread does not nourish me, dawn disrupts me, all day
I hunt for the liquid measure of your steps.

I hunger for your sleek laugh,
your hands the color of a savage harvest,
hunger for the pale stones of your fingernails,
I want to eat your skin like a whole almond.

I want to eat the sunbeam flaring in your lovely body,
the sovereign nose of your arrogant face,
I want to eat the fleeting shade of your lashes,

and I pace around hungry, sniffing the twilight,
hunting for you, for your hot heart,
like a puma in the barrens of Quitratue.

PabloNeruda

 Pablo Neruda (12 juli 1904 – 23 september 1973)

 

De Amerikaanse schrijver en filosoof Henry David Thoreau werd geboren in Concord, Massachusetts op 12 juli 1817.In 1854 publiceerde hij Walden; or, Life in the Woods, waarin hij vertelt over de twee jaar en twee maanden die hij doorbracht bij het Waldenmeer. In het boek zijn de gebeurtenissen weergegeven alsof ze in een enkel jaar zijn gebeurd. De seizoenen vervullen ook een symbolische functie in het boek. Walden kan op verschillende manieren worden gezien: het is gedeeltelijk memoires, bevat veel feitelijke informatie over de natuur rond het meer, maar veel van de inhoud kan ook symbolisch worden opgevat. Thoreau deed er negen jaar over om Walden te schrijven. De arts Frederik van Eeden, die in 1898 bij Bussum zijn kolonie Walden had opgericht, gaf het boek van Thoreau in 1894 in het Nederlands uit, met een door hem geschreven voorwoord.

Uit: Walden

“This is a delicious evening, when the whole body is one sense, and imbibes delight through every pore. I go and come with a strange liberty in Nature, a part of herself. As I walk along the stony shore of the pond in my shirt-sleeves, though it is cool as well as cloudy and windy, and I see nothing special to attract me, all the elements are unusually congenial to me. The bullfrogs trump to usher in the night, and the note of the whip-poor-will is borne on the rippling wind from over the water. Sympathy with the fluttering alder and poplar leaves almost takes away my breath; yet, like the lake, my serenity is rippled but not ruffled. These small waves raised by the evening wind are as remote from storm as the smooth reflecting surface. Though it is now dark, the wind still blows and roars in the wood, the waves still dash, and some creatures lull the rest with their notes. The repose is never complete. The wildest animals do not repose, but seek their prey now; the fox, and skunk, and rabbit, now roam the fields and woods without fear. They are Nature’s watchmen — links which connect the days of animated life.

When I return to my house I find that visitors have been there and left their cards, either a bunch of flowers, or a wreath of evergreen, or a name in pencil on a yellow walnut leaf or a chip. They who come rarely to the woods take some little piece of the forest into their hands to play with by the way, which they leave, either intentionally or accidentally.”

henry_david_thoreau

Henry David Thoreau (12 juli 1817 – 6 mei 1862)

 

De Duitse dichter en schrijver Stefan George werd geboren op 12 juli 1868 in Büdesheim. Zie ook mijn blog van 13 juli 2006.

Als sich dir jüngling dein beruf verkündigt

Als sich dir jüngling dein beruf verkündigt
Warst ein verstossener du in klammer luft
Und trugest als der eine aller qual.
Da drang aus dir ein solcher schrei zu sternen
Dass erde nicht noch himmel ihn ertrug
Und antwort kam mit solchem ton von sternen
Wie vormals keines sterblings ohr vernahm ..
Der lockte dich riss dich empor: ›Verbleib!‹
So fremder gang entbehrt der ersten leite
Dir kann nur helfen was du mitgeboren –
Schilt nichts dein leid du selber bist das leid ..
Kehr um im bild kehr um im klang!

 

Der du uns aus der qual der zweiheit löstest

Der du uns aus der qual der zweiheit löstest
Uns die verschmelzung fleischgeworden brachtest
Eines zugleich und Andres · Rausch und Helle:
Du warst der beter zu den wolkenthronen
Der mit dem geiste rang bis er ihn griff
Und sich zum opfer bot an seinem tage ..
Und warst zugleich der freund der frühlingswelle
Der schlank und blank sich ihrem schmeicheln gab
Und warst der süße schläfer in den fluren
Zu dem ein Himmlischer sich niederliess.
Wir schmückten dich mit palmen und mit rosen
Und huldigten vor deiner doppel-schöne
Doch wussten nicht dass wir vorm leibe knieten
In dem geburt des gottes sich vollzog.

 

Juli-Schwermut
An Ernest Dowson

Blumen des sommers duftet ihr noch so reich:
Ackerwinde im herben saatgeruch
Du ziehst mich nach am dorrenden geländer
Mir ward der stolzen gärten sesam fremd.

Aus dem vergessen lockst du träume: das kind
Auf keuscher scholle rastend des ährengefilds
In ernte-gluten neben nackten schnittern
Bei blanker sichel und versiegtem krug.

Schläfrig schaukelten wespen im mittagslied
Und ihm träufelten auf die gerötete stirn
Durch schwachen schutz der halme-schatten
Des mohnes blätter: breite tropfen blut.

Nichts was mir je war raubt die vergänglichkeit.
Schmachtend wie damals lieg ich in schmachtender flur
Aus mattem munde murmelt es: wie bin ich
Der blumen müd · der schönen blumen müd!

George

Stefan George (12 juli 1868 – 4 december 1933)

 

De Nederlands-Amerikaanse journalist en schrijver Hans Koning (pseudoniem van Hans Köningsberger) werd geboren in Amsterdam op 12 juli 1921. Hij schreef zowel fictie als non-fictie. Vanaf 1972 schreef hij onder de naam Hans Koning. Koning was een kleinzoon van de dichter Abraham van Collem. Hij groeide op bij zijn alleenstaande moeder. Van 1939 tot 1943 studeerde hij aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Zürich, in 1946 ook nog aan de Sorbonne. Tijdens de Twee
de Wereldoorlog wist hij met behulp van het verzet Groot-Brittannië te bereiken alwaar hij meevocht aan Britse zijde. Na de oorlog werd hij journalist bij De Groene Amsterdammer. In 1951/52 kwam hij naar de Verenigde Staten waar hij als publicist meewerkte aan het officiële bezoek van koningin Juliana en prins Bernhard aan dat land. In Nederland genoot hij tijdens zijn leven zeer weinig bekendheid maar in zijn nieuwe vaderland de Verenigde Staten maakte hij furore, zijn romans werden zelfs verfilmd.

Uit: Columbus: His Enterprise–Exploding the Myth

“To fill the empty ships going back to Castile, to stop his detractors from talking, to prove his success Columbus needed gold. And the following system was adopted for this end.

Every man and woman, every boy or girl of fourteen or older, in the province of Cibao (of the imaginary gold fields) had to collect gold for the Spaniards. As their measure, the Spaniards used those same miserable hawks’ bells, the little trinkets they had given away so freely when they first came “as if from Heaven.”

Every three months, every Indian had to bring to one of the forts a hawks’ bell filled with gold dust. The chiefs had to bring in about ten times that amount. In the other provinces of Hispaniola, twenty-five pounds of spun cotton took the place of gold.

Copper tokens were manufactured, and when an Indian had brought his or her tribute to an armed post, he or she received such a token, stamped with the month, to be hung around the neck. With that they were safe for another three months while collecting more gold.

Whoever was caught without a token was killed by having his or her hands cut off.  There are old Spanish prints (I saw them in the collection of Bishop Voegeli of Haiti) that show this being done: the Indians stumble away, staring with surprise at their arms stumps pulsing out blood.

There were no gold fields, and thus, once the Indians had handed in whatever they still had in gold ornaments, their only hope was to work all day in the streams, washing out gold dust from the pebbles. It was an impossible task, but those Indians who tried to flee  into the mountains were systematically hunted down with dogs and killed, to set an example for the others to keep trying.”

Koning

Hans Koning (12 juli 1921 – 13 april 2007)

 

De Nederlandse dichter Driek van Wissen werd geboren in Groningen op12 juli 1943. Op 26 januari 2005 werd hij gekozen tot Dichter des Vaderlands, als opvolger van Gerrit Komrij en de Dichter des Vaderlands ad interim Simon Vinkenoog. Voor zijn gehele oeuvre op het gebied van de light verse won de dichter in 1987 de Kees Stip-prijs van het tijdschrift De Tweede Ronde.

OP DE RAILS

Mijn trein gaat ogenschijnlijk rijden,
Want spoorwagon na spoorwagon
Links op een parallel perron
Zie ik langs mijn coupéruit glijden.

Maar dan verbreedt de horizon
En blijkt dat ik mij liet misleiden:
De trein is weg ter linkerzijde
En ik sta nog op het station

Zo worden wij wel meer bedrogen:
Wij zijn op reis, zo menen wij
En maken voortgang zienderogen,

Doch richten wij de blik opzij
Dan staan wij stil en onbewogen.
Het leven gaat aan ons voorbij.

VanWissen

Driek van Wissen (Groningen, 12 juli 1943)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Carla Bogaards werd geboren in Voorburg op 12 juli 1947. Zij debuteerde in 1982 met de dichtbundel Ik kom op niets. Voor haar poëziewerk kreeg ze in 1995 de Johnny van Doornprijs. Eerder ontving ze de Agenda Award voor de dichtbundel De reigers van Amsterdam. Daarnaast kreeg ze in 2006 voor haar boek Roes de Gouden Doerian toegekend.

Honey

Ik heb in Hotel Paris gewoond met een man,
ik heb met hem ontbeten en geluncht,
we aten wafels met room, we dronken verschraalde champagne
omdat we, direct nadat de fles was ontkurkt
en het glas voor de eerste keer was volgeschonken,
de drank vergaten,
we vielen in slaap. Hij sliep veel,
hij sliep als een kind dat bij zijn moeder in bed ligt,

hij lag op zijn rug en ademde zoetjes.
Als hij wakker werd, ’s nachts raakte hij me aan
omdat hij me zijn wonderlijke dromen wilde vertellen,
hij wilde dat ik ontwaakte, hij wilde weten of ik gedroomd had,
hij vertelde welke vrouwen hij bezeten had,
hij vroeg me, als je een man was, zou je me omhelzen,
hij vroeg me, als je mijn moeder was, zou je me omhelzen,
hij vroeg me, als je mijn zuster was, zou je me omhelzen.

Hij vroeg me, vlak voor de grote brand uitbrak
toen het hotel uitbrandde,
nooit meer een kimono van Chinese zijde te dragen
of mijn lippen rood te maken, omdat hij bang werd van zijn liefde
voor mij als ik me vermomde.

Het was op een namiddag in de zomer,
toen hij vertelde dat hij zijn zuster verleid had,
vleiend en brutaal. Maar hij loog minstens de helft van het verhaal.
Misschien was hij overmoedig na al die uren slaap.
Hij was tevreden omdat zijn verhaal me opwond.

Bogaards

Carla Bogaards (Voorburg, 12 juli 1947)

 

De Franse dichter en schrijver Max Jacob werd op 12 juli 1876 geboren in Quimper. Zie ook mijn blog van 13 juli 2006.

LA GUERRE

Les boulevards extérieurs, la nuit, sont pleins de neige ; les bandits sont des soldats ; on m’attaque avec des rires et des sabres, on me dépouille : je me sauve pour retomber dans un autre carré. Est-ce une cour de caserne, ou celle d’une auberge ? que de sabres ! que de lanciers ! il neige ! on me pique avec une seringue : c’est un poison pour me tuer ; une tête de squelette voilée de crêpe me mord le doigt. De vagues réverbères jettent sur la neige la lumière de ma mort.

 

ÉQUATORIALES SOLITAIRES

Quatre doigts de pied noueux servent de frisures au taureau haut qui n’est qu’un homme et qui combat, bas! Les fourneaux sont des maisons qui ne paient pas d’impôts des portes et fenêtres, naître! langues ou trompes en sortent. Sur les marches qui marchent car ce sont toutes les bêtes errantes de la création, le Bouddha, qui ennoblit une feuille bordée d’or, tient une bourse avec l’intention d’en faire des colliers pour plus tard. Ne vous en effrayez pas! ce n’est qu’une bordure, dure! Mais à double entente. Il a tant plu sur tout cela qu’une épine a poussé là qui leur passe au travers avec une sollicitude insolente ou insolite. Un million de souris… de sourires.

Jakob

Max Jacob (12 juli 1876 – 5 maart 1944)

 

De Poolse schrijver, schilder en graficus Bruno Schulz werd geboren op12 juli 1892 in Drohobycz, in Galicië, een kleine provinciestad in het westelijk deel van de huidige Oekraïne, waar hij het grootste deel van zijn leven woonde, en dat later het decor zou vormen van zijn literair werk. Hij geldt naast Stanislaw Ignacy Witkiewicz (Witkacy) (1885 – 1939) en Witold Gombrowicz (1904 – 1969) als een van de belangrijkste Poolse prozaschrijvers van de 20e eeuw. Hoewel Schulz naast Pools, Duits en Jiddisch sprak, koos hij ervoor in het Pools te publiceren. In 1928 schreef hij zijn eerst korte verhaal Noc Lipowa, (Een Julinacht), dat pas later zou worden opgenomen in de bundel Sanatorium pod Klepsydra. Vanaf 1930 verschenen er verschillende literaire kritieken van zijn hand in de Wiadomości Literackie. In ditzelfde tijdschrift publiceerde hij in 1933 zijn eerste korte verhaal Ptaki, (De Vogels). Veel van Schulz’ werk is tijdens de oorlog verloren gegaan, waaronder een groot deel van zijn schilderijen, een Duitse novelle getiteld Die Heimkehr, waarvan hij een kopie (die na de oorlog eveneens onvindbaar bleek) naar Thomas Mann stuurde, en het manuscript voor een omvangrijke roman Mesjasz, (De Messias), waaraan hij vermoedelijk vanaf 1934 had gewerkt.

Uit: The street of crocodiles

”My father kept in the lower drawer of his large desk an old and beautiful map of our city. It was a whole folio sheaf of parchment pages which, originally fastened with strips of linen, formed an enormous wall map, a bird’s eye panorama.
Hung on the wall, the map covered it almost entirely and opened a wide view on the valley of the River Tysmienica which wound itself like a wavy ribbon of pale gold, on the maze of widely spreading ponds and marshes, on the high ground rising towards the south, gently at first, then in ever tighter ranges, in a chessboard of rounded hills, smaller and paler as they receded towards the misty yellow fog of the horizon. From that faded distance of the periphery, the city rose and grew towards the centre of the map, an undifferentiated mass at first, a dense complex of blocks and houses, cut by deep canyons of streets, to become on the first plan a group of single houses, etched with the sharp clarity of a landscape seen through binoculars. In that section of the map, the engraver concentrated on the complicated and manifold profusion of streets and alleyways, the sharp lines of cornices, architraves, archivolts and pilasters, lit by the dark gold of a late and cloudy afternoon which steeped all corners and recesses in the deep sepia of shade. The solids and prisms of that shade darkly honeycombed the ravines of streets, drowning in a warm colour here half a street, there a gap between houses. They dramatized and orchestrated in a bleak romantic chiaroscuro the complex architectural polyphony.
On that map, made in the style of baroque panoramas, the area of the Street of Crocodile
s shone with the empty whiteness that usually marks polar regions or unexplored countries of which almost nothing is known. The lines of only a few streets were marked in black and their names given in simple, unadorned lettering, different from the noble script of the other captions. The cartographer must have been loath to include that district in the city and his reservations found expression in the typographical treatment.
In order to understand these reservations, we must draw attention to the equivocal and doubtful character of that peculiar area, so unlike the rest of the city.”

SchulzZelfportret
Bruno Schulz (12 juli 1892 – 19 november 1942)
Zelfportret

 

De Friese schrijver Gerben Willem Abma werd op 12 juli 1942 geboren in Folsgare. Abma studeerde theologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna werkte hij als docent godsdienst in het voortgezet onderwijs. Hij heeft, als schrijver en dichter, een omvangrijk oeuvre bij elkaar geschreven.

Uit: De Oantaasting

It barde doe’t er, nei’t er fan bûten kaam, daalk de klots ôfdwaan moast en Mintsje, syn âldste suster, him it hier kjimde. Se stie sa ticht by him dat er mei syn noas troch har jurk hinne har liif fielde. Alle kearen dat er justjes by de jurk lâns streake, begûn de punt fan de noas der fan te gloeien hie er it gefoel. Ynienen biet er har sêft yn ‘e mul. Se wykte eefkes in stapke en joech him sûnder in wurd te sizzen in knypke yn ‘e earm. It wie net liker oft it him ûnder stroom sette. Doe’t de skieding rjocht siet, moast er de keamer yn om master te begroetsjen. En doe barde it samar dat er gjin wurd útbringe koe.”

Abma

Gerben Willem Abma (Folsgare, 12 juli 1942)