De Nederlandse schrijver en diplomaat F. Springer (eig. Carel Jan Schneider werd geboren in Batavia op 15 januari 1932. Tijdens de Japanse bezetting bracht hij een deel van de tijd door in een interneringskamp. Na de oorlog kwam het gezin naar Nederland, na een lange omweg via Ceylon, Singapore en Thailand. Schneider ging naar het gymnasium in Rotterdam en naar het Christelijk Gymnasium Sorghvliet in Den Haag, en studeerde rechten aan de Universiteit Leiden. Van 1958 tot 1961 was hij bestuursambtenaar in Nederlands Nieuw-Guinea, het tegenwoordige Papoea.Na zijn periode in Nieuw-Guinea was Schneider diplomaat op Nederlandse ambassades in onder meer New York, Brussel, Dhaka, Teheran en Straatsburg. Ook werkte hij in Angola. Eind jaren tachtig was hij ambassadeur in de DDR. In 1989 ging hij met pensioen. Springer debuteerde in 1958 met het verhaal “Een eskimo op het dak” dat voor het eerst in boekvorm verscheen in 2002 in „Allemaal gelogen. De herinnering als mooi verhaal“, waarin niet eerder gepubliceerd of in boekvorm verschenen werk van F. Springer gebundeld is. Zijn gedichten en verhalen uit de jaren vijftig werden onder zijn eigen naam gepubliceerd. Vanaf Bericht uit Hollandia (1962) gebruikte Schneider het pseudoniem F. Springer. Hij ontving voor Bougainville in 1982 de Ferdinand Bordewijk Prijs en kreeg in 1995 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.
Uit: Quissama
“In de wereld heb ik alles verkocht aan iedereen. Spiegels en kralen, buitenboordmotoren, limonade, tabak, petroleum, koffie, dekens aan Maleiers en Chinezen, makreel in blik aan Papoea’s in Nieuw-Guinea, rijbewijzen aan doven en blinden in Madras, melk, melk, zeeën melk op drie continenten … je gelooft me toch Charlie?” “Natuurlijk, big white trader! Dat ben ik ook. Als je wilt noem ik op wat ik allemaal …” Hij stak afwerend zijn hand omhoog, kwam het prieel binnen en ging zitten.”
(…)
„Een kleine stem in ons oor, ik wist dat het bij hem en bij mij dezelfde stem was: is dit nu alles? In een donker gat in Afrika snakken naar nieuwe adem? We staarden elkaar aan, ik zag radeloosheid in zijn ogen, hij moest zoiets in de mijne zien. Verdomd, als niet één van de miljarden Afrikaanse ratten zich meer vertoonde, moest het schip nu zinken en redding was onmogelijk in deze stinkende, rotte… hij had mij de ogen geopend, King Velderman!”
(…)
“Voorzichtig schoof ik Pauline weer achter glas en zette haar voor mij op Kings tafel. Ik voelde hoe João in de deur mijn handelingen observeerde. Ik zei dat hij naar bed kon gaan. Hij wenste mij goedenacht. Het nieuwe, blanke blad van mijn orderboek zag er bijna verleidelijk uit. Morgen, de dag van beslissingen, was nog ver weg. Ik schreef. Steeds sneller schreef ik, want alles moest worden vastgelegd voordat er iemand binnenkwam om te beweren dat Pauline, King Velderman en ik zelf nooit hadden bestaan.”
F. Springer (Batavia, 15 januari 1932)