Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

 

Uit: Three Day Road

“I went alone.

I watch the beast pull up and give one last great sigh, as if it is very tired from the long journey, smoke pouring from its sides. People wave from the windows and people on the ground wave back, just as I have watched them do for days. Then men and women and children who have arrived start stepping down into the arms of others. I see a few soldiers and search among them for Elijah’s face with his sly grin. The crowd begins to thin, and once again I do not see an Indian soldier with one leg.

I am turning to leave when I see through one of the windows the silhouette of a man inside. He walks slowly along the aisle, on crutches, in a uniform, a small bag slung over his shoulder. I step away from the shadow of the wall.

He wears a hat, just like the wemistikoshiw do, but this one is of their army and I cannot see his face for his looking down as he slowly makes his way down the steps on his crutches. He is an old man, I think. So skinny. This cannot be the Elijah I know. One leg of his pants is pinned up and hangs down a little way, empty.

When he is off the steps I begin to back away, thinking it is not him. He looks up and I see his face, thin and pale, high cheekbones, and ears sticking out from beneath his hat. I stumble a little, the blood rushing away from my head. The ghost of my nephew Xavier looks at me.

He sees me at the same moment, and I watch as his eyes take a long time to register what they see, but when they do he begins to rock back and forth on his crutches. He falls to the ground. I rush up to him, kneel beside him, grab his warm hands. He is no ghost. I hold him to me. His heart beats weakly. I am struck suddenly that he is very ill.

“Nephew,” I whisper. “You are home. You are home.”

I hug him, and when he opens his eyes, I look into them. They are glassy. Even in the shadows of the station his pupils are pinpricks.

“I was told you were dead, Auntie,” he whispers.

“And I was told you were, too,” I say.

We sit on the ground for a while, both of us too weak for the moment to get up. We are crying, looking at one another. A small group of wemistikoshiw gathers and stares at us. I help Nephew up so that we can get away, get to the river where he can drink water and I can better protect him.

We do not stay in the town long. It makes me too nervous. Automobiles, they are everywhere. We must cross the dusty road that they travel upon before we can get to the river where I keep my canoe. Nephew walks slowly on his crutches, his eyes cast down. People stare at us, at him.”

 

Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

Lees verder “Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Nick Stone”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Friedhelm Rathjen, Ezra Pound, Paul Valéry

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

 

Uit: Ik, Hollywood

Anderhalve meter. Vier voet en elf duim om precies te zijn. Zo groot was de zeventienjarige Louie Peters in de eerste dagen van 1909. Hij hoopte, na twee jaar stilstand, nog altijd op een groeispurt.
‘Dag jochie,’ zei de magere man die Louie en zijn broer Charlie begroette toen ze in Los Angeles uit het Santa Fe-station kwamen.
Kabouter, keutel, onderkruipsel: roepnamen die Louie dikwijls had gehoord, maar ‘jochie’ vond hij de ergste.
‘De naam is Peters,’ zei hij. ‘Louie Peters.’
‘Mooney,’ zei de man. Net als Charlie was hij een kop en een hals groter dan Louie, die zich ‘de bediende’ die hen zou komen afhalen had voorgesteld als een hark in een apenpak. Mooney droeg een flaphoed en leunde in hemdsmouwen tegen een open auto met twee banken.
‘Dat alles?’ vroeg hij, met zijn kin wijzend naar het kartonnen koffertje onder Charlies arm.
Het was voldoende voor twee bannelingen die bijna heel hun garderobe aan hun lijf droegen. Louies grijze pak was goed voor alle seizoenen. Zijn bolhoed had hij vlak voor het vertrek bij een handkar gekocht. Hij leek er een beetje groter door, en met een pet kwam je nergens.
De hoogste panden in de omtrek hadden maar vier verdiepingen. Charlie keek om zich heen. ‘Is dit een buitenwijk?’
‘Sorry dat het niet op New York lijkt…’ zei Mooney.
Toch wel een beetje, vond Louie, want de exotische vormen van het stationsgebouw deden hem denken aan Coney Island. Hij ging in de auto naast zijn broer op de hoge achterbank zitten.

Mooney zwengelde de auto op gang, stapte in, nam zijn hoed af en gespte een stofbril om. De start verliep zonder horten of hobbelen. Het was niet de eerste keer dat Louie in een auto reed, maar dit was geen wankele motorkoets waarin men voortdurend een houvast moest zoeken. Opeens was hij vol verwachting over het huis.”

 

Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Friedhelm Rathjen, Ezra Pound, Paul Valéry”

AKO Literatuurprijs voor Peter Terrin

De AKO Literatuurprijs 2012 is toegekend aan Peter Terrin voor zijn boek ‘Post Mortem’. Hij ontving de prijs uit handen van Jozias van Aartsen, voorzitter van de jury. Het was de 26e maal dat de AKO Literatuurprijs werd uitgereikt. De feestelijke uitreiking vond plaats in de Centrale Bibliotheek van Den Haag en de winnaar werd bekendgemaakt in een rechtstreekse uitzending van het actualiteitenprogramma Nieuwsuur. Zie ook alle tags voor Peter Terrin op dit blog.

 

Uit: Post Mortem

“Op het schort van Arlette, de overbuurvrouw, rankten getekende bloemen, die hij niet kon thuisbrengen. Hij had alle tijd om ernaar te kijken. Voluptueuze kelken met dramatische bloembladen en uit de kluiten gewassen meeldraden. Allicht een vrije impressie. Het schort hing aan een enkel plastic haakje, voor de rest was de enige muur in de serre witgeverfd en leeg. In zijn roman zou Arlette elke dag de bloemen dragen, ook als er bezoek was, of onder haar jas in de supermarkt.

Ze was nergens te bekennen, ze moest op de bovenverdieping met iets bezig zijn dat ze niet kon laten vallen. François had al twee keer haar naam geroepen in de trapgang, en zonder antwoord af te wachten, want zijn vrouw was thuis, dat wist hij zeker, de deur weer dichtgedaan en zich naar het bezoek in de serre gehaast. “Ze komt.”

De man was voor in de zeventig en hoorde bij het straatbeeld zoals Lodewijk dat deed, de andere overbuur. Zodra het weer het toeliet, leefde hij buiten, in de omgeving van het huis. Zijn vrouw daarentegen verliet de woning, bij Steegmans weten, nooit. Anders dan Lodewijk was François geen bezielde tuinier. Hij leek er het geduld niet voor te hebben.

Hij tuinierde niet, hij wérkte in de tuin. Of anders was hij in de weer met een hamer of een boormachine, of besteeg hij de ladder nog eens en zwaaide hij balancerend in de dakgoot of schrijlings op de nok gezeten gedag. Wanneer er niets meer te klussen viel, ook niet bij de overbuurvrouw, een weduwe, vouwde hij de tuinstoel open voor de garage, die in de tuin stond, en ging met de ledematen wijd, de voeten bloot en de ogen devoot gesloten de zon aanbidden.

Zo kwam het dat hij vroeg in de lente in een groen Adidasbroekje uit de jaren zeventig en een paar teenslippers, gebronsd als een Spanjaard, in de beschaduwde serre zat, waar het volgens de digitale

kleefthermometer op het oude buitenraam van het huis 15,8 graden Celsius was, met een luchtvochtigheidsgraad van 78%. Waar Steegman ook keek, de verharde, maar vooral langwerpige tepels die bij elke beweging van François als lusteloze slurfjes aan zijn stoere borst bengelden, kreeg hij niet uit zijn hoofd. Hij hield zich klaar om Renée ogenblikkelijk af te leiden, voor ze iets in de gaten kreeg en vragen kon stellen.”

 

Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968)

In Memoriam J. Bernlef

In Memoriam J. Bernlef

Vandaag is in zijn woonplaats Amsterdam,op 75-jarige leeftijd, de schrijver en dichter J. Bernlef (pseudoniem van Hendrik Jan Marsman) overleden. Kort geleden was bij hem een ongeneeslijke ziekte vastgesteld.J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog.

 

In deze doolhof van letters

in deze doolhof van letters
zoek ik naar een gaatje
om u een stukje buitenlucht te tonen
of een kinderhandje dat hoepelt.
ik kan wel schrijven akst mik strlos
en bedoelen dat ik niet te spreken ben
maar men zal toch binnenkomen
ik moet verstaanbaar uw werkelijkheid
ontvreemden als een zakkenroller.

oh ik geniet als ik u wanhopig
naar het oude evenwicht zie grijpen
apodictisch conferencier is de dichter
een mol die ’s nachts uw land openwroet
en ’s morgens staat u veranderd en bevreemd
naar zijn nagelaten werk te staren

het is geen kunst
als stilstaand water diepe gronden te hebben
de dode speelgoedpop met de gebarsten kop te strelen
maar onder de oppervlakte stromend
steeds weer nieuwe huid te voelen
dit gevecht is eindeloos en zonder uitzicht
daarom verlaat de dichter zijn vers als een bedelaar.

J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)

Harald Hartung, Matthias Zschokke, Mohsen Emadi

De Duitse schrijver, dichter en literatuurwetenschapper Harald Hartung werd geboren op 29 oktober 1932 in Heme. Zie ook mijn blog van 29 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Harald Hartung op dit blog.

Uit: Der Tag vor dem Abend

Gestern abend auf dem Belvedere unter den Sternen

Vor einiger Zeit blätterte ich in Kafkas Tagebüchern, in denen ich lange nicht gelesen hatte, und stieß auf eine Stelle, von der ein eigentümlicher kleiner Glanz ausging. Sie ging mir nach, und als ich sie wieder lesen wollte, entzog sie sich meinem nervösen Suchen. Das steigerte meine Faszination, leider nicht meine Geduld. Die Frage nach Kafkas Sätzen brachte mich auf die Sache zurück. Nun las ich noch einmal von Anfang und kam an vielen wunderbaren Einträgen vorüber; gleich zu Anfang der Befund »Meine Ohrmuschel fühlte sich frisch, rauh, kühl, saftig an wie ein Blatt.« Dann der berühmte Satz, daß Schriftsteller Gestank reden; oder der nicht minder berühmte, wonach ein wahllos hingeschriebener Satz – bei ihm, Kafka – bereits vollkommen sei.

Ich eilte an all dem vorüber – im Vorschein des erinnerten Glanzes. Und natürlich fand ich die Stelle, fand sie auf halber Strecke, unter dem Datum des 13. August 1913: »Gestern abend auf dem Belvedere unter den Sternen.« Das war es also, und ich war fast ein bißchen enttäuscht. Das verheißungsvolle Halbvergessene schien mir plötzlich bloß ein simples Notat. Nun gut, dachte ich, aber dann hast du wenigstens etwas, das nicht nach Kafka klingt. Man sieht, meine Ungeduld war noch immer virulent. Doch etwas hielt mich fest. Etwas wie Treue zu meinem ersten Eindruck.

Ich hatte den Gestus der Stelle unterschätzt. Kafka scheint für diese knappe Notiz frei von aller quälenden und selbstquälerischen Reflexion. Frei für einen zeitlosen Moment, frei für eine Epiphanie, die er gar nicht weiter bezeichnet. Vielleicht weil sie ihm an einem vertrauten Ziel vieler Spaziergänge erscheint, in den Kronprinz-Rudolf- Anlagen, wie sie damals hießen. Das Belvedere, das vielen Prag-Besuchern vertraute Lustschloß auf dem Hradschin, gibt nur den Fixpunkt. Von ihm aus öffnet sich der Raum.

Ganz ohne Deutung, ohne kosmische Idee. Kafka kommt ohne Kants gestirnten Himmel aus. Er sieht sich in der einfachsten, größten Konstellation: »unter den Sternen«. Das kann jeder sagen, und doch ist es hier wie zum ersten Mal gesagt. Und versiegelt dem, der es ausdeuten möchte, die Lippen.

Aus dem Wintersemester 1957/58. Als der Landvermesser K. mit Frieda in der Bierpfütze lag, wollte mein Sofa brennen. Etwas glühende Asche vom gußeisernen Ofen hatte Flämmchen an meiner zerschlissenen Wolldecke aufzüngeln lassen. Ich sprang ins Nebengemach und griff nach der Waschschüssel, in der zum Glück noch Wasser war.”

 

Harald Hartung (Herne, 29 oktober 1932)
Herne, Schloss Strünkede

Lees verder “Harald Hartung, Matthias Zschokke, Mohsen Emadi”

Evelyn Waugh, JMH Berckmans, Uwe Tellkamp

De Britse schrijver Evelyn Waugh werd geboren in Londen op 28 oktober 1903. Zie ook alle tags voor Evelyn Waugh op dit blog.

Uit: Brideshead Revisited

“Finally, just as he was going, he said, “One last point. Change your rooms.” They were large, with deeply recessed windows and painted, eighteenth-century panelling; I was lucky as a freshman to get them. “I’ve seen many a man ruined through having ground-floor rooms in the front quad,” said my cousin with deep gravity. “People start dropping in. They leave their gowns here and come and collect them before hall; you start giving them sherry. Before you know where you are, you’ve opened a free bar for all the undesirables of the college.”
I do not know that I ever, consciously, followed any of this advice. I certainly never changed my rooms; there were gillyflowers growing below the windows which on summer evenings filled them with fragrance.

 

Jeremy Irons als Charles en Anthony Andrews als Sebastian
in de tv-serie Brideshead Revisited uit 1981

 

It is easy, retrospectively, to endow one’s youth with a false precocity or a false innocence; to tamper with the dates marking one’s stature on the edge of the door. I should like to think—indeed I sometimes do think—that I decorated those rooms with Morris stuffs and Arundel prints and that my shelves were filled with seventeenth-century folios and French novels of the second empire in Russia-leather and watered-silk. But this was not the truth. On my first afternoon I proudly hung a reproduction of Van Gogh’s “Sunflowers” over the fire and set up a screen, painted by Roger Fry with a Provencal landscape, which I had bought inexpensively when the Omega workshops were sold up. I displayed also a poster by McKnight Kauffer and Rhyme Sheets from the Poetry Bookshop, and, most painful to recall, a porcelain figure of Polly Peachum which stood between black tapers on the chimney-piece. My books were meagre and commonplace—Roger Fry’s Vision and Design; the Medici Press edition of A Shropshire Lad; Eminent Victorians; some volumes of Georgian Poetry; Sinister Street; and South Wind—and my earliest friends fitted well into this background; they were Collins, a Wykehamist, an embryo don, a man of solid reading and childlike humour, and a small circle of college intellectuals, who maintained a middle course of culture between the flamboyant “aesthetes” and the proletarian scholars who scrambled fiercely for facts in the lodging houses of the Iffley Road and Wellington Square. It was by this circle that I found myself adopted during my first term; they provided the kind of company I had enjoyed in the sixth form at school, for which the sixth form had prepared me; but even in the earliest days, when the whole business of living at Oxford, with rooms of my own and my own cheque book, was a source of excitement, I felt at heart that this was not all that Oxford had to offer.
At Sebastian’s approach these grey figures seemed quietly to fade into the landscape and vanish, like highland sheep in the misty heathen Collins had exposed the fallacy of modern aesthetics to me: “…

 

Evelyn Waugh (28 oktober 1903 – 10 april 1966)

Lees verder “Evelyn Waugh, JMH Berckmans, Uwe Tellkamp”

John Hollander, Al Galidi, Johannes Daniel Falk, Karl Philipp Conz

De Amerikaanse dichter en criticus John Hollander werd geboren op 28 oktober 1929 in New York. Zie ook alle tags voor John Hollander op dit blog.

Uit: A Close Look at Robert Frost

“I’m going to talk this afternoon about Frost as a myth-maker, which is usually not how we think of him. I’m going to look closely at that poem of Frost’s called “The Oven Bird,” which I think very easy and very difficult at once.

Mythologizing any construction of nature, an animal, plant, a geological formation, a moment of process–this could be seen both as a desecration and a celebration of pragmatically considered fact. When this goes on in poetry–what Frost himself called “the renewal of words forever and ever”–it is accompanied and invigorated by a reciprocal mythologizing of the very words used in the poetic process. Literature is full of mythological, mostly composite creatures: phoenix, unicorn, basilisk, chimera, hydra, centaur. As nature is even more full of creatures totally innocent of interpretation: woodchuck, anteater, turbot, Shetland pony, jellyfish, and quail. But then, there are the fallen creatures, the intermediate ones: lion, eagle, ant, grasshopper, barracuda, fox, hyena . . . who have been infected with signification from Aesop on. It is one of the tasks of poetry to keep renewing the taxonomic class of such creatures, by luring them unwittingly into a cage of metaphor, which of course they are not aware of inhabiting. Such new reconstructions of animals are almost a post-Romantic cottage industry, even as the rehearsal, again and again, of the traditional ones, used to characterize pre-Romantic emblematic poetry. I want to look at a well-known instance of such reconstruction, in the case of Frost’s “The Oven Bird.”

We’ll start with the unpoetic ornithology from The Field Guide to North American Birds: “Sayerus Oricopilus is a ground-walking warbler. It is common in deciduous woods. It builds a domed nest on the ground and sings from an exposed perch on the understory of the trees.”

 

John Hollander (New York, 28 oktober 1929)

Lees verder “John Hollander, Al Galidi, Johannes Daniel Falk, Karl Philipp Conz”

Jamie McKendrick

De Engelse dichter en vertaler Jamie McKendrick werd op 27 oktober 1955 in Liverpool geboren. Zie ook alle tags voor Jamie McKendrick op dit blog.

 

 

Nostalgia

 

I woke drenched in sweat and homesick
for nowhere I could think of, a feeling
scuffed and quaint as farthings or furlongs.

Then I remembered the room of the sirocco
in a Sicilian palace made of pink volcanic sugar.
There was a scent of waxed oak and pistachios.

Two maids were making up our nuptial bed,
smoothing the white linen with their dark hands.
You’d never have finished finding fault with their work

if I hadn’t intervened, so that you turned on me
saying
Their family were turnip doctors
at the time o the Bourbons ~ an old enmity then,

and more imperious even than pleasure.
How to get out of that windowless room,
with not one of its walls adjoining the air

was all I could think of, from that point on.
Your voice pursued me down the marbile stairway:
Don’t think you’ll ever find a home again!

 

 

 

Heimwee

 

Ik ontwaakte badend in het zweet en vol heimwee
naar ik wist niet waar, een gevoel
afgetrapt en oubollig als duiten of ellen.

Toen herinnerde ik mij de kamer van de sirocco
in een Siciliaans paleis gemaakt van roze vulkanische suiker.
Er hing een geur van boenwas en pistache.

Twee meisjes maakten ons huwelijksbed op,
streken het witte linnen glad met hun donkere handen.
Jij zou zijn blijven vitten op hun werk

als ik niet tussenbeide was gekomen, zodat je je tegen mij keerde
en zei
Hun voorouders waren knollendokters
ten tijde van de Bourbons – een oude vijandschap dus,

en dwingender nog dan genot.
Hoe uit die raamloze kamer te komen,
waarvan geen enkele muur aan de buitenlucht grensde

was het enige waaraan ik nog denken kon.
Je stem achtervolgde mij langs de marmeren trap omlaag:
Denk maar niet dat jij ooit nog een thuis zult vinden!

 

 

Vertaald door Ko Kooman

 

 

Jamie McKendrick (Liverpool, 27 oktober 1955)

Dylan Thomas, Sylvia Plath, Albrecht Rodenbach

De Engelse dichter Dylan Thomas werd geboren op 27 oktober 1914 in Swansea in Wales. Zie ook mijn blog van 27 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Dylan Thomas op dit blog.

 

All All And All The Dry Worlds Lever

I

All all and all the dry worlds lever,
Stage of the ice, the solid ocean,
All from the oil, the pound of lava.
City of spring, the governed flower,
Turns in the earth that turns the ashen
Towns around on a wheel of fire.

How now my flesh, my naked fellow,
Dug of the sea, the glanded morrow,
Worm in the scalp, the staked and fallow.
All all and all, the corpse’s lover,
Skinny as sin, the foaming marrow,
All of the flesh, the dry worlds lever.

II

Fear not the waking world, my mortal,
Fear not the flat, synthetic blood,
Nor the heart in the ribbing metal.
Fear not the tread, the seeded milling,
The trigger and scythe, the bridal blade,
Nor the flint in the lover’s mauling.

Man of my flesh, the jawbone riven,
Know now the flesh’s lock and vice,
And the cage for the scythe-eyed raver.
Know, O my bone, the jointed lever,
Fear not the screws that turn the voice,
And the face to the driven lover.

III

All all and all the dry worlds couple,
Ghost with her ghost, contagious man
With the womb of his shapeless people.
All that shapes from the caul and suckle,
Stroke of mechanical flesh on mine,
Square in these worlds the mortal circle.

Flower, flower the people’s fusion,
O light in zenith, the coupled bud,
And the flame in the flesh’s vision.
Out of the sea, the drive of oil,
Socket and grave, the brassy blood,
Flower, flower, all all and all.

 

I Dreamed My Genesis

I dreamed my genesis in sweat of sleep, breaking
Through the rotating shell, strong
As motor muscle on the drill, driving
Through vision and the girdered nerve.

From limbs that had the measure of the worm, shuffled
Off from the creasing flesh, filed
Through all the irons in the grass, metal
Of suns in the man-melting night.

Heir to the scalding veins that hold love’s drop, costly
A creature in my bones I
Rounded my globe of heritage, journey
In bottom gear through night-geared man.

I dreamed my genesis and died again, shrapnel
Rammed in the marching heart, hole
In the stitched wound and clotted wind, muzzled
Death on the mouth that ate the gas.

Sharp in my second death I marked the hills, harvest
Of hemlock and the blades, rust
My blood upon the tempered dead, forcing
My second struggling from the grass.

And power was contagious in my birth, second
Rise of the skeleton and
Rerobing of the naked ghost. Manhood
Spat up from the resuffered pain.

I dreamed my genesis in sweat of death, fallen
Twice in the feeding sea, grown
Stale of Adam’s brine until, vision
Of new man strength, I seek the sun.

 

Dylan Thomas (27 oktober 1914 – 9 november 1953)
Dylan Thomas Cwmdonkin Drive, portret door Peter Ross

Lees verder “Dylan Thomas, Sylvia Plath, Albrecht Rodenbach”

Maartje Wortel

De Nederlandse schrijfster Maartje Wortel werd geboren in Eemnes op 26 oktober 1982. Ze volgde de opleiding Beeld & Taal aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam en publiceerde korte verhalen in de literaire tijdschriften Passionate Magazine, De Brakke Hond en De Gids. Maartje Wortel debuteerde in 2009 met de verhalenbundel, Dit is jouw huis, bij De Bezige Bij. In 2011 verscheen haar eerste roman Half Mens, waarvoor zij genomineerd is voor de BNG Nieuwe Literatuurprijs.

 

Uit: Reus

“Buiten was het nul graden Celsius. Het voelde veel kouder aan maar misschien kwam dat omdat ik moe was. Ik sliep al langer dan een jaar niet goed meer. Alsof de slaap mij liet liggen. En dat deed hij ook. Er waren dagen dat ik me daar zorgen over maakte, omdat ik wist dat een mens net als zonder eten en drinken, niet zonder slaap kan leven. Maar ik leefde nog en verder ging alles goed als je het leven goed zou willen noemen en dat zou ik willen doen.
Ik gaapte en voelde de kou mijn lichaam binnendringen als een onverwachte bezoeker. Bijna alsof iemand mij even aanraakte van binnen. Stiekem.
Om de vijf seconden keek ik naar de klok die oversprong om de temperatuur aan te geven. De tijd ging door maar het bleef nul graden. Ik zat op een bankje in een bushokje te wachten op buslijn 45.
Vroeger werd ik ’koning 45’genoemd omdat ik altijd meisjes versierde in de bus. Dat was heel makkelijk om te doen omdat niemand er rekening mee hield. Ik heb de tel niet bijgehouden maar het waren er veel. Veel meisjes. Allemaal net zo onbelangrijk. Het is erg om te zeggen misschien, maar ook dat was onbelangrijk voor me. Ik glimlachte om mijn jongensjaren alsof ik niet kon geloven dat ik met mezelf te maken had, maar terugdacht aan een oude vriend die mij een goede tijd had bezorgd.
Toen kwam er een man aanlopen. De man liep zelfverzekerd, alsof hij ertoe deed. In een rechte lijn kwam hij op mij af en bleef voor mijn voeten staan.
‘Dit is eigenlijk mijn huis,’zei hij tegen mij.
Ik keek naar hem. Hij zag er niet uit als een zwerver. In ieder geval niet meer of minder dan jij of ik. Hij droeg sportschoenen van Nike.”

 

Maartje Wortel (Eemnes, 26 oktober 1982)