Israël Querido , 80 Jaar Cees Nooteboom, Grand Corps Malade, Joanne Rowling

 

Dolce far niente

 


De Jordaan, Lijnbaansgracht, richting Tichelstraat

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

“Ze zworen bij hun buurt, hun markten en winkels, hun halletjes, hun venters en herbergen, hun straten en walm, hun dobbel-gangen en krotten. – De vischvrouwen konkelden met de koffiebazen. De koffiebazen met de groente-sjachers; de fabrieks-meiden met de pelsters, baksters, en die allen weer met den grutter, melkman, loodgieter, stoelenmaker en zoo den heelen Jordaan rond. Eén geweldige menschenklis van duizenden en duizenden gezinnen bijééngeperst, boven, achter, voor, tegenover elkaar, omwemeld van kinderen en weer kinderen. – De gezinnen van een-twee-en driehoog-vóór, en de gezinnen van een-twee-en driehoog-áchter, kenden elkaars leven, handel en wandel tot in de kleinste kleinigheid. In de vuile en nauwe stank-gangetjes der verdiepingen, waar man en vrouw openlijk hun gevoeg loosden in stilletjes en emmers, bestond geen schaamte meer voor elkaars gedoe. In beestelijke onverschilligheid leefden ze hun instincten rauw en hittig uit, ongedekt voor een ieder die hen waar wou nemen. Op hitsige dagen barstten er eerst bommen los, gooiden ze elkaar de gruwelijkste en gemeenste beschuldigingen naar den kop. Dan vunsde er een boek open over zondige hoererij, schanddaden en verwrongen laagheden. O! ze kenden allen zoo van nabij, den donkeren gloed van het bloed, de koude flikkering van het mes, den fonkel van den borrel. – De walmende straat, met haar gootvuil en stinkende keien, de open vrije straat met haar kelders en krotten, haar gewoel, kindergeschreeuw en honden-geblaf, met haar kleurige stalletjes, haar riekende, uitdampende eetwaren, haar kar-geratel, haar buitenzittende en hurkende vrouwen en kerels, – die open straat was hun gerecht, daár leefde eerst wijd-uit in rondwortelende woeling, het groote, krioelende menschen-gezin: de Jordaan. Daar verslonden ze elkaars hevigste hartstochten en begeerten; elkaars kleinzieligste, grilligste buitensporigheden en nietigste amusementen. Huiselijk leven van gezinnetje op gezinnetje, met afgesloten muurtjes, waar de nieuwsgierige en dierlijke leefdriftigheid van de hunkerende massa geen bres doorheen kon schieten, verlangden ze niet. Ze hadden hun tooneels en bals, voordrachts-kroegen en zang-café’s, hun bioscopen, ‘bibberfotegrefies,’ en gramophoon-muziek; ze hadden de dans-holen en kelders van Zeedijk, Ridderstraat tot Haarlemmerdijk; hun orgels op Maandag, alle straten door, den heelen dag achterna-geslenterd. Ze hadden in het liederlijke en in het klein-burger-fatsoenlijke, het wellustigste en het betamelijkste genot. In elkaars bijzijn konden ze eerst ademen, dollen, bluffen, om elkaars woorden en daden vechten, bij elkander zuipen en sjacheren; onder elkaar bruiloften en hoereeren.”

 

Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)

 

Be

Lees verder “Israël Querido , 80 Jaar Cees Nooteboom, Grand Corps Malade, Joanne Rowling”

Wouter Godijn

De Nederlandse dichter en schrijver Wouter Godijn werd geboren in Amsterdam op 31 juli 1955. In 1997 verscheen zijn romandebuut “Witte tongen” en in 2000 zijn eerste dichtbundel: “Alle kinderen zijn van glas”. Zijn dichtwerk wordt gekenmerkt door de tegenstelling tussen het alledaagse en het verhevene. Zijn tweede dichtbundel “Langzame nederlaag” werd als allereerste clubkeuze van de Poëzieclub gekozen door het panel Gerrit Komrij en Neeltje Maria Min. Zijn derde bundel “De karpers en de krab” werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Het werk van Wouter Godijn verscheen tot 2012 bij Uitgeverij Contact. Sinds Contact in 2012 is gefuseerd met uitgeverij Atlas wordt het werk van Godijn uitgegeven bij Atlas-Contact.

 

Hoe alles verder zou moeten

Je moet je leven leeg leven.
Tenslotte moeten lege flessen niet meer op het strand gevonden worden,
maar in de glasbak worden gedaan.
Als er schot in de zaak komt
– wat je kunt voelen zonder iets te voelen, net als het naderen van de herfst –
wordt alles prettig overzichtelijk.
Geen bergen. Heuvels.
Niet winnen, niet verliezen.
Niet vriezen, niet dooien.
Bedaard glooien. Gloeien
vermijden. Vrouwelijke heuvels,
appels en ballen rimpelig laten worden in de herfstzon.
Niet aankomen,
je alleen nog een beetje laten aaien door het bestaan.
Mijn dochter heeft Assepoester op fido gezien.
Nu wil ze met me trouwen als ik groot ben.

 

Bijna

Haast mag niet meer – niet hier. Hazenogen
zie je niet, maar voel je kijken. Alles
staat stil. Volbrandende zon,
hard landschap. Niets of niemand

weet van wijken. Dan begint de hooiberg te groeien, hoger en
hoger, tot hij de hemel afsluit
als een broeierige gele deur. Groen gras
rookt. Iets komt

aan de kook. Iemand duikt weg.
Ik niet – ik ben er niet
Ik ontkom in een punt,
achtervolgd door luide stemmen van grandioze, torenhoge hazen:
‘Je was zó dichtbij! Dom rund!’

 

Wouter Godijn (Amsterdam, 31 juli 1955)

 

Piet Paaltjens, Patrick Modiano, Emily Brontë, Pauline van der Lans

Dolce far niente

 

 

Nieuwe Rijn, Leiden

 

 

Immortelle IX

Op `t hoekje van de Hooigracht
En van den Nieuwen Rijn,
Daar zwoer hij, dat hij zijn leven lang
Mijn boezemvriend zou zijn.

En halverwegen tusschen
De Vink en de Haagsche Schouw,
Daar brak hij, zes weken later zoowat,
Den eed van vriendentrouw.

 

 

Hogewoerd, Leiden

 

 

Des zangers min (Fragment)

De morgendamp hangt over ’t veld,
En kleurt den herfstdraad wit.
Voor ’t venster op de Hoogewoerd
Een minnedichter zit.

Een dichter, die gewoon is, om
Na d’ afloop van ’t ontbijt,
Een lied te tokklen op de harp,
Zijn liefje toegewijd.

Niet, dat hij echt een liefje heeft;
Hij stelt het zich maar voor.
Dat doen minnedichters meer;
Daar zijn ze dichters voor.

 

 

Piet Paaltjens (14 februari 1835 – 19 januari 1894)

Standbeeld in Leiden door Auke Hettema, 1960

Lees verder “Piet Paaltjens, Patrick Modiano, Emily Brontë, Pauline van der Lans”

Rainer Maria Rilke, Paul Verlaine, Harry Mulisch, Chang-Rae, Marja Brouwers

 

Dolce far niente

 

Das ist die Sehnsucht: Wohnen im Gewoge

Das ist die Sehnsucht: Wohnen im Gewoge
und keine Heimat haben in der Zeit.
Und das sind Wünsche: Leise Dialoge
täglicher Stunden mit der Ewigkeit.

Und das ist Leben. Bis aus einem Gestern
die Einsamste von allen Stunden steigt,
die, anders lächelnd als die andern Schwestern,
dem Ewigen entgegenschweigt.

 


Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Herensteeg, Leiden

 

Chanson d’automne

Les sanglots longs
Des violons
De l’automne
Blessent mon coeur
D’une langueur
Monotone.

Tout suffocant
Et blême, quand
Sonne l’heure,
Je me souviens
Des jours anciens
Et je pleure;

Et je m’en vais
Au vent mauvais
Qui m’emporte
Deçà, delà
Pareil à la
Feuille morte.

 


Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896)

Pieterskerkhof, Leiden

Lees verder “Rainer Maria Rilke, Paul Verlaine, Harry Mulisch, Chang-Rae, Marja Brouwers”

Guillermo Martínez

 

De Argentijnse schrijver en wiskundige Guillermo Martínez werd geboren in Bahía Blanca op 29 juli 1962. Hij behaalde zijna PhD in mathematische logica aan de Universiteit van Buenos Aires. Hierna werkte hij voor twee jaar als postdoc aan het Mathematical Institute van de Universiteit van Oxford. Zijn eerste boek was de korte verhalenbundel “La jungla sin bestias”. In 1989 kreeg hij voor zijn verhalenbundel “Infierno Grande” de Argentijnse Roberto Arlt prijs. Zijn meest succesvolle roman is “Crímenes imperceptibles”, geschreven in 2003. In datzelfde jaar werd hem daarvoor de Planeta Prijs toegekend. Het boek is vertaald in 35 talen, en is ook verfilmd, The Oxford Murders, in 2008, door Álex de la Iglesia. Veel essays van zijn hand (in het Spaans) zijn te vinden op zijn webpagina.

Uit:The Oxford Murders (Vertaald door Sonia Soto)

“Now that the years have passed and everything’s been forgotten, and now that I’ve received a terse e-mail from Scotland with the sad news of Seldom’s death, I feel I can break my silence (which he never asked for anyway) and tell the truth about events that reached the British papers in the summer of ’93 with macabre and sensationalist headlines, but to which Seldom and I always referred — perhaps due to the mathematical connotation — simply as the series, or the Oxford Series. Indeed, the deaths all occurred in Oxfordshire, at the beginning of my stay in England, and I had the dubious
privilege of seeing the first at close range.
I was twenty-two, an age at which almost anything can still be excused. I’d just graduated from the University of Buenos Aires with a thesis in algebraic topology and was travelling to Oxford on a year’s scholarship, secretly intending to move over to logic, or at least attend the famous seminars run by Angus MacIntyre. My supervisor, Dr Emily Bronson, had made all the preparations for my arrival with meticulous care. She was a professor and fellow of St Anne’s, but in the e-mails we exchanged before my trip she suggested that, instead of staying in the rather uncomfortable college accommodation, I might prefer — grant money allowing — to rent a room with its own bathroom, kitchen and entrance in the house of a Mrs. Eagleton, a delightful and discreet lady, she said, the widow of her former professor. I did my sums, as always a little optimistically, and sent off a cheque for advance payment of the first month’s rent, the landlady’s only requirement.
A fortnight later I was flying over the Atlantic in the incredulous state which overcomes me when I travel: it always seems much more likely, and more economical as a hypothesis — Ockham’s Razor, Seldom would have said — that a last-minute accident will send me back to where I started, or to the bottom of the sea, than that an entire country and the immense machinery involved in starting a new life will appear eventually like an outstretched hand down below.“

 

 
Guillermo Martínez (Bahía Blanca, 29 juli 1962)

Remco Campert, Malcolm Lowry, Angélica Gorodischer, Gerard Manley Hopkins, Stephan Sanders

 

De Nederlandse dichter en schrijver Remco Campert werd op 28 juli 1929 in Den Haag geboren. Zie ook alle tags voor Remco Campert op dit blog.

 

 

 

zilver praten

 

zilver praten in parken
de gele knapenzon
toont zijn gespannen lijf aan
de meisjes op de kiezelpaden
zij draaien hun zinnen
als parasollen om en om

 

 

 

 

Jongeling

 

Auto’s kunnen rijden in een waas van weemoed
naar de duinen naar het feest
met het meisje dat mee moet
naar de villa waar je al eerder bent geweest

naar het feest dat woedt
van de zon die ondergaat
tot de zon die opkomt als je naar bed gaat
met het meisje dat mee moet
en dat drankzuchtig en desolaat op de piano staat
huilend van liefde die vergaat
– een vrijer in Zwitserland en één in een Balkanstaat –
en dat het toch niet baat en dat ze dáárom
maar met jou naar bed gaat.

Auto’s kunnen rijden in een waas van weemoed

vroeg in de morgen vooral
terug naar de stad, naar de asfaltzorgen
langs fietsers, fabriek en schoorsteenroet

naar de stad naar de huizen
in een auto die naar leer ruikt en naar stof
met het meisje dat mee moest
en dat moegedronken en moegekust
uitrust van haar roes
in een auto die rijdt langs benzinepompen
torenspitsen en een straat in aanbouw
richtingborden en spoorwegrails
en op de radio een praatje voor de huisvrouw.

 

 

 

 

KOUD

 

Winter nadert.
Ik voel het aan de lucht
En aan de woorden die ik schrijf.
Alles wordt klaarder: de straat
Is tot aan zijn eind te zien. De woorden
Hebben geen eind.

Ik ben dichter
Bij de waarheid in december
Dan in juli. Ik ben dichter
Bij de gratie van de kalender, lijkt het
Soms wel. Toch, de woorden niet, de steden
Nemen hun eind.

Als er ergens
Zomer en winter, maar een ster
Brandde die een fel wit licht gaf.
Ik zeg een ster, maar het
Mag alles zijn. Als het maar brandt en
Woorden warmte geeft.

Maar ik geloof
Niet, ’s winters nog minder, aan
Zo’n ster. In woorden moet ik geloven.
Maar wie kan dat? Ik ben
Een stem, stervend en koud, vol
Winterse woorden.

 

 

 


Remco Campert (Den Haag, 28 juli 1929)
Borstbeeld door Patrick Mezas

Lees verder “Remco Campert, Malcolm Lowry, Angélica Gorodischer, Gerard Manley Hopkins, Stephan Sanders”

Dolce far niente (Leidseplein, Paul Gellings)

 

Dolce far niente

 

Leidseplein, Amsterdam

 

Leidseplein

Fonteinen zo zilver dat
de avond zwart-wit wordt
als een foto van licht en
van leven waarop de stad
begint te bewegen

mijn ouders weer jong
gearmd onderweg naar
restaurant Bali, een tafel
aan het raam, kaarsverlichte
pupillen, vlechtwerk van
vingers en ringen

treed ik dieper in deze foto
dan tref ik na dwalen naar
Zuid misschien ons oude huis
waar een tante waakt over mij
over het kind dat ik was
– of logeer ik bij opa’s en oma’s?

ik staar in de gloed van het
overgordijn en kan niet zien
of ik thuis ben – ik ben hier
jaren later in een bloedrode
bar met zicht op een plein
verzilverd door water

foto zwart-wit en bewogen
ouders nog jong en verliefd
avond in de stad zoals hun kind
ver weg in Zuid ervan droomt

 

Paul Gellings (Amsterdam, 16 mei 1953)

 

Zie voor de schrijvers van de 27e juli ook mijn twee blogs van 27 juli 2011.

 

Graeme C. Simsion

Onafhankelijk van geboortedata

De Nieuw-Zeelandse schrijver Graeme C. Simsion werd geboren in in Auckland, Australië, in 1956.. Voorafgaand aan het schrijven van fictie was hij consultant informatie- systemen en schreef hij twee boeken en een aantal artikelen over datamodellering. Hij begon in 1982 met een consultatiebedrijf in en verkocht het in 1999. Op dat moment had Simsion Bowles and Associates meer dan zeventig medewerkers. Simsion was mede -oprichter van een wijn distributiebedrijf, Pinot Nu, sammen met Steven Naughton. In de periode 2002-2006 was hij als promovendus verbonden aan de Universiteit van Melbourne. Hij won in 2012 de Victorian Premier’s Unpublished Manuscript Award met zijn boek “The Rosie Project”.

Uit: The Rosie Project

“It seems right now that all I’ve ever done in my life is making my way here to you.’
I could see that Rosie could not place the line from The Bridges of Madison County that had produced such a powerful emotional reaction on the plane. She looked confused.
‘Don, what are you…what have you done to yourself?’
‘I’ve made some changes.’
‘Big changes.’
‘Whatever behavioural modifications you require from me are a trivial price to pay for having you as my partner.’
Rosie made a downwards movement with her hand, which I could not interpret. Then she looked around the room and I followed her eyes. Everyone was watching. Nick had stopped partway to our table. I realised that in my intensity I had raised my voice. I didn’t care.
‘You are the world’s most perfect woman. All other women are irrelevant. Permanently. No Botox or implants will be required.
‘I need a minute to think,’ she said.
I automatically started the timer on my watch. Suddenly Rosie started laughing. I looked at her, understandably puzzled at this outburst in the middle of a critical life decision.
‘The watch,’ she said. ‘I say “I need a minute” and you start timing. Don is not dead.

‘Don, you don’t feel love, do you?’ said Rosie. ‘You can’t really love me.’
‘Gene diagnosed love.’ I knew now that he had been wrong. I had watched thirteen romantic movies and felt nothing. That was not strictly true. I had felt suspense, curiosity and amusement. But I had not for one moment felt engaged in the love between the protagonists. I had cried no tears for Meg Ryan or Meryl Streep or Deborah Kerr or Vivien Leigh or Julia Roberts.
I could not lie about so important a matter.
‘According to your definition, no.’
Rosie looked extremely unhappy. The evening had turned into a disaster.”

 

Graeme C. Simsion (Auckland in 1956)

 

Dolce far niente (Wie freu`ich mich der Sommerwonne!, Hoffmann von Fallersleben)

Dolce far niente

 

 

 

Zomerlandschap, Pierre-Auguste Renoir, 1873

 

 

Wie freu`ich mich der Sommerwonne!

Wie freu`ich mich der Sommerwonne,
Des frischen Grüns in Feld und Wald,
Wenn`s lebt und webt im Glanz der Sonne
Und wenn`s von allen Zweigen schallt!

Ich möchte jedes Blümchen fragen:
Hast du nicht einen Gruß für mich?
Ich möchte jedem Vogel sagen:
Sing, Vöglein, sing und freue dich!

Die Welt ist mein, ich fühl es wieder:
Wer wollte sich nicht ihrer freu`n,
Wenn er durch frohe Frühlingslieder
Sich seine Jugend kann erneu`n?

Kein Sehnen zieht mich in die Ferne,
Kein Hoffen lohnet mich mit Schmerz;
Da wo ich bin, da bin ich gerne,
Denn meine Heimat ist mein Herz.

 

 

Hoffmann von Fallersleben (2 april 1798 – 19 januari 1874)

Porträt von Karl Georg Schumacher, 1819

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 26e juli ook mijn blog van 26 juli 2011 en eveneens deel 2.

Gregoire Delacourt

 

De Franse schrijver, journalist, regisseur en scenarist Gregoire Delacourt werd geboren op 26 juli 1960 in Valenciennes, Delacourt bezocht het jezuïetencollege La Providence in Amiens. Na het afronden van zijn bachelor in Lille studeerde hij rechten in Grenoble. Met zijn vrouw Dana Philp richtte hij in 1982 een reclamebureau op dat hij leidde tot 2004. Hij werkte voor bekende merken zoals Taittinger en Unilever. Al als 18 -jarige schreef hij poëzie en hij publiceerde in 1978 zijn eerste stukken in Le Monde. In de tijd schreef van zijn reclamebureau schreef en regisseerde hij ook de film “Preference” die in de Franse bioscopen kwam op 17 juni 1998. Met “L’ Écrivain de la famille” debuteerde Delacourt in 2011 als schrijver. De roman werd meer dan 20.000 keer verkocht en Delacourt heeft verschillende literaire prijzen, waaronder de Prix Marcel Pagnol en de Prix Rive Gauche à Paris, ontvangen. Zijn tweede roman “La Liste de mes envies” verscheen in 2012 en vertelt het verhaal van een getrouwde moeder die na zware slagen van het noodlot plotseling meer dan 18 miljoen euro in de loterij wint en aarzelt om haar net hersteld levensgeluk in gevaar te brengen. Alleen al in Frankrijk werd de roman meer dan 400.000 keer verkocht. De rechten zijn verkocht naar 27 landen. Nadat Mikaël Chirinian in 2013 het verhaal voor het theater had bewerkt begonnen de opnames voor de film op 15 april 2013. Delacourts derde roman “La première chose qu’on regarde” verscheen in 2013. Het is een liefdesverhaal tussen een monteur en een jonge vrouw in een Frans dorp. De personages tonen een verwarrende gelijkenis met de acteurs Ryan Gosling en Scarlett Johansson. Toen hij van een lezingentoernee uit Duitsland terug kwam vernam hij dat Johansson een rechtszaak aangespannen had tegen zijn uitgever JC Lattès wegens “schending en frauduleus gebruik van haar persoonlijke rechten “.

Uit: La liste de mes envies

« On se ment toujours.
Je sais bien, par exemple, que je ne suis pas jolie. Je n’ai pas des yeux bleus dans lesquels les hommes se contemplent ; dans lesquels ils ont envie de se noyer pour qu’on plonge les sauver. Je n’ai pas la taille mannequin ; je suis du genre pulpeuse, enrobée même. Du genre qui occupe une place et demie. J’ai un corps dont les bras d’un homme de taille moyenne ne peuvent pas tout à fait faire le tour. Je n’ai pas la grâce de celles à qui l’on murmure de longues phrases, avec des soupirs en guise de ponctuation ; non. J’appelle plutôt la phrase courte. La formule brutale. L’os du désir, sans la couenne ; sans le gras confortable. Je sais tout ça.
Et pourtant, lorsque Jo n’est pas encore rentré, il m’arrive de monter dans notre chambre et de me planter devant le miroir de notre armoire-penderie – il faut que je lui rappelle de la fixer au mur avant qu’un de ces jours, elle ne m’écrabouille pendant ma contemplation.
Je ferme alors les yeux et je me déshabille doucement, comme personne ne m’a jamais déshabillée. J’ai chaque fois un peu froid ; je frissonne. Quand je suis tout à fait nue, j’attends un peu avant d’ouvrir les yeux. Je savoure. Je vagabonde. Je rêve. Je revois les corps émouvants alanguis dans les livres de peinture qui traînaient chez nous ; plus tard, les corps plus crus des magazines.
Puis je relève doucement mes paupières, comme au ralenti.
Je regarde mon corps, mes yeux noirs, mes seins petits, ma bouée de chair, ma forêt de poils sombres et je me trouve belle et je vous jure qu’à cet instant, je suis belle, très belle même. »
(…)

« Il me proposa de boire un café après la fermeture. J’avais cent fois, mille fois rêvé ce moment où un homme m’inviterait, me courtiserait, me convoiterait. J’avais rêvé d’être ravie, emportée loin dans le feulement d’une automobile rapide, poussée à bord d’un avion qui volerait vers des îles. J’avais rêvé de cocktails rouges, de poissons blancs, de paprika et de jasmin mais pas d’un café au Tabac des Arcades. Pas d’une main moite sur la mienne. Pas de ces mots sans grâce, ces phrases huileuses, ces mensonges déjà. »

 

 
Gregoire Delacourt (Valenciennes, 26 juli 1960)