De Belgische schrijver Hugo Raes is maandag op 84-jarige leeftijd overleden. De Belgische schrijver Hugo Raes werd geboren in Antwerpen op 26 mei 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Raes op dit blog.
Uit: Bankroet van een charmeur
“Soms was hij onbetrouwbaar ontdekte ik stilaan. Hij loog soms tergend. Tergend omdat hij mij onderschatte. Uit veel bluf bestond hij wist ik al lang, en had ik ook aanvaard, niemand is volmaakt, maar zijn fundamenten waren ‘shakier’ dan ik dacht. En dat was voor mij een voldoening, en ook een teleurstelling. Ik trachtte de onoverwinnelijke, de charmeur tot de juiste proporties te herleiden.
Later zag ik hem dagenlang niet. Toen dook hij op in onze contactkroeg en deed weer een fantastisch verhaal over een nieuwe vrouw: ‘Ze is in de steek gelaten door haar vent, heeft twee kinderen, is bepaald lelijk, maar totaal vrij en heeft geld en dat kan ik altijd gebruiken. En ze wil zich steeds maar uitkleden. Een uitkledingscomplex zou ik zeggen. In de auto doet ze haar bustehouder uit langs de mouwen, knoopt haar bloese open. Ze wil me altijd meetronen naar haar kamer, begint zich op slag uit te kleden, staat daar te draaien en te smeken: streel me, streel dat lijf van me. Maar z’is te lelijk om te doen.’
Op een dag had hij één van de drie firma’s opgezegd. Hij had geen tijd meer, zei hij, maar het was omdat hij steeds maar beloofde die en die bezoeken af te leggen en contacten op te nemen, en het bleef uitstellen, dat ze naar een nieuwe man uitkeken.
Geleidelijk ging hij bergaf, met een sadistisch genoegen bijna, maar werd ook vermoeider. Er waren twee jaar verlopen sinds wij begonnen waren samen op rooftocht uit te gaan. Hij leed aan de maag nu. In ’t begin hield hij het voor mij verborgen, maar het duurde niet lang, of hij nam zijn poeders, aanvankelijk met water, dan met bier, in mijn bijzijn.
‘Ik denk dat jij wat meer zou moeten rusten’, raadde ik hem aan. Hij sliep soms een hele nacht niet, of zelfs twee niet. En hij was mijn oprechte vriend. Later zou ik ondervinden dat hij mij achter mijn rug klein maakte en zo oninteressant mogelijk. Een verweer dat inslaat bij de vrouwen en ook bij vele mannen. Ik heb geleerd sedertdien dat alle vrienden zo zijn, ze zijn alle egoïsten, iedereen staat alleen, en toch hebben we vrienden om de illusie te hebben dat we niet alleen staan. Ik had een goed hart, zei hij. Maar wat is ‘goed’? Hij had ook een groot hart. Een groot, goed, zacht, meevoelend en smerig en jaloers en haatdragend hart. We maakten ruzie soms in een herberg, en ik tartte hem, maar hij kon alles verdragen. Hij veegde de spons met groots gebaar over deze overspannen woorden. ’s Anderendaags dronken we als de beste vrienden die we waren. Verder lachten we, of voelden ons grijs en versleten of rot.”
De Nederlandse dichteres, schrijfster, illustrator en cabaretière Johanna Rutgera van Leeuwen werd geboren op 24 september 1952 in Den Haag. Haar vader was theoloog en het grote gezin Van Leeuwen verhuisde regelmatig.Ze woonde onder meer in Amsterdam, Brussel, Zetten en Maastricht. Sinds 2002 woont ze voor een tweede maal in Antwerpen. In het ouderlijk huis van Joke van Leeuwen werd veel gelezen, muziek gemaakt en toneel gespeeld. Als achtjarige schreef en tekende zij al een eigen huiskrant. Zij studeerde grafische kunsten aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen en de Hogeschool Sint-Lukas Brussel in Schaarbeek, en geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel. In 1978 publiceerde ze haar eerste kinderboek en won ze op het Camerettenfestival alle prijzen waardoor ze meteen in het officiële cabaretcircuit verzeild raakte. Ze bleef er zes jaar, daarna zette ze deze activiteiten, met grotere professionaliteit maar minder frequent, voort op literaire festivals, feestelijke middagen, voorleesavonden en conferenties en middels theatertournees van beperkte duur. In 2004 kwam ze weer officieel terug in de theaters, met programma’s waarin ze cabaret, literatuur en beeld combineert. Daarnaast maakt ze ook schilderijen en is ze actief als illustrator en schrijver van (kinder-)boeken. Voor volwassenen scheef ze in 2008 “Alles nieuw” – een geïllustreerde roman; maar ook gedichtenbundels zoals “De tjilpmachine” (1990), en “Wuif de mussen uit” (2006). De verzamelde gedichten “Fladderen voor de vloed” verschenen in 2007.In 2010 werd “Iep!” verfilmd.
Zei ze
Zei ze hadden we nieuwe ontferming besteld wij, ze zouden die brengen, de nieuwe ontferming, op vrijdag. Zeggen ze vrijdag kan het op zaterdag. Zeggen we ja, maar dan wel in de morgen. Zeggen ze gaat niet, dat gaat niet, de morgen. Zegt mijn man goed, dan kom ik die zelf halen, zaterdag dan in de morgen, dat kan? Ja dat kan, zeggen ze. Komt hij daar, zaterdag, nergens ontferming. Zegt hij hoezo niet, die zou er toch wezen? Nee nee, die is er niet, komt u maar vrijdag. Zegt hij wat vrijdag, ik moet die meteen. Zeggen ze gaat niet, die is nog niet binnen Zegt hij u zei toch dat die er nu was? Zeiden ze moeten we zeggen van niet dan, wilt u dat horen, van zeggen van niet?
Ik was veel kleiner dan de stad…
Ik was veel kleiner dan de stad en schrok nog van bedelaars waar altijd iets niet meer aan zat. De winkels waren hemelhoog met witte bergen onderbroeken, waarin gegraaid werd van het zoeken tot handen hadden. Ik vergat de weg die ik niet had geleerd en liep verkeerd. een vrouw gerimpeld van bestaan, vroeg of ik met haar op wou gaan, want anders viel zij om. We liepen samen krom, als een gezinnetje van zotten. Zij wist de weg, ik droeg haar oude botten.
Andermans hond
Ik ging niet wandelen met de hond, de hond ging wandelen met mij. Kijk, zei hij, kijk, zo doe je dat: je snuffelt wat, je kruipt eens onder groen, je doet daar wat je daar moet doen, je kwispelt – nee dat kun je niet – loopt achterna wat vleugels heeft, je rolt je op je ene zij, je andere zij, je ene zij, je mond staat op de tocht, je zoekt in woorden naar een geur, bij grenzen naar vreemd vocht, hoort woest geroep van groepen mens als blaffen aan, verstaat alleen je naam en Lig en Koest en Af.
De dagen korten
het duister dikt in
de messen spitsen zich toe
de pantoffels staan te smachten
de open haard gaapt
de ochtend ligt te rotten
de dood rochelt zich rond.
In het ruggenmerg doolt een dwerg,
het bloed danst een boerenklucht
en op de perrons, de grijze perrons
groeit het bankroet.
Struikel in het rond nu
de wereld is van gebroken glas,
ren weg als je kunt, bemachtig
een vrijbrief van de voddenkoopman,
neem de vrachtboot naar doorgangsoord B.
speel verstekeling tussen de meeuwen.
Ga aan land, ga
liggen en rol jezelf weg,
honderdvierenveertig pond uitlek-
gewicht en wat loopgravenletsel
van een verlangen dat heenging
op 29 februari van het schrikkeljaar
negentienzoveel.
It’s late and light allows
the darkest shadow to be born of it.
Courage, the ventriloquist bird cries
(a little god, he is, censor of language)
remember plain Hardy and dandy Yeats in their inspired wise pre-dotage.
I, old man, in my new timidity,
think how, profligate, I wasted time
– those yawning postponements on rainy days,
those paperhat hours of benign frivolity.
Now Time wastes me and there’s hardly time
to fuss for more vascular speech.
The aspen tree trembles as I do
and there are feathers in the wind.
Quick quick
speak, old parrot,
do I not feed you with my life?
The Origin Of Music
When I was a medical student
I stole two femurs of a baby
from The Pathology Specimen Room.
Now I keep them in my pocket,
the right femur and the left femur.
Like a boy scout, I’m prepared.
For what can one say to a neighbour
when his wife dies? ‘Sorry’?
Or when a friend’s sweet child
suffers leukaemia? ‘Condolences’?
No, if I should meet either friend
or stricken neighbour in the street
and he should tell me, whisper to me,
his woeful, intimate news,
wordless I take the two small femurs
from out of my pocket sadly
and play them like castanets.
De Israëlische Hebreeuwse en Jiddische dichter en politicus Uri Zvi Greenberg werd geboren op 22 september 1896 in Bialikamin, Lviv, in Galicië, destijds behorend tot Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Uri Zvi Greenberg op dit blog.
One Truth and Not Two
Your Rabbis taught: A land is bought with money
You buy the land and work it with a hoe.
And I say: A land is not bought with money
And with a hoe you also dig and bury the dead.
And I say: A land is conquered with blood.
And only when conquered with blood is hallowed to the people
With the holiness of the blood.
And only one who follows after the cannon in the field,
Thus wins the right to follow after his good plow
On this, the field that was conquered.
And only such a field gives nourishing and healthy bread
And the house which arises on its hill is truly a fortress and a temple,
Because in this field there is honorable blood.
Your Rabbis taught: The messiah will come in future generations:
And Judea will arise without fire and without blood.
It will arise with every tree, with every additional house.
And I say: If your generation will be slow
And will not grasp in its hands and forcibly mold its future
And in fire will not come with the Shield of David
And in blood will not come with its horses saddled –
The Messiah will not come even in a far off generation.
Judea will not arise.
And you will be living slaves to every foreign ruler.
Your houses will be straw for the sparks of every wicked one.
And your trees will be cut down with their ripe fruit.
And a man will react the same as a babe
To the sword of the enemy –
And only your ramblings will remain – yours…
And your statue, an eternal curse.
Your Rabbis taught: There is one truth for the nations:
Blood for blood – but it is not a truth for Jews.
And I say: There is one truth and not two.
As there is one sun and as there are not two Jerusalems.
It was written in the Law of Conquest of Moses and Joshua
Until the last of my kings and my traitors have consumed.
And there will be a day when from the river of Egypt until the Euphrates
And from the sea until the mountain passes of Moav my boys will go up
And they will call my enemies and my haters to the last battle.
And the blood will decide: Who is the only ruler here.
Vertaald door Laurence Cramer
Uri Zvi Greenberg (22 september 1896 – 8 mei 1981)
I almost went to bed
without remembering
the four white violets
I put in the button-hole
of your green sweater
and how i kissed you then
and you kissed me
shy as though I’d
never been your lover
Now of Sleeping
Under her grandmother’s patchwork quilt
a calico bird’s-eye view
of crops and boundaries
naming dimly the districts of her body
sleeps my Annie like a perfect lady
Like ages of weightless snow
on tiny oceans filled with light
her eyelids enclose deeply
a shade tree of birthday candles
one for every morning
until the now of sleeping
The small banner of blood
kept and flown by Brother Wind
long after the pierced bird fell down
is like her red mouth
among the squalls of pillow
Bearers of evil fancy
of dark intention and corrupting fashion
who come to rend the quilt
plough the eye and ground the mouth
will contend with mighty Mother Goose
and Farmer Brown and all good stories
of invincible belief
which surround her sleep
like the golden wheather of a halo
Well-wishers and her true lover
may stay to watch my Annie
sleeping like a perfect lady
under her grandmother’s patchwork quilt
but they must promise to whisper
and to vanish by morning –
all but her one true lover.
den 7. sept./ lieber Friz,
vorige woche ist in hannover markt gewesen, und ich habe herrn Wehrs gebeten, dass er auf diesem markte eine schöne peitsche für meinen Friz kaufte. morgen abend werden wir sehen, was er gekauft hat, und mittwoch abend sollst du es sehen. bis so lange musst du dich mit der alten behelfen. hier sind die knaben so dumm und haben gar keine peitschen, reiten auch gar nicht… addies, lieber Friz, und donnerstagmorgen musst du so gut sein, in unser bett zu kommen und eine halbe stunde in meinem arm zu liegen. dein Matthias Claudius.
WAITING FOR THE HURRICANE
ich lag in einem dieser stickigen hotels nackt auf dem bett
und musste an einen max frisch film denken. der junge,
der vom flugplatz mit aufs zimmer gekommen war,
roch nach anderen männern; freundschaft
gab es in dieser stadt nicht, und ich versuchte dich
seit wochen zu vergessen. träge verteilte der ventilator
meine gedanken im raum, als das telephon ging.
die rede war von der schwülen luft im landesinneren, ich erzählte dir von den gästen in der lounge, die fiebernd warteten, dass endlich ein sturm losbrach. sie sassen fest. wir hatten nicht den mut, uns zu verabreden; aber als die erste träne an mein fenster schlug, wusste ich, wir würden uns wiedersehn in einer ewigkeit in diesem kleinen nest am rhein.
LANDSCHAP IN SPE, STAD IN ANGST
het veent en fluit in de struik, een herberg stond hier ooit, griezelig, een lijk met open buik, soms flikkert een tv-scherm midden in het heidekruid, met fictie gezouten picknick en tieners bouwen hutten en paffen shagjes, de eerste en komen, cyclysch, met aanzwellende violen, met paddestoelachtige magen terug in de nederzetting en zien er alleen maar zo uit als waren het mensen. Vertaald door Frans Roumen
De Duitse schrijver en literatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki is vandaag op 93-jarige leeftijd in Frankfurt am Main overleden. Marcel Reich-Ranickiwerd geboren op 2 juni 1920 in Włocławek, Polen. Zie ook alle tags voor Marcel Reich-Ranicki op dit blog.
Uit: Unser Grass
“Zunächst bin ich verpflichtet, den Autor, dessen Buch ich rezensiere, zu verteidigen. Mit Geduld, mit liebevoller Teilnahme, mit Herzlichkeit muß ich sein Werk untersuchen. Ich muß es mit allen mir zu Gebote stehenden Mitteln zu seinen Gunsten deuten und dem Leser so vorteilhaft wie möglich präsentieren. Ich habe, wenn es um seine schwachen Seiten geht, auf mildernde Umstände hinzuweisen. Und es ist meine Hauptaufgabe, alle diejenigen ästhetischen, intellektuellen und moralischen Aspekte und Motive seines Werkes zu betonen, die ihm, dem Autor, die Anerkennung, die Sympathie, vielleicht sogar die Liebe des Publikums sichern können. Kurzum: Mein Autor ist mein Mandant, mein Klient, mein Schützling. Ich habe ihm zu dienen, seine Sache zu vertreten.
Aber hätte ich nur diese eine Funktion – meine Arbeit wäre weit einfacher. Der Verteidiger muß jedoch zugleich ein Ankläger sein. In wessen Namen klage ich eigentlich an? Des Publikums? Gewiß nicht, denn ich habe vom Publikum keinerlei Auftrag erhalten. Im Namen der Zeitung, für die ich schreibe? Nein. Die Redaktion darf auf die Tendenz meiner Kritik keinen Einfluß ausüben. Der Kritiker repräsentiert nur sich selber – und nicht etwa ein Kollektiv.
In wessen Namen also klage ich an? Die ehrliche Antwort auf diese Frage klingt pathetisch: im Namen der Literatur. Ich muß jede Seite des neuen Werks mißtrauisch lesen, ich muß es hartnäckig anzweifeln. Ich habe alles Schwache, Fragwürdige und Schlechte im Gegen- stand der Betrachtung zu suchen. Es ist meine Aufgabe, dem Autor auf die Schliche zu kommen, ihn zu entlarven. Im Interesse der Literatur kann ich nicht zu streng sein. Mein Schützling ist auch mein Opfer.
Zwei Seelen wohnen also in des Kritikers Brust, in zwei Rollen tritt er gleichzeitig auf: als Rechtsanwalt und als Staatsanwalt. Das Ergebnis des Kampfes dieser beiden Seelen, des Gefechts auf dem Feld derartiger dialektischer Spannungen, die Summe der beiden Plädoyers, des verteidigenden und des anklagenden – das ist die Kritik, die dem Leser dienen will und dem Autor, der Literatur und unserer Zeit. Die Urteile hingegen werden, meine ich, nicht von uns, den Kritikern, gefällt, sondern später einmal von den hohen Richtern, den Literaturhistorikern.”
Marcel Reich-Ranicki (2 juni 1920 – 18 september 2013)