Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Carl Spitteler, Anthony Trollope, Carl Immermann

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook alle tags voor Frans Coenen op dit blog.

Uit: Een avond

“Sakkerloot!’ zei de ander weer, om ièts te zeggen. Cnoop was door zijn verhaal in vuur geraakt, vertelde ijverig verder.
‘O! je wist gewoon niet waar je je bergen zou…. en geen boòm, dat begrijp je…. ’t bestuur wou dan ook….’
‘En is t’r nog gerejen?’ viel de andere in, uit zijn dofheid zich dwingend tot eenige belangstelling.
‘Gereje?… nee! dat kè’je begrijpen,… of wacht is!… ja toch nog… maar d’r kwam geloof ik onweer… ja, zóó was ’t! d’r kwam onweer…’
Ze waren bij ‘Schreuder’, gelukkig!
Hij werd wee en wrevelig van dat enthousiast gedane verhaal, dat zoo onnut klonk en wezenloos en leeg. Hij wilde binnengaan in het café, maar Cnoop hield hem staande, de hand uitstekend:
‘Hier zal ik de eer hebben afscheid van u te nemen, meneer… ik wou naar huis toe, weet u?’
In zijn toon klonk het zich schrapzetten tegen mogelijk aandringen om toch mee binnen te gaan.
Maar de ander dacht er niet aan hem te bidden, hij voelde eer een kleine verluchting, nu Cnoop weg wilde.
‘Toe, ga nou effen mee, je bent nou al zoò ver,’ zeide hij echter uit beleefdheid.
‘Nee meneer! ik heb je gezegd ik breng je tot aan “Schreuder”, maar d’r in ga ik nièt… en ik moet ook thuis wezen: die arme Kees zit misschien al een half uur op me te wachten.’
‘Nou, in godsnaam!… als je niet kan, dan kan je niet… adieu dan! veel plezier dan!’…
‘Insgelijks, amuseert u verder,… dag meneer!’
Een vischig-slappe handdruk, toen ging Cnoop met een haastigen, ietwat gemaniereerden omdraai van hem af, weer naar de brug toe. Zijn kleine gestalte, in een fattig, grijs pak, wipte haastig op en neer in geaffaireerde stappen. Een keurig heertje! was de indruk, dien de ander kreeg, toen hij hem even nazag, half wrevelig, half medelijdend”


Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)

Lees verder “Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Carl Spitteler, Anthony Trollope, Carl Immermann”

450 Jaar William Shakespeare, Andrey Kurkov, Pascal Quignard, Peter Horst Neumann, Halldór Laxness

450 jaar William Shakespeare

De Engelse dichter en schrijver William Shakespeare werd geboren in Stradford-upon-Avon op, vermoedelijk, 23 april 1564. Dat is vandaag precies 450 jaar geleden. Zie ook alle tags voor William Shakespeare op dit blog.

Uit: Romeo and Juliet, scene II

“ROMEO
I take thee at thy word.
Call me but love, and I’ll be new baptized.
Henceforth I never will be Romeo.
JULIET
What man art thou that, thus bescreened in night,
So stumblest on my counsel?
ROMEO
(to himself) She speaks. Oh, speak again, bright angel. You are as glorious as an angel tonight. You shine above me, like a winged messenger from heaven who makes mortal men fall on their backs to look up at the sky, watching the angel walking on the clouds and sailing on the air.

 
Leonard Whiting en Olivia Hussey in Romeo and Julie (Franco Zeffirelli, 1968)

JULIET
(not knowing ROMEO hears her) Oh, Romeo, Romeo, why do you have to be Romeo? Forget about your father and change your name. Or else, if you won’t change your name, just swear you love me and I’ll stop being a Capulet.
ROMEO
(to himself) Should I listen for more, or should I speak now?
JULIET
(still not knowing ROMEO hears her) It’s only your name that’s my enemy. You’d still be yourself even if you stopped being a Montague. What’s a Montague anyway? It isn’t a hand, a foot, an arm, a face, or any other part of a man. Oh, be some other name! What does a name mean? The thing we call a rose would smell just as sweet if we called it by any other name. Romeo would be just as perfect even if he wasn’t called Romeo. Romeo, lose your name. Trade in your name—which really has nothing to do with you—and take all of me in exchange.
ROMEO
(to JULIET) I trust your words. Just call me your love, and I will take a new name. From now on I will never be Romeo again.“

 
William Shakespeare (23 april 1564 – 23 april 1616)
Het “Chandos portret” in de National Portrait Gallery

Lees verder “450 Jaar William Shakespeare, Andrey Kurkov, Pascal Quignard, Peter Horst Neumann, Halldór Laxness”

100 Jaar Jan de Hartog, Vladimir Nabokov, Björn Kern, Chetan Bhagat, Peter Weber, Jos de Haes, Madame de Staël

 

100 Jaar Jan de Hartog

De Nederlandse schrijver Jan de Hartog werd geboren in Haarlem op 22 april 1914. Dat is vandaag precies 100 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Jan de Hartog op dit blog.

Uit: Hollands Glorie

“Eén en twintig December komt hij voor mijnheer van Munster met vuurrode oren en een grijnslach die zijn lippen laat beven, ook al bijt hij er op dat het bloedt; hij krijgt een pluim en loopt in het portaal een parapluiestander omver, gelukkig maar, want dat is beter dan onder de paardentram, al vloekt de boekhouder zó, dat zelfs een zeeman van twee en twintig jaar, die op zijn eentje een heel schip gered heeft, ervan verbleken moet.
Eén en dertig December drinkt hij een ijskoud biertje in de pronkkamer van Dijkmans, den sluiswachter, onder de ijskoude oogjes van moeder Dijkmans, die hij die nacht dreigend boven zijn bed zal zien zweven, met in iedere hand een hoedenspeld; hij schaamt zich, omdat hij steeds boertjes moet laten door de neus en hij heeft het ellendig vermoeden dat zijn kruinharen tòch overeind staan, ondanks al dat vet. Om twaalf uur morst hij, bij het klinken, met rode wijn op iets wits en is zo verschrikt en verward door het onheil, dat het niet eens tot hem doordringt, dat hij Nellie’s hand niet vast heeft kunnen houden bij het loeien van de stoomfluiten en het beieren van de klokken, en daar was het toch om begonnen geweest.
Op vijftien April krijgt hij zijn tweede rapport en gaat ’s avonds dansen; maar hij kan niet aan de driekwartsmaat denken, want zijn hoofd zit vol kruispeilingen en logarithmen, hij kan de naam ‘Ko!’ niet horen roepen, of hij denkt aan cosinus en zelfs Nellie’s hand in de zijne vergeet hij, omdat hij de variatie van het kompas tracht te berekenen voor het jaar negentienhonderd vijf en vijftig, terwijl zij, naast hem, over meubels en gordijntjes babbelt voor het jaar negentienhonderd en acht. Hij komt eerst weer bij, wanneer hij in de wind en de duisternis staat, met de warmte van haar mond dicht bij de zijne, en dan zinkt hij in een andere droom, verward, verschrikkelijk, verrukkelijk, met een werveling van gedachten, die geen gedachten zijn, en een wankel makende kracht, die uit de grond in zijn benen omhoogschiet; tot mannen in de omtrek lachen en iets roepen, dat zijn vuisten wakker maakt, hij wil vechten maar dan moet hij Nellie loslaten en dan valt ze zeker.”

 

 
Jan de Hartog (22 april 1914 – 22 september 2002)

Lees verder “100 Jaar Jan de Hartog, Vladimir Nabokov, Björn Kern, Chetan Bhagat, Peter Weber, Jos de Haes, Madame de Staël”

Giorgio Fontana

De Italiaanse schrijver Giorgio Fontana werd geboren op 22 april 1981 in Saronno. Fontana groeide op in het Noord-Italiaanse, door industrie gedomineerde stadje Caronno Pertusella. Hij studeerde vergelijkende literatuurwetenschap en filosofie aan de Universiteit van Milaan. In zijn proefschrift onderzocht hij het interne realisme van Hilary Putnam .Zijn eerste roman “Buoni propositi per l’ anno nuovo” kwam in 2007 uit bij de prestigieuze uitgeverij Mondadori. Deze bereikte de laatste ronde van de Premio Massa Rosa en de Premio Rea. Het jaar daarop verschenen nog twee verhalende werken: “Novalis”, een roman over een groep jonge creatieven en “Babele 56. Otto fermate nella città che cambia”, een verzameling van verhalen en verslagen over migranten in Milaan. Het boek kwam in 2009 op de shortlist voor de Premio Tondelli. Zijn doorbraak als schrijver bereikte Fontana met de roman “Per legge superiore” die in 2011 verscheen. De essaybundel “La velocità del buio” verscheen eveneens in 2011.Overigens werkt Fontana ook als journalist voor de Corriere della Sera en Il Manifesto en voor Wired en Opendemocracy.net . Van 2005-2010 was hij redacteur van het literaite tijdschrift Eleanore Rigby.

Uit: Im Namen der Gerechtigkeit (Per legge superiore, vertaald door Karin Krieger)

„Zwei tage später klopfte es an Donis Bürotür. Es war früher Nachmittag und sehr heiß. Die Temperaturen waren in die Höhe geklettert.
Die Flure des Justizpalasts waren von körnigem Licht durchflutet, und der abgestandene Geruch nach Zigarettenrauch im Treppenhaus war nun fast unerträglich. Alles schien noch statischer zu sein als sonst, ein Schwebezustand, der schon an Schönheit grenzte, der reinste De Chirico: eine Metaphysik, die ihren Höhepunkt im Sommer erreichen sollte, wenn Doni durch die ungemein hohen, menschenleeren Flure ging wie durch die Straßen einer Stadt in der Stadt.
«Herein», sagte er.
Eine blonde, junge Frau um die zwanzig trat ein. Sie drehte sich kurz um und überlegte, ob sie die Tür schließen sollte, dann tat sie es, schnellte wieder nach vorn und blieb stehen.
Wieder so etwas, was die Leute nicht wussten oder nie für möglich halten würden. Die Verrückten. Die Stammgäste, wie ein Kollege sie nannte.
Eigentlich konnte jeder x-Beliebige in den Justizpalast gelangen. Natürlich gab es eine Eingangskontrolle, doch an der vorbeizukommen, war nicht schwer. Doni hatte schon öfter Besuch gehabt, von Größenwahnsinnigen, von verkalkten Greisen, von Obdachlosen, die von Weltverschwörungen faselten und sogar von einem kleinen Jungen, der während einer Besichtigung seine Schulklasse verloren hatte.
Immer wieder beherbergte der Palazzo einen Unbefugten. Jemanden, dessen Anwesenheit nicht erlaubt war, dem es aber trotzdem gelungen war, in den Bauch der Justiz einzudringen – weniger ein Bakterium als vielmehr eine Zelle, die aus einer anderen Welt hereingeschneit war, ein harmloses, doch illegales Element.
Immer wieder klopfte zuweilen jemand an die Tür der Richter und Staatsanwälte und gab seinen Senf zum Besten. Er fragte, redete, quasselte, egal was. Wie war das nur möglich? Doni verstand es nicht. Doch vielleicht gehörte auch das zur Logik des Palazzos, dieser Zone, in der die Regeln unsicher waren, das ganze Gegenteil von dem, was er sein sollte: Nägel und Risse, wie immer.
Die junge Frau sah ihn an, ohne zu lächeln.
«Dottor Doni?», fragte sie.
«Ja. Und wer sind Sie?»

 
Giorgio Fontana (Saronno, 22 april 1981)

Magdalena, lass dein Klagen (Julius Sturm)

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

 
Noli me tangere door Perino del Vaga, 1548, Prado, Madrid

 

Magdalena, lass dein Klagen

Magdalena, lass dein Klagen,
Denn gehoben ist der Stein;
In dem Grab begann’s zu tagen,
Christus ging zum Leben ein.

Der am Kreuz für uns gerungen
Schmerzensbleich und blutigrot,
Hat als Held für uns bezwungen
Siegreich Sünde, Höll‘ und Tod.

Und seit er als Fürst des Lebens
Leben an das Licht gebracht,
Schreckt auch uns das Grab vergebens
Mit dem Graun der ew’gen Nacht.
 
Denn ein Ostern wird noch kommen,
Das des Glaubens Kraft bewährt,
Wo die Heiligen und Frommen
Christus in sein Bild verklärt.

 

 
Julius Sturm (21 juli 1816 – 2 mei 1896)
Koestritz (Sturm werd geboren in Koestritz)

 

Zie voor de schrijvers van de 21e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Charlotte Brontë, Michael Mann, Patrick Rambaud, John Mortimer, Gerrit Wustmann

De Britse schrijfster Charlotte Brontë werd geboren in Thornton op 21 april 1816. Zie ook alle tags voor Charlotte Brontë op dit blog.

Uit: Shirley

“I allude to a rushing backwards and forwards, amongst themselves, to and from their respective lodgings: not a round–but a triangle of visits, which they keep up all the year through, in winter, spring, summer, and autumn. Season and weather make no difference; with unintelligible zeal they dare snow and hail, wind and rain, mire and dust, to go and dine, or drink tea, or sup with each other. What attracts them, it would be difficult to say. It is not friendship; for whenever they meet they quarrel. It is not religion; the thing is never named amongst them: theology they may discuss occasionally, but piety–never. It is not the love of eating and drinking: each might have as good a joint and pudding, tea as potent, and toast as succulent, at his own lodgings, as is served to him at his brother’s. Mrs. Gale, Mrs. Hogg, and Mrs. Whipp–their respective landladies–affirm that “it is just for nought else but to give folk trouble.” By “folk,” the good ladies of course mean themselves; for indeed they are kept in a continual “fry” by this system of mutual invasion.
Mr. Donne and his guests, as I have said, are at dinner; Mrs. Gale waits on them, but a spark of the hot kitchen fire is in her eye. She considers that the privilege of inviting a friend to a meal occasionally, without additional charge (a privilege included in the terms on which she lets her lodgings), has been quite sufficiently exercised of late. The present week is yet but at Thursday, and on Monday, Mr. Malone, the curate of Briarfield, came to breakfast and stayed dinner; on Tuesday, Mr. Malone and Mr. Sweeting of Nunnely, came to tea, remained to supper, occupied the spare bed, and favoured her with their company to breakfast on Wednesday morning; now, on Thursday, they are both here at dinner, and she is almost certain they will stay all night. “C’en est trop,” she would say, if she could speak French. »

 

 
Charlotte Brontë (21 april 1816 – 31 maart 1855)
Cover

Lees verder “Charlotte Brontë, Michael Mann, Patrick Rambaud, John Mortimer, Gerrit Wustmann”

Peter Schneider, Meira Delmar, Alistair MacLean, Népomucène Lemercier, María Elena Cruz Varela

De Duitse schrijver Peter Schneider werd geboren in Lübeck op 21 april 1940. Zie ook alle tags voor Peter Schneider op dit blog.

Uit: Die Lieben meiner Mutter

„Auf den Fotos, den schwarz-weißen mit dem gezackten Rand, ist meine Mutter fast nicht zu erkennen. Jeden – falls nicht die Mutter, die ich in Erinnerung habe – eine sanfte und beschützende, manchmal tieftraurige, dann wieder unbeherrschte Urgewalt. Auf den Fotos ist ei-ne junge schmale Person zu sehen in einfachen, meist selbst geschneiderten Kleidern, die die Taille und die Brust betonen; das nackenlange Haar dunkelblond, aus der Stirn gekämmt; die schmalen Lippen geschlossen, manchmal leicht, wie zum Atmen, halb offen; selten zeigt sie sich lachend, schon gar nicht mit jenem vom Fotografen verlangten Lachen, das die Kriegsgeneration sich auch unter den schlimmsten Umständen abringen zu müssen meinte, sodass in den Fotoalben aus jener Zeit Millionen von grundlos lachenden Familienangehörigen aufbewahrt sind. Auf den Fotos sehe ich eine junge ernste Frau, die nichts vorzugeben und nichts zu verheimlichen scheint. Das Leuchten, das nach dem Zeugnis ihrer Verehrer von ihr ausging, hat keinen Fotografen gefunden. Falls sie im Kreis der Freunde wirklich so etwas wie ein Star war, ein Licht, eine strahlende Erscheinung, so war die Darstellung dieser Rolle auf ein anderes Mittel angewiesen als auf die Fotografie.
Jahrzehntelang gehörte ein Schuhkarton zu meinen Sachen, den ich bei allen Umzügen mitnahm. Er enthielt Briefe meiner Mutter – Briefe, die sie in Sütterlinschrift mit Bleistift oder Tinte auf weißes oder gelbes Papier geschrieben hatte, öfter auf Seiten im DIN – A5- Format, die sie vielleicht aus einem Schul- oder Notizheft herausgerissen hatte.“

 

 
Peter Schneider (Lübeck, 21 april 1940)

Lees verder “Peter Schneider, Meira Delmar, Alistair MacLean, Népomucène Lemercier, María Elena Cruz Varela”

Ostermorgen (Emanuel Geibel)

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

 
De verrijzenis van Christus door Jacopo Tintoretto, tussen 1579 en 1581

 

Ostermorgen

Die Lerche stieg am Ostermorgen
empor ins klarste Luftgebiet
und schmettert’ hoch im Blau verborgen
ein freudig Auferstehungslied.
Und wie sie schmetterte, da klangen
es tausend Stimmen nach im Feld:
Wach auf, das Alte ist vergangen,
wach auf, du froh verjüngte Welt!

Wacht auf und rauscht durchs Tal,
ihr Bronnen,
und lobt den Herrn mit frohem Schall!
Wacht auf im Frühlingsglanz der Sonnen,
ihr grünen Halm’ und Läuber all!
Ihr Veilchen in den Waldesgründen,
ihr Primeln weiß, ihr Blüten rot,
ihr sollt es alle mit verkünden:
Die Lieb ist stärker als der Tod.

Wacht auf, ihr trägen Menschenherzen,
die ihr im Winterschlafe säumt,
in dumpfen Lüften, dumpfen Schmerzen
ein gottentfremdet Dasein träumt.
Die Kraft des Herrn weht durch die Lande
wie Jugendhauch, o laßt sie ein!
Zerreißt wie Simson eure Bande,
und wie die Adler sollt ihr sein.

Wacht auf, ihr Geister, deren Sehnen
gebrochen an den Gräbern steht,
ihr trüben Augen, die vor Tränen
ihr nicht des Frühlings Blüten seht,
ihr Grübler, die ihr fern verloren
traumwandelnd irrt auf wüster Bahn,
wacht auf! Die Welt ist neugeboren,
hier ist ein Wunder, nehmt es an!

Ihr sollt euch all des Heiles freuen,
das über euch ergossen ward!
Es ist ein inniges Erneuen,
im Bild des Frühlings offenbart.
Was dürr war, grünt im Wehn der Lüfte,
jung wird das Alte fern und nah.
Der Odem Gottes sprengt die Grüfte –
wacht auf ! Der Ostertag ist da.

 

 
Emanuel Geibel (17 oktober 1815 – 6 april 1884)
Lübeck, Holstentor (Geibel werd geboren in Lübeck)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e april ook mijn vorige drie vorige blogs van vandaag.

Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu, Steve Erickson

De Nederlandse dichter, toneelschrijver en essayist Martinus Nijhoff werd geboren in Den Haag op 20 april 1894. Zie ook alle tags voor Martinus Nijhoff op dit blog.

 

Het uur U (Fragment)

Geen dief overtrof, geen spion,
hetgeen hij moeiteloos kon;
en het gevederd leder waarop
de god Hermes van zijn bergtop
neer te dalen placht
doorkruiste het ruim niet zo zacht
als hij op straat kon gaan,
gewoon lopend, met schoenen aan.
Hij maakte op het trottoir
het onheilspellende maar
onhoorbare gerucht
van het hoog in de lucht
verschoten vliegerbericht:
in een wolkje ploft licht
tot een blinkende ster uiteen,
en langs heel de vuurlinie heen
weet men: dit meldt het uur u,
nu gaat het beginnen, nu
verdwijnt de onzekerheid
van de mij gegunde tijd,
nu is het voor alles te laat.
De stilte die dan ontstaat
is een stilte, niet slechts naar de vorm
een stilte voor de storm,
maar een stilte van het soort
waar dingen in worden gehoord
die nog nimmer het oor vernam.

 

Het meisje

Wanneer je ontwaakt, zie je den morgen bleken,
De klokken luiden dat de dag begint.
De tuin geurt zoel van gras en vochtig grint,
Ruisend omhoog de hoge bomen steken.

Meisje dat de innigheid der dingen mint,
Je hebt geen daad te doen, geen woord te spreken:
Je stil-bewegend leven heeft de bleke
Wonderlijkheid der dromen van een kind.

Wij gingen samen ‘s morgens door de stad,
Het licht viel schuin naar binnen in de straten,
Mensen liepen voorbij die samen praatten,

De toren speelde – en ‘t was of alles had
De tere kleur en klank van ‘t vreemd bewogen
Zwijgende leven van je glanzende ogen.

 

 
Martinus Nijhoff (20 april 1894 – 26 januari 1953)

Lees verder “Martinus Nijhoff, Jan Cremer, Jean Pierre Rawie, Sebastian Faulks, Jozef Deleu, Steve Erickson”

Arto Paasilinna, Michel Leiris, Emmanuel Bove, Henry de Montherlant, Charles Maurras

De Finse schrijver Arto Paasilinna werd geboren op 20 april 1942 in Kittilä in Lapland. Zie ook alle tags voor Arto Paasilinna op dit blog.

Uit: The Year of the Hare (Vertaald door Herbert Lomas)

“Vatanen took the hare in his arms and went out on to the ice, thinking he’d take a walk across the bay, sort his thoughts out and calm down. It was about half a mile to the farther shore.
When he was half-way across, the ravers loosed a couple of large hounds at him. They’d spotted the hare he was carrying. “After ‘em! After ‘em!” they shouted.
The yelping hounds tore across the ice in hot pursuit. The hare took to its heels, and, seeing it on the run, the hounds broke into a fierce baying. Their big paws slithered on the ice as they hurtled past Vatanen and vanished into the trees across the bay.
Vatanen pursued them to the headland, wondering how he could save his hare. What he needed was a gun, but that was hanging on a nail at Läähkimä Gulf.
Several men came running out of the villa, carrying guns. Bellowing as they run, they were like the hounds they’d loosed. The ice bent under their weight.
Vatanen concealed himself among the trees, for as soon as they got to the headland, they fired in his direction. He was lying in the slushy snow, hearing the peevish mumbling of drunken men.
The hare was already far off, the baying of the hounds scarcely audible. Their cry was actually a howl; so the hunt was still on, the hare still alive.“

 

 
Arto Paasilinna (Kittilä, 20 april 1942)

Lees verder “Arto Paasilinna, Michel Leiris, Emmanuel Bove, Henry de Montherlant, Charles Maurras”