Sarah Kirsch, Kingsley Amis, Patricia De Martelaere, Tristan Tzara, Ewald Vanvugt, Sibylle Lewitscharoff, Anatole France

De Duitse schrijfster en dichteres Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella Irmelinde Kirsch) werd geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zie ook alle tags voor Sarah Kirsch op dit blog.

Lange Reise

Jetzt wolln wir mal nach Birmingham gehn
Der alten schwarzen Küche wo der Ofen nicht zieht
Du nimm die Mütze vom Kopf frag wo das Haus steht
»Zur singenden Katze« da gehn wir gleich hin
Und finden bloß eine music-box frag ob das alles ist

Dann wolln wir lieber Onkel Olaf besuchen der liegt
Unten am Sund und ist voll wie ein Sprit-Zug
Wo hat er nur die schöne blaue Mütze her
Die leuchtet wie im Juni die See um halb vier
Bloß jetzt ist sie fleckig und er antwortet nicht

So nehmen wir eben Weg auf die Shetland-Inseln
Und werden mal sehn ob die Ponys sich kämmen
Und ob sie so klein sind weil auf dem Land groß nichts wächst
Die kleinen Pferde sind wirklich vorzüglich du
Das sollte Onkel Olaf sehn wie die seine Mütze wegessen

Jetzt wird es aber Zeit daß wir Palmbäume sehn
Aber hier hätten wir nie unsern Fuß aufsetzen sollen
Leg dich flach ins Reisfeld neben die Wasserkuh
Oder kriech ins Gebüsch dahin wo die zwitschernden Kinder rennen
Nein bleib da mäht was die Palmen ab
Wirf die Mütze weg sie brennt ja wie die Kinder im Busch

Nun müssen wir bis Köln hinlaufen das liegt
Sehr weit unten hat der Koch von Birmingham gesagt
Ach was die Leute für saubere Hemden haben
Sie duften nach Juchten und Blumen aus Spanien
Woher kommt dann der süßfrische Rauchgeruch dazwischen
Du trägst nicht mal eine Mütze aufm Kopf komm wir müssen weiter

 

Bei den weißen Stiefmütterchen

Bei den weißen Stiefmütterchen
Im Park wie ers mir auftrug
Stehe ich unter der Weide
Ungekämmte Alte blattlos
Siehst du sagt sie er kommt nicht

Ach sage ich er hat sich den Fuß gebrochen
Eine Gräte verschluckt, eine Straße
Wurde plötzlich verlegt oder
Er kann seiner Frau nicht entkommen
Viele Dinge hindern uns Menschen

Die Weide wiegt sich und knarrt
Kann auch sein er ist schon tot
Sah blaß aus als er dich untern Mantel küßte
Kann sein Weide kann sein
So wollen wir hoffen er liebt mich nicht mehr

 

Breughel-Bild

Der Himmel schneit sich nackt und grün
Schon häuft sichs besetzt die Erde auf Landsknechtart
Fallen Krähen ein belauben den Baum
Schrein spähn sammeln sich fliegen weiter

Werden grauer im Schnee sind klein fast weiß
Kältevögel wohin geht eure Straße was zieht euch
Ein dampfender Maissilo ein Schlachthaus ein Rapsfeld das Schlachtfeld
Womit wollt ihr euch mästen wie denkt ihr
Ohne Verluste übern Winter zu kommen wartet
Nicht diesen Winter ist es umsonst fliegt
Über die schwarzborstigen Berge: hier fällt nichts ab

 
Sarah Kirsch (16 april 1935 – 5 mei 2013)

Lees verder “Sarah Kirsch, Kingsley Amis, Patricia De Martelaere, Tristan Tzara, Ewald Vanvugt, Sibylle Lewitscharoff, Anatole France”

Tomas Tranströmer, Henry James, Daniël Samkalden, Jérôme Lambert, Patrick Bernauw, Wilhelm Busch, Ina Boudier-Bakker

De Zweedse dichter en schrijver Tomas Tranströmer werd geboren in Stockholm op 15 april 1931. Zie ook alle tags voor Tomas Tranströmer op dit blog.

Preludes

I
Ik deins terug voor iets dat kruislings aan komt sloffen door de natte sneeuw.
Fragment uit wat komen gaat.
Een losgebroken muur. Iets zonder ogen. Hard.
Een gezicht van tanden!
Een vrijstaande muur. Of staat het huis daar
ofschoon ik het niet zie?
De toekomst: een leger lege huizen
dat zich een weg zoekt door de natte sneeuw.

II
Twee waarheden naderen elkaar. Eén komt van binnen uit, één van buitenaf
en waar zij elkaar ontmoeten bestaat een kans jezelf te zien.

Hij die merkt wat er te gebeuren staat roept vertwijfeld: ‘Halt!
wat ook, als ik mijzelf maar niet hoef te kennen.’

En er is een boot die aan wil leggen – dat precies hier probeert –
Hij zal het duizenden malen proberen.

Uit het duister van het bos komt een lange bootshaak die door het open raam wordt gestoten,
dwars tussen de feestgangers die zich warm hebben gedanst

III

De verdieping waar ik het grootste deel van mijn leven heb gewoond moet leeggeruimd. Alles is er nu uit. Het anker is losgeslagen – alhoewel er nog steeds rouw heerst, is het de lichtste verdieping in de hele stad. De waarheid heeft geen meubels van node. Ik ben het leven een keer rondgereisd en teruggekeerd naar het uitgangspunt: een leeggeblazen kamer. Dingen die ik heb meegemaakt vertonen zich hier op de muren als egyptische schilderingen, scènes aan de binnenkant van een grafkamer. Maar zij raken steeds verder uitgewist. Het licht namelijk is te sterk. De ramen zijn groter geworden. De lege verdieping is een grote kijker gericht op de hemel. Zij is stil als een quakerwijding. Wat je hoort zijn de achtertuinduiven, hun gekoer.

Vertaald door J. Bernlef

 
Tomas Tranströmer (Stockholm, 15 april 1931)

Lees verder “Tomas Tranströmer, Henry James, Daniël Samkalden, Jérôme Lambert, Patrick Bernauw, Wilhelm Busch, Ina Boudier-Bakker”

Tjitse Hofman, Roman Graf, Alexandre Jardin, Péter Esterházy, Landolf Scherzer, Gabriele Stötzer, Charles Lewinsky

De Nederlandse dichter Tjitse Hofman werd geboren in Assen op 14 april 1974. Zie ook alle tags voor Tjitse Hofman op dit blog.

Lepelaar

Bij de rietkraag
waar ik mijn vriend uitlaat
huppelen konijnen
in het licht

Drink ik
van de heren
uit volle borst
zing mijn avondlied

Hese kelen tranendal
zo scherp ik de nachtlamp aan
zo roer ik het avondmaal
zo zwengel ik af

Dwalen druppels
door het zwart.

 

TV 2000

Elektroniek
ik loop op elektriek
à la teletransformatie
glasvezelvervoer en
satellietcommunicatie

In mijn verdeeldheid
zaai ik onrust
op akkers plant ik wellust
schep orde op het land
in strakke banen
over velden vloeien tranen
sluipen sloten vol met water
van zilte kwaliteit

Ik naai de wereld
met mijn kabels
smelt aaneen en divergeer
ioniseer en transporteer
alles naar mijn waarheid
privatiseer de saaiheid
en alles is in orde
naar het schijnt.

 
Tjitse Hofman (Assen, 14 april 1974)

Lees verder “Tjitse Hofman, Roman Graf, Alexandre Jardin, Péter Esterházy, Landolf Scherzer, Gabriele Stötzer, Charles Lewinsky”

Palmsonntag (Maximilian von Schenkendorf)

Bij Palmzondag

 Christ's Entry into Jerusalem by Hippolyte Flandrin c. 1842
Hippolyte Flandrin, De intocht van Christus in Jeruzalem, 1842

 

Palmsonntag

Mildes warmes Frühlingswetter!
Weh’ mich an, du laue Luft!
Allen Bäumen wachsen Blätter,
Veilchen senden süßen Duft.

Zu des alten Domes Hallen
Hell und menschenreich der Pfad;
Frohe Botschaft hör’ ich schallen,
Daß der Liebeskönig naht.

Eilet, geht ihm doch entgegen,
Wandelt mit ihm Schritt vor Schritt,
Auf den blutbesprengten Wegen
In den Garten, wo er litt.

Habt ihr auch die Mär’ vernommen,
Wie der Frühling mit ihm zieht,
Und im Herzen aller Frommen
Süßes Wunder schnell erblüht?

Kindlein stehn mit grünen Zweigen
Um den heiligen Altar,
Und die Engel Gottes neigen
Sich herab zur Kinderschaar.

Blüht empor, ihr Himmelsmaien,
Palmen, blüht aus meiner Brust,
Christi Wege zu bestreuen,
Der euch hegt in Lieb’ und Lust.

 

 
Maximilian von Schenkendorf (11 december 1783 – 11 december 1817)
Tilsit, Deutsche Straße (Maximilian von Schenkendorf werd geboren in Tilsit)

 

Zie voor nog de schrijvers van vandaag ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Nachoem Wijnberg, Saskia Noort, Jean-Marie Gustave Le Clézio, Samuel Beckett

De Nederlandse dichter en schrijver Nachoem Mesoelam Wijnberg werd geboren in Amsterdam op 13 april 1961. Zie ook alle tags voor Nachoem Wijnberg op dit blog.

 

Gedicht

Een gedicht maken
dat groter is dan past

tussen wat ik nu zie en wat ik zie
als ik stil ben.

Zeggen: dit is zo,
zonder te zeggen: dit is dit.

Met een gedicht proberen.
Als ik het niet groter kan maken is het af.

 

Komedie

Elke keer dat zij de echtgenoot ziet valt zij flauw.
De echtgenoot slaat de minnaar steeds met een slag neer.
’s Nachts zit de echtgenoot slapeloos aan een tafel,
in een gestreepte pyjama, met een bijna leeg glas cognac voor zich.
Zij ontmoet de minnaar op hard gras, tegen een heuvel aan,
dicht bij een verwaarloosde dierentuin; apen tussen uitwerpselen
en lege ijsbakjes, beren met hun vel vol met stof,
op hun zij liggende en langzaam ademende herten en wilde paarden.

 

Het leger van rechters

Daar lopen de rechters
die alvast alle beslissingen
waarom ze gevraagd zijn
aan het begin van de dag
voorlopig nemen.
Ver genoeg van elkaar
dat zij om kunnen vallen
zonder elkaar te raken.
Het bevel was: probeer maar eens
door een bos te lopen
als over een veld.

 

 
Nachoem Wijnberg (Amsterdam, 13 april 1961)

Lees verder “Nachoem Wijnberg, Saskia Noort, Jean-Marie Gustave Le Clézio, Samuel Beckett”

Seamus Heaney, Stephan Hermlin, Orhan Veli, Tim Krabbé

De Ierse dichter Seamus Heaney werd op 13 april 1939 te County Derry, Noord-Ierland, geboren. Zie ook alle tags voor Seamus Heaney op dit blog.

 

Digging

Between my finger and my thumb
The squat pen rests; snug as a gun.

Under my window, a clean rasping sound
When the spade sinks into gravelly ground:
My father, digging. I look down

Till his straining rump among the flowerbeds
Bends low, comes up twenty years away
Stooping in rhythm through potato drills
Where he was digging.

The coarse boot nestled on the lug, the shaft
Against the inside knee was levered firmly.
He rooted out tall tops, buried the bright edge deep
To scatter new potatoes that we picked,
Loving their cool hardness in our hands.

By God, the old man could handle a spade.
Just like his old man.

My grandfather cut more turf in a day
Than any other man on Toner’s bog.
Once I carried him milk in a bottle
Corked sloppily with paper. He straightened up
To drink it, then fell to right away
Nicking and slicing neatly, heaving sods
Over his shoulder, going down and down
For the good turf. Digging.

The cold smell of potato mould, the squelch and slap
Of soggy peat, the curt cuts of an edge
Through living roots awaken in my head.
But I’ve no spade to follow men like them.

Between my finger and my thumb
The squat pen rests.
I’ll dig with it.

 

From Lightenings

I
Shifting brilliancies. Then winter light
In a doorway, and on the stone doorstep
A beggar shivering in silhouette.

So the particular judgement might be set:
Bare wallstead and a cold hearth rained into-
Bright puddle where the soul-free cloud-life roams.

And after the commanded journey, what?
Nothing magnificent, nothing unknown.
A gazing out from far away, alone.

And it is not particular at all,
Just old truth dawning: there is no next-time-round.
Unroofed scope. Knowledge-freshening wind.

 

 
Seamus Heaney (13 april 1939 – 30 augustus 2013)

Lees verder “Seamus Heaney, Stephan Hermlin, Orhan Veli, Tim Krabbé”

Antje Rávic Strubel, Alan Ayckbourn, Scott Turow, Tom Clancy, Agnes Sapper

De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.

Uit: Fremd gehen

„An unserem letzten Abend, der jetzt für immer der letzte sein würde, obwohl es gar nicht so gedacht war, hat Marlies geweint. Ich habe ihr eine meiner Survival-Zellstoffrollen gegeben, die ich von Schweden noch übrig hatte. Bald war der Tisch übersät von zerknülltem Zellstoff. Über den Krimi haben wir an diesem Abend wieder nicht gesprochen, nur über die Männer, die sie nachts in den Bars traf und so selbstverständlich zu sich nahm wie Brot. Ich konnte es nicht mehr hören.
Früher hatten wir oft nächtelang über Daniel und seine Vorlieben geredet, und dabei war der Daniel, den sie sich vorstellte, ein ganz anderer als meiner. Meiner hatte keine Probleme mit Frauen; ihrer schon. Meiner hatte einen amerikanischen Großvater, Peter Stillman, der sich in den siebziger Jahren von der Brooklyn Brigde gestürzt hatte, weil er fand, dass die Sprache sich seit Jahrhunderten nicht verändert hatte und er wegen dieser Sprache seinem Leben hinterherhinkte. (…)
„Quatsch, Großvater!“ sagte Marlies. „Wozu brauchen wir eine Genealogie, das ist altmodischer Quark, wer leistet sich heutzutage schon noch Vergangenheit. Man könnte ja keine vernünftige Armbanduhr mehr tragen, man müsste ja immerzu daran denken, wie sie von irgendwelchen Männern im Arsch durch die Weltkriege transportiert und wieder für die nächste Generation gerettet worden ist. Die Welt ist ein großes Hirngespinst. Pulp Fiction. Guck dich doch an“, sagte sie und lachte. „Und das mit der Sprache, Darling, das ist westliche Propaganda, also vergiss es.
Ich fand, ich hatte eine Vergangenheit, auch eine mit Marlies. Ich bin ihr begegnet, da war es Oktober. Die Blätter waren gelb. Oder ich verwechsle das Gelb mit der Farbe der Knorpelkirschen. Jedenfalls war es nach dem Mauerfall, Marlies redete immerzu von Westgeld. Es spielt keine Rolle, ob erst ein Jahr oder schon fünf Jahre seitdem vergangen waren; der Mauerstreifen war schon frei gegeben, aufgeforstet oder nicht.“

 
Antje Rávic Strubel (Potsdam, 12 april 1974)

Lees verder “Antje Rávic Strubel, Alan Ayckbourn, Scott Turow, Tom Clancy, Agnes Sapper”

Edward de Vere, José Gautier Benítez, Alexander Ostrovski, Guillaume-Thomas Raynal

De Engelse hoveling, dichter en toneelschrijver Edward de Vere, 17e graaf van Oxford, werd geboren op 12 april 1550 in Castle Hedingham. Zie ook alle tags voor Edward de Vere op dit blog.

Loss of Good Name

Fram’d in the front of forlorn hope past all recovery,
I stayless stand, to abide the shock of shame and infamy.
My life, through ling’ring long, is lodg’d in lair of loathsome ways;
My death delay’d to keep from life the harm of hapless days.
My sprites, my heart, my wit and force, in deep distress are drown’d;
The only loss of my good name is of these griefs the ground.

And since my mind, my wit, my head, my voice and tongue are weak,
To utter, move, devise, conceive, sound forth, declare and speak,
Such piercing plaints as answer might, or would my woeful case,
Help crave I must, and crave I will, with tears upon my face,
Of all that may in heaven or hell, in earth or air be found,
To wail with me this loss of mine, as of these griefs the ground.

Help Gods, help saints, help sprites and powers that in the heaven do dwell,
Help ye that are aye wont to wail, ye howling hounds of hell;
Help man, help beasts, help birds and worms, that on the earth do toil;
Help fish, help fowl, that flock and feed upon the salt sea soil,
Help echo that in air doth flee, shrill voices to resound,
To wail this loss of my good name, as of these griefs the ground.

 
Edward de Vere (12 april 1550 – 24 juni 1604)

Lees verder “Edward de Vere, José Gautier Benítez, Alexander Ostrovski, Guillaume-Thomas Raynal”

Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József, Rolf Schilling, Sándor Márai

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

Liefde didactisch

Zij spannen traag hun winterkleren voor de ramen
En sluiten elkaar en het straatlawaai in hun armen.

Zij gaan vanmiddag bloot een groot horloge binnen.
De wijzers zijn zijzelf. Zij maken plaats en tijd.

Een simpele duim op haar tepel verandert de wereld
Van deze volksbuurt in een kamer zonder pijn,

Een bed waaronder twee paar tranen samen slapen
Met afgelopen schoenen. Geluk heeft geen contour.

Langzaam vrijen is ook dat ronde kruispunt beneden.
Daar lopen mensen zoals wij van hen te dromen.

 

Zonder mij

Wat kan ik voor je doen, ik heb alleen maar woorden.
Met die muziek heb ik ons huis gebouwd, mijn leven
Vernield om toe te zien of dood de moeite waard is,
Of ik daar weg mee kan zonder te moeten sterven.

Wat kan ik voor je doen, ik moet toch van je blijven.
Ik heb je toch op mij genomen zonder je te nemen,
Zonder me te geven want ik ben alleen maar jij.
Ik ben alleen maar jij geweest om niet te moeten zijn.

Ik ben alleen maar jij geworden om niet ik te zijn.
Dat is een laffe liefde, Zoet, vergeef het mij.
Wat kan ik voor je doen, ik ben alleen maar woorden,
Wou je worden, wou ons worden zonder mij.

 

Laat

Vertraag.
Vertraag.
Vertraag je stap.
Stap trager dan je hartslag vraagt.
Verlangzaam.
Verlangzaam.
Verlangzaam je verlangen
En verdwijn met mate.
Neem niet je tijd
En laat de tijd je nemen –
Laat.

 
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

Lees verder “Leonard Nolens, Mark Strand, Walid Soliman, Attila József, Rolf Schilling, Sándor Márai”

Silvia Avallone

De Italiaanse schrijfster Silvia Avallone werd geboren in Biella op 11 april 1984. Zij studeerde in Bologna filosofie en literatuur. In 2007 publiceerde zij haar eerste dichtbundel, Il libro dei vent’anni “. Korte verhalen van haar werden gepubliceerd in littéraire tijdschriften als “Granta Italia” e “Nuovi Argomenti”. Ook schreef zij voor de “Corriere della Sera” en “Vanity Fair”. Voor haar debuutroman “Acciaio“ (Staal ) uit 2010 ontving zij o.a. de Premio Campiello Opera Prima, de Premio Flaiano en de Premio Fregene. De roman is vertaald in 23 talen. Ook werd hij verfilmd onder dezelfde naam, geregisseerd door Stefano Mordini. De roman “Marina Bellezza” verscheen in 2013 en verscheen in vertaling in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Zweden en Noorwegen.

Uit:Marina Bellezza (Vertaald door Manon Smits)

“Een vaag schijnsel flakkerde ergens midden in de bossen, op een kilometer of tien van de provinciale weg sp100, die ligt ingeklemd tussen twee gigantische zwarte bergen. Het was het enige teken dat er nog wel een vorm van leven bestond in deze vallei aan de woeste, vergeten grens van de provincie.
Door de voorruit zagen ze het opdoemen, als knipperend lokaas in de diepte. Toen, bij de volgende bocht, verloren ze het uit het oog.
Ze minderden vaart voor een kruising omringd door het niets, bij wat er over was van een restaurant. Twee getraliede ramen en een bord waarop een vervaagd vast menu en andere inmiddels onleesbare woorden stonden. Een van hen herinnerde zich dat hij daar zijn eerste communie had gevierd. Twintig jaar later restten voornamelijk nog het dak en de tralies. Twintig jaar later was alles voorbij.
Ze reden door, nu weer sneller. Er waren geen straatlantaarns langs deze weg, er was geen stalen net om hen te beschermen tegen de dreigend uitstekende rotspunten. De koplampen beschenen stukken steile rots begroeid met doornstruiken, af en toe een vervallen boerderij. Zelfs de bewegwijzering ging verloren daarboven, in de lege avond.
Ze waren de enigen die onderweg waren op de sp100, tussen het dal en de verlatenheid. In een oude Volvo stationcar slingerden ze omhoog langs de afgronden, over die haarspeldbochten die ze hun leven al als hun broekzak kenden. Naarmate ze hoger kwamen werden de breedbladige bomen steeds spookachtiger. De wanden van de vallei daalden loodrecht af naar het riviertje, en door de geopende raampjes klonk alleen het monotoon schurende water.
Daar verscheen het schijnsel weer, zwak, half verscholen achter een bergrug. Ze keken er opnieuw naar, maar zeiden niets.
Ze kwamen in Andorno aan. De oranje verkeerslichten knipperden met regelmatige tussenpozen, en de Volvo scheurde met negentig per uur door zonder acht te slaan op stopborden of voorrangsregels.”

 
Silvia Avallone (Biella, 11 april 1984)