Richard Powers, Raymond Radiguet, Geoffrey Hill, Bert Schierbeek, Karin Fellner, Aster Berkhof

De Amerikaanse schrijver Richard Powers werd geboren op 18 juni 1957 in Evanston, Illinois. Zie ook alle tags voor Richard Powers op dit blog.

Uit: Orfeo

“Next door, a family of four watches the denouement of Dancing with the Stars. One house to the south, an executive secretary for a semi-criminal real estate development firm arranges next fall’s cruise to Morocco. Across the double expanse of backyards, a market analyst and his pregnant lawyer wife lie in bed with their glowing tablets, playing offshore Texas hold ’em and tagging pictures from a virtual wedding. The house across the street is dark, its owners at an all-night faith-healing vigil in West Virginia.
No one thinks twice about the quiet, older bohemian in the American Craftsman at 806 South Linden. The man is retired, and people take up all kinds of hobbies in retirement. They visit the birthplaces of Civil War generals. They practice the euphonium. They learn tai chi or collect Petoskey stones or photograph rock formations in the shape of human faces.
But Peter Els wants only one thing before he dies: to break free of time and hear the future. He’s never wanted anything else. And late in the evening, in this perversely fine spring, wanting that seems at least as reasonable as wanting anything.
I did what they say I tried to do. Guilty as charged.
On the tape, the hum of deep space. Then a clear alto says: Pimpleia County Emergency Services, Dispatcher Twelve. What is the location of your emergency?
There comes a sound like a ratchet wrapped in a towel. A hard clap breaks into clatter: the phone hitting the floor. After a pause, a tenor, in the upper registers of stress, says: Operator?
Yes. What is the loc— We need some medical help here.
The alto crescendos. What’s the nature of your problem?”

 

Richard Powers (Evanston, 18 juni 1957)

 

Lees verder “Richard Powers, Raymond Radiguet, Geoffrey Hill, Bert Schierbeek, Karin Fellner, Aster Berkhof”

Peter Rosei, Gail Jones, Ward Ruyslinck

 

Dolce far niente

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook alle tags voor Peter Rosei op dit blog.

 

Der Bärenprinz

Die großen Leiber, die Zinnen einer Art von
Glück: Aus diesen Höhlen grub ich nichts:
Pech gehabt! Früher hielt man Pfauen, das
Federvieh zu schützen, das dumme Glück! Ich
habs probiert, weiß Gott! Schau einem sol-
chen Leben zu: Du siehst Gespenster laufen.

Unterm Dach hängt Wäsche, sie gefriert; die
Frau schöpft Wasser in den Bottich, ihr Haar
hängt in die Brühe: Unterhosen grundeln!
Im Dampf umflüstern sie die Stimmen, das
Wiesel streckt die Schnauze aus dem Loch:
Tausend Egos! Den Schweinekerl faßt du nie!

Jetzt flennt er! Die Hunde bellen: Schnee!!
In Wannen wuschen sie die Därme aus, die
platzten: Rote Früchte; süß! Wir töteten den
Bären nicht; der starb von selber! Was kle-
ben bleibt, wischt man ab. Im Ausguß sam-
melt sich der Rest. Er wird vergessen.

 

Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)

Lees verder “Peter Rosei, Gail Jones, Ward Ruyslinck”

Kamel Daoud

De Algerijnse schrijver en journalist Kamel Daoud werd geboren op 17 juni 1970 in Mostaganem, Algerije. Daoud redigeert de Franstalige krant Le Quotidien d’Oran, waarin hij in het Frans.een populaire rubriek met scherp commentaar op het nieuws schrijft onder de titel “Raina Raikoum” (“mijn mening, uw mening”) Daoud’s debuutroman “Meursault, contre-enquêt” (In het Nederlands verschenen onder de titel Moussa of de dood van een Arabier”) won de Prix Goncourt du Premier Roman, de prix François Mauriac, en de Prix des cinq continents de la francophonie. Het stond ook op de shortlist voor de Prix Renaudot.

Uit: The Meursault Investigation (Vertaald door John Cullen)

“usa was my older brother. His head seemed to strike the clouds. He was quite tall, yes, and his body was thin and knotty from hunger and the strength that comes from anger. He had an angular face, big hands that protected me, and hard eyes, because our ancestors had lost their land. But when I think about it I believe that he already loved us then the way the dead do, with no useless words and a look in his eyes that came from the hereafter. I have only a few pictures of him in my head, but I want to describe them to you carefully. For example, the day he came home early from the neighborhood market, or maybe from the port, where he worked as a handyman and a porter, toting, dragging, lifting, sweating. Anyway, that day he came upon me while I was playing with an old tire, and he put me on his shoulders and told me to hold on to his ears, as if his head were a steering wheel. I remember the joy I felt as he rolled the tire along and made a sound like a motor. His smell comes back to me, too, a persistent mingling of rotten vegetables, sweat, and breath. Another picture in my memory is from the day of Eid one year. Musa had given me a hiding the day before for some stupid thing I’d done, and now we were both embarrassed. It was a day of forgiveness and he was supposed to kiss me, but I didn’t want him to lose face and lower himself by apologizing to me, not even in God’s name. I also remember his gift for immobility, the way he could stand stock still on the threshold of our house, facing the neighbors’ wall, holding a cigarette and the cup of black coffee our mother brought him.
Our father had disappeared long ago and existed now in fragments in the rumors we heard from people who claimed to have run into him in France. Only Musa could hear his voice. He’d give Musa commands in his dreams, and Musa would relay them to us. My brother had seen our father just once since he left, and from such a distance that he wasn’t even sure it was him. As a child, I learned how to distinguish the days with rumors from the days without.When Musa heard people talking about my father, he’d come home all feverish gestures and burning eyes, and then he and Mama would have long, whispered conversations that ended in heated arguments. I was excluded from those, but I got the gist: for some obscure reason, my brother held a grudge against Mama, and she defended herself in a way that was even more obscure. Those were unsettling days and nights, filled with anger, and I lived in fear at the idea that Musa might leave us, too. But he’d always return at dawn, drunk, oddly proud of his rebellion, seemingly endowed with renewed vigor. Then he’d sober up and fade away. All he wanted to do was sleep, and in this way my mother would get him under her control again.“

 

Kamel Daoud (Mostaganem, 17 juni 1970)

 

Adriaan van der Hoop jr

 

De Nederlandse dichter en literatuurcriticus Adriaan van der Hoop jr werd geboren in Rotterdam op 17 juni 1802. Op het gebied van lezen en schrijven was hij autodidact, omdat hij daar geen opvoeding in genoten heeft. Hij leerde met name de Engelse, Franse en Hoogduitse taal en kon zich daarnaast redden in het Latijn. Vanaf 1830 schreef hij poëzie. In die periode was hij een uitzondering door te dichten over de actualiteit. Zo waren onder andere “Tiendaagsche veldtogt” en “Rouwklagt bij het overlijden van Neérlands Koningin” erg populair. In 1832 richtte Van der Hoop samen met mr. P. S. Schull het tijdschrift “Bijdragen tot Boeken en Menschenkennis” op, en was daar onderdeel van de redactie. Ook was hij lid en bestuurder van het letterkundige genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming in Rotterdam. Hij droeg daar, net als bij Diversa sed Una in Dordrecht en Dilegentia in Den Haag, zijn gedichten voor. Tevens was Van der Hoop jr. lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, correspondent der 2de klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut en ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Hij overleed op 4 november 1841 in Rotterdam. Hij wordt gezien als een van de voorlopers van de literaire vernieuwingsbeweging uit de jaren ’30 van de 19e eeuw, bekend geworden onder de naam Jong Holland.

 

Te vroeg

Te vroeg, o acht het nooit te vroeg,
Als ’t goede dient ge daan,-
Geen uit-stel op des levensweg,
Men komt bij tijds nooit aan!
Des levensmorgen schijnt ons lang,
tot de avond hem ver-joeg:
Sta op en werk, wan-neer ’t is dag,
het zij u nooit te vroeg!
Sta op en werk, wanneer ’t is dag,
het zij u nooit te vroeg.
 
Geen bosch en boomgaard sierde de aard,
En graan noch bloem het veld,
Had ’t korreltje, aan den grond vertrouwd,
Het werken uitgesteld.
Een taak is allen opgelegd,
’t Wordt avond, ras genoeg,
De bloemen bloeien altijd weer.
En nimmer één – te vroeg.

 

 

Nu of nimmer

Nu of nimmer, nu of nimmer!
Blijve dat bij vreugd of smart,
’t Onbedrieglijk wachtwoord immer,
Dierbaar aan elk minlijk hart.
Wilt ge hoon of laster wreken,
Dat het dan geen uitstel lij!
Blijf geen haat in’t binnest kweeken-
Dat het nu of nimmer zij!
 
Nu of nimmer! Waartoe morgen,
Als ’t een eedle handling geldt?
Soms baart jaren, vol van zorgen,
Wat één dag werd uitgesteld.
Wie kan op de toekomst bouwen,
’t Heden, ’t heden staat u vrij,
’t Minst verzuim wekt steeds berouwen!
Dat het nu of nimmer zij.
 
Nu of nimmer! Nu of nimmer!
Spreekt u huivrende armoede aan,
Tracht dan eer ’t gebrek verslimmer,
Trouwden broeder bij te staan! –
Heden hebt ge om van te geven,
Morgen bleef licht niets u bij,
Dat dan immer in uw leven
‘Nu of nimmer’ ’t wachtwoord zij.

 

 
Adriaan van der Hoop jr (17 juni 1802 – 4 november 1841)
Adriaan van der Hoop jr., lithografie door A. J. Ehnle

Joël Dicker, August Willemsen, Joyce Carol Oates, Derek R. Audette, -minu, Frans Roumen

De Zwitserse schrijver Joël Dicker werd geboren op 16 juni 1985 in Genève. Zie ook alle tags voor Joël Dicker op dit blog.

Uit: De waarheid over de zaak Harry Quebert (Vertaald door Manik Sarkar)

“Het eerste halfjaar na het verschijnen van mijn boek deed ik niets anders dan genieten van mijn heerlijke nieuwe bestaan. ’s Ochtends ging ik even langs kantoor om een blik te werpen op alles wat er eventueel over mij geschreven was en de tientallen brieven van bewonderaars te lezen die ik dagelijks ontving en die Denise vervolgens in grote ordners stopte. Dan vond ik dat ik wel genoeg had gedaan en ging ik, innig tevreden over mezelf, flaneren door de straten van Manhattan, waar het onder de voorbijgangers gonsde als ik langskwam. De rest van de dag maakte ik gebruik van de privileges die de roem me verschafte: het recht om te kopen wat ik wilde, het recht op een vip-loge in Madison Square Garden bij wedstrijden van de Rangers, het recht om over de rode loper te lopen met muzikanten van wie ik in mijn jeugd de platen had gekocht en het recht om uit te gaan met Lydia Gloor, dé televisiester van het moment, om wie iedereen vocht. Ik was een beroemd schrijver: ik had het gevoel dat ik het mooiste beroep van de wereld had. En omdat ik ervan overtuigd was dat mijn succes nooit voorbij zou gaan, sloeg ik geen acht op de signalen van mijn agent en mijn uitgever toen ze er bij me op aandrongen dat ik aan mijn tweede roman zou beginnen.
In de zes maanden daarna drong het langzaam tot me door dat de wind uit een andere hoek begon te waaien: de brieven van bewonderaars werden schaarser en op straat werd ik minder vaak aangesproken. Niet lang daarna begonnen de voorbijgangers die me nog herkenden te vragen: ‘Waar gaat uw volgende boek over, meneer Goldman? En wanneer komt het uit?’ Ik begreep dat ik aan het werk moest en dat deed ik ook: ik schreef ideeën op losse blaadjes en typte verhaallijnen uit op de computer. Maar het stelde allemaal niets voor. Dus kwam ik met andere ideeën en bedacht ik andere verhaallijnen. Maar ook die waren niet geslaagd. Daarom kocht ik een nieuwe computer, in de hoop dat die inclusief sterke ideeën en uitstekende verhaallijnen werd geleverd. Tevergeefs. Toen veranderde ik van methode: ik legde tot laat in de avond beslag op Denise en dicteerde haar allerlei invallen die volgens mij geweldige bon mots, prachtige zinnen en buitengewone invalshoeken voor romans waren. Maar de volgende dag vond ik mijn woorden vaal, mijn zinnen gammel en mijn invalshoeken uitvalswegen. En zo begon de tweede fase van mijn ziekte.”

 

 
Joël Dicker (Genève,16 juni 1985)

Bewaren

Lees verder “Joël Dicker, August Willemsen, Joyce Carol Oates, Derek R. Audette, -minu, Frans Roumen”

Theo Thijssen, Frank Norbert Rieter, Casper Fioole, Ferdinand Laholli, Elfriede Gerstl, Giovanni Boccaccio

De Nederlandse schrijver en onderwijzer Theo Thijssen werd geboren in Amsterdam op 16 juni 1879. Zie ook alle tags voor Theo Thijssen op dit blog.

Uit: Kees de jongen

“Vele mensen schijnen Kees Bakels niet eens te hebben gekend, en dat is eigenlik niet goed te begrijpen. Is hij niet zowat de belangrijkste jongen geweest, die er ooit bestaan heeft? Alleen door wat ongelukkige toevalligheden is hij geen beroemd man geworden, maar dat kon hij toch niet helpen? In ieder geval, het is geen reden, om maar te doen, alsof hij helemáál niet bestaan heeft.
Bovendien, al is Kees zelf dan niet beroemd geworden, hij heeft een zoon: en diè heeft toch nog alle kans op een leven vol roem. En als iemand nu eens later het leven van die beroemde zoon moest beschrijven, zou hij dan geen spijt gevoelen, niet bijtijds de vader, zo’n beetje tenminste, erkend te hebben als iemand, die óók-niet-iedereen was?
En daar komt nog dit bij: als Kees z’n zoon een groot man wordt – en me dunkt, dàt is toch wel bijna zeker – dan zal-ie dat toch ook wel voor een deel aan zijn vader te danken hebben, niet waar?
Daarom: niemand schijnt over Kees te willen schrijven, dan zal ik het doen. Ik ben wel blij, dat ik hem gekend heb: want ik weet het maar al te goed: als alles een beetje anders gelopen was, dan zou iederéén trots zijn op z’n bekendheid met Kees, de belangrijke jongen. Laat ìk dan maar de enige zijn, die er nù al trots op is, hem goed gekend te hebben.
En ach, zo absoluut ónbekend zal Kees toch óók voor velen niet zijn. Ik maak me sterk, als ik ’n beetje op-slag weet te komen met deze beschrijving, dat sommige lezers af-en-toe zullen zeggen: ‘O, diè jongen? Nee maar nou herinner ik me toch óók-wel; zeker, die heb ik ook gekend; ’t is een tijdlang zelfs een speciaal vriendje van me geweest!’
Het is aan die lezers, dat ik met een knipoogje dit rare boek opdraag.”

 

 
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)
Ruud Feltkamp als Kees Bakels in de film uit 2003

Lees verder “Theo Thijssen, Frank Norbert Rieter, Casper Fioole, Ferdinand Laholli, Elfriede Gerstl, Giovanni Boccaccio”

Torgny Lindgren, Erich Segal, Jean d’Ormesson, Anna Wimschneider, John Cleveland

De Zweedse dichter en schrijver Torgny Lindgren werd geboren op 16 juni 1938 in Raggsjö. Zie ook alle tags voor Torgny Lindgren op dit blog.

Uit: Herinneringen

‘Je zou je Herinneringen moeten schrijven, zei de uitgever.
Dat kan ik niet, zei ik. Ik heb geen herinneringen.
Wie van mijn zes uitgevers het was, kan ik me niet herinneren. Vermoedelijk waren ze het alle zes, op uiteenlopende momenten. Uitgevers zijn gebruiksartikelen. Ze hebben allemaal hetzelfde soort wensen.
Iedereen heeft herinneringen, zei de uitgever, hij of zij glimlachte naar me, denkend dat ik uit interessantigheid beweerde dat ik geen herinneringen bezat.
Ik verbeeld me niet dat ik me iets herinner, zei ik. Bijna een halve eeuw heb ik me met mijn verbeelding onderhouden. Die was bepaald veelomvattend. Het zou pijnlijk zijn die nu herinneringen te gaan noemen.’

 

 
Torgny Lindgren (Raggsjö, 16 juni 1938)

Lees verder “Torgny Lindgren, Erich Segal, Jean d’Ormesson, Anna Wimschneider, John Cleveland”

Maria Dermoût, Christian Bauman, Silke Scheuermann, Ramon Lopez Velarde, Roland Dorgelès, Hannah van Wieringen

De Nederlands-Indische schrijfster Maria Dermoût (eigenlijk Helena Anthonia Maria Elisabeth Dermoût-Ingerman) werd geboren in Pekalongan, Java, op 15 juni 1888. Zie ook alle tags voor Maria Dermoût op dit blog.

Uit: Over Mataram

“Zijn achterkleinzoon Senăpati zou pas de eerste sultan van Mataram worden, maar Sélŏ heette toch zeker – grote heer -. Hij zal toen al in een kraton gewoond hebben (nog niet in die van Kotta-Gedeh) maar toch in een kraton, met een muur eromheen, en op de voorhof waringinbomen, en een olifant met een rottan om zijn poot aan een paal gebonden, en een paar panters in een hok, of een koningstijger, voor de buffelgevechten. Er zal een laag open voorvertrek geweest zijn, waar op feestdagen de gamelan bespeeld wordt; misschien was het de gamelan – de grote heer Moenggang – die zo heilig is, dat er op geen andere gong geslagen mag worden, terwijl hij bespeeld wordt, zelfs niet in een moskee, of er moet boete voor betaald worden.
En achter het open voorvertrek weer een hof, en het ‘binnenste’: de afgesloten vrouwenverblijven. Het rood en gouden statievertrek, met een verguld uitgesneden houten praalbed vol kleine stijve rode kussens en rolkussens, met zilveren platen aan weerszijden versierd; langs de wanden vergulde Palembangse kastjes en bontgeverfde kisten op houten wielen, waarin kleren en sieraden bewaard worden.
Er zullen slechts een paar kleine vensteropeningen geweest zijn, met een verguld houten traliewerk afgesloten; daar komt niet veel licht door, en niemand kan erdoor van buiten naar binnen kijken.
’s Nachts branden er oliepitten in de omgekeerde glazen stolpen, die aan lange kettingen van de balken van het plafond afhangen. Zo is het er dag en nacht schemerdonker, besloten, koel.
En in die stilte staan op vergulde rekken en standaards de ‘heilige zaken’. Zij dragen alle namen en titels, waarmee zij eerbiedig aangesproken worden; zij hebben ieder hun geschiedenis:
Wapens – krissen en pieken – vaandels, weefsels, gongs en trommen. Zij worden goed verzorgd, op tijd gebaad, gezalfd, weer in bonte zijden hoezen gewikkeld, en op hun voetstukken neergezet, met bloemslingers behangen. Voor sommigen kringelt in een dunne spiraal een wierookwolkje omhoog.”

Maria Dermoût (15 juni 1888 – 27 juni 1962)
De Heerenstraat te Pekalongan, 1923

 

Lees verder “Maria Dermoût, Christian Bauman, Silke Scheuermann, Ramon Lopez Velarde, Roland Dorgelès, Hannah van Wieringen”

Alex Boogers, Lieve Joris, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk, Hermann Kant

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit: Alleen met de goden

“De eerste keer dat mijn moeder merkte dat ik ’s nachts niet kon slapen zei ze: ‘Je ligt toch niet met je piemel te spelen, hè?’ Ze had het licht onder de kier van de deur gezien en zwaaide hem open. ‘Ga je nu verdomme slapen?’ Ik was negen jaar, knipte het licht van mijn bureaulamp uit en zag de gloeiende kegel van haar shaggie oplichten. Ze had de deurklink beet en was een silhouet gehuld in rook, die langs haar hoofd omhoog kringelde. Daarna sloeg ze de deur hard dicht. Ik was eraan gewend geraakt dat mijn moeder altijd boos leek over iets.
We woonden in de stad die papa Leeuw het naamloze gat noemde, want hij kwam uit Rotterdam, en die stad kende iedereen. Op een dag zei hij dat het tijd was om te verhuizen naar een betere wijk. Er waren voetbalvelden, scholen op loopafstand, speeltuintjes, er was treinstation West, en een park met een groot meer, dus ik denk dat hij wel gelijk had. Tot mijn zesde woonden we in een straat met alleen maar buitenlanders. In Rotterdam was het net zo erg, zei mijn vader, of zoals hij zei: ‘Rrrrrotterrrdam.’ Op de hoek zat een druk café. Veel huizen stonden schots en scheef, er zaten kuilen in de weg, en als het hard geregend had, dan stroomde het water onze gang binnen. De Turkse buren riepen elke dag om een man die Allard heette, mijn moeder schold papa Leeuw kapot als hij weer eens te laat thuiskwam, en ik kende samen met mijn vriendjes elk weggetje door de stegen van de stad, langs de haven, naar huis. Mijn moeder had een venijnige stem die iedereen stil kon krijgen. Ze brulde elke keer als ik naar buiten ging: ‘Als ik je moet zoeken, krijg je op je lazer, als je dat maar weet!’ Ze was nooit naar me op zoek, omdat ze altijd druk was met haar eigen bezigheden. Ik kon toen al mijn gang gaan.

Veel meer weet ik me niet van onze tijd in het centrum te herinneren. Oude panden en vrouwen met hoofddoeken, boodschappentassen en kinderwagens, een voetbal die lek of zacht was, het café op de hoek met de bezopen gasten die ik ’s nachts in bed nog hoorde zingen en lachen, en mijn Turkse vriendjes met wie ik door de stad slenterde. Ze kwamen ook bij mij thuis. Mijn moeder gaf ons op goede dagen boterhammen met kaas en worst, ook al mochten mijn vriendjes van hun ouders geen varkensvlees eten.”

 

 
Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)

Lees verder “Alex Boogers, Lieve Joris, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk, Hermann Kant”

Peter Mayle, Jerzy Kosinski, Harriet Beecher Stowe, Laurence Yep, René Char

De Britse schrijver Peter Mayle werd geboren in Brighton op 14 juni 1939. Zie ook alle tags voor Peter Mayle op dit blog.

Uit: Encore Provence

“We wallowed in the convenience of America, in the efficiency and the extraordinary variety of choice, and we practiced native customs. We came to know California wines. We shopped by phone. We drove sedately. We took vitamins and occasionally remembered to worry about cholesterol. We tried to watch television. I gave up taking cigars to restaurants, but smoked them furtively in private. There was even a period when we drank eight glasses of water a day. In other words, we did our best to adapt.
And yet there was something missing. Or rather, an entire spectrum of sights and sounds and smells and sensations that we had taken for granted in Provence, from the smell of thyme in the fields to the swirl and jostle of Sunday-morning markets. Very few weeks went by without a twinge of what I can best describe as homesickness.
Returning to a place where you have been happy is generally regarded as a mistake. Memory is a notoriously biased and sentimental editor, selecting what it wants to keep and invariably making a few cosmetic changes to past events. With rose-colored hindsight, the good times become magical; the bad times fade and eventually disappear, leaving only a seductive blur of sunlit days and the laughter of friends. Was it really like that? Would it be like that again?”

 

Peter Mayle (Brighton, 14 juni 1939)
Lees verder “Peter Mayle, Jerzy Kosinski, Harriet Beecher Stowe, Laurence Yep, René Char”