Maya Angelou, Hanneke Hendrix, E. L. James, Marko Klomp, Marguerite Duras, Robert Schindel, Michiel van Kempen, Bettina von Arnim, Edith Södergran

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Maya Angelou (eig. Margueritte Johnson) werd geboren in Saint Louis, Missouri, op 4 april 1928. Zie ook alle tags voor Maya Angelou op dit blog.

 

Phenomenal Woman

Pretty women wonder where my secret lies.
I’m not cute or built to suit a fashion model’s size
But when I start to tell them,
They think I’m telling lies.
I say,
It’s in the reach of my arms
The span of my hips,
The stride of my step,
The curl of my lips.
I’m a woman
Phenomenally.
Phenomenal woman,
That’s me.

I walk into a room
Just as cool as you please,
And to a man,
The fellows stand or
Fall down on their knees.
Then they swarm around me,
A hive of honey bees.
I say,
It’s the fire in my eyes,
And the flash of my teeth,
The swing in my waist,
And the joy in my feet.
I’m a woman
Phenomenally.
Phenomenal woman,
That’s me.

Men themselves have wondered
What they see in me.
They try so much
But they can’t touch
My inner mystery.
When I try to show them
They say they still can’t see.
I say,
It’s in the arch of my back,
The sun of my smile,
The ride of my breasts,
The grace of my style.
I’m a woman

Phenomenally.
Phenomenal woman,
That’s me.

Now you understand
Just why my head’s not bowed.
I don’t shout or jump about
Or have to talk real loud.
When you see me passing
It ought to make you proud.
I say,
It’s in the click of my heels,
The bend of my hair,
the palm of my hand,
The need of my care,
‘Cause I’m a woman
Phenomenally.
Phenomenal woman,
That’s me.

 

 
Maya Angelou (4 april 1928 – 28 mei 2014)

Lees verder “Maya Angelou, Hanneke Hendrix, E. L. James, Marko Klomp, Marguerite Duras, Robert Schindel, Michiel van Kempen, Bettina von Arnim, Edith Södergran”

Charles Ducal, Adriaan Jaeggi, Frederik van Eeden, Peter Huchel, Arlette Cousture, Pieter Aspe, Karel N.L. Grazell

De Vlaamse dichter en schrijver Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier) werd geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook alle tags voor Charles Ducal op dit blog.

Liefdesdans voor twee

Ik voel je zachte adem
strelend op mijn huid
plagerig verlokkend
passie straal je uit

Zwoele kussen dwalen
fladderend en traag
mijn lichaam is betoverd
beantwoordt stil je vraag

We zoeken in elkaar
verleidelijke troeven
en in ons samenzijn
kun je ook liefde proeven

In verstrengeling gebonden
steeds hoger op de tree
de hemel binnen bereik
liefdesdans voor twee

 

Verspreking

Door een verspreking viel ik uit het raam.
Op straat liepen gedachten te hoop,
zij bogen zich over het neergedaald lichaam
en zochten een gat in het hoofd.

Er duwde een vraag op mijn voorhoofd, zo
scherp dat mijn ogen begonnen te lopen.
Ieder gezicht ging voor mij open
en toonde hetzelfde verschrikkelijk woord.

Ik wist dat mijn status van dichter vebood
het mee te nemen, de taal in naar boven.
Daar hingen intussen, bezorgd, de genoten
en trokken mij aan mijn tong weer omhoog.

 

Impasse

Zo vond de vrouw haar man, de dichter:
gehurkt in het bad, het hoofd geklemd
tussen de knieën, alleen met zichzelf,
het oude vlees, de verschrompelde stichter

van haar geluk. Zij zag hoe gebogen,
hoe naakt en menselijk buiten de taal.
De warmte wolkte, vrede zong uit de kraan.
Dit, dacht zij, kon hij dit maar verwoorden…

Hij zag haar niet, rook zijn zweet,
keek naar zijn lid in het stijgende water.
Het water was heter dan hij kon verdragen.
Hij haatte. De vrouw had hij lief

 
Charles Ducal (Leuven, 3 april 1952)

Lees verder “Charles Ducal, Adriaan Jaeggi, Frederik van Eeden, Peter Huchel, Arlette Cousture, Pieter Aspe, Karel N.L. Grazell”

Edward Everett Hale, Johanna Walser, Washington Irving, Josef Mühlberger, George Herbert, Bodo von Hodenberg, Friedrich Emil Rittershaus

De Amerikaanse schrijver Edward Everett Hale werd geboren op 3 april 1822 in Roxbury, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Edward Everett Hale op dit blog.

Uit: The man without a country

“I have reason to think, from some investigations I made in the Naval Archives when I was attached to the Bureau of Construction, that every official report relating to him was burned when Ross burned the public buildings at Washington. One of the Tuckers, or possibly one of the Watsons, had Nolan in charge at the end of the war; and when, on returning from his cruise, he reported at Washington to one of the Crowninshields,—who was in the Navy Department when he came home,—he found that the Department ignored the whole business. Whether they really knew nothing about it, or whether it was a “Non mi ricordo,” determined on as a piece of policy, I do not know. But this I do know, that since 1817, and possibly before, no naval officer has mentioned Nolan in his report of a cruise.
But, as I say, there is no need for secrecy any longer. And now the poor creature is dead, it seems to me worth while to tell a little of his story, by way of showing young Americans of to-day what it is to be
A MAN WITHOUT A COUNTRY.
Philip Nolan was as fine a young officer as there was in the “Legion of the West,” as the Western division of our army was then called. When Aaron Burr made his first dashing expedition down to New Orleans in 1805, at Fort Massac, or somewhere above on the river, he met, as the Devil would have it, this gay, dashing, bright young fellow, at some dinner-party, I think. Burr marked him, talked to him, walked with him, took him a day or two’s voyage in his flat-boat, and, in short, fascinated him. For the next year, barrack-life was very tame to poor Nolan. He occasionally availed of the permission the great man had given him to write to him. Long, high-worded, stilted letters the poor boy wrote and rewrote and copied. But never a line did he have in reply from the gay deceiver. The other boys in the garrison sneered at him, because he sacrificed in this unrequited affection for a politician the time which they devoted to Monongahela, sledge, and high-low-jack. Bourbon, euchre, and poker were still unknown. But one day Nolan had his revenge.”

 
Edward Everett Hale (3 april 1822 – 10 juni 1909)
Borstbeel door  Henry Hudson Kitson, 19e eeuw

Lees verder “Edward Everett Hale, Johanna Walser, Washington Irving, Josef Mühlberger, George Herbert, Bodo von Hodenberg, Friedrich Emil Rittershaus”

Bert Bakker

De Nederlandse dichter, schrijver en uitgever Bert Bakker werd geboren in Huizum (Leeuwarden) op 3 april 1912. Bakker schreef een aantal letterkundige studies, twee romans, poëzie en kinderboeken. In WO II was hij betrokken bij het verzet en werkte hij mee aan het illegale Vrij Nederland. Na de bevrijding werd hij enig directeur van de uitgeverij Bert Bakker. In 1953 richtte hij het maandblad Maatstaf op, waarvan hij tot 1969 redacteur was. Als uitgever bij Bert Bakker/Daamen had hij veel succes met de reeks Ooievaar Pockets waarvan er in eerste instantie 199 verschenen. Nadat in 1972 de laatste Ooievaar van bovengenoemde serie verscheen, werd in april 1991 een nieuwe reeks Ooievaars op stapel gezet. De serie begon met de nummers 266 tot en met 305, daarna is men doorgegaan met een serie ongenummerde Ooievaars.

Terug

’t Wordt al gezocht en weergevonden:
dezelfde tuin onder dezelfde lucht,
hetzelfde hart, waarmee ik was verbonden
vóór mijn verraad en heimelijke vlucht.

Het is er nog; het is altijd gebleven.
Alles is weer, zooals het vroeger was.
De berken wiegen en de bloemen beven
en prachtig schijnt de zon over het voorjaarsgras.

En gij, hoe vreemd, wilt mij opnieuw ontvangen,
opnieuw mijn hoofd verbergen in uw schoot.
Zoo laat mij, láát mij dan, en merk uit mijn verlangen
hoe onuitsprekelijk het was en groot.

 

Regenlied

Vaak ligt zij stil en luistert naar den regen,
Die recht en ruischend langs haar venster stroomt.
Zij weet dan niet meer of zij waakt of droomt,
En of de boomen stilstaan of bewegen.

Het is zoo vreemd: dit onophoudelijk zingen.
Altijd hetzelfde lied – Voorbij haar open raam.
Het waait naar binnen en het raakt haar aan.
Het maakt zichzelf vertrouwd met alle dingen.

Zoo duurt het door – Zoo zal het lang nog duren.
Zij weet, dat zij het niet ontkomen kan,
Vóórdat zij sterven gaat – En dan
Zal het nòg bij haar zijn – tot in haar laatste uren.

Maar als zij eindelijk afscheid heeft genomen
En door een engel zacht is weggeleid,
Zal er het ééuwig zingen komen,
Waartoe dit haar heeft voorbereid.

 
Bert Bakker (3 april 1912 – 19 september 1969)

In Memoriam Lars Gustafson

In Memoriam Lars Gustafson

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson is op 79-jarige leeftijd overleden. Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

Elegie over een dode labrador

in twee verschillende werelden: de mijne,
meest letters, een tekst die door het leven loopt,
de jouwe voornamelijk gebeuren. Je bezat een kennis
die ik dolgraag bezeten zou hebben: het vermogen
gevoel, lust, haat of liefde
als een golf door je hele lichaam te laten gaan,
van je neus tot je staartpunt, het onvermogen
om het bestaan van de maan te accepteren.
Bij volle maan huilde je steeds luid naar haar op.
Je was een beter gnosticus dan ik. En je leefde
zodoende voortdurend in het paradijs.
Je had de gewoonte al springend vlinders te vangen
en ze op te peuzelen, iets dat sommige mensen weerzinwekkend vonden.
Ik stelde dat immer op prijs. Waarom
kon ik er geen lering uit trekken? En deuren!
Voor gesloten deuren ging je liggen slapen,
vast overtuigd dat vroeg of laat degene moest komen
die de deur open zou doen. Je had gelijk.
Ik had ongelijk. Ik vraag me af, nu deze lange
woordloze vriendschap voorgoed voorbij is,
of ik mogelijkerwijs iets kon dat jou
imponeerde. Je vaste overtuiging dat
ik het was die het onweer opriep
telt niet mee. Dat was een vergissing. Ik denk
dat mijn geloof dat de bal bleef bestaan
ook wanneer hij achter de bank verscholen lag
je ergens een idee gaf van mijn wereld.
In mijn wereld lag het meeste verscholen
achter iets anders. Ik noemde je ‘hond’.
Ik vraag mij vaak af of je mij beschouwde
als een grotere, meer lawaai makende ‘hond’,
of als iets anders, voor altijd onbekend,
dat is wat het is, bestaat in de eigenschap
waarin het bestaat, een fluitje
door het nachtelijke park waarop je
gewend was terug te keren zonder eigenlijk
te weten waarnaar. Over jou, over
wie je was, wist ik niet meer.
Je zou kunnen zeggen, vanuit dit wat objektievere
standpunt: We waren twee organismen.
Twee van deze plekken waar het universum
in zichzelf verstrikt raakt, kortstondige, komplexe
proteïnestrukturen, die steeds ingewikkelder
moeten worden om te overleven, tot alles
uiteenspringt en weer eenvoudig wordt, de knoop
ontward, het raadsel vervlogen. Je was niets dan
een vraag gericht aan een andere vraag
en geen van beiden bezat andermans antwoord.

Vertaald door Bernlef

 
Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

Thomas Glavinic, Ed Dorn, Émile Zola, György Konrád, Anneke Claus, Anne Waldman, Casanova, Hans Christian Andersen, Roberto Arlt

De Oostenrijkse schrijver Thomas Glavinic werd geboren op 2 april 1972 in Graz. Zie ook alle tags voor Thomas Glavinic op dit blog.

Uit: Der Jonas-Komplex

„Wer wir sind, wissen wir nicht. Beim letzten Durchzählen kam ich  auf mindestens drei Personen, die jeder von uns ist. Erstens die, die  er ist, zweitens die, die er zu sein glaubt, und drittens die, für die ihn die anderen halten sollen.
Als ich aufwache, geht es mir so elend, dass ich mit keinem der drei etwas zu tun haben will.
Ich bin zu Hause. Im Fernseher läuft das Neujahrskonzert. Ohne Ton. An der Wand hat sich jemand Notizen gemacht. Überall im Zimmer liegt Geschenkpapier. Neben mir liegt eine Frau. Ich kenne sie. Sie heißt Ina. Ich frage mich bloß, was sie da macht. Immerhin hebt und senkt sich ihr Brustkorb.
Ich versuche mich an den Sex zu erinnern. In meinem Gehirn, oder was ich dafür halte, finde ich keine Bilder davon. Vielleicht besser so.
Ich erlaube mir eine kurze Zimmerinspektion. Dem Zustand meiner Kleidung nach hatte ich eine verlustreiche Auseinandersetzung mit einem Autobus. Die Konföderiertenflagge in der Vase mit der undefinierbaren Flüssigkeit verbreitet eine gewisse Revolutionsstimmung, die mir unlieb ist. Aus den Notizen an der Wand werde ich erst recht nicht schlau, es geht um irgendeinen Bären und einen Peter. Die Schrift erinnert mich an meine.
Mir ist dieses Jahr schon jetzt nicht ganz geheuer.
Als ich meinen Körper nach Anzeichen von Gewalt absuchen will, läutet es an der Tür. Eine Sekunde Pause, dann wird wieder geläutet. Und das dritte Läuten hört gar nicht mehr auf. Es hört einfach nicht mehr auf. Es läutet. Es läutet. Es läutet. Es läutet. Es läutet. Es läutet.“

 

 
Thomas Glavinic (Graz, 2 april 1972)

Lees verder “Thomas Glavinic, Ed Dorn, Émile Zola, György Konrád, Anneke Claus, Anne Waldman, Casanova, Hans Christian Andersen, Roberto Arlt”

Edgar Hilsenrath, George Fraser, Hoffmann von Fallersleben, Johann Gleim, Pierre Zaccone, Pietro della Valle, Zwier van Haren, Joanna Chmielewska, Brigitte Struzyk

De Joods-Duitse schrijver Edgar Hilsenrath werd geboren in Leipzig op 2 april 1926. Zie ook alle tags voor Edgar Hilsenrath op dit blog.

Uit: Das Märchen vom letzten Gedanken

“Niemand kann dich hören, Thovma Khatisian”, sagte der Märchenerzähler, “denn deine Rede ist stumm. Aber ich habe dich gehört.”
“Hast du auch seinen Schrei gehört den Schrei des türkischen Ministerpräsidenten als er ins Bodenlose fiel?”
“Den hab ich auch gehört.”
“Ich habe den türkischen Ministerpräsidenten noch einmal getroffen”, sagte ich zum Märchenerzähler.
“Wann?”
“Vor einigen Sekunden.”
“Und wo?”
“Im großen Sitzungssaal des Vereinten Völkerwissens. Es war während der üblichen Vollversammlung.
Er saß neben dem Regierungsvertreter, unauffällig und abseits. Wie ich erfuhr, war er nicht mehr Ministerpräsident, sondern Archivar beim Vereinten Völkergewissen, offiziell gewählt von allen vertretenen Nationen. Als er mich sah, verließ er seinen Platz und ging hinunter ins Archiv. Ich folgte ihm. Ich suche die armenische Akte, sagte ich. Es handelt sich um einen Bericht über den vergessenen Völkermord. Den vergessenen Völkermord? Ja. Und wann soll der stattgefunden haben? Im Jahre 1915. Das ist schon sehr lange her. Wir haben jetzt das Jahr 1988. Ja, sagte ich. Sehen Sie, sagte er.
Und dann führte er mich zum Aktenschrank. Er sagte: Unser Aktenschrank hat keine Schranktür. Es sind offene Regale, für jedermann zugänglich, denn wir haben keine Geheimnisse. Dann zeigen Sie mir, wo ich die armenische Akte finden kann. Das geht leider nicht, sagte er, denn eine so alte Akte wie die armenische ist längst verstaubt, so sehr verstaubt, daß sie unauffindbar geworden ist. Dann rufen Sie Ihre Putzfrau und veranlassen Sie, daß die Akte entstaubt wird.“

 

 
Edgar Hilsenrath (Leipzig, 2 april 1926)

Lees verder “Edgar Hilsenrath, George Fraser, Hoffmann von Fallersleben, Johann Gleim, Pierre Zaccone, Pietro della Valle, Zwier van Haren, Joanna Chmielewska, Brigitte Struzyk”

Jay Parini

De Amerikaanse schrijver, dichter en essayist Jay Parini werd geboren in Pittston op 2 april 1948. Parini groeide op in Pennsylvania en studeerde geschiedenis en Engelse letterkunde aan het Lafayette College en de Universiteit van St Andrews. Later doceerde hij Engels en creatief schrijven aan Dartmouth College en Middlebury College. Parini heeft acht romans geschreven, waarvan er veel gaan over het leven van literaire iconen, en daarnaast verhalen vanuit zijn eigen persoonlijke leven. Zijn internationale bestseller “The Last Station” uit 1990 gaat over de laatste maanden van Leo Tolstoy. Het werd vertaald in meer dan dertig talen en verfilmd met in de hoofdrol Helen Mirren, Christopher Plummer, James McAvoy en Paul Giamatti. De film werd uitgebracht in december 2009. Parini’s historische roman ”Benjamin’s Crossing” uit 1997 gaat over de Joodse criticus en filosoof Walter Benjamin, en zijn vlucht over de Pyreneeën uit bezet Frankrijk naar Spanje. In “The Passages van H.M. (2011) is de schrijver Herman Melville het onderwerp. Voor de biografie “Robert Frost: A Life” ontving Parini in 2000 de Chicago Tribune Heartland-prijs voor het beste non-fictie boek van het jaar. Hij schreef ook opmerkelijk biografieën over John Steinbeck, William Faulkner, Jezus en Gore Vidal, met wie hij lang bevriend was. Hij heeft non-fictie boeken gepubliceerd over uiteenlopende onderwerpen, zoals “Theodore Roethke, an American Romantic” (1980), “Some Necessary Angels: Essays on Writing and Politics” (1997), “The Art of Teaching” (2005), “Why Poetry Matters” (2008), en “Promised Land: Thirteen Books That Changed America” (2008). Zijn gedichten zijn verschenen in een breed scala van tijdschriften, waaronder The Atlantic, The New Yorker en Poetry. Verder publiceerde hij de dichtbundels “Singing in Time” (1972), “Anthracite Country” (1982), “Town Life” (1988), “House of Days” (1998), “The Art of Subtraction: New and Selected Poems” (2005), en “New and Collected Poems: 1975 – 2015 “(2015).

Anthracite Country

The culm dump burns all night,
unnaturally blue, and well below heaven.
It smolders like moments almost forgotten,
the time when you said what you meant
too plainly and mined your chance of love.

Refusing to dwindle, fed from within
like men rejected for nothing specific,
it lingers at the edge of town, unwatched
by anyone living near. The smell now
passes for nature. It would be missed.

Wound of the earth, offal of an age
when pitch-faced men dug marrow
from the Epine of a speechless land,
it resists a healing.
Its luminous hump cries comfortable pain.

  

The Lake House In Autumn

A silence in the house at summer’s wake:
the last leaves (all in one night’s wind,
the mice are eaten, and the cats begin
a rumbling sleep. There’s nothing much at stake.
It’s not quite cold enough to stoke
the furnace, and the neighbors never seem to mind
if leaves are raked. I’m staring through a blind
at less and less beside a cooling lake.

I keep forgetting that this absence, too,
must be imagined. I cannot just frown
or fill the vacancy with stately me.
The mind is darker, deeper than a windblown
lake that tries to mirror every hue
of feeling as the dusky season takes me down.

 

After The Terror

Everything has changed, though nothing has.
They’ve changed the locks on almost every door,
and windows have been bolted just in case.

It’s business as usual, someone says.
Is anybody left to mind the store?
Everything has changed, though nothing has.

The same old buildings huddle in the haze,
with faces at the windows, floor by floor,
the windows they have bolted just in case.

No cause for panic, they maintain, because
the streets go places they have been before.
Everything has changed, though nothing has.

We’re still a country that is ruled by laws.
The system’s working, and it’s quite a bore
that windows have been bolted just in case.

Believe in victory and all that jazz.
Believe we’re better off, that less is more.
Everything has changed, though nothing has.
The windows have been bolted just in case.

 
Jay Parini (Pittston, 2 april 1948)

Milan Kundera, Sandro Veronesi, Nikolaj Gogol, Arnold Aletrino, Max Nord, Urs Allemann, Rolf Hochhuth, John Wilmot

De Tsjechische schrijver Milan Kundera werd geboren in Brno op 1 april 1929. Zie ook alle tags voor Milan Kundera op dit blog.

Uit: De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (Vertaald door Jana Beranová)

“Hoe kwam het dat ongesteldheid bij een hond haar vervulde met vrolijke tederheid, terwijl haar eigen ongesteldheid haar misselijk maakte? Het antwoord lijkt me gemakkelijk: de hond is nooit uit het paradijs verstoten. Karenin weet niets van een dualiteit tussen lichaa­m en ziel en weet niet wat walging betekent. Daarom voelt Tereza zich zo prettig en rustig met hem. (En daarom is het zo gevaarlijk een dier te veranderen in een machina animata en een koe in een automaat om melk te produceren: de mens verbreekt daardoor de draad die hem aan het paradijs bond, en in zijn vlucht door de leegte van de tijd kan niets hem meer stoppen of troosten.)
Uit deze warboel van denkbeelden ontkiemt de heiligschennende gedachte die ze niet van zich af kan zetten: de liefde die haar aan Karenin bindt is beter dan die tussen haar en Tomas. Beter, niet groter. Tereza wil Tomas noch zichzelf de schuld geven, ze wil niet beweren dat ze meer van elkaar zouden kunnen houden. Ze vindt eerder dat een mensenpaar zo geschapen is dat hun liefde a priori van een slechtere soort is dan (althans in het beste geval) de liefde die kan bestaan tussen een mens en een hond, het bizarre in de geschiedenis der mensheid dat door de Schepper waarschijnlijk niet was gepland.
Die liefde is onbaatzuchtig: Tereza wil niets van Karenin. Ze vraagt niet eens liefde. Nooit heeft ze zich de vragen gesteld die mensenparen kwellen: houdt hij van me? Heeft hij ooit van iemand anders meer gehouden dan van mij? Houdt hij meer van mij dan ik van hem? Misschien dat al deze vragen naar liefde, die liefde meten, doorgronden, onderzoeken, verhoren, haar tegelijkertijd in de kiem smoren. Misschien zijn we juist daarom niet in staat liefde te geven, omdat we ernaar verlangen liefde te krijgen, dat wil zeggen dat we steeds iets (liefde) van de ander willen in plaats van hem te benaderen zonder eisen en niets anders te willen dan zijn aanwezigheid. En dan nog iets: Tereza accepteerde Karenin zoals hij was, ze wilde hem niet naar haar eigen beeld veranderen, ze was het bij voorbaat eens met zijn hondenwereld, ze wilde hem die niet afnemen, ze was niet jaloers op zijn geheime avonturen. Ze voedde hem niet op om hem te herscheppen (zoals een man zijn vrouw en een vrouw haar man herscheppen wil), maar alleen om hem de elementaire taal te leren die het mogelijk maakte elkaar te begrijpen en met elkaar te leven.”

 
Milan Kundera (Brno, 1 april 1929)

Lees verder “Milan Kundera, Sandro Veronesi, Nikolaj Gogol, Arnold Aletrino, Max Nord, Urs Allemann, Rolf Hochhuth, John Wilmot”

Deborah Feldman

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse schrijfster Deborah Feldman werd geboren in 1986 in de chassidische gemeenschap van Satmar in Williamsburg, Brooklyn, New York. Haar huwelijk werd gearrangeerd toen zij 17 jaar oud was, en haar zoon werd twee jaar later geboren. Op 25-jarige leeftijd publiceerde ze de New York Times bestseller memoires, “UNORTHODOX: The Scandalous Rejection of My Hasidic Roots” en twee jaar later volgde “EXODUS a memoir of post-religious alienation and identity.” Tegenwoordig werkt zij in twee media, film en schrijven. Ze is het meest geïnteresseerd in het verkennen van de kruising tussen globalisering, religie, en de vrouwelijke identiteit. Haar werk is vertaald in het Hebreeuws en het Duits. Sinds eind 2014 woont zij met haar zoon in Berlijn.

Uit: Exodus

“There she is, just across the street, sulking on the stoop. Seven years old, skin pale almost to the point of translucence, lips pursed into a sullen pout. She stares gloomily at the silver Mary Janes on her feet, the tips of which catch the last rays of sunlight quickly fading behind the three-story brownstone.
She has been scrubbed and primped in preparation for Passover, soon to arrive. Her hair hurts where it’s been pulled too tight into a bun at the top of her head. She feels each strand stretching from its inflamed follicle, especially at the nape of her neck, where an early-spring breeze raises goose bumps on the exposed skin. Her hands are folded into the lap of her brand-new purple dress, with peonies and violets splashed wildly on the fabric, smocking at the chest, and a sash tied around the waist. There are new white tights stretched over her thin legs.
This little side street in Williamsburg, Brooklyn, usually bustling with black-clad men carrying prayer books, is momentarily silent and empty, its residents indoors making preparations for the evening. The little girl has managed to sneak away in the rush, to sit alone across from the young pear tree the neighbors planted a few years ago after carving out a square of beige dirt in the stretch of lifeless asphalt. Now it f lowers gently, bulbous white blossoms dangling precariously from its boughs.
I cross the street toward her. No cars come. The silence is magnificent, enormous. She doesn’t seem to notice me approaching, nor does she look up when I sit down next to her on the stoop. I look at her face and know instantly, with the pain of a punch to the gut, exactly how long it’s been since there was a smile on it.
I put my arm around her shoulder, ever so gently, as if she might break from the weight, and I whisper into her ear, “Everything is going to be fine.”
She turns and looks at me for the first time, her face a mask of distrust.
“It’s going to be just fine. I promise.”
Snap. The hypnotherapist wakes me by clicking her fingers together in a classic stage move.
“You did good,” she says. “Go home and try to have sex tonight. Let me know what happens. I have a feeling we’ve fixed the problem. Not completely, but enough for now.”

 
Deborah Feldman (New York, 1986)