Dolce far niente, Frouke Arns, Wolf Wondratschek, Danielle Steel, Erwin Strittmatter, Sir Walter Scott, Julia Mann – da Silva-Bruhns, Stefanie de Velasco, Verena Güntner

Dolce far niente

 

 
Standbeeld van Karel de Grote op paard van Albert Termote op het Keizer Karelplein, Nijmegen

 

goudvis in de waal

je ging naar het plein om de keizer te zien
het vroor, het was nacht
en je had geen plan.

je was jong en je leven was als op de rotonde:
zolang je niet afslaat
kun je nog alle kanten op.

wij bestaan uit water en tijd, zei de keizer
zijn woorden vielen als ijsblokjes
gladwit stuiterend op de grond.

je dacht aan je goudvis, die je als kind in de lente
meenam naar buiten en vergat;
nachtvorst zette hem op pauze -je was ontroostbaar

tot de zon hem ontdooide en hij weer zwom.
jaren later spoelde je vader hem door naar zijn vrienden
die op hem wachtten in zeeën van tijd

je gaat naar de brug om de waal te zien
heeft water een leeftijd, het is al zo oud;
zou het iets weten, vraag je de rivier

en de stad staat blauw van de dag aan haar kade
een aak duwt traag de ochtend voor zich uit
aan dek schudt een vrouw uit lakens haar dromen

soms denk je nog aan zijn woorden, draaiend van afslag
naar afslag op die kolkende rotonde, en vraag je je af
wat daar zo schittert, in die diepe, donkere onderstroom

 

 
Frouke Arns (Handorf, 1964)
Frouke Arns is momenteel stadsdichter van Nijmegen

Lees verder “Dolce far niente, Frouke Arns, Wolf Wondratschek, Danielle Steel, Erwin Strittmatter, Sir Walter Scott, Julia Mann – da Silva-Bruhns, Stefanie de Velasco, Verena Güntner”

John Galsworthy, Marie Delle Grazie, Johannes Trojan, Ernest Thayer, Carola Herbst, Sibilla Aleramo, Alice Rivaz, Eduardo Mallea

De Britse schrijver John Galsworthy werd geboren op 14 augustus 1867 in Kingston Hill in Surrey. Zie ook alle tags voor John Galsworthy op dit blog en ook mijn blog van 14 augustus 2010.

Uit:The Forsyte Saga

„Between him and the four other brothers who were present, James, Swithin, Nicholas, and Roger, there was much difference, much similarity. In turn, each of these four brothers was very different from the other, yet they, too, were alike.
Through the varying features and expression of those five faces could be marked a certain steadfastness of chin, underlying surface distinctions, marking a racial stamp, too prehistoric to trace, too remote and permanent to discuss–the very hall-mark and guarantee of the family fortunes.
Among the younger generation, in the tall, bull-like George, in pallid strenuous Archibald, in young Nicholas with his sweet and tentative obstinacy, in the grave and foppishly determined Eustace, there was this same stamp–less meaningful perhaps, but unmistakable–a sign of something ineradicable in the family soul. At one time or another during the afternoon, all these faces, so dissimilar and so alike, had worn an expression of distrust, the object of which was undoubtedly the man whose acquaintance they were thus assembled to make. Philip Bosinney was known to be a young man without fortune, but Forsyte girls had become engaged to such before, and had actually married them. It was not altogether for this reason, therefore, that the minds of the Forsytes misgave them. They could not have explained the origin of a misgiving obscured by the mist of family gossip. A story was undoubtedly told that he had paid his duty call to Aunts Ann, Juley, and Hester, in a soft grey hat–a soft grey hat, not even a new one–a dusty thing with a shapeless crown. “So, extraordinary, my dear–so odd,” Aunt Hester, passing through the little, dark hall (she was rather short-sighted), had tried to ‘shoo’ it off a chair, taking it for a strange, disreputable cat–Tommy had such disgraceful friends! She was disturbed when it did not move.
Like an artist for ever seeking to discover the significant trifle which embodies the whole character of a scene, or place, or person, so those unconscious artists–the Forsytes had fastened by intuition on this hat; it was their significant trifle, the detail in which was embedded the meaning of the whole matter; for each had asked himself: “Come, now, should I have paid that visit in that hat?” and each had answered “No!” and some, with more imagination than others, had added: “It would never have come into my head!”

 
John Galsworthy (14 augustus 1867 – 31 januari 1933)
Scene uit de tv-serie uit 2002

Bewaren

Lees verder “John Galsworthy, Marie Delle Grazie, Johannes Trojan, Ernest Thayer, Carola Herbst, Sibilla Aleramo, Alice Rivaz, Eduardo Mallea”

Thusnelda Kühl

 

De Duitse schrijfster Thusnelda Kühl werd geboren op 14 augustus 1872 in Kollmar als dochter van de liberale en sociaal geëngageerde pastor Carsten Kühl en zijn vrouw Wilhelmine. Haar moeder was ook actief als schrijfster. Thusnelda Kühl’s leven werd lange tijd gekenmerkt door tal van veranderingen van woonplaats. Vanaf het najaar van 1876 woonde zij eerst in Oldenswort in Eiderstedt. 1886 verhuisde ze naar Lübeck in een meisjespensionaat en vervolgens naar Flensburg om een meisjesschool te bezoeken. In 1888 keerde zij terug Oldenswort, waar zij haar openbare belijdenis van het geloof deed.Het jaar daarop begon ze aan een lerarenopleiding in Augustenburg op het eiland Als. De sfeer daar benauwde haar. Zij was korte tijd lerares in Flensburg. In 1894 slaagde zij voor het leraarsexamen voor het middelbare onderwijs voor meisjes en werkte tot 1895 op een meisjesschool in Bad Lauterberg am Harz. In 1895 was ze hoofd van het onderwijsinstituut in Friedrichstadt, waar ze haar toekomstige echtgenoot ontmoette. Vervolgens werd zij lerares in Oldenswort. In de jaren tot 1900 werkte zij o.a. als pedagoge op een landgoed in de Altmark. In Braunschweig leerde zij Wilhelm Raabe kennen. Ze werkte ook als privé-lerares in Engeland en Kopenhagen. In 1903 gaf zij het docentschap op om zich te wijden aan het schrijven. Ze verhuisde naar Meldorf en in 1905 met haar ouders naar Neumünster. In hetzelfde jaar trouwde ze met Julius Petersen, die rector in Nortorf was, waar ze voortaan leefden. Kühl werd bekend door de roman “Der Lehnsmann von Brösum”. Haar roman “Die Leute von Effkebüll” portretteerde mensen in Oldenswort rond het begin van de eeuw. Deze twee romans en de roman “Um Ellwurth” spelen in Eiderstedt. In de biografie “Harro Harring, der Friese” beschrijft zij het leven van de revolutionair Harro Harring. Verder heeft zij een groot aantal kortere werken in kranten gepubliceerd en schreef zij ook bijdragen over politieke kwesties. Thusnelda Kühl staat ook bekend als „Dichterin der Marschen“.

Uit: Harro Harring, der Friese

„Eines Morgens ging die Mutter mit dem kleinen Harro durch eine entlegene Küche. Da stand ein altes Zigeunerweib in einem Winkel und erschreckte die sinnende Hausfrau. Sie hatte diese Alte, deren Horde an der Scheune von Ibenshof ihr Lager aufgeschlagen, jüngst mit Almosen versehen und fragte nun mit gebieterischem Tone, was sie hier wolle.
Dir noch etwas über’n Dank bringen,« antwortete die Alte.
Ich will nichts von Ihr.«
Ich bringe Dir eine Nachricht.«
Wer hat Sie abgesandt ?«
Frage nach zwei Jahren, wenn all deine Söhne tot sind bis auf diesen und den ältesten. Der Kleine, den du an der Hand führest, der bleibt am Leben, der wird weit herumkommen zu Wasser und zu Landes«
Dieses kleine Vorkommnis wird von Harro selbst berichtet.
Doch umlauerten nicht nur die Schatten des Todes das Glück von Jbenshof. Größeres Leid und Verderben ersannen Menschen für Harro Martensen und sein edles Weib.
Auf halbem Wege zwischen Husum und Wobbenbüll in Sch. hielt ein schlauer Küster – in den
niedrigsten Rechenkünsten ebenso wohl beschlagen als in den hohen alten seiesenkünsten der Mathematik nnd Astronomie – Schenk- und Schulstube bereit für hoch und niedrig – sein bieder klingendes Wort für jedes Ohr – seine heimlichen sußfchlingen für den Herrn von Jbenshof – Und sein Schwert für die Seele der Frau.“
Manchen Abend stand sie harrend Unter den Linden, schickte mit der sinkenden Nacht das Gesinde zur Ruh und wartete alleine, bis ihr der Gatte wiederkehre vom nächtligen Trinkgelage,“

 

 
Thusnelda Kühl (14 augustus 1872 – 24 juli 1935)