Dolce far niente, Adriaan Jaeggi, Jostein Gaarder, Klaus Ebner, Birgit Vanderbeke, Gernot Wolfram, Hieronymus van Alphen

Dolce far niente

 

 
Het laden van vaten op de Brouwersgracht in Amsterdam door Cornelis Vreedenburgh, 1919

 

Ode

het verbaast ons niet dat wij de mooiste zijn
zeggen de gevels
het zou niemand moeten verbazen
neuriet het water

this is pata negra-country
hier broeden de salonboten
en groene stalen bruggen ademen
het vertrouwen dat we eeuwig zijn
het is hier altijd laat van licht en tijd

de moeder van de grachtengordel
drijft een beautyshop voor platbodems
aan het ongelijk plaveisel

this is pata negra-country
je moet er iets voor doen om hier te wonen
en niemand zal vertellen wat

 

 
Adriaan Jaeggi (3 april 1963 – 10 juni 2008)
De Brouwersgracht tegenwoordig 

 

De Noorse schrijver Jostein Gaarder werd geboren op 8 augustus 1952 in Oslo. Zie ook alle tags voor Jostein Gaarder op dit blog.

Uit: Die Frau mit dem roten Tuch (Vertaald door Gabriele Haefs)

„Aber da bist du nicht der Einzige, Steinn. In unserer Zeit gibt es viel psychische Blindheit und viel geistige Armut.
Ich dagegen bin so naiv, dass ich es nicht als schnöden Zufall abtun kann, dass wir plötzlich noch einmal zusammen auf dieser Hotelveranda standen. Ich glaube, es hat dabei eine Art Regie gegeben. Frag mich nicht, wie oder auf welche Weise, denn das weiß ich wirklich nicht. Aber es nicht zu verstehen bedeutet, die Augen zu verschließen. König Ödipus hat auch nicht gesehen, welche Schicksalsfäden sich um ihn webten, und als er es endlich sah, war er so beschämt, dass er sich selbst das Augenlicht genommen hat. Was sein Schicksal betrifft, war er ja die ganze Zeit schon blind gewesen.
Plötzlich geht es zwischen uns zu wie beim Pingpong. Vielleicht sollten wir den ganzen Nachmittag so weitermachen? Dann komme ich an diesem schönen Sommertag auch noch ein wenig hinaus nach Ytre Sula. Was meinst du?
Doch, lass uns miteinander reden. Ich habe Ferien, und hier gilt die ungeschriebene Regel, dass an einem Ferientag jeder macht, was er will. Ein bisschen streng sind wir nur mit den Mahlzeiten, die wir gemeinsam einnehmen. (Nur frühstücken darf jeder, wenn er aufsteht.) Aber jetzt liegt das
Mittagessen noch nicht lange zurück, und ich habe bis zum späten Abendessen keine Verpflichtungen mehr. Wenn kein Wind aufkommt, können wir vielleicht auch wieder grillen.
Und du? Wohin wird es mich an diesem Nachmittag noch ein wenig verschlagen, meine ich?“

 
Jostein Gaarder (Oslo, 8 augustus 1952)

Lees verder “Dolce far niente, Adriaan Jaeggi, Jostein Gaarder, Klaus Ebner, Birgit Vanderbeke, Gernot Wolfram, Hieronymus van Alphen”

André Demedts

 

De Vlaams schrijver André Demedts werd geboren in Sint-Baafs-Vijve (Wielsbeke) op 8 augustus 1906. Hij debuteerde in 1929 met de dichtbundel “Jasmijnen”. Verder schreef hij onder meer de romans “Voor de avond valt” (1947), “De ring is gesloten” (1951), “Voor de avond valt” (1964), ‘ ‘Geluk voor iedereen’ ‘ (1982), “Veertien-Achttien” (1985). Het meest vermeldenswaardig zijn de repressieroman “De Levenden en de Doden” (1959) en de tetralogie “De Eer van ons Volk” (1973-1978), een plattelandsepos dat zich afspeelt in de woelige periode rond de Franse Revolutie en deels gebaseerd is op Demedts’ eigen familiegeschiedenis. Hij schreef ook een belangrijke biografie van Stijn Streuvels: “Stijn Streuvels, een terugblik op leven en werk” (1971). Demedts kreeg in 1962 de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies voor De levenden en de doden en in 1976 voor zijn gehele oeuvre. In 1990 kreeg hij de Driejaarlijkse Staatsprijs voor literatuur voor zijn gehele schrijverscarrière. In 1970 werd de André Demedtsprijs ingesteld voor mensen of instellingen die zich inspannen voor de Groot-Nederlandse gedachte. Demedts streefde hierbij naar de culturele integratie tussen Vlaanderen, Nederland en Zuid-Afrika. Demedts was lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en werd bekroond met de Driejaarlijkse Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan. Hij schreef een alle genres omvattend oeuvre bijeen.

 

Lof van mijn Land

Dit is het land waar ik geboren ben,
en ook zal sterven naar Gods wil.
Hier groeit geen boom, noch ligt een steen,
die ik niet ken.

Het land is mild en trouw,
voor elken man die het bemint,
er is geen mensch, geen vriend, geen vrouw,
wier liefde niet een einde vindt;
er is alleen het land, mijn land dat blijft,
om in te liggen als het leven zelf
verloren drijft.

Verliezen is ons lot en ook verloren gaan,
vraag van mijn hart niet meer dan schuim en asch,
ik schimp soms op mij zelf, die onvoldaan,
gelijk een keerende herfstwind was.
En leedvermaak is schrijnender dan veel verdriet,
als men alleen nog om zich zelven lacht,
en om geen dingen meer,
en om de menschen niet.

Alleen maar om dien andere in mij,
die zich aan land noch lucht gewent,
en almaardoor aan ’t vragen blijft,
of er geen ander land bestaat
dat hij veel beter kent…

 

 

Gelegenheidsvers

‘k Heb Lieze weergezien. Zij stond stil in de regen.
Toen ik haar riep, bewogen haar oren verrast;
zij kwam naar mij toe; vertederd ging ik haar tegen,
zij wreef met haar kop, ruw pakte ik haar manen vast.

Mijn paard, zei ik haar. Zijt gij nog altijd in leven?
Weet gij nog wel hoe jong en hoe wild gij toen waart?
En waar, vroeg zij mij, zijt gij tot nog toe gebleven,
waar is het beter voor u, dan hier bij uw paard?

Ik ben niet thuis, gaf ik toe. Ik leef onder mensen,
ik vermoed dat ik voor hen niet goed genoeg ben;
ik doe wat ik kan; naar ’t schijnt zal ik eerlang wensen:
sta mij toe dat ik niets van de mensen meer ken.

Ontdekken en leren is goed; alles verleren
is beter; ’t geeft soms de rust die ‘k nimmer gewon.
Dan zal ik waarschijnlijk tot u weer kunnen keren,
of zou ’t spreekwoord geen waar zijn: na regen komt zon

Is alles leugen wat wij ons wijs lieten maken,
is er niets dan geklets en gescharrel om baat?
Is er buiten geknoei en bedrogen geraken
geen heil voor onze menselijke edele staat?

Waar gaat gij nog heen, druipend, alleen in de regen,
zoekt gij nog iets dat eens een begoocheling bood?…
Er is maar één waarheid, wij gaan lachend haar tegen,
ach Lieze, mijn beest, er is geen thuis dan de dood.

 

 
André Demedts (8 augustus 1906 – 4 november 1992)

Lotte Lentes

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Lotte Lentes werd geboren in Trier in 1990. Lentes studeerde Nederlands in Nijmegen. Ze schrijft, is programmamaker bij literair festival Boek op de Bank en de ene helft van het duo Arts en Lentes. Ze werkte voor onder andere Das Magazin en NTGent, en haar stukken verschenen onder meer in De Titaan, Trouw, De Optimist en Hard//Hoofd. Ook schreef zij teksten voor theatervoorstellingen die werden uitgevoerd op H80 Festival en Mooie Worden Festival. Haar novelle ‘De jongen, het stof’ verscheen in november 2015 bij Literair Productiehuis Wintertuin. In datzelfde jaar werd ze geselecteerd voor het Slow Writing Lab, het talentenprogramma van het Nederlands Letterenfonds. Lentes maakt ook onderdeel uit van het literair agentschap van Wintertuin.

Uit: Walter

“Ook vandaag heeft Walter de aankleedhulp geweigerd. Steunend op een plastic wandelstok met houtmotief schuifelt hij door de gangen van de kliniek, zoals altijd onberispelijk gekleed: een donkerblauwe pantalon met vouw, een wit overhemd met gesteven boord en een olijfgroene trui van kasjmier. Hoe een tachtigjarige man in deze toestand zelfs maar zijn eigen onderbroek aankrijgt, blijft voor iedereen een raadsel.
Sinds zijn pensioen rookt Walter vanille sigaren, maar die zijn hier niet te krijgen. Op de patio haalt hij een verkreukeld pakje Gauloises uit zijn borstzak om na twee diepe halen zijn sigaret weer uit te maken. Hoesten doet pijn aan zijn stuitje, maar alles doet in principe pijn. Naproxen (pijnstiller), hydrochloorthiazide (voor de bloeddruk), Lisinopril (voor de nieren), Crestor (voor de cholesterol), vitamine C (voor de show), medicijnen waar hij zijn hele leven een gezonde achterdocht voor heeft gevoeld, hebben hem tijdens de eerste twee weken detox een hellevaart bespaard. Hij neemt daarom voor lief dat hij ze driemaal daags moet gaan halen bij verplegend personeel dat tegen hem praat als tegen een pas gecastreerde Jack Russel.
‘En Wallie, hoe voelen we ons vandaag?’ Hij is nog nauwelijks over de drempel van de verplegerspost of ze staan al met zijn drieën om hem heen. Ze geven hem schouderklopjes en knijpen in zijn bovenarm. Walter heeft geen lucht om zich te verweren, werkt daarom zo snel als hij kan het programma af. Doorslikken, mond open, tong omhoog, wegsloffen.
De eerste keer in een kliniek, nu zo’n dertig jaar geleden, had hij geen medicijnen nodig. Toen zijn vrouw dreigde de halve inboedel en hun twee kinderen mee te nemen als hij niet zou stoppen met drinken, liet hij zich schoorvoetend opnemen. De pijn die na de detox in alle spieren, pezen en botten van zijn lijf was komen opzetten, was toen vanzelf weggegaan. Over de onpeilbare verveling en desinteresse die aan zijn verslaving ten grondslag lagen, moest hij praten met therapeuten en groepsgenoten.”

 

 
Lotte Lentes (Trier, 1990)