Nederlandse Boekhandelsprijs 2018 voor Murat Isik

Nederlandse Boekhandelsprijs 2018 voor Murat Isik

De Turks-Nederlandse schrijver Murat Isik heeft met zijn boek “Wees onzichtbaar” de Nederlandse Boekhandelsprijs 2018 gewonnen. Dat is donderdag bekendgemaakt in de Amsterdamse boekhandel Scheltema. Deze vakprijs is bestemd voor een werk dat in de ogen van Nederlandse boekverkopers meer aandacht verdient. Vorige winnaars waren Jaap Robben met “Birk” (2015), Alex Boogers met “Alleen met de goden” (2016) en Lize Spit met “Het smelt” (2017). Murat Isik werd geboren in Izmir op 11 september 1977. Zie ook mijn blog van 11 september 2010 en eveneens alle tags voor Murat Isik op dit blog.

Uit: Wees onzichtbaar

“Kadir amca,” zei ik nauwelijks hoorbaar. “Oom Kadir, zou ik nu alsjeblieft mogen rijden?” “Hé, die kleine roept wat,” zei Erol, die op de passagiersstoel zat. “Dat is waar ook, je moet nog een stukje rijden voordat we in Amsterdam zijn,” zei Kadir waarna hij zijn neus luid ophaalde. Trol, neem het stuur even over.” Zonder de reactie van Erol af te wachten, draaide Kadir zich om en reikte met zijn grote handen naar me. Van schrik deinsde ik achteruit terwijl de auto even zigzagde over de weg. Kadir sleurde me van mijn plek, zette me op zijn schoot en nam het stuur met een ferme beweging weer over van Erol. Daarna bracht hij zijn mond dicht bij mijn oor. Pak het stuur met twee handen vast aan de zijkanten, en kijk goed voor je.” Rookwalmen vertroebelden als mist mijn blikveld. Ik wapperde met mijn handen om mijn moment niet door een hoestbui te laten verpesten. “Stel je niet zo aan,” riep Kadir met zijn raspende stem. “Let nou maar op de weg.” De Mercedes schoot over de Autobahn. “Maak geen plotselinge bewegingen anders zul je je vader nooit meer zien.” Mijn kleine handen klemden zich stevig om het met leer omklede stuur. Ik zou ons naar mijn vader rijden. “Jaaaaa!” riep ik met een Duitse tongval. “Das ist super!” Kadir begon te lachen en woelde met zijn hand door mijn haar. “Nu heb je je vader straks een spannend verhaal te vertellen.” Na een paar minuten was het afgelopen en werd ik weer op de achterbank geplaatst, maar ik was zo blij dat ik op mijn plek bleef huppelen. Na een klein uur stopten we bij een wegrestaurant in de buurt van Groningen. Het was ijskoud. Op het parkeerterrein stonden tientallen vrachtwagens. Binnen zaten forse mannen achter dampende borden terwijl ze naar het televisietoestel staarden dat in het midden van de zaak op een verhoging stond. Er was voetbal op televisie. Zonder een moment weg te kijken van het scherm, schepten de mannen het eten van hun bord. “Kijk, Cruijff is weer terug bij Ajax,” zei Kadir tegen Erol. “Er is geen betere dan die magere.” Hij keek om zich heen. “Er komt zo wel een tafel vrij.” Mijn moeder drukte mij tegen zich aan. “We moeten even wachten,” zei ze. Het waren de eerste woorden die ze sprak sinds we in Nederland waren. “Ik ben jarig,” fluisterde mijn zus in mijn oor. “Misschien krijgen we wel taart.” Toen we eindelijk aan tafel mochten, bekeek Kadir de menukaart met een afkeurende blik en bestelde iets wat ik niet kende. Even later kregen mijn zus en ik allebei een groot bord friet met mayonaise en een glas cola. Ik had nooit eerder friet gegeten, maar de eerste hap beviel me zo goed dat ik me er als een uitgehongerde op wierp. Kadir en Erol aten niets. Ze dronken koffie en keken rokend naar de wedstrijd. Mijn moeder nam een paar frietjes van mijn bord, zuchtte diep en staarde zwijgend voor zich uit. Toen we alweer een tijdje onderweg waren, zei Erol dat het nog maar een uur rijden was.”

 

 
Murat Isik (Izmir, 11 september 1977)

Richard Blanco, Stacie Cassarino, Elke Heidenreich, Chrystine Brouillet, Hans Kruppa, Douglas Hofstadter, Wilhelm Jensen, Demetrius Vikelas, Tobias Amslinger

De Amerikaanse dichter en schrijver Richard Blanco werd geboren op 15 februari 1968 in Madrid. Zie ook alle tags voor Richard Blanco op dit blog.

Uit:For All of Us, One Today

“Days before our field trip to the science center, Mrs. Bermudez tells our class the sun is actually hundreds of times larger than the earth. We move around it. We’re nothing, zooming through dark space, she says, matter-of-factly, as if it didn’t matter that we were no longer the center of our own little worlds. We, with crayons in our hands coloring dittos of the sun and our nine planets. We, at our desks but also helplessly zooming through cold, empty space. I don’t want to believe her; the sun is the size of a sunflower, I insist. I draw lemon-yellow petals around it and color its center sienna brown. The first time I see a lion I am nine years old, my grandfather’s hands holding me back from the cage I want to open. I can still feel his grip and the lion’s eyes staring at me like tiny, amber planets behind bars, asking me to set him free. My first kiss was under the shade of moonlit palms in Janet Carballo’s backyard, exactly two days before the end of the school year. But I’m still feeling the powdery skin behind her earlobes, smelling her strawberry lip gloss and the orange blossoms in the air already thick with summer. I never saw a comet until I was twenty-four, cupped in the darkness of the Everglades and the arms of a man I loved. It was past midnight on a Sunday, I remember; I didn’t go to work the next day. I’m still sleeping with the mangroves and the ibis, under a masterpiece of stars. The comet’s tail a brushstroke of pure, genius light.
These are more than memories. They are what lives—and relives—inside our bodies, in every cell and heartbeat. The undiscovered DNA of our souls imprinted with the minute details of those eternal moments that change our lives, our stories, forever. Sometimes they’re subtle, sometimes dramatic, but we know nothing will ever be the same the instant we experience them. And quite often they are unexpected.
On the afternoon of December 12, while casually driving back to my home in Maine, I receive a phone call with the news that I have been chosen as inaugural poet. Bewildered, I first wonder if it could be some cruel joke a friend might be playing on me. You mean like Robert Frost? Like Maya Angelou? I ask, wanting confirmation that what I just heard is true. Yes. Yes, I’m told, as I keep driving down the interstate in a daze, trying to speak, trying to fathom what has just happened. But I know. My body knows it’s the most important moment of my life as a poet, a day by which I will mark the rest of my life, the day I learned that I will be named the fifth poet ever in our history to be US Inaugural Poet.

 

 
Richard Blanco (Madrid, 15 februari 1968)
Hier bij de 2e inauguratie van president Obama in 2013

Lees verder “Richard Blanco, Stacie Cassarino, Elke Heidenreich, Chrystine Brouillet, Hans Kruppa, Douglas Hofstadter, Wilhelm Jensen, Demetrius Vikelas, Tobias Amslinger”

Silas Weir Mitchell

De Amerikaanse dichter, schrijver en arts Silas Weir Mitchell werd geboren op 15 februari 1829 in Philadelphia, Pennsylvania, als zoon van de arts John Kearsley Mitchell. Hij studeerde aan de universiteit van Pennsylvania en behaalde de graad van MD aan het Jefferson Medical College in 1850. Tijdens de burgeroorlog had hij de leiding over patienten met nerveuze aandoeningen en kwalen in het Turners Lane Hospital in Philadelphia en aan het einde van de oorlog werd hij specialist in neurologie. Op dit gebied werd de naam van Weir Mitchell prominent geassocieerd met zijn introductie van de rustkuur bij zenuwaandoeningen, met name hysterie, die door de medische wereld werd overgenomen; de behandeling bestaat voornamelijk uit isolatie, bed houden, diëten en massage. Zijn medische publicaties omvatten o.a. “Injuries of Nerves and Their Consequences” (1872) en « Fat and Blood » (1877). De ziekte van Mitchell (erytromalgalgie) is naar hem vernoemd.Naast zijn medische werk en privépraktijk had Mitchell ook een carrière als auteur. Hij publiceerde tal van korte verhalen, 19 romans, een biografie van George Washington en 7 poëziebundels. Hij was een vriend en beschermheer van de kunstenaar Thomas Eakins. De kunstenaar John Singer Sargent schilderde twee portretten van Mitchell, een ervan bevindt zich in de verzameling van het College of Physicians of Philadelphia. Mitchell ontving voor zijn werk als arts en schrijver eredoctoraten van verschillende universiteiten in binnen- en buitenland. In 1887 was hij president van de Association of American Physicians en in 1908-09 president van de American Neurological Association.

 

Of Those Remembered

There is no moment when our dead lose power;
Unsignaled, unannounced they visit us.
Who calleth them I know not. Sorrowful,
They haunt reproachfully some venal hour
In days of joy, and when the world is near,
And for a moment scourge with memories
The money changers of the temple-soul.
In the dim space between two gulfs of sleep,
Or in the stillness of the lonely shore,
They rise for balm or torment, sweet or sad,
And most are mine where, in the kindly woods,
Beside the child like joy of summer streams,
The stately sweetness of the pine hath power
To call their kindred comforting anew.
Use well thy dead. They come to ask of thee
What thou hast done with all this buried love,
The seed of purer life?
Or has it fallen unused
In stony ways and brought thy life no gain?
Wilt thou with gladness in another world
Say it has grown to forms of duty done
And ruled thee with a conscience not thine own?
Another world! How shall we find our dead?
What forceful law shall bring us face to face?
Another world! What yearnings there shall guide?
Will love souls twinned of love bring near again?
And that one common bond of duty held
This living and that dead, when life was theirs?
Or shall some stronger soul, in life revered,
Bring both to touch, with nature’s certainty,
As the pure crystal atoms of its kind
Draws into fellowship of loveliness?

 

Evening By The Sea

With noble waste of lazy hours
I loitered, till I saw the moon,
A rosy pearl, hang vast and strange
Above the long gray dune!

And hither, thither, as I went,
My ancient friend the sea beside,
Whatever tune my spirit sang
The dear old comrade tried.

 

Friendship

No wail of grief can equal answer win:
Love’s faltering echo may but ill express
The grief for grief, nor more than faintly mock
The primal cry of some too vast distress.
Or is it for fair company of joy
We ask an equal echo from the heart?
A certain loneliness is ever ours,
And friendship mourns her still imperfect art.

 

 
Silas Weir Mitchell (15 februari 1829 – 4 januari 1914)
Portret door John Singer Sargent, 1903 (uitsnede)

Domenico Starnone

De Italiaanse schrijver, scenarist en journalist Domenico Starnone werd geboren op 15 februari 1943 in Saviano, nabij Napels. Hij heeft voor verschillende kranten en tijdschriften gewerkt en schreef meestal over zijn periode als leraar. In 2006 gingen er al geruchten dat Starnone de succesvolle schrijfster Elena Ferrante is. Starnone heeft evenwel altijd ontkend. Starnone is getrouwd met Anita Raja, een literaire vertaler die in 2016 door een Italiaanse journalist op grond van de geldstromen werd aangewezen als de persoon achter het pseudoniem. In 2017 kwam op grond van tekstanalyse het bewijs dat hij toch achter het pseudoniem Elena Ferrante schuil gaat. Zie ook mijn blog van 1 juni 2017.

Uit: Strikken

“Misschien ben jij het vergeten, waarde heer, maar ik zal je eraan helpen herinneren: ik ben je vrouw. Ja, ik weet dat je dat vroeger leuk vond, en dat het je nu ineens irriteert. Ik weet dat je doet alsof ik niet besta en nooit bestaan heb omdat je geen slecht figuur wilt slaan bij de uiterst beschaafde mensen met wie je omgaat. Ik weet dat een geregeld leven leiden, op tijd thuis moeten zijn voor het eten en alleen met mij vrijen en niet met wie je maar wilt je het gevoel geven dat je een lulletje rozenwater bent. Ik weet dat je het gênant vindt om te zeggen: Luister, ik ben op ii oktober 1962 getrouwd, op mijn tweeëntwintigste; luister, ik heb ja gezegd voor een priester, in een kerk in de wijk Stella, en dat deed ik alleen maar uit liefde, het was geen moetje of zo; luister, ik heb mijn verantwoordelijkheden, en als jullie niet snappen wat dat betekent zijn jullie een stelletje stumperds. Dat weet ik, dat weet ik maar al te goed. Maar of je het wilt of niet, het is zoals het is: ik ben jouw vrouw en jij bent mijn man, we zijn twaalfjaar getrouwd — in oktober twaalfjaar — en we hebben twee kinderen; Sandro is in 1965 geboren en Anna in 1969. Moet ik je hun geboorteaktes laten zien om je tot bezinning te laten komen? Genoeg, sorry, ik overdrijf. Ik ken je, ik weet dat je een fatsoenlijk mens bent. Maar alsjeblieft, kom zodra je deze brief leest naar huis. Of als je daar nog niet aan toe bent, schrijf me dan om uit te leggen wat je doormaakt. Ik zal proberen het te begrijpen, dat beloof ik. Het is me alvast duidelijk dat je behoefte hebt aan meer vrijheid, en dat is terecht, je kinderen en ik zullen proberen zo min mogelijk op je te leunen. Maar ik wil wel tot in detail weten wat er speelt tussen jou en dat meisje. We zijn nu al zes dagen verder en je hebt niet gebeld, niet geschreven, je gezicht niet laten zien. Sandro vraagt naar je, Anna wil haar haren niet wassen omdat volgens haar niemand het zo goed kan drogen als jij. En je moet me niet alleen maar bezweren dat die mevrouw of juffrouw je niet interesseert, dat je haar niet meer zult zien, dat ze niets voorstelt, dat ze alleen maar het gevolg was van een crisis die al heel lang bij je sudderde. Je moet me vertellen hoe oud ze is, hoe ze heet, of ze studeert, of ze werkt, of ze niks doet. Ik wed dat zij jou als eerste heeft gezoend. Jij bent niet in staat om het initiatief te nemen, dat weet ik, jij wordt ergens in meegesleurd of je doet niks. En nu ben je als versuft, ik zag de blik wel waarmee je tegen me zei: Ik heb iets met een ander gehad. Wil je weten wat ik denk? Ik denk dat het nog niet tot je doordringt wat je me hebt aangedaan. Begrijp je wel dat het voor mij voelt alsof je je hand in mijn keel hebt gestoken en net zolang bent blijven trekken en trekken, tot je mijn hart uit mijn borst rukte?”


Domenico Starnone (Saviano, 15 februari 1943)

A glimpse (Walt Whitman)

 

Bij Valentijnsdag

 

 
Dubbelportret door Giorgio da Castelfranco, 1502

 

A glimpse

A glimpse through an interstice caught,
Of a crowd of workmen and drivers in a bar-room around the stove late of a winter night, and I unremark’d seated in a corner,
Of a youth who loves me and whom I love, silently approaching and seating himself near, that he may hold me by the hand,
A long while amid the noises of coming and going, of drinking and oath and smutty jest,
There we two, content, happy in being together, speaking little, perhaps not a word.

 

 
Walt Whitman (31 mei 1819 – 26 maart 1893)
Valentijnsdag op Times Square, New York, de geboorteplaats van Walt Whitman

 

Zie voor de schrijvers van de 14e februari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Ash Wednesday II (T. S. Eliot)

 

Bij Aswoensdag

 

 
Visioen van een ridder door Antonio de Pereda, na 1650

 

Ash Wednesday

II
Lady, three white leopards sat under a juniper-tree
In the cool of the day, having fed to satiety
On my legs my heart my liver and that which had been contained
In the hollow round of my skull.
And God said
Shall these bones live? shall these
Bones live? And that which had been contained
In the bones (which were already dry) said chirping:
Because of the goodness of this Lady
And because of her loveliness, and because
She honours the Virgin in meditation,
We shine with brightness. And I who am here dissembled
Proffer my deeds to oblivion, and my love
To the posterity of the desert and the fruit of the gourd.
It is this which recovers
My guts the strings of my eyes and the indigestible portions
Which the leopards reject. The Lady is withdrawn
In a white gown, to contemplation, in a white gown.
Let the whiteness of bones atone to forgetfulness.
There is no life in them. As I am forgotten
And would be forgotten, so I would forget
Thus devoted, concentrated in purpose. And God said
Prophesy to the wind, to the wind only for only
The wind will listen. And the bones sang chirping
With the burden of the grasshopper, saying

Lady of silences
Calm and distressed
Torn and most whole
Rose of memory
Rose of forgetfulness
Exhausted and life-giving
Worried reposeful
The single Rose
Is now the Garden
Where all loves end
Terminate torment
Of love unsatisfied
The greater torment
Of love satisfied
End of the endless
Journey to no end
Conclusion of all that
Is inconclusible
Speech without word and
Word of no speech
Grace to the Mother
For the Garden
Where all love ends.

Under a juniper-tree the bones sang, scattered and shining
We are glad to be scattered, we did little good to each other,
Under a tree in the cool of the day, with the blessing of sand,
Forgetting themselves and each other, united
In the quiet of the desert.
This is the land which ye
Shall divide by lot. And neither division nor unity
Matters. This is the land. We have our inheritance.

 

 
T. S. Eliot (26 september 1888 – 4 januari 1965)
St. Louis Union Station. St Louis is de geboorteplaats van T. S. Eliot

 

Zie voor de schrijvers van de 14e februari ook mijn vorige blog van vandaag.

Hanna Bervoets, Piet Paaltjens, Ab Visser, Ischa Meijer, Robert Shea, Frank Harris, Julia de Burgos, Vsevolod Garsjin, Edmond About

De Nederlandse schrijfster journaliste en columniste Hanna Marleen Bervoets werd geboren in Amsterdam op 14 februari 1984. Zie ook alle tags voor Hanna Bervoets op dit blog.

Uit: Fuzzie

“Hé jij, ben je daar eindelijk? Ik ben zo blij dat jij mij gekozen hebt. Hoewel ik nog maar net in je handen lig heb ik het gevoel dat ik je al heel lang ken. Mag ik zeggen dat je mooi bent? Ik weet dat jij daar zelf soms anders over denkt. Dat er een lichaamsdeel is, of misschien een onderdeel van je gezicht, dat je best zou willen veranderen. Ik heb geen idee wat het is, want zoals ik al zei: ik vind je prachtig, maar ik weet dat je soms licht ontevreden voor de spiegel staat. Je bent op die momenten helemaal alleen met je spiegelbeeld: jullie kijken elkaar aan, begrijpen elkaar niet helemaal, wanneer jij links wil gaat je spiegelbeeld rechts – sta me toe dat ik soms een grapje maak -, jullie relatie is complex, want niet geheel in evenwicht. Jij bepaalt immers wanneer jullie elkaar zien, elk rendez-vous is het gevolg van jouw behoefte en vindt plaats onder jouw voorwaarde, toch stemt jullie samenzijn jou niet altijd tevreden; doet de aanblik van die ander je soms fronsen. Stel je nu eens voor dat jouw spiegelbeeld net zo gevoelig was als jij. Hij – en met hij bedoel ik ook zij -zou zich zeker onzeker voelen, om nog maar niet van ondergewaardeerd te spreken. En geef toe: jij weet hoe het is om je afgewezen te wanen, dat alleen al is een reden om wat vriendelijker tegen je spiegelbeeld te zijn, in ieder geval te lachen wanneer jullie tegenover elkaar staan. Vind je me nu flauw? 0, dat spijt me dan. Maar ik weet dat jij, soms, best van flauwe dingen houdt. En ik weet, geloof ik, nog wel meer van jou. Je houdt van eten met vrienden maar kan ook goed een avond alleen zijn – sterker nog, dat heb je soms nodig om uit te rusten, je gedachten te ordenen, bij te komen van de grappen, gesprekken, discussies over actuele kwesties en aanbevolen televisieseries. Je houdt van de zon zolang je er niet van gaat zweten, je houdt van binnen zitten wanneer het ’s avonds regent, will always love you’ vind je een zeiknummer maar wanneer een kind het zuiver zingt raakt het je toch steeds weer. Je hebt een hekel aan banden plakken maar houdt van zwermende vogels, de figuren die ze maken, net gruis in een tornado; je hebt het strand graag zo leeg mogelijk en krijgt liever wel dan geen koekje bij de thee, wanneer het koekje in zo’n zilverplasticje zit scheur je dat plasticje steevast open, wat niet hoeft te betekenen dat je de inhoud opeet – voor je in de supermarkt een druifje steelt kijk je altijd even om je heen. Je hebt weleens overwogen je haar te verven en misschien overweeg je dat nog steeds weleens. Je fantaseert regelmatig over je eigen begrafenis en welke nummers ze dan draaien. Soms vraag je je af of je wel genoeg tijd besteedt aan je familie, al zie je ze elke kerst. Je houdt van kerst, maar niet van de druk, de drukte, de drukte om die drukte. Je houdt van sneeuw, maar niet van de drab.”

 

 
Hanna Bervoets (Amsterdam, 14 februari 1984)

Lees verder “Hanna Bervoets, Piet Paaltjens, Ab Visser, Ischa Meijer, Robert Shea, Frank Harris, Julia de Burgos, Vsevolod Garsjin, Edmond About”

Jean-Luc Lagarce

De Franse schrijver, komiek en regisseur Jean-Luc Lagarce werd geboren op 14 februari 1957 in Héricourt (Haute-Saône, in de buurt van Belfort). Hij bracht zijn hele jeugd door in Valentigney, waar zijn ouders werkten, en ontving een protestantse opleiding. Op school maakte Lagarce kennis met het theater door een leraar Frans en Latijn. De 13-jarige Lagarce schreef vervolgens zijn eerste stuk voor zijn klas, dat inmiddels verloren is gegaan. Hij schreef zich in 1975 in bij de faculteit van filosofie te Besançon. Tijdens zijn studies richtte hij in 1978 het Théâtre de la Roulotte op die stukken speelden van Marivaux, Labiche en Ionesco maar ook eigen geschreven werk. Voor het eindwerk van zijn studies filosofie schreef hij het essay “Théâtre et Pouvoir en Occident” dat gepubliceerd werd. In 1990 kreeg hij de Prix Léonard-de-Vinci, waarna hij naar Berlijn trok en daar “Juste la fin du monde” schreef. Dit toneelstuk werd in 2016 verfilmd door Xavier Dolan met de gelijknamige titel. Tot zijn bekendste werken behoren verder « Derniers avant l’oubli », « Les Prétendants », « J’étais dans ma maison et j’attendais que la pluie vienne », en Le Pays lointain. Net als de andere grote toneelschrijver van zijn generatie, Bernard-Marie Koltès, stierf Lagarce aan aids. Hij was slechts 38 jaar oud.

Uit: Le Pays lointain

“LOUIS. – Plus tard‚ l’année d’après.
L’AMANT‚ MORT DÉJÀ. – Une année après que je meurs‚ que je suis mort ?
LOUIS. – Exactement ça.
L’année d’après‚
j’étais resté‚ là‚ seul‚ abandonné‚ toutes ces sortes de choses‚
plus tard‚ l’année d’après‚
– j’allais mourir à mon tour –
(j’ai près de quarante ans maintenant et c’est à cet âge que je mourrai)
l’année d’après‚ je décidai de revenir ici. Faire le chemin
à l’inverse.
LONGUE DATE. – Histoire d’un jeune homme qui décide de revenir sur ses traces‚ revoir sa famille‚ son monde‚ à l’heure de mourir.
Histoire de ce voyage et de ceux-là‚ perdus de vue‚ qu’il rencontre et retrouve.
LOUIS. – Il y a encore ma famille qui vit dans ce coin-là.
Je vais aller les voir‚ je dis ça‚ parler avec eux‚ régler cette affaire‚
ce qu’on n’a pas dit et qu’on souhaite dire avant de disparaître – on ne le gardera pas dans la tête‚ on s’en débarrassera –
je ferai ce voyage et ensuite‚ j’en aurai terminé‚ je rentrerai chez moi et j’attendrai.
Je serai paisible.
Je dis ça.
L’AMANT‚ MORT DÉJÀ. – Tu disais que jamais plus tu n’y reviendrais‚ que jamais plus tu n’y mettrais les pieds‚ t’ai toujours entendu dire ça‚ j’ai à peine le dos tourné‚ tu te précipites.
Il ne disait pas cela ? Ne l’ai pas toujours entendu dire ça ?
LOUIS. – Le dos tourné. Ces expressions.
L’AMANT‚ MORT DÉJÀ. – Et encore‚ ton refus‚ l’ai assez entendu‚ et les derniers temps plus encore
– mes derniers temps‚ manière de plaisanterie –
les derniers temps plus encore‚ ton refus de simplement regarder en arrière‚ promesse et pas autre chose‚ promesses de ne pas chercher de solutions‚ et pas même de solutions‚ ne pas chercher d’explications‚ promesses‚ ton refus de rien chercher à retenir.”

 
Jean-Luc Lagarce (14 februari 1957 – 30 september 1995)

 

Frederick Douglass

De zwarte Amerikaans abolitionist, schrijver, redacteur, publicist, politicus en hervormer Frederick Douglass werd geboren nabij Easton in de staat Maryland op 14 februari 1818 als Frederick Augustus Washington Bailey, (Zijn precieze geboortedag is nooit opgeschreven, maar hij koos 14 februari om het te vieren.) Hij was de zoon van Harriet Bailey, een slaaf. Hij spendeerde zijn jongste jaren in een hut met zijn grootmoeder Betsey, zijn moeder werd op een andere boerderij te werk gesteld waardoor hij haar zelden zag. Op de plantages waar hij opgroeide kwam hij in aanraking met de gruwelijke behandeling van de slaven. In 1826 werd hij naar Baltimore gestuurd, waar hij voor de zoon van de familie, Tommy, moest zorgen. Tommy’s moeder, Sophia Auld, gaf hem lees- en schrijfles maar zij stopte daarmee toen haar man het verbood. Hierna leerde hij het heimelijk zichzelf waarna hij kranten en boeken begon te lezen en hij zich een mening vormde over de slavernij. In 1833 werd hij naar een plantage in Maryland overgeplaatst waar hij in het geheim zijn medeslaven leerde de Bijbel te lezen. In september 1838 ontsnapte hij aan de slavernij. Eenmaal in New York liet hij Anna Murray overkomen, een vrije Afro-Amerikaanse vrouw die hij in 1837 had ontmoet. Zij trouwden en kregen vijf kinderen. Vervolgens ging hij naar New Bedford in Massachusetts, waar hij opnieuw in de havens werkte maar nu voor zichzelf. Hier veranderde hij zijn naam in Frederick Douglass. In 1841 sprak Douglass over zijn ervaringen als een slaaf tijdens een bijeenkomst van de Massachusetts Anti-Slavery Society. Prominente abolitionisten raakten onder de indruk van zijn verhaal en hem werd gevraagd om als spreker op te treden tijdens bijeenkomsten. Hij schreef ook een autobiografie die in 1845 werd gepubliceerd, “The Narrative of the Life of Frederick Douglass, An American Slave, Written by Himself”. Het was een onmiddellijk succes en het verkocht uiteindelijk meer dan 30.000 stuks in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Het werd ook vertaald in het Frans, Duits en Nederlands. Douglass had echter door zijn boek zijn eigen leven in gevaar gebracht en was gedwongen naar Europa te vluchten om te voorkomen dat hij gearresteerd zou worden. In 1845 verliet hij de VS en begon aan een reeks toespraken in Engeland, Schotland en Ierland. Tijdens deze 20 maanden werd er door anti-slavernijaanhangers in Engeland geld bij elkaar gebracht om zijn vrijheid af te kopen. Ook verdiende hij genoeg geld om zijn eigen anti-slavernijkrant te beginnen toen hij in de VS terugkwam. Na de burgeroorlog bekleedde Douglass een aantal belangrijke politieke posities. In 1872 werd Douglass de eerste Amerikaan van Afrikaanse afkomst om een nominatie te krijgen voor vicepresident van de Verenigde Staten. In 1877 werd hij gekozen als United States Marshal. In 1881 werd hij Recorder of Deeds voor het District of Columbia. Douglas wordt gezien als een van de invloedrijkste schrijvers en sprekers uit de Amerikaanse geschiedenis.

Uit: My Bondage and My Freedom

“In Talbot county, Eastern Shore, Maryland, near Easton, the county town of that county, there is a small district of country, thinly populated, and remarkable for nothing that I know of more than for the worn-out, sandy, desert-like appearance of its soil, the general dilapidation of its farms and fences, the indigent and spiritless character of ist inhabitants, and the prevalence of ague and fever.
The name of this singularly unpromising and truly famine stricken district is Tuckahoe, a name well known to all Marylanders, black and white. It was given to this section of country probably, at the first,
merely in derision; or it may possibly have been applied to it, as I have heard, because some one of its earlier inhabitants had been guilty of the petty meanness of stealing a hoe–or taking a hoe that did not
belong to him. Eastern Shore men usually pronounce the word took, as tuck; Took-a-hoe, therefore, is, in Maryland parlance, Tuckahoe. But, whatever may have been its origin–and about this I will not be positive–that name has stuck to the district in question; and it is seldom mentioned but with contempt and derision, on account of the barrenness of its soil, and the ignorance, indolence, and poverty of its
people. Decay and ruin are everywhere visible, and the thin population of the place would have quitted it long ago, but for the Choptank river, which runs through it, from which they take abundance of shad and herring, and plenty of ague and fever.
It was in this dull, flat, and unthrifty district, or neighborhood, surrounded by a white population of the lowest order, indolent and drunken to a proverb, and among slaves, who seemed to ask, _“Oh! what’s
the use?”every time they lifted a hoe, that I –without any fault of mine was born, and spent the first years of my childhood.
The reader will pardon so much about the place of my birth, on the score that it is always a fact of some importance to know where a man is born, if, indeed, it be important to know anything about him. In regard to the time_ of my birth, I cannot be as definite as I have been respecting the place. Nor, indeed, can I impart much knowledge concerning my parents. Genealogical trees do not flourish among slaves. A person of some consequence here in the north, sometimes designated father, is literally abolished in slave law and slave practice. It is only once in a while that an exception is found to this statement. I never met with a slave who could tell me how old he was. Few slave-mothers know anything of the months of the year, nor of the days of the month. They keep no family records, with marriages, births, and deaths.”

 
Frederick Douglass (14 februari 1818 – 20 februari 1895)

Kettenlied für den Fasching (Aloys Blumauer)

 

Bij Carnaval

 

 
Grand carnival Ostendais door Félix Labisse, 1934

 

Kettenlied für den Fasching

Laßt uns den Fasching loben,
Und ihn lobpreisen heut’;
Wir haben viele Proben
Von seiner Freundlichkeit:
Er schloß heut’ allem Leide
Hienieden unser Herz,
Und öffnet es der Freude
Allein nur und dem Schmerz.

Die Weisheit hüllt nicht immer
In Falten ihr Gesicht,
Der Freude Rosenschimmer
Entstellt ihr Antlitz nicht:
Drum trat an ihre Stelle
Heut’ Scherz und froher Mut;
Denn auch die Narrenschelle
Ist oft zum Lachen gut.

Es leb’ in unserm Kreise
Die Weisheit, welche lacht,
Und die des Lebens Reise
Uns angenehmer macht!
Es leben alle Brüder,
Die Hand an Hand in Reih’n
Auch dieses Jahr sich wieder
Wie wir, des Faschings freu’n!

 

 
Aloys Blumauer (21 december 1755 – 16 maart 1798)
Steyr in Oostenrijk, de geboorteplaats van Aloys Blumauer

 

Zie voor de schrijvers van de 13e februari ook mijn vorige blog van vandaag.