De Oostenrijkse dichter en schrijver Ingo Baumgartner werd op 24 december 1944 in Oberndorf an der Salzach geboren. Zie ook alle tags voor Ingo Baumgärtener op dit blog.
Adventkerzen
Der Kerze rotes Wachs wird transparent
im Gas der zitternd heißen Flammenspitze.
Der weichen Honigwabe Tochter brennt,
verzehrt sich selbst in eigner Glut und Hitze.
Vier Schwestern opfern sich, der grüne Kranz
ist Uhr und Zimmerschmuck zu gleichen Teilen.
Das Feuer, des Gebindes Seidenglanz,
sie laden zu besinnlichem Verweilen.
Erwartung weckt das Flackern auf dem Docht,
verweist auf still berührendes Geschehen.
So manches Kinderherzchen hüpft und pocht
in Ungeduld, es will schon Wunder sehen.
Christkindlmarkt
es duften
honig
weihrauch bienenwachs
die kälte
zaubert tränen
ein stern
ein puppenkind aus flachs
maria josef
kind im schlafe
tausend kleine krippenschafe
im schnitzwerk
auf dem ladenpult
und herzen
für die große kleine
liebe auf der weihnachtsdult
zuckerwatte
chorgesänge
glühwein fließt
in stiefelschäfte
nicht beschaulich das gedränge
übervoll geschenksgeschäfte
glitzersternchen
aber sprühen
aus den augen
aller kinder
Ingo Baumgartner (24 december 1944 – 16 juli 2015)
De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler H. C. ten Berge (Eig. Johannes Cornelis) werd geboren in Alkmaar op 24 december 1938. Zie ook alle tags voor H. C. ten Berge op dit blog.
Aanvliegen over de sont
Aanvliegen over de sont,
over donkere kommen van finse meren
scheepgaan in de kajak
der gestorvenen
drijven op de wateren
tussen taiga en toendra
oog en oor zuiveren
aan leegte en verte
zich voeden met bessen, met hoed
en geur van de goddelijke paddestoel
dromen de droom
van het eeuwige heden
als arktiese beer
weer tot sneeuwblinde dronkenschap in te keren
Op de tong zeven vlokken
in dovend middaglicht smelten
zijn tent gebukt naar binnen gaan
als de zon slaapziek wegzakt achter de wouden
liggend op zijn bladerbed
het smeulend vuur van berkebast aanblazend
door het rookgat
de witblauwe poolster bespieden
in heldere blijdschap de hemelse spijker
en stralende navel van zijn heelal gadeslaan
als viervoeter zijn tent verlaten
om de verre suizing van een vleugelslag
oog en oog staan met de witte wolven
van een korte dageraad
Een lunch in Linhó
Het paradijs zou een subtiele klank zijn
en geen plaats.
Een kleur misschien, een boog van de veranda
die de tafel met het middageten in de schaduw houdt.
De wijnkaraf gekoeld, het dienblad
ingelegd met blauwe steentjes.
Roodgetint de matte glans van vloerplavuizen,
gedempte stemmen achter groene luiken
en Martinho, de kanarie, zingend in zijn kooi.
De huisslang tussen de agaven,
De vijgenboom tegen de muur.
Een geur van dennenhars, de wind
vanaf de bergen,
het tinteld klokkenspel van glazen staafjes
aan een koord.
In de open deur Maria met een tafelschel.
Zoemende insecten, hagedissen, hier en daar
geritsel van dor blad.
Een doorschijnende libel staat roerloos boven vijverriet.
Gestold dit beeld, ontsnapt
aan de vergetelheid:
Het is al dertig jaar twaalf uur.
Gewassen fruit, nog vers, lekt uit
in een vergiet.
H. C. ten Berge (Alkmaar, 24 december 1938)
De Nederlandse schrijver en journalist Karel Glastra van Loon werd geboren in Amsterdam op 24 december 1962. Zie ook alle tags voor Karel Glastra van Loon op dit blog.
Uit: Ongeneeslijk optimistisch
“Ik zat in een huisje op de Veluwe en het regende —zo’n stille, ononderbroken regen die dc wereld grijs kleurt Zo’n regen die doorgaans aanzet rot somber gepeins. Maar toch: somber was ik niet. En dc wereld mocht dan schuilgaan achter een grijs gordijn, in mijn hoofd was het licht en zonnig. Het was begin april en de knoppen in bomen en struiken stonden op barsten. In de dagen die achter mij lagen, had ik spechten driftig horen kloppen op holle stammen, op zoek naar een plek om een nest re maken. Ik had zanglijsters en groenlingen horen zingen in de boomtoppen. En op een ochtend waren twee reeën de tuin rond mijn huisje binnengewan-deld om wat tc knabbelen aan het eerste jonge groen. Ik had naar 72 gekeken vanachter het glas en zo nu en dan hadden ze de kop geheven en teruggekeken, met grote zwarte ogen die van alles deden vermoeden, maar niets verrieden. Ik was, kortom, domweg gelukkig op de Veluwe. Hoeveel weken waren er verstreken sinds die dag dat ik aan de voet van een besneeuwde heuvel in Ann Arbor, Michigan, in elkaar zakte? Elf, twaalf hooguit. Kort na onze terugkeer in Nederland was ik op een zaterdagavond per ambulance afgevoerd naar het VU-ziekenhuis, omdat ik de ene epileptische aanval na de andere kreeg. In de ambulance zei Karin tegen mij: ‘Ik dacht dat je gezegd had dat we de komende tijd veel leuke dingen zouden gaan doen, als tegenwicht tegen alle narigheid. “Kwaliteitstijd” noemde je dat gisteren nog.’ En ik zei: ‘Nou, wat dacht je van lekker samen een avondje insulten in het VU? En we hoeven niet eens zelf te rijden!’ Zo hielden we de moed erin. Ik kreeg anti-epileptica waar ik allergisch voor bleek te zijn en ik werd zieker dan ik ooit van mijn leven was geweest. Gelukkig vond ik een oude wijze arts in Haarlem, die zich na het behalen van zijn diploma’s in de reguliere geneeskunst zijn leven lang was blijven verdiepen in alle vormen van kennis op het gebied van de complexe relatie tussen lichaam en geest, tussen ziekte en patiënt en tussen een patiënt en zijn omgeving, zijn leefgewoontes, eetgewoontes, denkgewoontes. Hij was bovendien gespecialiseerd in de behandeling van mensen met tumoren, kankerpatienten, die zware, giftige therapieën moesten ondergaan. Hij was, kortom, precies wie ik nodig had. ‘Eén ding,’ had hij vooraf gezegd, ‘is wel van groot belang u moet bereid zijn een streng dieet te volgen.’ Ik liet mij in het kort uitleggen wat zijn dieet behelsde: geen vlees, geen suiker, geen alcohol, weinig vet, veel rauwe groentes en vers fruit, en alles van eco-kwaliteit. Ik ging zonder aarzelen akkoord, blij dat ik nu ook zelf iets kon doen om bij te dragen aan mijn herstel. Drie dagen na mijn eerste consult was de jeukende uitslag van de medicijnallergie verdwenen en voelde ik me in alle opzichten stukken beter dan daarvoor.”
Karel Glastra van Loon (24 december 1962 – 1 juli 2005)
De Amerikaanse schrijver en dichter Dana Gioia werd op 24 december 1950 in Los Angeles geboren. Zie ook alle tags voor Dana Gioia op dit blog.
Pity the Beautiful
Pity the beautiful,
the dolls, and the dishes,
the babes with big daddies
granting their wishes.
Pity the pretty boys,
the hunks, and Apollos,
the golden lads whom
success always follows.
The hotties, the knock-outs,
the tens out of ten,
the drop-dead gorgeous,
the great leading men.
Pity the faded,
the bloated, the blowsy,
the paunchy Adonis
whose luck’s gone lousy.
Pity the gods,
no longer divine.
Pity the night
the stars lose their shine.
The Country Wife
She makes her way through the dark trees
Down to the lake to be alone.
Following their voices on the breeze,
She makes her way. Through the dark trees
The distant stars are all she sees.
They cannot light the way she’s gone.
She makes her way through the dark trees
Down to the lake to be alone.
The night reflected on the lake,
The fire of stars changed into water.
She cannot see the winds that break
The night reflected on the lake
But knows they motion for her sake.
These are the choices they have brought her:
The night reflected on the lake,
The fire of stars changed into water.
Dana Gioia (Los Angeles, 24 december 1950)
De Nederlandse dichteres en schrijfster Henriette Roland Holst-van der Schalk werd geboren op 24 december 1869 in Noordwijk. Zie ook alle tags voor Henriette Roland Holst op dit blog.
Ik die had kameraadschap uitgegeven
Ik die had kameraadschap uitgegeven
tot levenswachtwoord in mijn jong getij,
ik word nu door de makkers uitgedreven
en kan geen schred meer houden met hun rij.
Er is geen plaats in het broederlijk leven,
bij ’t volk der makkers is geen plaats voor mij:
nu moet ik mij in d’eenzaamheid begeven
en hullen in herin’rings grauwe pij.
Daarom omfloerst nu waas van smart mijn ogen,
ik zie mij door de leege jaren zwerven
die liggen voor mij een verlaten veld;
en zie de bronnen van mijn kracht uitdrogen,
mijn hart verdorren in dit levend sterven:
ik had mijn zaak op broederschap gesteld.
Schemering is het doodgaan
Schemering is het doodgaan en vertrekkend
begeven van dingen die zijn gegleden
mee met de dag, en steunden als vertrouwdheden,
en waren als scheidingen, wegen behekkend.
Plekkend beschenen witte heerlijkheden
van dag de morgen, en onbevreesd zich trekkend
was daaraan op, ’t hart dat nu is zich rekkend
uit wanhopig naar de vreemde leegheden
van de avond en zijn gemaskerd gezicht, –
maar de dingen die hem zullen behoren
houden hun ogen nog zo vragend gericht;
en de verledenheden hebben verloren
hun glans, en liggen van al hun bekoren
leeggelopen, met een verdrietig gezicht.
Henriette Roland Holst (24 december 1869 – 21 november 1952)
Poster voor een documentaire over het leven van Henriette Roland Holst
De Franse schrijfster en historica Dominique Manotti werd geboren op 24 december 1942 in Parijs. Zie ook alle tags voor Dominique Manotti op dit blog.
Uit: Kesseltreiben (Vertaald door Iris Konopik)
„François Lamblin ist bester Laune, als er aus Paris kommend nach acht Stunden Flug, drei Whisky und einem exzellenten Krimi am späten Nachmittag auf dem JFK-Airport landet. Beim Verlassen des Flugzeugs ist die Luft frisch, stimulierend. Heute Abend an der Bar seines Luxushotels ein hübsches Mädchen aufgabeln, und nach einer wohlverdienten Ruhepause ist er dann in Form für das Treffen mit Großkunden, die er mit seiner Präsentation zur Leistungsfähigkeit der neuen Generation Kraftwerksanlagen einwickeln wird. Erfolg garantiert laut der Abteilung Strategie. Und wenn er erst den amerikanischen Markt in der Tasche hat, erreicht seine Karriere im Unternehmen, dem größten französischen Hersteller von Turbinen und Kraftwerken jeden Typs, ihren Zenith, so viel ist sicher.
Er geht zum Einreiseschalter, zeigt seinen Pass. Zwei uniformierte Polizisten tauchen auf, flankieren ihn, legen ihm die Hände auf die Schultern, ein dritter nimmt ihm seine kleine Reisetasche ab, ein vierter legt ihm Handschellen an. Ein Blitzlicht flammt auf.
»François Lamblin?«
Wie vom Schlag getroffen, offener Mund, unfähig, einen Ton von sich zu geben. In seinem Hirn ein paar unzusammenhängende Bilder: Er sitzt im Büro von Gus Anderson, der Nummer zwei der Rechtsabteilung bei Orstam, dieser Dreckskerl von Anderson, seine großen blauen Augen und sein ach so distinguierter britischer Akzent. Er sieht sich selbst, tief im Sessel versunken: »Das vertrauliche Rundschreiben vom Oberboss, in dem er seinen Führungskräften rät, nicht in die USA zu reisen, eine fixe Idee oder besteht echte Gefahr? Ich habe potenzielle Großkunden in New York. Soll ich die Finger davon lassen?« Und sein Gegenüber, heiter: »Was Sie betrifft, keinerlei Gefahr. Sie sind durch die Einstellung des Verfahrens der französischen Justiz bestens abgesichert … und weiß wie Schnee seit den Ergebnissen unserer internen Untersuchung. Sie können unbesorgt reisen.« …
Zurück in die Gegenwart. Stockend bringt er heraus: »Ja, ich bin François Lamblin.«
»Sie sind verhaftet, kommen Sie mit.«
Endlich begehrt er auf. »Was soll das Theater? Wo bringen Sie mich hin?«
»Das erfahren Sie noch, wir führen nur Befehle aus.«
Um ihn herum gehen die Leute aus dem Weg, eilig, gleichgültig. Er wird in einen kleinen fensterlosen Raum in der Nähe des Zollamts geschubst.“
Dominique Manotti (Parijs, 24 december 1942)
Parijs in de kersttijd
De Duitse dichter en schrijver Patrick Beck (ook wel Patrick Gorre) werd geboren in 1975 in Zwickau. Zie ook alle tags voor Patrick Beck op dit blog.
Uit: Nautilus
„Seit vielen Jahren kreuzt die Nautilus in den Meeren. Sie ist gewunden wie eine Spirale, früher ähnelte sie einer spitzen Zigarre. Kein Hafen steht unter ihrem Namen, ihr Heimathafen sind die Ozeane. Wenn sie einen Hafen anläuft und wir auf Große Liege gehen, so lasse ich die Luken für Neugierige öffnen. Ich zeige ihnen das Schiff und schildere das Rätsel: die Rufe der Wale, den Liebestanz der Seepferdchen, das Gift der Nesselquallen, den aufsteigenden Wasserqualm der Schwarzen Raucher, das Verschlucken der Kontinente, die schwarze Stille der Tiefsee. Oft bleibt jemand an Bord – fast jeder in meiner Besatzung schloss sich so der Suche an. Sie wissen, dass wir nichts finden werden.
Die Nautilus erreicht den Grund der See. Dort unten wächst das Leben langsamer als ein Gebirge. Das Witjastief ist längst nicht mehr der tiefste Ort. Aber der Borstenwurm, der dort schwebte, ist vielleicht noch derselbe. Der Teil des Meeres, den ich erkundet habe, ist so klein wie ein Sandkorn gegen den Himmel, und so groß wie ein Planet gegen eine Sternschnuppe. Ich habe Ruinen gefunden, von denen ich nicht sagen kann, ob sie die Überreste von Atlantis sind oder eine Laune der Natur. Ich habe Städte gesehen, deren Bewohner ich nicht erkannte und deren Häuser ich nicht zählen konnte. Andere Städte trieben in der Strömung und hatten weder Häuser noch Straßen. Ich habe Metropolen entdeckt, von denen ich nicht weiß, ob sie Städte waren oder Wiederholungen einer einzigen Struktur. Vielleicht wächst auch die Zeit hier anders, und die Nautilus ist hier unten eine von ihrer Hülle begrenzte kausale Wirklichkeit, umgeben von komplexeren Zeitlichkeiten. Sie ist nichts weiter als ein Sonderfall in der Ganzheit. Aber das eigene Schiff zur Ausnahme zu erklären ist derselbe Fehler, wie die Erde zum Mittelpunkt der Welt zu erheben. Es ist vielleicht nur wenig besser, wenn ich unsere Wirklichkeit einen Einzelfall nenne, der von unendlich vielen weiteren Einzelfällen umgeben ist. Jeder dieser Einzelfälle ist, ich kann keine Gewissheit darüber haben, eine Welt mit eigenen Gesetzen.“
Patrick Beck (Zwickau, 24 december 1975)
Zie voor nog meer schrijvers van de 24e december ook mijn vorige blog van vandaag.