Logos (Mary Oliver)

Bij de tweede zondag na Pinksteren

 

Het mirakel van de vijf broden en twee vissen door Giovanni Lanfranco, 1620 – 1623

 

Logos (a poem of the bread and fish)

Why wonder about the loaves and the fishes?
If you say the right words, the wine expands.
If you say them with love
and the felt ferocity of that love
and the felt necessity of that love,
the fish explode into many.

Imagine him, speaking,
and don’t worry about what is reality,
or what is plain, or what is mysterious.
If you were there, it was all those things.
If you can imagine it, it is all those things.
Eat, drink, be happy.
Accept the miracle.
Accept, too, each spoken word
spoken with love.

 

Mary Oliver (Maple Heights, 10 september 1935)
St. Andrew Church in Maple Heights, Ohio

 

Zie voor de schrijvers van de 23e juni ook mijn volgende blog van vandaag.

Charles Harpur, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Nescio, Willie Verhegghe, Albert Besnard, Dolce far niente

Dolce far niente

 

Landschap in de vroege zomer door Johan Krouthén, 1917


Early Summer

’Tis the early summer season, when the skies are clear and blue;
When wide warm fields are glad with corn as green as ever grew,
And upland growths of wattles engolden all the view.
Oh! Is there conscious joyance in that heven so clearly blue?
And is it a felt happiness that thus comes beating through
Great nature’s mother heart, when the golden year is new?

When the woods are whitened over by the jolly cockatoo,
And swarm with birds as beautiful as ever gladdened through
The shining hours of time when the golden year was new?

 

Charles Harpur (23 januari 1813 – 10 juni 1868)
Windsor, New South Wales, de geboorteplaats van Charles Harpur

 

De Nederlandse dichter Juliën Holtrigter (pseudoniem van Henk van Loenen) werd geboren op 22 juni 1946 in Hilversum. Zie ook alle tags voor Juliën Holtrigter op dit blog.

Averij  

Zo lang er schepen vergaan is er leven:
er drijft weer van alles.

Onder het zwarte scherm van de hemel verdelen
ze haastig de buit, de zee iets, het strand wat.

Boven de vloedlijn een zootje plasma-tv ‘s, 
in hoge nood door een schip uitgedreven.

In het licht van mijn lamp ontvouwt zich
drama op drama.

Alles wil worden gefilmd tegenwoordig,
tot aan de pokken en schimmels op het wrakhout,

zelfs onze wratten willen bewegend in beeld.
Wij zwervers en jutters willen bedoeld zijn,

niet ergens toevallig gegroeid.

 

De raadselestafette

Droevige warmte hangt in de bomen.
Winters mogen voorbij gaan, maar zomers.

Onder de heg wacht een lijster. Waarop?
Op applaus?

Waar stront taalt naar strontvlieg en zaad
zich verplaatst in de darmen van vogels,
daar kun je alles verwachten.

Terug redenerend ontdek je patronen zo
grillig alsof ze blind zijn getekend.

We moeten evenwel verder.
Het raadsel dragend, de een aflossend de ander,
en zo maar voort,

je weet niet eens wat je doorgeeft.

Juliën Holtrigter (Hilversum, 22 juni 1946)
Dansfeest door Henk van Loenen / Julien Holtrigter, z.j.

 

De Nederlandse dichter, schrijver en theatermaker Jaap Robben werd geboren in Oosterhout op 22 juni 1984. Zie ook alle tags voor Jaap Robben op dit blog.

Dit gedicht

Ik laat mezelf
niet navertellen.

Ook met je oor tegen dit raam
blijf ik stil.
Gedichten spreken niet
uit zichzelf.

Roddels doen dat
en geruchten.

Ik hou me koest
tussen mijn woorden
met geduld van beton
en de kleur van wind.

Haal pas adem

wanneer iemand
mijn letters
met lippen
aan elkaar knoopt.

 

Zullen we een bos beginnen?

Graaf een kuil
en plant je boom
voorzichtig
naast de mijne.

Kunnen ze elkaar
uit de wind houden
als het stormt

of in de zondagzon
samen zwijgen.

En als ze ’s avonds
door de wimpers
van hun twijgen
naar elkaar kijken
beginnen ze al
op een bos te lijken.

Jaap Robben (Oosterhout, 22 juni 1984)


De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.

Uit: Insula Dei

“Februari 1942. Een grauwe, ijzige, dooie dag. Een stijve noordooster, eenige graden vorst, een bedekte lucht en sneeuw op de straten. Rulle, harde sneeuw, bijeengeveegd in bergjes aan de randen van de trottoirs, smalle, platgetrapte paden, waar de menschen achter elkaar, moeizaam en soms strompelend loopen, kijken naar elkaars beenen, elkaar aanraken bij ’t passeeren, elkaar aanraken bij ’t inhalen. In de zijstraten ligt op den rijweg de sneeuw dik en rul.
Een onherbergzame wereld en een havelooze wereld. Kou en armoede. Armoede in de vele gegroefde, magere gezichten, armoede in de gesloten luiken voor vele winkels, armoede in de bevroren winkelruiten, armoe in de tramrails waar geen tram over rijdt al is daar de sneeuw zoo wat geruimd, armoede in het rijtje menschen bij den hoek voor den winkel van Jamin bij een sneeuwbergje twee meter hoog, armoede in de stalletjes met bevroren visch, waar niemand koopt, armoede in wat je opvangt van de gesprekken.
‘Ik heb nog een sakkie kolen en wat turfe.’ Een vrouw is in gesprek met een andere en roept ’t over de heele breedte van de straat. Een ander, een eind verder: ‘Ik heb nix meer in huis.’
Armoe in de hoofden: bonnen, eten en brandstoffen. En: ‘hoe lang nog?’ Vooral de kinderen in hun groei, van veertien tot twintig, die hebben zoo veel noodig.
De winkel van den poelier is niet te vinden. Hij heeft groote vellen geel carton voor z’n ramen en zwart papier voor ’t glas van z’n deur, hij heeft geen naam of ander opschrift op z’n ruiten, hij is onherkenbaar en verdwenen, een vrouwtje komt uit z’n deur, er is niets bizonders aan haar, behalve dat ze uit zoo’n mysterieus huis komt.
Dit is niet zoo maar een dag in Februari, dit is een dag in de laatste Februarimaand, waarna geen maand meer komt. Een heer met hoed, boord en das en een heel fatsoenlijke duffelsche overjas trekt een klein sleetje achter zich aan met een klein beetje anthraciet er op, hij wil probeeren deze maand Februari te overleven, ondanks de pijnlijke, witte onbegaanbare wereld beneden en de genadeboze grauwe lucht er boven en de ijzige wind. Wij willen ’t allemaal, behalve de menschen, die de bevroren visch niet knopen van de kleumende en trappelende venters op ’t Dapperplein, die in hun handen blazen. Waarom koopt niemand die visch? Is die visch zoo duur, dat de gedachte deze maand Februari misschien te overleven, er eindelijk bij bezwijkt?”

Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Cover

 

De Belgische dichter en schrijver Willie Verhegghe werd op 22 juni 1947 te Denderleeuw geboren. Zie ook alle tags voor Willie Verhegghe op dit blog.

Eddy Merckx

Zeus Merckx
wielergod en millimetersleutelaar
die uit de ijle hoogten van zijn flitsend rijk
met bovenaardse kracht uit dij en kuit
meer dan de helft van duizend palmen
op gouden vingers aan het ivoren kromstuur
telt en telt.

Tussen Milano en San Remo zeven keer
de roes van Poggio en feestfontein,
ongekroonde keizer van Tre Cime di Lavaredo,
Ballon d’Alsace, Ventoux en Izoard,
één uur Montezuma – Merckx in Mexico.

Heerser over allen die hun lamme lijf
in de schaterende schaduw van zijn wurgend wiel
te pletter en aan splinters fietsen.
Alom geweeklaag, geknars van tand en wielen.

Meer omnivoor van alle wielervoer
dan kannibaal van Meensel-Kiezegem.
Nu haute-couture-fietsenbaas in Meise.

Willie Verhegghe (Denderleeuw, 22 juni 1947)
Eddy Merckx


De Nederlandse dichter Albert Pierre Adolphe Aloysse Besnard werd geboren in Den Haag op 22 juni 1887. Zie ook alle tags voor Albert Besnard op dit blog.

Avond

I

Aan het Strand

En immer, sinds den vollen middag, neeg
De zon, tot hij het gulden
Gelaat in neev’len hulde
En peinzend in de zee ten onder zeeg…

En heel de stille moede aarde zweeg,
Die geene klanken duldde
Zoolàng zijn stralen vulden
Den purp’ren einder, zij het vaag en veeg
…………….
…………….

Het goud op ’t stervend vlinderwiekje kwijnt
En huiv’rend wordt geboren
Een bleek en weenend gloren
Dat als een wade op de golven deint…          

II

In het Bosch

Als over ’t woud de avondsluier is gedaald
Kom liefste met me naar de wond’re dingen luist’ren
Waarvan in hunne kruin de oude boomen fluist’ren
En hoor hoe ’t woud van liefde eeuwenoud verhaalt.

Op moede vleugel van de stille nachtwind dwaalt
De zoet geheime huiver van het heilig duist’ren;
Dàn voelt mijn ziel in wonderbare ban zich kluistren
En zoekt een woord, dat weif’lend op de lippen draalt.

Een zweem van sterven wijlde in uw kwijnend oog
Zooals bij nacht de bloemen die, hun kelken geloken,
Met vaag verlangen beiden, tot in schemering gebroken,
De nacht verzwijmt, en ’t licht voorbij de kimmen toog…

Albert Besnard (22 juni 1887 – 1 oktober 1966)
Den Haag – Scheveningen


Zie voor nog meer schrijvers van de 22e juni ook mijn blog van 22 juni 2018 en ook mijn blog van 22 juni 2014 deel 1 en eveneens deel 2.

Zonnewende (Yves De Bosscher)

Bij de zomerzonnewende

 

Fiercely the red sun descending / Burned his way along the heavens door Thomas Moran, 1876


Zonnewende

Ik hongerde naar woorden,
als het honderddagenvlas
onder het langste junilicht
wachtend op eendagsbloemen

sleet slechts aangevreten gedachten,
afgeknaagd zelfs de bast die beschermde
tegen het verschroeiende falen van mijn taal

Mijn hoop stelde ik op het roten van verjaarde vezels
in de aard van je oevers
waar geheimen prijs werden gegeven

Toen de winter kwam liep ik langs dat water, in de luwte
waar ik mijn dode stengels had gelaten groeide fijn kristal
en net daarbuiten, waar de rivier nog naar het land lonkte
dreven wind geschreven woorden

 

Yves De Bosscher (Kortrijk, 1970)
Het gedicht van de Bosscher op een plaat in Harelbeke


Zie voor de schrijvers van de 21e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Ed Leeflang, Thomas Blondeau, Adam Zagajewski, Anne Carson, Ian McEwan, Alon Hilu, Jean-Paul Sartre, Stanley Moss, Machado de Assis

De Nederlandse dichter Ed Leeflang werd geboren op 21 juni 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Ed Leeflang op dit blog.

Vakantiekolonie

Dertien boterhammen had de jongen gegeten;
hij mocht boven tachtig kinderen op tafel staan
en keek gelukkig in het rond. De zuster zei
dat je ook zoveel moest eten; dan ging bronchitis over,
want dan kwam je aan.

Dat je van heimwee aandrang krijgt
stond denkelijk niet in de handboeken.
Niet eens misprijzend schept de zuster
een natte hoop uit je spijlenbed;
’s middags moet je tot je moe wordt rusten.

Later zit je naast haar op het strand –
ze leest en doodgaan is hier verboden –
je wil niet scheppen, de zandvormen
van thuis zou je hier liever willen missen,
het rondje, de groene, het hartje, de rode.

Niet ver uit de kust spelen, op en onder.
de scholen bruinvissen. Daar is ook de echte
geheimzinnigheid van mooi weer.

Alleen op een vage feestdag is
bezoek van besluitelozen toegestaan.
Waar zullen ze eens met je heen gaan.

Als ze je na zes weken halen,
ben je niet aangekomen, wel plat gaan praten.
Nog eens weken zijn ze daar ongemakkelijk van
en tonen zich bedrogen en ontdaan.

 

De hazen

We waren in een weitje waar camille
het meeste te vertellen stond en hadden
een paal voor een waslijn in de grond gezet,
toen twee hazen uit het jonge koren dansten,
rechtop bewegend, in een aangrijpend menuet.

Dat kinderboekenhazen bleken te bestaan –
ze droegen dan wel geen parmante jassen,
maar hadden die aandoenlijke en overduidelijke
oren aan – het was zo schokkend als midden in
de goedheid of in de oudste angst voor donker
zijn te komen staan.

De schaamteloosheid van hun rondedans
en de driftige ernst van hun door
plotselinge versteningen onderbroken spel
deden ons de eigen argwanendheid en
verloren natuurlijkheid beseffen, dat
voelden wij aan onze sprakeloosheid wel.

Het voorjaar leek zelfs dreigend uit den boze
over de onschuld van de polder heen te hangen.
De dans duurde zo’n traag kwartier;
er was nog een kort leven om te blozen,
om naar de schoonheid van dit drieste dansen
te verlangen.

Ed Leeflang (21 juni 1929 – 17 maart 2008)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Thomas Blondeau werd geboren in Poperinge op 21 juni 1978. Zie ook Zie ook alle tags voor Thomas Blondeau op dit blog

Uit: De Vaderlander

“Zoals mensen als maagd kunnen sterven, kunnen ze leven zonder ook maar één keer onderdeel te zijn geweest van iets meeslepends. Dat hoeft niet betreurenswaardig te zijn. Kijk maar naar kloosterlingen die hun mond niet kunnen houden over het genot van de berusting. Michel Quispel, de vader van David, behoorde tot het slag mensen dat niet mist wat het niet kent. Na een mislukte rechtenstudie was hij een paar jaar handelsreiziger geweest in schoonmaakmiddelen. Het stoorde hem om zo’n weinig mannelijk product te slijten, maar hij hield ervan onderweg te zijn. Om zijn aangeboren verlegenheid te overwinnen, begon hij bier te drinken. Zijn beroep gaf hem volop gelegenheid om vaak in cafés te zijn. Wanneer hij een goede voormiddag had gehad, begon hij na twaalven met drinken.
Later begon hij ongeacht zijn voormiddag na twaalven te drinken. Na het overlijden van zijn vader verkocht hij diens kruidenierswinkel en begon een café dat hij De Vaderlander doopte. Genoemd naar de zandzakjes die in de Eerste Wereldoorlog de wanden van de loopgraven tegen instorting beschermden. Hij was zo trots op deze vondst dat hij jarenlang nieuwe klanten vermoeide met zijn uitleg over het café als een wal tegen de wereld.
‘David, hebt ge tegen uw vriend al gezegd waarom uw vader zijn café zo genoemd heeft?’
‘Ja, pa.’
‘Ik bedoel niet waar het vandaan komt maar wat het symboliseert?’
‘Ja, pa!’
Eigenlijk zag David zijn vader alleen ’s ochtends bij het tandenpoetsen een glas water drinken. Zijn dictum was: ‘’s Ochtends koffie om de dag goed in de ogen te kijken en ’s middags een pint omdat het gezicht van de dag u niet aanstaat.’ Hij was een gestaag drinker die nooit tot dronkenschap verviel.
Hij leefde zogezegd op een respectabele afstand van de realiteit. Die afstand hield de middelmatige kwaliteit van zijn café, huwelijk en zijn relatie met zijn zoon op een constant niveau. Geen uitzicht op verbetering maar ook geen kans op verslechtering. Zijn alcoholisme en omgang met klanten had hem een welwillende onverschilligheid gegeven. Een manier van omgang die bestond uit glimlachen en het minimum aan inspanning om een conversatie gaande te houden. Een manier van omgaan die hij ook op zijn leven en gezin toepaste. Hij het David, die goede cijfers haalde zonder noemenswaardige inspanning, meestal zijn gang gaan. Geheel volgens zijn weinig uitgedachte filosofie dat het leven een stroom is waar je wel kunt proberen iets aan te veranderen, maar wat over het algemeen een nutteloze activiteit is want water stroomt toch altijd naar het laagste punt.”

Thomas Blondeau (21 juni 1978 – 20 oktober 2013)

 

De Poolse dichter en essayist Adam Zagajewski werd geboren op 21 juni 1945 in Lwów, het huidige Lviv. Zie ook alle tags voor Adam Zagajewski op dit blog.

Night Is a Cistern

Night is a cistern. Owls sing. Refugees tread meadow roads
with the loud rustling of endless grief.
Who are you, walking in this worried crowd.
And who will you become, who will you be
when day returns, and ordinary greetings circle round.

Night is a cistern. The last pairs dance at a country ball.
High waves cry from the sea, the wind rocks pines.
An unknown hand draws the dawn’s first stroke.
Lamps fade, a motor chokes.
Before us, life’s path, and instants of astronomy.

 

Mysticism for Beginners

The day was mild, the light was generous.
The German on the café terrace
held a small book on his lap.
I caught sight of the title:
Mysticism for Beginners.
Suddenly I understood that the swallows
patrolling the streets of Montepulciano
with their shrill whistles,
and the hushed talk of timid travelers
from Eastern, so-called Central Europe,
and the white herons standing—yesterday? the day before?—
like nuns in fields of rice,
and the dusk, slow and systematic,
erasing the outlines of medieval houses,
and olive trees on little hills,
abandoned to the wind and heat,
and the head of the Unknown Princess
that I saw and admired in the Louvre,
and stained-glass windows like butterfly wings
sprinkled with pollen,
and the little nightingale practicing
its speech beside the highway,
and any journey, any kind of trip,
are only mysticism for beginners,
the elementary course, prelude
to a test that’s been
postponed.

Vertaald door Clare Cavanagh

Adam Zagajewski (Lwów, 21 juni 1945)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

The Glass Essay

I

of the man who
left in September.
His name was Law.

My face in the bathroom mirror
has white streaks down it.
I rinse the face and return to bed.
Tomorrow I am going to visit my mother.


SHE

She lives on a moor in the north.
She lives alone.
Spring opens like a blade there.
I travel all day on trains and bring a lot of books—

some for my mother, some for me
including The Collected Works Of Emily Brontë.
This is my favourite author.

Also my main fear, which I mean to confront.
Whenever I visit my mother
I feel I am turning into Emily Brontë,

my lonely life around me like a moor,
my ungainly body stumping over the mud flats with a look of transformation
that dies when I come in the kitchen door.
What meat is it, Emily, we need?

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950)

 

De Britse schrijver Ian McEwan werd op 21 juni 1948 geboren in de Engelse garnizoensplaats Aldershot. Zie ook alle tags voor Ian McEwan op dit blog.

Uit:Machines Like Me

“He stood before me, perfectly still in the gloom of the winter’s afternoon. The debris of the packaging that had protected him was still piled around his feet. He emerged from it like Botticelli’s Venus rising from her shell. Through the north-facing window, the diminishing light picked out the outlines of just one half of his form, one side of his noble face. The only sounds were the friendly murmur of the fridge and a muted drone of traffic. I had a sense then of his loneliness, settling like a weight around his muscular shoulders. He had woken to find himself in a dingy kitchen, in London SW9 in the late twentieth century, without friends, without a past or any sense of his future. He truly was alone. All the other Adams and Eves were spread about the world with their owners, though seven Eves were said to be concentrated in Riyadh.
As I reached for the light switch I said, ‘How are you feeling?’
He looked away to consider his reply. ‘I don’t feel right.’
This time his tone was flat. It seemed my question had lowered his spirits. But within such microprocessors, what spirits?
‘What’s wrong?’
‘I don’t have any clothes. And—’
‘I’ll get you some. What else?’
‘This wire. If I pull it out it will hurt.’
‘I’ll do it and it won’t hurt.’
But I didn’t move immediately. In full electric light I was able to observe his expression, which barely shifted when he spoke. It was not an artificial face I saw, but the mask of a poker player. Without the lifeblood of a personality, he had little to express. He was running on some form of default program that would serve him until the downloads were complete. He had movements, phrases, routines that gave him a veneer of plausibility. Minimally, he knew what to do, but little else. Like a man with a shocking hangover.
I could admit it to myself now – I was fearful of him and reluctant to go closer. Also, I was absorbing the implications of his last word. Adam only had to behave as though he felt pain and I would be obliged to believe him, respond to him as if he did. Too difficult not to. Too starkly pitched against the drift of human sympathies. At the same time I couldn’t believe he was capable of being hurt, or of having feelings, or of any sentience at all. And yet I had asked him how he felt. His reply had been appropriate, and so too my offer to bring him clothes. And I believed none of it. I was playing a computer game. But a real game, as real as social life, the proof of which was my heart’s refusal to settle and the dryness in my mouth.”

Ian McEwan (Aldershot, 21 juni 1948)
Cover

 

De Israëlische schrijver Alon Hilu werd geboren op 21 juni 1972 in Jaffa. Zie ook alle tags voor Alon Hilu op dit blog.

Uit: Death of a Monk

“There were long-sleeved dresses adorned with feathers, and dresses ornamented with shiny beads and shells, and I would draw the choice cloths to my chest and inhale their fragrance, and when Maman was certain that no evil eyes were watching us, waiting to tell Father about our forbidden acts, she would remove the brooch pinning up her tresses in one swift motion, freeing her hair to flow to her waist, and then she would remove my tunic, momentarily fearful of my naked body dotted with the mysterious pores, and she would wrap me in an evening gown of her own choosing, a gown that covered my legs all the way to the toes and twisted around my arms and, in order to enhance the excitement, she would slip a pair of black, patent-leather shoes over my small feet with the disputatious toes, commanding me to sit upon her bed while she passed a variety of powders and coloured lotions over my face, after which I would stand before her glowing visage. Not a soul knew of the garments I would don from time to time, not even the servants toiling in our home. Once, only once, while we were under the mistaken impression that he was off somewhere tending to one of his numerous business concerns, Father returned home early. His shoes hammered the marble floor as he rounded the fish pond, while Maman rushed frantically to strip me of my gown and remove the spots of makeup, almost ripping the expensive fabrics from my body so that Father would not catch us in our misconduct, and when he entered and found me in the room, sitting upon his bed, he grabbed hold of me at once by the forearm and faced us, awaiting our explanation. She would not grant me the wink of an eye confirming our complicit secret, not even the quickest flash of mischief between conspirators: Maman rushed to inform him of my conduct during his absence, how I had come to her and bothered her and recited coarse poetry to her learned from the boys at the Talmud Torah, how I was uncouth and uncultured, more evil even than the wild Bedouin who plundered our caravans, and that my place was not in the pampering bedroom of my childhood, but in the prison dungeon beneath the Saraya fortress, seat of the governor of Damascus, where the cries of tortured prisoners could be heard each night.”

Alon Hilu (Jaffa, 21 juni 1972)
Cover


De Franse schrijver Jean Paul Sartre werd geboren op 21 juni 1905 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean-Paul Sartre op dit blog.

Uit: Le Mur


« On nous poussa dans une grande salle blanche, et mes yeux se mirent à cligner parce que la lumière leur faisait mal. Ensuite, je vis une table et quatre types derrière la table, des civils, qui regardaient des papiers. On avait massé les autres prisonniers dans le fond et il nous fallut traverser toute la pièce pour les rejoindre. Il y en avait plusieurs que je connaissais et d’autres qui devaient être étrangers. Les deux qui étaient devant moi étaient blonds avec des crânes ronds, ils se ressemblaient : des Français, j’imagine. Le plus petit remontait tout le temps son pantalon : c’était nerveux.
Ça dura près de trois heures ; j’étais abruti et j’avais la tête vide mais la pièce était bien chauffée et je trouvais ça plutôt agréable : depuis vingt-quatre heures, nous n’avions pas cessé de grelotter. Les gardiens amenaient les prisonniers l’un après l’autre devant la table. Les quatre types leur demandaient alors leur nom et leur profession. La plupart du temps ils n’allaient pas plus loin – ou bien alors ils posaient une question par-ci, par-là : “As-tu pris part au sabotage des munitions ?” Ou bien : “Où étais-tu le matin du 9 et que faisais-tu ?” Ils n’écoutaient pas les réponses ou du moins ils n’en avaient pas l’air : ils se taisaient un moment et regardaient droit devant eux puis ils se mettaient à écrire. Ils demandèrent à Tom si c’était vrai qu’il servait dans la Brigade internationale : Tom ne pouvait pas dire le contraire à cause des papiers qu’on avait trouvés dans sa veste. À Juan ils ne demandèrent rien, mais, après qu’il eut dit son nom, ils écrivirent longtemps.
“C’est mon frère José qui est anarchiste, dit Juan. Vous savez bien qu’il n’est plus ici. Moi je ne suis d’aucun parti, je n’ai jamais fait de politique”.
Ils ne répondirent pas. Juan dit encore :
“Je n’ai rien fait. je ne veux pas payer pour les autres”.
Ses lèvres tremblaient. Un gardien le fit taire et l’emmena. C’était mon tour :
“Vous vous appelez Pablo lbbieta ?”
Je dis que oui.
Le type regarda ses papiers et me dit :
“Où est Ramon Gris ?”
– Je ne sais pas.”

Jean-Paul Sartre (21 juni 1905 – 15 april 1980)

 

De Amerikaanse dichter, uitgever en kunsthandelaar Stanley Moss werd geboren in Woodhaven, New York op 21 juni 1925. Zie ook alle tags voor Stanley Moss op dit blog.

Psalm

God of paper and writing, God of first and last drafts,
God of dislikes, god of everyday occasions—
He is not my servant, does not work for tips.
Under the dome of the roman Pantheon,
God in three persons carries a cross on his back
as an aging centaur, hands bound behind his back, carries Eros.
Chinese God of examinations: bloodwork, biopsy,
urine analysis, grant me the grade of fair in the study of dark holes,
fair in anus, self-knowledge, and the leaves of the vagina
like the pages of a book in the vision of Ezekiel.
May I also open my mouth and read the book by eating it,
swallow its meaning. My Shepherd, let me continue to just pass
in the army of the living,
keep me from the ranks of the excellent dead.
It’s true I worshiped Aphrodite
who has driven me off with her slipper
after my worst ways pleased her.
I make noise for the Lord.
My Shepherd, I want, I want, I want.

 

Bright Day

I sing this morning: Hello, hello.
I proclaim the bright day of the soul.
The sun is a good fellow,
the devil is a good guy, no deaths today I know.
I live because I live. I do not die because I cannot die.
In Tuscan sunlight Masaccio
painted his belief that St. Peter’s shadow
cured a cripple, gave him back his sight.
I’ve come through eighty-five summers. I walk in sunlight.
In my garden, death questions every root, flowers reply.
I know the dark night of the soul
does not need God’s eye,
as a beggar does not need a hand or a bowl.

Stanley Moss (Woodhaven, 21 juni 1925)

 

De Braziliaanse schrijver Joaquim Maria Machado de Assis werd geboren in Rio de Janeiro op 21 juni 1839. Zie ook alle tags voor Machado de Assis op dit blog.

Uit: The Posthumous Memoirs of Brás Cubas (Vertaald door Gregory Rabassa)

“Now that I’ve mentioned my two uncles, let me make a short genealogical outline here.
The founder of my family was a certain Damiao Cubas, who flourished in the first half of the eighteenth century. He was a cooper by trade, a native of Rio de Janeiro, where he would have died in penury and obscurity had he limited himself to the work of barrel-making. But he didn’t. He became a farmer. He planted, harvested, and exchanged his produce for good, honest silver patacas until he died, leaving a nice fat inheritance to a son, the licentiate Luis Cubas. It was with this young man that my series of grandfathers really begins–the grandfathers my family always admitted to–because Damiao Cubas was, after all, a cooper, and perhaps even a bad cooper, while Luis Cubas studied at Coimbra, was conspicuous in affairs of state, and was a personal friend of the viceroy, Count da Cunha.
Since the surname Cubas, meaning kegs, smelled too much of cooperage, my father, Damiao’s great-grandson, alleged that the aforesaid surname had been given to a knight, a hero of the African campaigns, as a reward for a deed he brought off: the capture of three hundred barrels from the Moors. My father was a man of imagination; he flew out of the cooperage on the wings of a pun. He was a good character, my father, a worthy and loyal man like few others. He had a touch of the fibber about him, it’s true, but who in this world doesn’t have a bit of that? It should be noted that he never had recourse to invention except after an attempt at falsification. At first he had the family branch off from that famous namesake of mine, Captain-Major Brás Cubas, who founded the town of Sao Vicente, where he died in 1592, and that’s why he named me Brás. The captain-major’s family refuted him, however, and that was when he imagined the three hundred Moorish kegs.
A few members of my family are still alive, my niece Venancia, for example, the lily of the valley, which is the flower for ladies of her time. Her father, Cotrim, is still alive, a fellow who … But let’s not get ahead of events. Let’s finish with our poultice once and for all.“

Machado de Assis (21 juni 1839 – 29 september 1908)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 21e juni ook mijn blog van 21 juni 2014 deel 1, en deel 2 en eveneens deel 3.

Yves De Bosscher

Onafhankelijk van geboortedata

De Vlaamse dichter en politicus Yves De Bosscher werd in 1970 geboren in Kortrijk. Op tweejarige leeftijd verhuisde hij naar Harelbeke, waar hij met zijn ouders in een appartement langs de Leie kwam te wonen. Nooit zou een rivier veraf zijn in zijn leven. De Leie werd rechtgetrokken en de immense werken maakten grote indruk. De Bosscher begon zich lokaal voor natuur- en milieu te engaeren, richtte een natuurvereniging voor jongeren op en ging op vijftienjarige leeftijd naar de milieuraad van Harelbeke. Hij werd milieuambtenaar in de stad waar hij woonde. De waterkwaliteit van de Leie verbeterde. Deze van het kanaal ging achteruit. De indrukken die hem overvielen werden vaak in poëzie uitgedrukt. Hij verhuisde naar Stasegem – alweer vlakbij het kanaal. Nu woont hij met zijn gezin in Sint-Denijs, op geringe afstand van het kanaal. En met, in de verte, zicht op de Schelde …. Pas nadat op het natuur.forum een poëzietopic werd opgestart kwam hij voor het eerst met zijn poëzie naar buiten. Een aantal van zijn gedichten werd gepubliceerd in tijdschriften en boeken. Op het Vogelfestival aan de Oostvaarderplassen in Nederland werkte hij samen met Wim Parmentier uit Watou mee aan een poëzieproject. Voor Natuur.koepel Zuid-West-Vlaanderen werkt hij nu rond rivierpoëzie. Ondertussen kan men op verschillende plaatsen in Zuid-West-Vlaanderen de sporen van het rivierpoëzieproject vinden.

Stil

vader taalt in armgrepen
de letters raakt hij kwijt
en als zijn denken overstroomt
grossiert hij stil in spijt

graait tevergeefs naar woorden
die dolend zwerven in zijn hoofd
geen enkel kan hij vatten
zo is zijn stem gedoofd.

hij prevelt soms mijn naam nog
maar herkennen doet hij niet
het verleden ligt geborgen
in een bunker van graniet

het pad waarop hij stapt
verdwijnt in grijze mist
niets blijft er nu nog over
van wat hij vroeger wist

straks scheiden onze wegen
het is al veel te laat
wie valt nog te verwijten
dat er nooit echt werd gepraat?

 

Kortrijk, 2302

hoe het een geschiedenis kan vergaan
uiteindelijk zijn de woorden weer gevallen
waarmee wij ons zullen onderscheiden
van schuimers en plunderaars
in deze verloren stad

hebben onze lieve vrouwen en kinderen
op het smelten niet gewacht,
het gild der koolstofjagers
hoedt zich in deze boten
voor de vloek van het zoute water

nu kappen we de touwen
die ons kluisterden aan maagd en leeuw,
varen langs dobberende inboedels
tussen de spitsen van sint-Antonius en sint-Jan
naar een ongewisse wereld

er klinken elegieën voor de ouden
die achter werden gelaten,
zij die hadden voorzien
het vermeende voor waarheid te nemen
en zonder gemor verdronken zijn
in hun huizen op de kouter

duizend jaar zijn geweest
en weer hebben we niets geleerd

Yves De Bosscher (Kortrijk, 1970)


Corpus Christi (Michael Walker)

 

Bij Sacramentsdag

 

Corpus in Sevilla door Manuel Cabral Bejarano, 1857

 

Corpus Christi

Sprinkle me with hyssop and with dew,
To prepare me for the Wedding Feast.
In union with You, I am made new,
Strengthened against the Marks of the Beast.

‘This is my body, given up for you, ‘
We say to one another in the dark,
That I might always do what you would do;
Your breathing is my secret, sacred spark.

Bread of Angels, feed my starving soul!
Your Flesh and Blood alone light up my life.
Tasting You alone can make me whole,
For You alone are peace amidst the strife.

Corpus Christi, crystal carnal crux,
You are steady, though the world’s in flux.

 

Michael Walker (New Plymouth, 1945)
St Andrew’s Church in New Plymouth


Zie voor de schrijvers van de 20e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Vikram Seth, Paul Muldoon, Kurt Schwitters, Jean-Claude Izzo, Silke Andrea Schuemmer, Carel van Nievelt, Robert Rozhdestvensky, Laure Wyss, Lillian Hellman

De Indische dichter en schrijver Vikram Seth werd geboren op 20 juni 1952 in Kolkata. Zie ook alle tags voor Vikram Seth op dit blog.

 

All you who sleep tonight

All you who sleep tonight
Far from the ones you love,
No hands to left or right,
And emptiness above –
Know that you aren’t alone.
The whole world shares your tears,
Some for two nights or one,
And some for all their years.

 

Can’t

I find I simply can’t get out of bed.
I shiver and procrastinate and stare.
I’ll press the reset button in my head.

I hate my work but I am in the red.
I’d quit it all if I could live on air.
I find I simply can’t get out of bed.

My joints have rusted and my brain is lead.
I drank too much last night, but now I swear
I’ll press the reset button in my head.

My love has gone. What do I have instead? –
Hot-water bottle, God and teddy bear.
I find I simply can’t get out of bed.

The dreams I dreamt have filled my soul with dread.
The world is mad, there’s darkness everywhere.
I’ll press the reset button in my head.

Who’ll kiss my tears away or earn my bread?
Who’ll reach the clothes hung on that distant chair?
I must, I simply must get out of bed
And press that reset button in my head.

 

Unclaimed

To make love with a stranger is the best.
There is no riddle and there is no test. –

To lie and love, not aching to make sense
Of this night in the mesh of reference.

To touch, unclaimed by fear of imminent day,
And understand, as only strangers may.

To feel the beat of foreign heart to heart
Preferring neither to prolong nor part.

To rest within the unknown arms and know
That this is all there is; that this is so.

Vikram Seth (Kolkata, 20 juni 1952)

 

De Ierse dichter en schrijver Paul Muldoon werd geboren in Portadown, County Armagh, in Noord-Ierland op 20 juni 1951, Zie ook alle tags voor Paul Muldoon op dit blog

The Old Country (Fragment)

VII

Every cut was a cut to the quick
what with every feather a feather to ruffle.
Every whitrack was a whitterick.
Everyone was in a right kerfuffle

when from his hob some hobbledehoy
would venture the whitterick was a curlew.
Every wall was a wall of Troy
and every hunt a hunt in the purlieu

of a demesne so out of bounds
every hound might have been a hellhound.
At every lane end stood a milk churn

whose every dent was a sign of indenture
to some pig wormer or cattle drencher.
Every point was a point of no return.

 

VIII

Every point was a point of no return
for those who had signed the Covenant in blood.
Every fern was a maidenhair fern
that gave every eye an eyeful of mud

ere it was plucked out and cast into the flame.
Every rowan was a mountain ash.
Every swath-swathed mower made of his graft a game
and the hay sash

went to the kemper best fit to kemp.
Every secretary was a temp
who could shift shape

like the river goddesses Banna and Boann.
Every two-a-penny maze was, at its heart, Minoan.
Every escape was a narrow escape.

 

IX

Every escape was a narrow escape
where every stroke was a broad stroke
of an ax on a pig nape.
Every pig was a pig in a poke

though it scooted once through the Diamond
so unfalt—so unfalteringly.
The threshold of pain was outlimened
by the bar raised at high tea

now every scone was a drop scone.
Every ass had an ass’s jawbone
that might itself drop from grin to girn.

Every malt was a single malt.
Every pillar was a pillar of salt.
Every point was a point of no return.

Paul Muldoon (Portadown, 20 juni 1951)

 

De Duitse schrijver, dichter en kunstenaar Kurt Schwitters werd geboren op 20 juni 1887 in Hannover. Zie ook alle tags voor Kurt Schwitters op dit blog.

One day

One day
You finish to be a boy.
But you play
Still with your old toy.
You like all the old angels
As you did before,
And think they are girls,
Beautiful girls.
You think they are like you
When you were young
But you are old,
And die and get cold.

 

Entspannung

Es fällt von mir ab eine kleine weiße Wolke.
Ich liege im Tal unter Lilien und rufe.
Der Hauch ihrer Hand zittert im Wind.
Eine große schwarze Wolke fällt in den Topf.
Daß die Henkersknechte sie sieden,
Daß sie Asche werde

Kurt Schwitters (20 juni 1887 – 8 januari 1948)
Merzbild – Rossfett door Kurt Schwitters, 1919


De Franse dichter en schrijver Jean-Claude Izzo werd geboren op 20 juni 1945 in Marseille. Zie ook alle tags voor Jean-Claude Izzo op dit blog.

Uit: Chourmo

« Ange nous avait installés sur la terrasse, avec une bouteille de rosé de Puy-Sainte-Réparade. Au menu, petits farcis de tomates, de pommes de terre, de courgettes et d’oignons. J’avais faim, et c’était un délice. J’aime ça, manger. Mais c’est pire quand j’ai des ennuis, et pire encore quand je côtoie la mort. J’ai besoin d’ingurgiter des aliments, légumes, viandes, poissons, dessert ou friandises. De me laisser envahir par leurs saveurs. Je n’avais rien trouvé de mieux pour réfuter la mort. M’en préserver. La bonne cuisine et les bons vins. Comme un art de survivre. Ça ne m’avait pas trop mal réussi jusqu’à aujourd’hui. Loubet et moi gardions le silence. Nous avions juste échangé quelques banalités en mangeant un peu de charcuterie. Il ruminait ses hypothèses. Moi, les miennes. Cûc m’avait proposé un thé, un thé noir. « Je crois que je peux vous faire confiance », avait-elle commencé. J’avais répondu que, pour l’heure, il n’était pas question de confiance, seulement de vérité. D’une vérité à avouer au flic chargé de l’enquête. L’identité de Guitou. — Je ne vais pas vous raconter toute ma vie, expliqua-t-elle. Mais vous comprendrez mieux quand je vous aurai raconté certaines choses. Je suis arrivée en France à dix-sept ans. Mathias venait de naître. C’était en 1977. Ma mère avait décidé qu’il était temps de partir. Le fait que je vienne d’accoucher a peut-être été pour quelque chose dans sa décision. Je ne sais plus. Elle me jeta un coup d’oeil furtif, puis elle attrapa un paquet de Craven A et alluma une cigarette nerveusement. Son regard se perdit dans une volute de fumée. Très loin. Elle poursuivit. Ses phrases s’étiraient parfois en de longs silences. Sa voix s’atténuait. Des mots restaient en suspens, dans l’air, et elle semblait les écarter d’un revers de main en chassant la fumée de sa cigarette. Son corps ne bougeait pas. Seuls ses longs cheveux se balançaient au rythme de la tête, qu’elle inclinait comme à la recherche d’un détail perdu. Je l’écoutai, attentif. Je n’osais croire être le premier à qui elle faisait confidence de sa vie. Je savais qu’au bout de son récit il y aurait un service en échange. Mais, par cette intimité soudaine, elle me séduisait. Et ça marchait. — Nous sommes rentrés, ma mère, ma grand-mère, mes trois soeurs cadettes, l’enfant et moi. Ma mère a eu beaucoup de cran. Vous savez, nous faisions partie de ce qu’on appelait les rapatriés. Ma famille était naturalisée depuis 1930. D’ailleurs, j’ai la double nationalité. Nous étions considérés comme des Français. Mais l’arrivée en France n’eut rien d’idyllique. De Roissy, nous avons été emmenés dans un foyer de travailleurs à Sarcelles. »

Jean-Claude Izzo (20 juni 1945 – 26 januari 2000)
Cover


De Duitse dichteres, schrijfster en kunsthistorica Silke Andrea Schuemmer werd geboren op 20 juni 1973 in Aken. Zie ook alle tags voor Silke Andrea Schuemmer op dit blog.

Uit: Nixen fischen

„Unter seinem Pullover zeichnete sich deutlich seine fleischige Brust ab. Er schob einen Finger durch das Zopfmuster und befühlte seine Brustwarze, während er sie weiter musterte.
»Studierst du hier?«
Ines räusperte sich. »Erstes Semester.«
Er nickte. »Zu alt für mich. Der gute Knut liebt die frischesten Fischlein – aber der Hempler, der wird seine Schatzkiste öffnen.«
Er wies Ines mit einer leichten Verbeugung in den hinteren Teil des Ladens.
»Hempler ist ein Kollege. Macht in antike Stoffe. Ehrbarer Mann.«
Er schob Ines einen Stuhl hin. Noch bevor sie sich setzen konnte, schubste das kahlrasierte Mädchen das andere, die schlug zurück, sie knurrten und begannen miteinander zu ringen. Unter Fauchen und Jaulen fiel ein Stuhl um, und das Gerangel ging auf dem Boden weiter, so dass Ines ein Stück abrückte.
Seckig verschränkte die Arme vor der Brust und sah zu. Schließlich wies er sie zischend zurecht.
»Pütti! Mümmerle! Au pied! Sofort!«
Ines duckte sich unter seinem schneidenden Tonfall. Seine Hand zeigte neben sich auf den Boden, er blieb in dieser Pose stehen, bis die Mädchen aufstanden und zu ihm trotteten.
Beide waren so blass, dass die Adern an den Schläfen bläulich leuchteten. Die Haut auf den Wangen war trocken und schuppig. Ihre Augen waren dick mit zerlaufenem Kajal geschminkt, die Kahlrasierte hatte eine Sicherheitsnadel im Ohr mit einem Kettchen bis zum Nasenflügel. Sie schmiegten sich an Seckig, dem sie gerade bis zur Brust gingen, und rieben seinen Bauch und seine stockartigen Oberschenkel. Er lachte glucksend, drückte ihnen je einen Schein in die Hand und küsste sie auf den Mund, wobei seine dicke, noppige Zunge zuckte und kreiselte, und scheuchte sie schließlich mit Klapsen auf die mageren Hüften zurück auf ihre Stühle. Da saßen sie wieder unbewegt und schweigend. Er seufzte und rollte mit den Augen.
»Die beiden reizenden Kindchen sorgen für Momente glückseliger Kontemplation. Aber man muss wohl auch ein Auge haben.«
Er streckte Ines erneut die Hand hin.
»Also nochmals und offiziell: Ich bin der Inhaber dieses Etablissements.«
»Ines. Ich komme wegen des Polaroids.«
Sie ließ ihre Hand ganz schlaff werden in seiner, eine feuchte Flosse, damit er sie nicht länger als notwendig hielt, aber es schien ihm nichts auszumachen. Schließlich zog sie ihre Hand zurück und setzte sich.“

Silke Andrea Schuemmer (Aken, 20 juni 1973)


De Nederlandse schrijver Carel van Nievelt werd op 20 juni 1843 geboren in Delfshaven, als zoon van een boekhandelaar. Zie ook alle tags voor Carel van Nievelt op dit blog.

Uit: Mijn Angelo. Herinneringen van het Garda-meer

“Ter linkerhand besproeit zij den machtigen, met sneeuw gekroonden Monte Baldo, ter rechter de vervaarlijk uit hare diepte steigerende kalkrotsen van den Giumella den voet. En zuidwaarts heen, waar de schouderen der bergen haar niet meer knellen, verliest zij zich, breed als eene zee, in eenen wazigen horizon van sidderend goud.
Ik wil u niet haasten; ik wil niet ontijdig u den traan van verrukking doen wegwisschen, die bij het aanschouwen dezer heerlijkheid misschien uw blik benevelde. Maar als gij eindelijk weer opstaat – – want het is inderdaad te warm om hier lang te zitten; en prachtiger nog zult gij dit uitzicht vinden tegen den avond, wanneer de gebergten zich gehuld hebben in violette schaduwen, en ds Ora, de krachtige zuidenwind, die hier telken namiddag opsteekt, het lauwe floers zal weggerold hebben van over het water, zoodat gij, in het uren, uren verre zuidelijke verschiet, zelfs de lijnen zult kunnen onderscheiden van het heuvelland tusschen Brescia en Verona – – ik zeg, als gij weer opstaat, en verder wilt, dan raad ik u van den postwagen gebruik te maken, die daar als een deus ex machina juist komt aangerommeld. Gij wendt dan van uw hoofd het zeer dreigende ongeval van een zonnesteek; en tevens verhoogt ge uzelven aanmerkelijk in de schatting van het bedienend personeel der Albergo del Sole te Riva, dat anders, zoo gij aamechtig en ontoonbaar van stof in de voorhalle dezer deftige inrichting uwe verschijning zoudt hebben gemaakt, onvermijdelijk in u een voorwerp zou begroet hebben van spot en verachting.
In snellen draf gaat het afwaarts. Bij het naderen van het stadje klinkt eene forsche muziek u tegen. Hoe groot is uwe verbazing, de ouverture-Freischütz te herkennen, door een uitmuntend militair orkest met vuur en juistheid uitgevoerd! – Het is ook waar, hier heerscht de Duitscher nog. Slechts Germanen kunnen onder zúlk eene hitte muziek van Weber blazen.”

Carel van Nievelt (20 juni 1843 – 2 augustus 1913)
Delfshaven

 

De Russische dichter en schrijver Robert Ivanovich Rozhdestvensky werd geboren op 20 juni 1932 in Kosikha in het district Altai Krai. Zie ook alle tags voor Robert Rozhdestvensky op dit blog.

Nostalgia

One can be nostalgic for homeland,
for the Urals, Bratsk-city, the Don and,
for the deserts, the cliffs and the mountains,
for transparent birch-trees in gardens,
for the fields with storms so severe…
I’m nostalgic for you, my dear.
.
For the mornings when you are awakened,
Your eyes and your shoulders, naked.
For the moments when you are around,
For hot nights when I’m down and out,
For your tears and words and for doubts,
For your smiles and even your shouts!
For your lips,
for bicker and wrangle…
I will fight nostalgia.
I’ll struggle.


I am leaving, attacking the platforms,
For some reason,
I yell in the phones!
-Please help me, my darling,
I’m asking
I am nostalgic, you know,
I am gasping!
No reply. You are under bed cover…
You will see it
if I recover.

Vertaald door Alec Vagapov

Robert Rozhdestvensky (20 juni 1932 – 19 augustus 1994)
Cover


De Zwitserse schrijfster Laure Wyss werd geboren op 20 juni 1913 in Biel/Bienne. Zie ook alle tags voor Laure Wyss op dit blog.

Uit: Der Zahnstocher – Eine Feriengeschichte

„Als wir uns setzten, entdeckte ich unter meinem Stuhl ein Messer, ein hübsches Messerchen, perlmuttern, weiss, zierlich – wie es sich erwies, als ich es aufhob, um es dem Kellner zu übergeben. Bei ihm würde sich der Besitzer melden, sobald er seinen Verlust entdeckt hätte. «Was, so ein handliches Messerchen, das Ihnen ausserdem wohlgefällt, das behalten Sie doch», meinte die Frau des bernischen Pfarrers. Also wars kein Diebstahl, keine Aneignung fremden Besitzes, vielmehr ein christlich abgesegneter Fund, als ich das Perlmutterne in meine Tasche gleiten liess.
Von jetzt an kam es überall mit, das Messerchen, ich konnte nicht mehr auskommen ohne seine scharfen Klingen, sein Scherchen, seine winzige Pinzette und seinen Zahnstocher aus Horn. Ich steckte das kleine Messer ins Aluminiumköfferchen zum Handwerkzeug, zu den Kugelschreibern und Bleistiften und den Papieren, als ich ins westliche Frankreich in die Schreibferien fuhr. Der metallene Koffer sollte das Arbeitsmaterial vor jeder Unbill einer Reise schützen – eine Illusion, die am Ufer der Vienne, auf dem Parkplatz einer Herberge, zerplatzte, als Diebe die Touristenautos aufbrachen, nach Checks und Devisen suchend. Ihnen fiel das Köfferchen auf, sie nahmens mit. Die Polizei war rasch am Ort, schrieb, notierte, ich Geschädigte auf den Posten, Klage wegen entwendeten Arbeitsmaterials. Gegen unbekannt. «Sie werden das Köfferchen wegwerfen, wenn sie nichts Nützliches darin finden», tröstete der Kommissar, «vielleicht hinter eine Hecke.» Der Hecken in Frankreich gibts viele, ich schritt die nächsten ab, guckte hinter Stauden und Büsche, nichts leuchtete metallen auf.“

Laure Wyss (20 juni 1913 – 21 augustus 2002)


De Amerikaanse schrijfster en vertaalster Lillian Hellman werd geboren op 20 juni 1905 in New Orleans. Zie ook alle tags voor Lillian Hellman op dit blog.

Uit: The Children’s Hour

“KAREN : No. no, no. That isn’t the way things work. Maybe you believe me. I’d never know whether you did or not You’d never know whether you did. either. We couldn’t do it that way. Can’t you see what would happen? We’d he hounded by it all our lives. I’d be frightened always, and in the end my own fright would make mc would make mc hate you. (Sees slight mosement he makes i Yes. II would. I know it would I’d hate you for what I thought I’d done to you. And I’d hate myself too. It would wow and row until we’d he ruined by it. (Sees him about to speak) Mt Joe, )ou’ve seen all that yourself. You knew it first.
“CARDIN (softly) : I didn’t mean it that way, I don’t know.
KAREN (smiles) You’re still trying to spare me. still trying to tell yourself that we might be all right again. But we won’t be all right. Not ever, ever, ever I don’t know all the reasons why. Look. I’m standing here. I haven’t changed. (Holds out her handsel My hands look just the same. my face is the same. even my dress is old. We’re in a room we’ve been in so many times before: you’re sitting where you always sit: it’s nearly time for dinner. I’m like everybody else. I can have all the things that everybody has. I can have you and a baby. and I can go to market, and we can go to the movies, and people will talk to me and (Suddenly 13.1i1CCS the pain in his lace) Oh. I’m sorry. I mustn’t talk like that That couldn’t he true any more
CARDIN : It could be, Karen. Well make it be like that.
KAREN : No. That’s only what we’d like to have had It’s what we can’t have now. Go home. darling.
CARDIN (with limed : Don’t talk like that. No matter what it is, we can’t leave each other. I can’t leave you_
KAREN . Joe. Joe. Let’s do it now and quick; it will be too hard later on.
CARDIN : No, no, no. We love each other. (His voice breaks) I’d give anything not to have asked that question, Karen.”

Lillian Hellman (20 juni 1905 – 30 juni 1984)
Scene uit in opvoering in York, 2017


Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juni ook mijn blog van 20 juni 2015.

Michael Walker

Onafhankelijk van geboortedata

De Nieuw-Zeelandse dichter Michael Walker werd geboren in New Plymouth in 1945. Hij studeerde af aan de Universiteit van Auckland met een BA en MA-graad. Walker doceerde van 1969 tot 2006 Engels en Frans aan een paar Nieuw-Zeelandse middelbare scholen. Hij reisde naar Engeland en Frankrijk in de vroege jaren 1970. Hij woonde een paar jaar in Grenoble waar hij Engelse les gaf. Daar sprak hij meestal Frans, maar had ook tijd om veel Franse romans in paperback te kopen en te lezen. De schrijver, Stendhal, kwam uit Grenoble en woonde daar het grootste deel van zijn leven. Hij las eerst de roman van Stendhal, ‘Le Rouge et le Noir’ (‘The Scarlet and the Black’) in Grenoble. Bij terugkeer in Nieuw-Zeeland waren er twee gedichten van hem aanvaard door Literary Arts Press, Los Angeles. Daarna heeft hij jaren geen gedichten meer geschreven. Hij ging lesgeven op South Island en North Island. In 2011 volgde hij een computeropleiding bij de New Lynn-bibliotheek en begon hij weer met het schrijven van gedichten.

For Robin Williams – The Day The Movies Died

“What amidst these, o me, o life? ” you must
Have asked yourself one final time before
You left the endless trains of the faithless,
The cities filled with the foolish. Answer:

You are here. Life exists. Identity.
Now, you have contributed your verse:
Since comedy conceals tragedy,
You made us feel better, though you felt worse.

Behind all laughter, there are always tears,
As I still hear you whisper carpe diem,
For movies last beyond our mortal years,
So they are your best in memoriam.

O captain, my captain, gone with the tide,
Your death remains the day the movies died.

 

The Land Of The Lord

There is a country bordering the sea,
Where deserts meet the gardens’ greenery,
And mountains stand for an eternity
Beneath the freedom of an ancient tree.

Here did first begin the human race,
Starting with our parents’ cursed embrace,
So God Himself assumed a human face
To rescue us in a new state of grace.

Lo and behold! The Land of the Lord
Is Israel, under His swift sword,
For Earth and Heaven bow down at His Word,
That in the Temple, He may be adored.

Follow where the Son of Man has trod,
That you may taste the Flesh and Blood of God.

Michael Walker (New Plymouth, 1945)


Dolce far niente, Steven Herrick, Salman Rushdie, Sybren Polet, Josef Nesvadba, Elke Geurts, Marek Šindelka

 

Dolce far niente

 

The Boys of Summer door Rob Akey, 2014


The Big River

The big river
rolls past our town
at Hobson’s Bend,
takes a slow look
at the houses on stilts
with timber creaking, paint flaking,
at the graveyard hushed
in the lonely shade,
at the fruit bats
dropping mango pulp
into the undergrowth,
at the foundry, and sawmill
grinding under a blazing sun,
at the pub with welcoming verandahs
shaded in wisteria vine,
at Durra Creek surrendering
to the incessant flow,
at Pearce Swamp upstream
on the creek among the willows
and rivergum,
at the storm clouds
rumbling over Rookwood Hill,
at the two boys
casting a line
on the crumbling bank,
at the cow fields
purple with Paterson’s curse,
at the jammed tree-trunks
washed down after summer thunder,
at the shop
with dead flies in the window display,
at the mosquito mangroves
and the sucking sound of mud crabs,
at the children throwing mulberries
the stain like lipstick.
The big river
rolls past our town,
takes a slow look,
and rolls away.

 

Steven Herrick (Brisbane, 31 december 1958)
Brisbane

 

De Indisch-Britse schrijver en essayist Salman Rushdie werd geboren in Bombay op 19 juni 1947. Zie ook alle tags voor Salman Rushdie op dit blog.

Uit: The Golden House

“Sometimes, watching him, I thought of Dr. Frankenstein’s monster, a simulacrum of the human that entirely failed to express any true humanity. His skin was brown leather and his smile glittered with golden fillings. His was a raucous and not entirely civil presence, but he was immensely rich and so, of course, he was accepted; but, in our downtown community of artists, musicians and writers, not, on the whole, popular.
We should have guessed that a man who took the name of the last of the Julio-Claudian monarchs of Rome and then installed himself in a domus aurea was publicly acknowledging his own madness, wrongdoing, megalomania, and forthcoming doom, and also laughing in the face of all that; that such a man was flinging down a glove at the feet of destiny and snapping his fingers under Death’s approaching nose, crying, “Yes! Compare me, if you will, to that monster who doused Christians in oil and set them alight to provide illumination in his garden at night! Who played the lyre while Rome burned (there actually weren’t any fiddles back then)! Yes: I christen myself Nero, of Caesar’s house, last of that bloody line, and make of it what you will. Me, I just like the name.” He was dangling his wickedness under our noses, reveling in it, challenging us to see it, contemptuous of our powers of comprehension, convinced of his ability easily to defeat anyone who rose against him.
He came to the city like one of those fallen European monarchs, heads of discontinued houses who still used as last names the grand honorifics, of-Greece or of-Yugoslavia or of-Italy, and who treated the mournful prefix, ex-, as if it didn’t exist. He wasn’t ex-anything, his manner said; he was majestic in all things, in his stiff-collared shirts, his cufflinks, his bespoke English shoes, his way of walking toward closed doors without slowing down, knowing they would open for him; also in his suspicious nature, owing to which he held daily separate meetings with his sons to ask them what their brothers were saying about him; and in his cars, his liking for gaming tables, his unreturnable Ping-Pong serve, his fondness for prostitutes, whiskey, and deviled eggs, and his often repeated dictum—one favored by absolute rulers from Caesar to Haile Selassie—that the only virtue worth caring about was loyalty. He changed his cellphone frequently, gave the number to almost no one, and didn’t answer it when it rang. He refused to allow journalists or photographers into his home but there were two men in his regular poker circle who were often there, silver-haired lotharios usually seen wearing tan leather jackets and brightly striped cravats, who were widely suspected of having murdered their rich wives, although in one case no charges had been made and in the other, they hadn’t stuck.”

Salman Rushdie (Bombay, 19 juni 1947)
Cover


De Nederlandse dichter en schrijver Sybren Polet (pseudoniem van Sybe Minnema) werd geboren in Kampen op 19 juni 1924. Zie ook alle tags voor Sybren Polet op dit blog.

De geïmmigreerde schaduw

Dan, op een morgen
loopt geruisloos de rivier je kamer binnen,
je staat op,
je neemt plaats in een lichaam
als in een huis dat lang geleden verlaten is,
de ogen staan nog open, maar er groeien microscopisch kleine
bloemen in, enkele achtergebleven gedachten geuren
vaag nog, bijna komt er iets tot leven, er beweegt iets,
en je neemt plaats in een ander lichaam als een huis, bijna
zie je iets bewegen, iets glinstert, en je verandert van lichaam als van huis
en je ontmoet iemand die bewoonbaarder lijkt dan jij;
hij woont in hetzelfde huis,

verwarmt dezelfde droom,
ontdekt hetzelfde brood.
En zie, je pols is niet langer gekneusd, je bent genezen
als in een literatuur van ezelinnemelk, mijn dag knort tevreden
en zelfs je ouder worden is licht als moezelwijn.

Ik zie je slapen en komen, zoals een rivier slaapt en komt,
doornat van de zon, fietsend van de kou,
jij ziet mij slapen en komen: dronken struik, baldadige boom van het seizoen.
Tegen de morgen wordt het even donker:
het knipperen van een oog dat nauwelijks dicht,
liever dag is.

En naarmate de liefde helderder beelden aanneemt,
de wanden met kleur zoomt, de lampen van water aansteekt
en het beschikbare licht gelijkelijk over de dingen verdeelt, –
in die zin, misschien, wordt er iets geboren,
een droom van dezelfde vader,
een plant van dezelfde adem,
een jonge speelse marmot
die van ons drieën is.

 

De oude natuur – de nieuwe natuur

Let op: je ligt met je hand in de wond
van een wetenschappelijk landschap. Wie weet
ontdek je zo de vrolijke natuurwetenschap:
toekomend lichaam, karakter van cultuur, één-
cellig en ingeboren, ìk erfde het niet.
Opnieuw opgroeiend in bomen, boomwortels
als hagedissen, in eenvoudige betekenissen,
bedenken wij de tekens, de eerste: de boom
een boom, boomwortels als vingers, een bed van
harde vogels en zachte hagedissen.

Onder ons, boven ons is dezelfde zon.
De toekomst groeit als haren op ons hoofd.
De oude hemel van de schedel droomt eronder.

Sybren Polet (19 juni 1924 – 19 juli 2015)


De Tsjechische schrijver Josef Nesvadba werd geboren op 19 juni 1926 in Praag. Zie ook alle tags voor Josef Nesvadba op dit blog.

Uit: The Half-wit of Xeenemuende (Vertaald door Iris Unwin)

“He doesn’t let anybody else go in there,” his mother explained. “That’s his kingdom,” and she winked conspiratorially at the teacher. “I’ve watched him through the keyhole sometimes,” she went on as she conducted the old man to the gate. “All day long he just plays about with a set of boy’s tools and some stuff my husband brought home from the factory for him. It’s just harmless play.”
“Are you so sure?” the man replied as he looked across the road at the burned-out butcher’s shop. “You never can tell with children like that. He’s not well, you know. He really ought to be in an institution…”
That made Mrs. Habicht really angry; so he had gone over to the side of the neighbours who hated Bruno!
“Oh, no, not at all. I’m really quite fond of him. I’m sorry for him. But still, I think he’d be happier in a Home.”
“Never!” Mrs. Habicht stamped her foot with fury. “Never as long as I live!”
And so the teacher decided to have a look a Bruno’s laboratory for himself next day. He went straight round to the veranda at the back of the house. The boy hadn’t locked himself in. He’d got a little kitten tied up there and was torturing it with faradic current. The creature was half-dead when the teacher rescued it. Bruno did not want to give it up and they fought each other for it in silence, broken only by the boy’s unintelligible grunts. The old man’s heart began to pain him. There was only one thing to do. He aimed a blow at the boy’s head. Bruno dived into a corner and stared at him with hatred.
“Krumme!” he spluttered. “You Krumme!” Now Bruno’s governess had been Miss Krumme. The tutor’s name was Brettschneider, and the boy knew that very well. The old man felt a strange horror creeping over him. He did not even begin lessons that day. Avoiding Mrs. Habicht, he went to see her husband at the works.
He was led along endless underground passages, with two armed men preceding him and two behind. It was like being in an anthill that was larger than life. The engineer listened to him impatiently.
“I know the boy has been responsible for a lot of trouble. He’s a mischievous lad. But I really can’t imagine how he could have had anything to do with either of the tragedies.”
“Well, we’ll see,” said the teacher. “Nothing is going to make me sleep at home tonight. You can keep watch with me in the garden if you like.” He lived in a little house near the station.
“You must excuse me. I’ve other things to think about. More important things…” Mr. Habicht refused the suggestion.”

Josef Nesvadba (19 juni 1926 – 26 april 2005)
Praag


Onafhankelijk van geboortedata:

De Nederlandse schrijfster Elke Geurts werd geboren in Heijen in 1973. Zie ook alle tags voor Elke Geurts op dit blog.

Uit: Ik nog wel van jou

“Vanaf daar, leunend tegen het aanrechtblad, zag ik de vele omhelzingen die zich in dit halletje hadden afgespeeld aan mij voorbijtrekken.
Vanaf hier zie ik ook hoe ik een paar maanden daarna, in een geknakte houding, onder de kapstok zal liggen, en het er niet alleen maar uitziet alsof ik boven op de schoenen en de lege flessen in de hoek ben gesmeten, maar dat het ook daadwerkelijk zo is.
Man heeft mij van zich afgeworpen. Mijn achterhoofd tegen het kinderkapstokje aan de muur. Mijn wang is rood, mijn slaap bonkt, ik voel de zwelling. Ik huil als een klein kind. ‘Jij wil mij gewoon wegdoen. Mij?’
Het leven is echt een slechte film. Alleen al daarom is het zaak dat wij mensen er iets beters van maken.
Dit is een slecht verhaal, en als ik niet zou proberen de loop ervan te veranderen, er een goed verhaal van te maken of ten minste iets beters, ben ik als schrijver geen knip voor de neus waard. Dat is mijn enige taak.
Ik zie hoe ik zijn borstkas met één hand tegen de voordeur zal drukken, mijn knie in zijn ballen stoot, en zijn hoofd, het hoofd dat ik zo lang heb geliefkoosd, wordt helemaal scheefgetrokken, want met die andere hand trek ik zo hard ik kan aan zijn krullen. Hij zal brullen: ‘Kutwijf, jij hebt mijn leven verpest.’ En: ‘Rot op. Ik smijt je het huis uit.’
‘Dat is wat je eigenlijk wilt, hè?’ schreeuw ik. ‘Dat is wat je echt wilt.’
Daarom moeten die haren allemaal tegelijk uit zijn hoofd. Hij kermt. Zo kom ik dus uiteindelijk onder die kapstok terecht.”

Elke Geurts (Heijen, 1973)


De Tsjechische schrijver Marek Šindelka werd geboren in 1984 in Polička. Šindelka studeerde naast zijn literaire activiteiten cultuurwetenschappen aan de Karelsuniversiteit, alsmede scenarioschrijven aan de FAMU in Praag. Voor zijn debuut, de dichtbundel “Strychnin a jiné básně” (Strychnine en andere gedichten), ontving hij in 2006 de Jiří-Orten-prijs. In 2008 publiceerde Šindelka zijn eerste roman “Chyba” (De fout), die in 2011 ook als strip verscheen. Daarnaast schreef Šindelka artikelen voor de Tsjechische literaire tijdschriften Souvislosti, A2 en Host, evenals de verhalenbundels “Zůstaňte s námi” (Blijf bij ons), waarvoor hij de 2012 Magnesia Litera Prijs ontving in de categorie proza, en “Mapa Anny” (Anna in kaart gebracht). In 2016 verscheen de tweede roman “Únava materiálu” (Materiaalmoeheid). In 2017 ontving Šindelka opnieuw de Magnesia Litera-prijs voor proza voor deze roman.

Uit: Materiaalmoeheid (Vertaald door Edgar de Bruin)

“Een rugzak plofte in de sneeuw, gevolgd door een jongen. Avond. Gloed aan de einder. Een rauw stuk hemel uitgesneden in het grijs. De adem zichtbaar. Het ijzeren hek fonkelend van de ijzel. Ook de betonmuur fonkelde. Achter de muur een rij ruiten, verlichte vensters, een stralende flat. De jongen kwam vlug overeind, klopte de sneeuw van zijn knieën.
Over een winding van het prikkeldraad hing een deken met een inventarisnummer. Alles heeft een nummer hier, flitste het door zijn hoofd. Hij keek even om zich heen, deed de rugzak om. Er zat een shirtje in, zeep, lucifers, een mes dat hij uit de kantine had gepikt. In zijn zak een zorgvuldig opgevouwen briefje met daarop de naam van een stad in het noorden. Hij moet naar het noorden. Daar ergens zit zijn broer. Maar voor alles moet hij aan een telefoon zien te komen, of ten minste een kaart. Nee. Eerst moet hij de deken van het hek trekken en meenemen, anders snappen ze hem. Hij had hem ook tegen de vrieskou nodig. Zo’n winter heeft hij nog nooit meegemaakt. Hij heeft de deken nodig om niet dood te vriezen.
Hij sjorde aan de deken, maar de prikkeldraadpunten sneden alleen maar steeds dieper in de vezels.
Het had geen zin. In de verte hoorde hij een hond kort blaffen. Even werd het zwart voor zijn ogen. Hij liet de deken zitten. Zette het op een rennen. Verdween tussen de bomen. Verwondde zijn handen.
Hij had zijn huid aan iets opengehaald. Wreef zijn handpalm schoon met sneeuw. Zoog de wond uit.
Het bloed klopte voelbaar binnen in zijn palm. Zijn ze er al achter gekomen? De deken hing aan het hek, hij keek nog een keer om, maar er was geen tijd. Hij bleef maar rennen. Takken zwiepten langs zijn hoofd, kronkelende barsten van struiken tegen de hemel, boomtakken dor van de vorst. Hij had ze kunnen afbreken.
Het liefst had hij ze allemaal afgebroken, had hij tijd gehad. Hij stampte door de sneeuw. Gleed uit, maar sprong meteen weer overeind, gaf een trap tegen de eerste de beste boomstam en rennen maar weer. Hij haatte die bomen, maandenlang had hij er door de getraliede ramen van dat gebouw op uitgekeken, kon hij volgen hoe ze hun bladeren verloren, hoe ze hun sapstroom onder de grond terugtrokken,hoe ze breekbaar werden.”

Marek Šindelka (Polička, 1984)


Zie voor de schrijvers van de 19e juni ook mijn blog van 19 juni 2018.

Marije Langelaar, Richard Powers, Raymond Radiguet, Geoffrey Hill, Bert Schierbeek, Aster Berkhof, Karin Fellner, Mirjam Pressler, Ivan Gontsjarov

De Nederlandse dichteres en beeldend kunstenares Marije Langelaar werd geboren op 18 juni 1978 in Goes. Zie ook alle tags voor Marije Langelaar op dit blog.

Vrij

Hier is het donker, lawine, golf, grot.
Sinds een week of twee heb ik mij met de grootst mogelijke
concentratie naar de stad toe bewogen en nu lig ik hier voor een
uit steen gehouwen kade waarop illuminiserend licht valt.
Naast mij een dier,zo weinig opmerkzaam,zijn hartslag rilt
obsceen tegen mij aan.In die korte momenten waarin ik helder
ben vraag ik mij af: ben ik een wezenlijk deel van de rivier?
Wanneer ik ontsnap zal zij dan sterven? Is het de bedoeling dat ik
ontsnap? Zijn er daar soortgenoten? Kan ik daar leven en ben ik
daar eerder geweest?
Ik word korzelig van al die vragen –
terugzinken in de diepte tussen de makaziplanten of eruit kruipen?
Iets moet gebeuren,zodat ik mijn nek,wervels,tong
schrap zet alles doordrenk van mijn wilskracht uit het zwart te
geraken,ik zing wanneer ik door de buis door de adem door
de vlijmscherpe haken alles zo nauw en gevaarlijk maar ik zing
en gevaarlijk vrij op de grond stort

 

Stad

Op hoeven draaft de stad de nacht door
lange teugels om gebouwen zweepslagen op het plein
van opwinding luiden de klokken
bakstenen laten hun greep los
fietsen ratelen de straat op, fornuizen. Genoeg.
De stad strijkt neer bij een oever
door het rinkelen en gongen ontwaken de vissen
glad en radeloos

 

Marije Langelaar (Goes, 18 juni 1978)

 

De Amerikaanse schrijver Richard Powers werd geboren op 18 juni 1957 in Evanston, Illinois. Zie ook alle tags voor Richard Powers op dit blog.

Uit: Tot in de hemel (Vertaald door Jelle Noorman)

“Het staatsburgerschap wekt honger naar de onontgonnen wereld. De twee pakken hun roerend goed bijeen en beginnen aan de landreis over de uitgestrekte, met weymouthdennen overdekte vlakten, via de donkere beukenwouden van Ohio, door de opener eikenbossen van het Middenwesten, helemaal naar de nederzetting bij Fort Des Moines in de nieuwe staat Iowa, waar de overheid land dat nog maar gisteren werd verkaveld weggeeft aan eenieder die het bewerken wil. Hun naaste buren wonen twee mijl verderop.
Dat eerste jaar beploegen en beplanten ze zo’n vijftig acres. Mais, aardappelen en bonen. Ze werken bikkelhard, maar voor zichzelf. Beter dan marineschepen bouwen voor welk natie dan ook.
Dan volgt de prairiewinter. De kou knaagt aan hun levenswil. In de blokhut vol kieren daalt hun bloed “s nachts naar het nulpunt.
Elke morgen moeten ze een wak slaan in de waskom om ten minste hun gezicht af te spoelen. Maar ze zijn jong, vrij en gedreven – de enige stutten van hun eigen bestaan. De winter krijgt hen er niet
onder. Nog niet. De zwartste wanhoop in hun hart wordt samengeperst tot diamant.
Wanneer het opnieuw tijd is om te planten, is Vi in verwachting. Hoel drukt zijn oor tegen haar buik. Ze moet lachen om zijn van ontzag vertrokken gezicht.‘Wat zegt het?’
Hij antwoordt in zijn hoekige, bonkige Engels‘Voed me!’
In mei dat jaar ontdekt Hoel zes kastanjes in een zak van de kiel die hij droeg op de dag dat hij zijn vrouw ten huwelijk vroeg. Hij duwt ze in de aarde van West-Iowa, op de boomloze prairie rond
de blokhut. De boerderij is honderden mijlen verwijderd van de natuurlijke habitat van de kastanje en duizend mijl van de kastanjefestijnen van Prospect Hill. Met elke maand die verstrijkt, kost
het Hoel meer moeite ze zich voor de geest te halen, die groene wouden in het oosten.
Maar dit is Amerika, waar mens en boom de wonderbaarlijkste omzwervingen maken. Hoel plant, begiet en denkt: Op een dag zullen mijn kinderen aan de stammen schudden en gratis kunnen eten.
Hun eerstgeborene sterft als zuigeling, gedood door iets wat nog geen naam heeft. Microben bestaan nog niet. God is de enige die kinderen wegneemt en zelfs, met ondoorgrondelijke regelmaat,
tijdelijke zielen meegrist van de ene wereld naar de ander.”

 

Richard Powers (Evanston, 18 juni 1957)
Cover

 

De Franse schrijver Raymond Radiguet werd geboren op 18 juni 1903 in Saint-Maur-des-Fossés. Zie ook alle tags voor Raymond Radiguet op dit blog.

Uit: Le diable au corps

« Tandis que ma tante parlait d’une amie enfuie dès les premiers jours, après avoir enterré dans son jardin des pendules, des boîtes de sardines, je demandai à mon père le moyen d’emporter nos vieux livres ; c’est ce qu’il me coûtait le plus de perdre. Enfin, au moment où nous nous apprêtions à la fuite, les journaux nous apprirent que c’était inutile. Mes soeurs, maintenant, allaient à j… porter des paniers de poires aux blessés. Elles avaient découvert un dédommagement, médiocre il est vrai, à tous leurs beaux projets écroulés. Quand elles arrivaient à J…, les paniers étaient presque vides ! Je devais entrer au lycée Henri IV ; mais mon père préféra me garder encore un an à la campagne. Ma seule distraction de ce morne hiver fut de courir chez notre marchande de journaux, pour être sûr d’avoir un exemplaire du Mot, journal qui me plaisait et paraissait le samedi. Ce jour-là je n’étais jamais levé tard. Mais le printemps arriva, qu’égayèrent mes premières incartades. Sous prétexte de quêtes, ce printemps, plusieurs fois, je me promenai, endimanché, une jeune personne à ma droite. Je tenais le tronc ; elle, la corbeille d’insignes. Dès la seconde quête, des confrères m’apprirent à profiter de ces journées libres où l’on me jetait dans les bras d’une petite fille. Dès lors, nous nous empressions de recueillir, le matin, le plus d’argent possible, remettions à midi notre récolte à la dame patron esse et allions toute la journée polissonner sur les coteaux de Chennevières. Pour la première fois, j’eus un ami. J’aimais à quêter avec sa soeur. Pour la première fois, je m’entendais avec un garçon aussi précoce que moi, admirant même sa beauté, son effronterie. Notre mépris commun pour ceux de notre âge nous rapprochait encore. Nous seuls, nous jugions capables de comprendre les choses ; et, enfin, nous seuls nous trouvions dignes des femmes. Nous nous croyions des hommes. Par chance nous n’allions pas être séparés. René allait déjà au lycée Henri IV, et je serais dans sa classe, en troisième. Il ne devait pas apprendre le grec ; il me fit cet extrême sacrifice de convaincre ses parents de le lui laisser apprendre. Ainsi nous serions toujours ensemble. Comme il n’avait pas fait sa première année, c’était s’obliger à des répétitions particulières. Les parents de René n’y comprirent rien, qui, l’année précédente, devant ses supplications, avaient consenti à ce qu’il n’étudiât pas le grec. Ils y virent l’effet de ma bonne influence, et, s’ils supportaient ses autres camarades, j’étais, du moins, le seul ami qu’ils approuvassent. Pour la première fois, nul jour des vacances de cette année ne me fut pesant. »

 

Raymond Radiguet (18 juni 1903 – 12 december 1923)
Cover Duitse uitgave


De Engelse dichter Geoffrey Hill werd geboren op 18 juni 1932 in Bromsgrove, Worcestershire. Zie ook alle tags voor Geoffrey Hill op dit blog.

 

Funeral Music

5

As with torches we go, at wild Christmas,
When we revel in our atonement
Through thirty feasts of unction and slaughter,
What is that but the soul’s winter sleep?
So many things rest under consummate
Justice as though trumpets purified law,
Spikenard were the real essence of remorse.
The sky gathers up darkness. When we chant
‘Ora, ora pro nobis’ it is not
Seraphs who descend to pity but ourselves.
Those righteously-accused those vengeful
Racked on articulate looms indulge us
With lingering shows of pain, a flagrant
Tenderness of the damned for their own flesh:

6

My little son, when you could command marvels
Without mercy, outstare the wearisome
Dragon of sleep, I rejoiced above all—
A stranger well-received in your kingdom.
On those pristine fields I saw humankind
As it was named by the Father; fabulous
Beasts rearing in stillness to be blessed.
The world’s real cries reached there, turbulence
From remote storms, rumour of solitudes,
A composed mystery. And so it ends.
Some parch for what they were; others are made
Blind to all but one vision, their necessity
To be reconciled. I believe in my
Abandonment, since it is what I have.

 

Geoffrey Hill (18 juni 1932 – 30 juni 2016)

 

De Nederlandse schrijver en dichter Bert Schierbeek werd geboren op 18 juni 1918 in Glanerbrug in Twente. Zie ook alle tags voor Bert Schierbeek op dit blog.

 

Uit: Weerwerk (Fragment)

denk je: dit is de aanloop
een eerste ademtocht
geen woord te vinden
om het uit te drukken

de eerste abstraktie van
die grote gele groene en bruine
vlakken en de sloten en het kanaal
er doorheen
een vlek vol vlekken
roep ik: trekt de schara voorbij
beneden platgeslagen in
zijn eigen spiegel
geel gezicht en doorrimpeld
vroeger rivieren en wouden
vol olifanten en reden de
jagers in tweewielige wagens
en schoten maar raak
kijk ik uit de kap van de molen
van Schiphoes en zie het dak
van de zolder van Oma waar de
aanstaande man van Totje Nachenus
zich ophing twee uur voor de bruiloft
en Totje het lijk sloeg en riep
jij loeder
doe deugnait
waarom
en Oma dan zegt heel kalm
aan deze haak hing ie
Opa haalde hem los
maar was dood

 

Bert Schierbeek (18 juni 1918- 9 juni 1996)
Op de cover van de Parelduiker


De Duitse dichteres Karin Fellner werd geboren op 18 juni 1970 in München. Zie ook alle tags voor Karin Fellner op dit blog.

 

das licht dimmt langsam weg

/ die mauern halten fest
hinter glas bleibt er fremd / bär mit zerzausten augen
verausgabt in einem kampf / der nicht zu gewinnen ist
abgehalftert vertanzt
mahlt er kinnbacken ihm

klebt die welt an den fersen / das beste er setzt sich drauf
wer hat das programm gemacht / wer hat es in szene gesetzt

müde hebt er nicht
tatzen mehr nur lider

 

Futter I

hüllen sie sich in stimmen / nieseln auf geköpfte
platanen über pfützen / geduckte passanten
sie sitzen

an der theke, pastis / mahlen maschinen francs
spannen gerüchte aus / steigen auf pyrenäen
schlürfen sie

kaffee, sind helden von
vagem mut, ziehen los.

 

Karin Fellner (München, 18 juni 1970)

 

De Vlaamse schrijver Aster Berkhof (eig. Louis van den Bergh werd geboren in Rijkevorsel op 18 juni 1920. Zie ook alle tags voor Aster Berkhof op dit blog.

Uit Toen wij allen samen waren

‘Moeder hield er niet van dat in ons huis over “het gemeen volk” gesproken werd. Met gemeen volk bedoelde ze de fabrieksarbeiders. Het “goed volk” bestond uit de adel, de burgerij en de boeren. Hoewel de boeren ook met de handen werkten, was er voor haar geen enkele overeenkomst tussen hen en de arbeiders. Een boer bezat een hoeve. Hij bezat dieren en werktuigen. Hij was katholiek. Hij bad ’s avonds het rozenhoedje. Hij ging zondags naar de hoogmis. Hij vloekte niet. Hij kwam niet in de kroegen. Hij was degelijk, welgesteld, behoudsgezind en betrouwbaar.’
(…)

‘Arbeiders waren voor hem, en zijn het altijd gebleven, kinderen aan wie men daarom niet te veel geld moest geven – ze wisten immers niet wat ze ermee moesten doen – en die men bij de hand moest houden.’
(…)

‘Als je haar hoort spreken, lijkt het of ze persoonlijk omgang heeft met de Heilige Theresia, Catharina, Elisabeth, Appolonia… Allemaal vrouwen. Ze bidt niet tot mannen. Zelfs niet tot de Heilige Jozef zei ze glimlachend. (…) In de loop van het gesprek prevelt ze voortdurend schietgebedjes. (…) Bij het afscheid prevelt ze ook haastig wat, zonder twijfel een gebedje om je op de terugweg te behoeden. Ze zegt nooit God, maar Onze-Lieve-Heerke. Ze glimlacht, terwijl ze die naam noemt en ze grijpt even naar haar rozenkrans, die ook ergens in haar kleren zit. Ze ziet haar Onze-Lieve-Heerke duidelijk als een kameraad. Ze is op weg naar hem. Ze ziet de dood zonder de minste angst tegemoet.”

 

Aster Berkhof (Rijkevorsel, 18 juni 1920)
Cover

 

De Duitse schrijfster en vertaalster Mirjam Pressler werd geboren op 18 juni 1940 in Darmstadt. Zie ook alle tags voor Mirjam Pressler op dit blog. Mirjam Pressler is op 16 januari jongstleden op 78-jarige leeftijd gestorven.

Uit: Dunkles Gold

„Ich war so naiv gewesen. Obwohl mir »naiv« damals als letztes Adjektiv eingefallen wäre, um mich zu beschreiben, ich hielt mich eher für misstrauisch und skeptisch, auf jeden Fall für klug genug, Zusammenhänge zu verstehen und einzuordnen. Trotzdem war etwas geschehen, was ich nicht verstand. Wenn man von früheren Ereignissen erzählt, erkennt man plötzlich Dinge, die man vorher nicht gesehen hat, findet manches wichtig, was man nur nebenbei wahrgenommen hat, oder man stellt fest, dass man sich grundlos aufgeregt oder geärgert hat, Überflüssiges gedacht und getan hat, und dass manches, was einem schrecklich vorkam, im Grunde nur banal war. Oder umgekehrt. Denn in dem Moment, in dem man eine Situation erlebt, ist es unmöglich zu wissen, ob sie später irgendeine besondere Bedeutung haben wird oder nicht. So geht es mir heute, wenn ich an die vielen Streitereien mit meiner Mutter denke, übers Aufräumen, nicht erledigte Aufträge, nicht eingehaltene Versprechungen. Es ist nicht so, dass ich mich jetzt nicht mehr über sie ärgere, aber manchmal denke ich, was soll’s, in einem Jahr sieht alles anders aus. Und ich glaube, meine Mutter empfindet es mir gegenüber ganz ähnlich. Wenn wir uns heute streiten, habe ich oft das Gefühl, als würden wir aus lauter Gewohnheit ein altes Spiel weiterführen, ein Spiel, über das wir manchmal sogar lachen können. Und wir können miteinander sprechen. Das ist erstaunlich, denn ich habe früher sehr wenig gesprochen. »Verschlossen wie eine Auster«, hat meine Mutter oft geklagt, »die Schalen schön fest geschlossen halten. Es könnte ja jemand auf die Idee kommen, sie aufzubrechen, um nach einer Perle zu suchen.« Man weiß auch nicht wirklich, an welcher Stelle der Geschichte man mit dem Erzählen anfangen soll, was nichts mehr mit ihr zu tun hat oder bereits dazugehört. Ich habe beschlossen, mit meiner fixen Idee anzufangen, auch wenn ich nicht sagen kann, wann genau sie entstanden ist. »Wie bist du eigentlich auf diese Idee gekommen?«, hat Alexej mich gefragt, als ich ihm zum ersten Mal einige zusammengeheftete Blätter überreicht habe. Ich habe nur mit den Schultern gezuckt. »Keine Ahnung. Manche Ideen sind plötzlich da, ohne dass man vorher darüber nachgedacht hat, es ist, als wären sie vom Himmel gefallen.« Doch eigentlich glaube ich das nicht. Vermutlich schleichen sich Ideen heimlich ein, sind anfangs nur flüchtige Gedankenfetzen, die aufblitzen und sofort wieder verschwinden, weil sie von anderen Überlegungen verdrängt werden oder sich in ihnen auflösen. Trotzdem bleiben sie in irgendwelchen Winkeln des Gehirns hängen und warten auf eine günstige Gelegenheit, um wieder aufzutauchen.“

 

Mirjam Pressler (18 juni 1940 – 16 januari 2019)

 

De Russische schrijver Ivan Aleksandrovitsj Gontsjarov werd geboren op 18 juni 1812 in Simbirsk als zoon van een graanhandelaar. Zie alle tags voor Ivan Gontsjarov op dit blog.

Uit: Oblomov (Vertaald door David Magarshack)

“Though the bailiff had written identical letters to his master the year before and the year before that, this last letter had the same strong effect as any other unpleasant and unexpected piece of news. The whole thing was a great nuisance: he had to think of raising some money and of taking certain steps. Still, it is only fair to do justice to the care Oblomov bestowed on his affairs. Already, after receiving his bailiffs first unpleasant letter several years before, he had begun devising a plan for all sorts of changes and improvements in the management of his estate. According to his plan, various economic, administrative, and other measures would have to be introduced. But it was far from being thoroughly thought out, and the bailiffs disagreeable letters went on arriving every year, arousing in him the desire to do something and, consequently, disturbing his peace of mind. Oblomov, indeed, realized very well that he would have to do something decisive before his plan was worked out. As soon as he woke he made up his mind to get up, wash, and, after he had had breakfast, think things over thoroughly, come to some sort of decision, put it down on paper and, generally, make a good job of it. He lay for half an hour, tormented by this decision; but afterwards it occurred to him that he would have plenty of time to do it after breakfast, which he could have in bed as usual, particularly as there was nothing to prevent him from thinking while lying down. That was what he did. After breakfast he sat up and nearly got out of bed; glancing at his slippers, he even lowered one foot from the bed, but immediately put it back again. It struck half-past nine. Oblomov gave a start. `What am I doing?’ he said aloud in a vexed voice. ‘This is awful! I must set to work! If I go on like this — —`Zakhar!’ he shouted. From the room separated from Oblomov’s study only by a narrow passage came what sounded like the growl of a watch-dog on a chain, followed by the noise of a pair of legs which had jumped off from somewhere. That was Zakhar, who had jumped off the stove where he usually sat dozing.”       

 

Ivan Gontsjarov (18 juni 1812 – 27 september 1891)
Scene uit een theaterbewerking van “Oblomov”, Mechelen, 2017


Zie voor nog meer schrijvers van de 18e juni ook mijn blog van 18 juni 2016 deel 2.