Karl Krolow

De Duitse dichter en schrijver Karl Krolow werd geboren op 11 maart 1915 in Hannover. Zie ook alle tags voor Karl Krolow op dit blog.

Sonnenblumen

Gewaltig schwenken sie ihr Haupt.
Sie wuchsen stark im Fleische auf.
Sie prahlen breit und fettbelaubt
Und drehn sich nach dem Sonnenlauf.

Sie raubten Feuer dem Gestirn
Und hüten gelb ihr fremdes Licht.
Es schlägt der Tag mit Flammen dicht
Aus ihrem Geist, sengt Pflaum’ und Birn’.

Sie lodern steil und mittagstoll
Und leuchten groß wie ihr Geschick.
Gewitter fassen ihr Genick.
Sie sind vom Sommer übervoll.

Bis eines Tags der Sperling praßt,
Mit scharfem Schnabel sie zerfleischt.
Sie sterben sanft und ohne Hast.
Der Häher ihren Tod bekreischt.

 

Oktoberlied

Hab ich meine Zeit vertan,
Als der Sommer Falter sandte,
Auf der Gartenmauer brannte,
Knisterte im trockenen Span?

Gab ich meine Tage hin
Als am Wehr der Fluß verrauschte,
Warmer Wind die Kleider bauschte?
Forscht’ ich nicht geheimen Sinn

Im Geleucht der Hundstagsrose!
Roch nach Wermut nicht die Wiese!
Lattich wucherte im Kiese. –
Nun zerfällt die Herbstzeitlose.

An den Zäunen drehn die Winde.
Weinlaubbüschel tanzt im Staube.
Aus dem Nebel schwebt die Laube
Und der Baum verliert die Rinde.

Soll ich meine Augen schließen?
Soll ich harte Beeren sammeln
Oder Haus und Tür verrammeln
Und die frühe Lampe grüßen?

Nirgend ist für mich zu bleiben.
Soll ich Holz zum Feuer legen?
Unermüdlich geht der Regen,
Trommelt an die blinden Scheiben.

Laß den Garten ich verwildern,
Krähenvögel in ihm hausen?
Mögen sie die Hecken zausen!
Keiner kann die Schwermut mildern.

Keiner kann den Tod verlocken,
Wie ich mich vor ihm auch flüchte.
Greif ich fröstelnd falbe Früchte,
Fühl ich ihn im Nacken hocken.

 

Der Kranke

Mit off’ner Tube
Die Tulpen wehn.
Von meiner Stube
Aus kann ichs sehn.

Die Ammern singen
Im Licht verzückt.
Von nahen Dingen
Werd ich beglückt.

Vom Regen rauschen
Die Ulmen noch.
So will ich lauschen
Nach innen doch.

Stimmen beschwör ich
In meinem Blut.
Im Schweigen hör ich
Sie lang und gut.

Die Tulpen röten
Sich tief wie Wein.
Die Ammern flöten
Für mich allein.

 

In de achteruitkijkspiegel

Op een gouden schijf
Draait in onze rug
De stad uit glas
Met hoogbenige huizen,
Verplaatsingen van auto’s
Voor tere muren.
De spiegelbeelden van hun huizenrijen
Staan in de lucht als flamingo’s
En slikken de stilte: –
Apocriefe dieren …

Door je ogen – levende vijvers –
Galoppeert stille cavalerie.
Achter je mond
Houdt elke glimlach op,
Begint de verbouwereerdheid van de wereld
Begint de sprakeloosheid van de wereld …
Je lichte profiel
Wordt een wolk.
De flamingo’s zullen er dol op zijn
Terwijl ik achter blijf met mijn handen,
Die ik om te roepen aan mijn lippen houd.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Karl Krolow (11 maart 1915 – 21 juni 1999)
Standbeeld in Darmstadt (detail)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e maart ook mijn blog van 11 maart 2020 en eveneens mijn blog van 11 maart 2019 en ook mijn blog van 11 maart 2018 deel 3.

Maarten Das

De Nederlandse dichter Maarten Das werd geboren op 11 maart 1980 in Amersfoort. Das studeerde journalistiek te Utrecht en is werkzaam als dichter en freelance-journalist. Hij is lid van het Utrechts Dichtersgilde en treedt regelmatig op, onder andere in de ‘Nacht van de Poëzie’ en op het festival ‘Lowlands’. In 2005 verscheen van hem de dichtbundel “De voddenman zingt” en in 2009 volgde de bundel “Schuilkerk”.

 

Lied van de onschuld

Terwijl zijn leven golvend, haast elektrisch, van zijn schouders gleed
en een handjevol soldaten om zijn schaduw dobbelde,
zijn bloedeigen doodskleed, uit één stuk geweven
uit de Vaderschoot, en de sluier van de tempel
in tweeën werd gereten, van boven naar beneden,
en de aardbodem sidderde en de rotsen spleten
– dit is het Lichaam dat voor ons gebroken wordt -,
en zijn lijk werd overhandigd aan zijn broeder,
die het wikkelde in linnen en in z’n eigen graf
neerlegde, maar zichzelf in zwijgen hulde,
keerden wij ons hier beneden
om en om en om en om,
als onschuldigen.

 

Hartkuiltje

Het licht op de golven is stil.
De maan en de blinkende sterren zijn stil.
De storm die de takken haast genadeloos versplinterde,
daalt langzaam af naar de aarde om te slapen.

Ook het hart is gestaag op weg naar stilte.
Het klimt en daalt, langs olijfbomen, lavendel,
wijnstokken, pioenrozen, beuken, eiken, orchideeën,
narcissen, tulpen, margrieten, papavers,
blauwe druifjes, korenbloemen, boterbloemen, affodil,
wilde venkel, paardenbloemen, geraniums, blauw schapegras,
munt en kastanjes, tot het aankomt bij een huis waar
geen gehavende ziel ooit vergeefs te schuilen zocht en met
geen mens in de buurt om het te zien noch te voorkomen,
werpt het zich ter aarde, waar het bloed
tot de laatste druppel uit hem wegvloeit.

Dan zal het zijn, als het hart
de gevaren van de wind voorgoed heeft afgewend,
dat melkwitte blaadjes als vanzelf naar binnen dwarrelen
en een ruisen als van beken zich van ons meester maakt.

 

Maarten Das (Amersfoort, 11 maart 1980)

John Rechy, Naomi Shihab Nye

De Amerikaanse schrijver John Rechy werd geboren op 10 maart 1934 in El Paso, Texas. Zie ook alle tags voor John Rechy op dit blog.

Uit: After the Blue Hour

“After dinner we sat on the deck in cushioned wooden chairs whose backs could be lowered like those on beach chairs. The deck extended partially over the lake, at the edge of which the sun had left behind hints of the blue radiance soon to come. We lingered, drinking a cool wine Paul had just opened, different from the one that had accompanied dinner. Evening had brought no respite from the heat. Paul had served the wine —carefully less for Stanty, a fact he surprisingly accepted; he sat cross-legged on the floor next to the chair Sonya had occupied. Standing, I stared out toward the horizon, Sonya next to me. All that remained of the sunlight was a golden arc already fading as a thin veil of darkness glided over it. A deep blue glow loomed over the water. “I never tire of the sunset on the lake,” Sonya said, “especially at its last moments.” “It’s the blue hour,” I told her. “How beautiful. The blue hour. What is that, John?” she asked. “It’s not an hour at all, just a few seconds of blue light between dusk and night,” I said. It was a light I cherished. On the beach in Santa Monica, I would linger on the sand waiting for the start of sunset, an orange spill over the horizon, soon veiled by a blue darkening light. Gulls would fly onto the beach, gathering at the shoreline, beaks pointed at the water. Often, lithe bodies came to perform a dance of tai chi at the edge of the ocean. Their graceful motions seemed to me to acknowledge and confront the night. “Some people claim that’s when everything reveals itself as it is, Sonya.” I was cherishing her rapt attention. “They say everything is both clearest and most obscure—a light that challenges perception, revealing and hiding ” “I like that,” Sonya said, “revealing and hiding.” Stanty stood up, pressing himself sideways against Sonya, hugging her, trying to distance her from me, I suspected. Sonya laughed softly at his tight embrace, easing him away fondly. “Dark and light at the same time!” Stanty said, looking at me. “That’s not possible, is it, Sonya?” Sonya said, “It is. Look!” She pointed across the lake. The blue cast was almost gone. “It’s gone,” she said wistfully. “Such mysterious ambiguity.”
Onto the deck, the soft hypnotic rhythm of Milhaud’s La Creation du Monde wafted through hidden speakers from the lower level of the house. I was amused to notice that Stanty, back on the floor and next to Sonya, now reclining in her chair, had carried away with him from the table the plate of assorted jams, taking a spoonful every so often, a gesture so childish that I wondered how he reconciled it with his posture of maturity. Gathering clouds and a frail moon cast a misty shroud over the forsaken, distant island. I sat next to Sonya on the other side of Stanty. Facing us, reclining on his chair, Paul shifted into another subject—I would discover later that he might also shift from one subject to another, abandon it, and then resume it exactly where he had ended it, even if on the next day. “And so, man, you write in intimate first person about your own experiences—in order to lie, as you claim?” It did please me that he had retained that from our brief conversation earlier today. Today! I had not been here a full day, and yet I felt I had been pulled into this fantastic group. “Yeah,” I answered Paul, not yet able easily to address him as “man,” “because memory writes its own narrative.”

 

John Rechy (El Paso, 10 maart 1934)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Naomi Shihab Nye werd geboren op 12 maart 1952 in St. Louis, Missouri. Zie ook alle tags voor Naomi Shihab Nye op dit blog.

 

Soepel koord

Mijn broer, in zijn kleine witte bed,
hield een uiteinde vast.
Ik trok aan het andere
Als sein dat ik nog wakker was.
We hadden kunnen spreken
kunnen zingen
met elkaar,
we waren in dezelfde kamer
vijf jaar lang,
maar het zachte koord
met zijn kleine gerafelde uiteinden
verbond ons
in het donker,
gaf troost,
zelfs als we de hele dag
hadden gekibbeld.
Wanneer hij als eerste in slaap viel
en zijn uiteinde van het koord
op de grond viel,
miste ik hem vreselijk,
hoewel ik zijn gelijkmatige ademhaling kon horen
en we zulke lange en gescheiden levens
voor ons hadden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Naomi Shihab Nye (St. Louis, 12 maart 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e maart ook mijn blog van 10 maart 2020 en eveneens mijn blog van  10 maart 2019 deel 1 en ook deel 2.

Peter Zantingh, Naomi Shihab Nye

De Nederlandse schrijver, columnist en blogger Peter Zantingh werd geboren op 9 maart 1983 in Heerhugowaard. Zie ook alle tags voor Peter Zantingh op dit blog.

Uit: Na Mattias

“En toen was het vanochtend ineens raar: een fiets in de woonkamer. Stille trappers, warme spaken, wielen op het laminaat.
De fiets moest de deur uit, en ik ook. Ik liet hem achter in een rek en maakte mezelf los uit de kluwen huizenblokken, richting het park.
Misschien werd ik aangetrokken door de herinnering aan een avond een paar jaar geleden, toen we zagen hoe op het open veld in het midden van dat park een luchtballon opsteeg. Er stonden ouders omheen met een kind op hun arm. En terwijl de zon onderging, steeg die ballon juist op met drie mensen aan boord: ze trokken zich omhoog aan de laatste banen zonlicht terwijl op aarde alle kleuters hun schouders bijna uit de kom zwaaiden, en kort daarna was het al bijna onmogelijk om je de silhouetten in dat mandje nog voor te stellen als gewone mensen die ook op slippers in dat gras hadden gestaan.
Maar nu was alles anders. De lucht was donker en er hing een mistige regen tussen de bomen. Het geluid bereikte me eerder dan het zicht: een scherpe gil die oplaaide, wegstierf en weer terugkwam.
Ik zie eerst de pitbull. Hoe hij een aanloopje neemt en opspringt tegen een oudere vrouw die een klein wit hondje vastheeft.
De pitbull komt neer en springt opnieuw. Kaarsrecht omhoog. Hij zet zijn tanden in haar pols, net onder de mouwen van haar groene windjack, en blijft een paar momenten hangen. En het gebeurt: de vrouw laat het hondje vallen. Het tuimelt omlaag en ligt meteen nadat het is neergekomen onder de kaken van het beest. De kop begint te schudden. De staart slaat heen en weer als een wapenstok.
De vrouw schopt naar de strakgespannen rug van de pitbull, ze schopt en ze krijst, maar haar natgeregende wandelschoenen halen niets uit. Haar bril valt op de grond.
Ik ben gaan rennen. Ik ben er bijna.
Ze blijft gillen. Woordeloos geluid in een leeg park. Het drukt op mijn slapen. Ze kijkt uitgeput en hulpeloos toe nu, bijt op haar lip, en huilt.
Haar hondje beweegt niet meer.
En dan is het voorbij. Net voor ik genoeg genaderd ben om iets te kunnen doen, grijpt een grote hand naar de halsband. De pitbull hangt met zijn voorpoten in de lucht, zijn bek nog steeds omlaag gericht maar nu zonder grip op het hondje, dat eerst nog een paar seconden doodstil blijft liggen en dan op stuk geschraapte nagels uit het bereik van haar belager wegkruipt.”

 

Peter Zantingh (Heerhugowaard, 9 maart 1983)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Naomi Shihab Nye werd geboren op 12 maart 1952 in St. Louis, Missouri. Zie ook alle tags voor Naomi Shihab Nye op dit blog.

 

Hoe weet ik wanneer een gedicht af is?

Als je stilletjes de deur
naar een kamer sluit
is de kamer niet af.

Hij rust. Tijdelijk.
Blij om je kwijt te zijn
voor een poosje.

Nu is het tijd om zijn ballen
van grijs stof te verzamelen,
ze van hoek tot hoek te gooien.

Nu sijpelt hij terug in zichzelf,
onverstoorbaar en trots.
Contouren worden steviger.

Als je terugkomt,
zou je de stapel boeken kunnen verplaatsen,
het water voor de rozen verversen.

Ik denk dat je dit voor altijd kunt
blijven doen. Maar de blauwe stoel ziet er het beste uit
met het rode kussen. Dus je kunt het net zo goed

zo laten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Naomi Shihab Nye (St. Louis, 12 maart 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e maart ook mijn blog van 9 maart 2020 en eveneens mijn romenu blog van 9 maart 2019 deel 1 en ook deel 2.

Walter Jens, Paul Hetherington

De Duitse schrijver, classicus, literair historicus, criticus en vertaler Walter Jens werd geboren op 8 maart 1923 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Walter Jens op dit blog.

Uit: Frau Thomas Mann

„Das Kinderbüchlein der Hedwig Pringsheim ist leider die einzige Quelle, die es erlaubt, zuverlässige Aussagen nicht nur über die Entwicklung der Kinder, sondern auch die Welt zu machen, in der sie heranwuchsen. Es ist darüber hinaus eines der frühesten erhaltenen Zeugnisse für die originellen schriftstellerischen Fähigkeiten der Chronistin, die sie, wie vorausgreifend bemerkt sei, ihrerseits vom Elternhaus übernommen und ihrer Tochter Katia weitervererbt hat. Die Beobachtungen, die das kleine Buch festhält, sind verlässlich; das Resümee über die Entwicklung der Zwillinge nach einem halben Jahr besticht durch Präzision und Kürze: «Käte ist feist und ruhiger, Klaus sieht intelligenter und minder fleischlich aus.» Vier Monate später hat sich dieser Eindruck relativiert: «Käte ist entwickelter als Klaus, […] Klaus ist freundlicher.» Und abermals ein halbes Jahr später können die Kleinen schon keine Sonderstellung mehr im Geschwisterkreis beanspruchen. Die kam — urteilt man nach der Häufigkeit und Ausführlichkeit der Eintragungen — allein dem Ältesten, Erik, zu, an dem gemessen, wie die Mutter schrieb, die anderen Kinder «minder bedeutend» erscheinen, «obgleich Heinz und Käte für ihr Alter merkwürdig entwickelt sind. […] Käte spricht alles nach, was man ihr vorsagt und äußert sich auch schon selbständig. Dabei ist sie das lustigste, zappeligste kleine Geschöpf und sehr niedlich. Sie hat 8 Zähne, Klaus 6, sonst aber ist Klaus sehr zurück und findet noch wenig Aus-drücke für seine Gemütsbewegungen.» Die Ansprüche an die mentale Beweglichkeit der Kinder, ihre Aufnahmefähigkeit und, das vor allem, die Möglichkeiten, ihren Gefühlen verbal Ausdruck zu verleihen, waren hoch. «Buchenswert» — um einen Ausdruck Thomas Manns zu verwenden — erschienen in erster Linie die geistigen Fortschritte, die ihrerseits mit viel Esprit (Klaus sieht aus, «als sei er von Busch gezeichnet» ), einer bemerkenswerten Fähigkeit zu prägnant-raffender Charakterisierung («Kati ist putzsüchtig, ordentlich, sauber und kokett: ein kleines Weib») und ohne jede Prüderie notiert wurden ( «Fay, du siehst von hinten genauso aus wie ein Orang-Utan von vorn, auch so etwas behaart», lässt die immerhin vierzehnjährige Katia ihren Vater wissen). Trotz der höchst eigenwilligen Orthographie — die Hedwig Pringsheim übrigens bis ins späte Alter hinein konsequent und offenbar von keinem Gegenüber korrigiert beibehielt — vermittelt das Kinderbüchlein ein anschauliches Bild der zugleich großbürgerlichen und künstlerisch geprägten Umgebung, in der die Sprösslinge dieser vielfach besonderen Familie heranwuchsen:
die Zwillinge sind noch nicht geboren, Erik, der Älteste, ist drei Jahre alt, Peter zwei, Heinz kann vermutlich kaum laufen — «hängt eine Photographie von sämtlichen bedeutenden Musikern. Erik 1… kennt sämtliche Werke Wagners und sagt sie her ohne eines auszulassen.» Im Dezember 1885 — die Zwillinge sind inzwischen gut zwei Jahre alt — spielen alle Kinder gemeinsam ihr «Lieblingsspiel», «den Chorgesang aus dem (Barbier von Bagdad)».

 

Walter Jens (8 maart 1923 – 9 juni 2013)
Het schilderij Kinderkarneval van Friedrich August von Kaulbach uit 1888 toont de 5 kinderen uit het gezin Pringsheim. Katia zit helemaal links.

 

De Australische dichter en academicus Paul Hetherington werd geboren op 6 maart 1958 in Rose Park, Adelaide. Zie ook alle tags voor Paul Hetherington op dit blog.

 

Grootmoeder

Haar geest is een nevenattractie, vol verrassend licht
en de schuin staande gezichten van kinderen, haar dynastie –
zorgvuldig op kast en schoorsteenmantel geplaatst-
die ze met veel plezier beschrijft:
haar liefdevolle, bestendige gevoel voor generaties,
in negentig jaar verzameld.

Ze gaat terug naar de lessen die haar moeder heeft geleerd
tijdens haar charmante en actieve jeugd,
gekoesterd en beschadigd tegelijk, op één hand
een rode moedervlek, later verborgen door handschoenen.
Toch is ze zeker van wat ze wist en weet,
van wat juist is, aan wie moeten worden geschonken

haar gaven van vriendelijkheid en dierbare raad.
Humeurig vanwege alle zwakheid en alle gebreken
wrokt ze over de belemmeringen door haar leeftijd
die haar onafhankelijkheid en vastberadenheid in de weg staat:
ze houdt de hand vast van de zoon van een dochter die weg gaat
en gedurende lange seconden is haar kwieke geest verdwenen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Hetherington (Adelaide., 6 maart 1958)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e maart ook mijn blog van 8 maart 2020 en eveneens mijn blog van 8 maart 2019 en ook mijn blog van 8 maart 2015 deel 2.

Robert Harris, Paul Hetherington

De Britse schrijver en journalist Robert Dennis Harris werd geboren op 7 maart 1957 in Nottingham. Zie ook alle tags voor Robert Harris op dit blog.

Uit: Conclaaf (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“De kardinaal stak zijn kin in de lucht: zijn masker als hij onder de mensen was. De deuren gingen open. Een dik gordijn van donkere pakken spleet in tweeën om een doorgang voor hem te maken. Hij hoorde een van de beveiligingsagenten in zijn mouw fluisteren: ‘De deken is aangekomen.’
Op de overloop stonden in een schuine lijn voor de pauselijke suite drie nonnen van de Liefdezusters, die elkaars hand vasthielden en huilden. Aartsbisschop Woźniak, de prefect van het Pauselijk huis, kwam hem tegemoet. Achter zijn stalen bril waren zijn vochtige, grijze ogen gezwollen. Hij hief zijn handen in de lucht en zei hulpeloos: ‘Eminentie…’
Lomeli legde zijn handen op de wangen van de aartsbisschop en drukte zacht. Hij voelde de stoppelkin van de jongere man. ‘Janusz, met jouw aanwezigheid was hij erg gelukkig.’
Een andere bodyguard – of misschien was het een begrafenisondernemer; beide beroepen kleedden zich nagenoeg hetzelfde – hoe dan ook, een andere persoon in het zwart deed de deur naar de suite open.
De kleine zitkamer en nog kleinere slaapkamer erachter stonden vol mensen. Toen Lomeli achteraf een lijst opstelde kwam hij tot meer dan twaalf namen van aanwezigen, de beveiliging niet meegerekend – twee artsen, twee privésecretaressen, aartsbisschop Mandorff, die het hoofd was van het Bureau voor de liturgische vieringen van de paus, minstens vier priesters van de Apostolische
kamer, Woźniak, en natuurlijk de vier hoogste kardinalen van de katholieke Kerk: Aldo Bellini, minister van Buitenlandse Zaken; Joseph Tremblay, de kamerheer of ‘camerlengo’ van de Heilige Stoel; Joshua Adeyemi, kardinaal-grootpenitentiarius of hoogste biechtvader; en hijzelf, als deken van het college van kardinalen. In zijn ijdelheid had hij gedacht als eerste opgeroepen te zijn; in de praktijk was hij de laatste, zag hij nu.
Hij liep achter Woźniak aan naar de slaapkamer, die hij voor het eerst van binnen te zien kreeg. Tot dan toe waren de grote dubbele deuren altijd dicht geweest. Het pauselijke bed, dat uit de renaissance stamde, stond met het voeteneind naar de zitkamer; er hing een crucifix boven. Het bed was vierkant, van hoogglanzend eikenhout, en veel te groot voor de kamer; die er bijna geheel
door in beslag werd genomen. Het zorgde voor het enige vleugje pracht en praal in de suite. Bellini en Tremblay zaten met gebogen hoofd geknield naast het bed. Hij moest over hun kuiten stappen om bij de kussens te komen, waar de paus een beetje rechtop was gezet; zijn lichaam lag verborgen onder de witte sprei en zijn handen waren gevouwen op zijn borst boven zijn sobere ijzeren borstkruis.”

 

Robert Harris (Nottingham, 7 maart 1957)

 

De Australische dichter en academicus Paul Hetherington werd geboren op 6 maart 1958 in Rose Park, Adelaide. Zie ook alle tags voor Paul Hetherington op dit blog.

 

Grootvader

Hij kende alle betekenissen in zijn woordenboek
en borg elk daarvan op afstand weg
als gekoesterde glinsteringen van metaal die een kind bewaart –
hij gebruikte ze om zijn kinderen mee te verrassen in hun spel.

Hij wierp een blik van tafelblad naar bezoeker –
de krant een parate afwijzing om te praten-
en verborg een ingewikkelde donkere geschiedenis,
in geen gesprek ooit aangesneden: een leven

dat de dood al vroeg kende en in het reine gekomen was
met mislukte hoop: de complexiteit van woorden die
zijn ballingschap verzoetten, hem troost gaven
en het eigendomsrecht van betekenissen dat hij kon houden,
een persoonlijke waardigheid, de welsprekendheid
van reeds lang gedefinieerde woorden in het woordenboek.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Hetherington (Adelaide., 6 maart 1958)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e maart ook mijn blog van 7 maart 2019 en ook mijn blog van 7 maart 2016 en ook mijn blog van 7 maart 2015 deel 2.

Patrick deWitt, Paul Hetherington

De Canadese schrijver en scenarist Patrick deWitt werd geboren op 6 maart 1975 op Vancouver Island. Zie ook alle tags voor Patrick deWitt op dit blog.

Uit: The Sisters Brothers

“He does not drink often, but when he finally lifts his bottle, he lifts it to become completely drunken. He pays for his whiskey with raw gold dust that he keeps in a leather pouch worn on a long string, this hidden in the folds of his many-layered clothing. He has not once left the town since I have been here and I do not know if he plans to return to his claim, which sits some ten miles east of Sacramento (map enclosed). Yesterday in a saloon he asked me for a match, addressing me poli
tely and by name. I have no idea how he knew this, for he never seemed to notice that I was following him. When I asked how he had come to learn my identity he became abusive, and I left. I do not care for him, though there are some who say his mind is uncommonly strong. I will admit he is unusual, but that is perhaps the closest I could come to complimenting him.’
Next to the map of Warm’s claim, Morris had made a smudged drawing of the man; but he might have been standing at my side and I would not have known it, it was so clumsy a rendering. I mentioned this to Charlie and he said, ‘Morris is waiting for us at a hotel in San Francisco. He will point Warm out and we will be on our way. It’s a good place to kill someone, I have heard. When they are not busily burning the entire town down, they are distracted by its endless rebuilding.’
‘Why doesn’t Morris kill him?’
‘That’s always your question, and I always have my answer: It’s not his job, but ours.’
‘It’s mindless. The Commodore shorts me my wage but pays this bumbler his fee and expenses just to have Warm tipped off that he is under observation.’
You cannot call Morris a bumbler, brother. This is the first time he has made a mistake, and he admits his error openly. I think his being discovered says more about Warm than Morris.’
‘But the man is spending the night in the streets. What is holding Morris back from simply shooting him as he sleeps?’
‘How about the fact that Morris is not a killer?’
‘Then why send him at all? Why did he not send us a month ago instead?’
‘A month ago we were on another job. You forget that the Commodore has many interests and concerns and can get to them but one at a time. Hurried business is bad business, these are words from the man himself. You only have to admire his successes to see the truth in it.’
It made me ill to hear him quote the Commodore so lovingly. I said, ‘It will take us weeks to get to California. Why make the trip if we don’t have to?’
‘But we do have to make the trip. That is the job.’

 

Patrick deWitt (Vancouver Island, 6 maart 1975)

 

De Australische dichter en academicus Paul Hetherington werd geboren op 6 maart 1958 in Rose Park, Adelaide. Zie ook alle tags voor Paul Hetherington op dit blog.

 

Lente

Deze weken hebben een zorgwekkende intensiteit.
De zon prikkelt de bloesems van de acacia,
geel als reddingsvesten, vogels
barsten uit in een lied, en avonden worden langer.

De laatste tijd leek op een samenraapsel van jaren,
verstrikt op de spoel van dit seizoen,
die zich dan snel afwikkeleden, gedachten terugjagend
naar een samengeklonterde en verwrongen liefde,

naar uren besteed aan het vergaren
van deze ongemakkelijke pijn, deze fragiele bloemen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Hetherington (Adelaide., 6 maart 1958)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e maart ook mijn blog van 6 maart 2020 en ook mijn blog van 6 maart 2019 en ook mijn blog van 6 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Koos van Zomeren, Pier Paolo Pasolini

De Nederlandse schrijver, columnist en dichter Koos van Zomeren werd geboren in Velp op 5 maart 1946. Zie ook alle tags voor Koos van Zomeren op dit blog.

 

De helpende hand

Volmaakt van veren –
een jonge tjiftjaf
van de grond geraapt en
op je hand geklommen
lichter dan een zegelring.

Je blaast hem zachtjes op
zijn rug – maar hij laat zich
niet wegblazen, hij klemt zich
nagelpuntig aan je vast
jij bent zijn vriend geworden.

Hij hoeft de vrijheid niet
niet nog meer regen
niet nog meer storm
geen honger meer
geen onrust meer.

Zijn missie op de aarde
net begonnen ís voorbij.
Nog even zitten, nog even leven
nog even maar nog even.

 

LIKÖFERWAND

Zouden hier rugzakken zijn
als wij er niet waren
om ze neer te zetten
broodjes
als wij er niet waren
om ze op te eten?

Zou het hier stil zijn
als ik er niet was om
te zeggen hoe stil het is
koud
als jij er niet was om
te zeggen hoe koud het is?

Zou de wind wel waaien
de anemoon wel bloeien
en de sneeuwvink
zou die voor zijn jongen
beestjes vangen op de rotswand
aan de overkant?

Heel die wand zijgt als je opstaat
kreunend neer –
decors
ze worden in een oogwenk afgebroken
de rekwisieten in een kist gegooid.

 

Glans

Er bestaat een glans
die zich lijkt los te maken,
een afzonderlijke hoedanigheid van licht
iets dat zacht verstuivend
langs het glanzend lichaam vloeit.
Dat zie je min of meer
bij paarlemoer. Dat zag ik
bij die houtsnip.

En het onmetelijk egale,
grijze oog.

Dit oog keek schuin
gehouden naar mij op
en nee, dacht het,
dit is geen boom.

 

Koos van Zomeren (Velp, 5 maart 1946)

 

De Italiaanse filmregisseur, dichter en schrijver Pier Paolo Pasolini werd geboren in Bologna op 5 maart 1922. Zie ook alle tags voor Pier Paolo Pasolini op dit blog.

 

Acht gedichten voor Ninetto

2 /
Ik denk aan jou en ik zeg tegen mezelf: “Ik ben hem kwijt.”
Ik kan de pijn niet verdragen en wou dat ik dood was. Een minuut
of zo gaat voorbij en ik bedenk me. Met vreugde

haal ik weer kracht uit je portret . Ik weiger te huilen.
Ik ben van gedachten veranderd.
Dan denk ik nog eens aan jou, verloren en alleen.

Wie is deze lelijke heer
Die niet begrijpt wat hem het meest verontrust? Ben jij
of ben je niet deze Ander,

hij die altijd verliest zonder echt dood te gaan?
Hij is mijn dubbelganger: ik, pedant. Hij, informeel.

Dat ik hem ken heeft alles in mijn leven veranderd.
Hij zegt dat als ik verdwaald ben, hij me zal vinden.
Hij weet dat als hij dat doet, ik dood zal zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 – 2 november 1975)
Pier Paolo Pasolini en Ninetto Davoli in 1969

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e maart ook mijn blog van 5 maart 2020 en eveneens mijn blog van 5 maart 2019.

Robert Kleindienst

De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Kleindienst werd geboren op 4 maart 1975 in Salzburg. Zie ook alle tags voor Robert Kleindienst op dit blog.

Untiefen

Worte wie Seepocken an der Seite eines Bootes
sie verlangsamen uns sagen uns zu: wir müssen
die sein die positiv denken einen Weg hinaus
suchen müssen wir wenn jemand zu uns sagt
wir seien Worte wie Seepocken an der Seite
eines Bootes

 

so schaut es aus ohne rosa Brille

die Kälte beißt dem Hund ins Ohr,
nicht wahr.
so ein Mann, sagt eine ältere Frau im Fenster
und schläft sogleich wieder ein.
Tage wie diese vergehen so schnell, dass
man fast aufs Atmen vergisst
in der Kälte, welcher Kälte. etwas abseits, am
Straßenrand, liegt ein Maulkorb verlassen
neben Plastik und Kinderwägen, sogar
ein Hund liegt dort und rührt kein Ohr
mehr. wer bringt wen um
den Schlaf, fragt die ältere Frau jetzt
schon im Traum

 

Sprachlos

die Frau
die auf der Straße geht den Mann
auf der gegenüberliegenden Seite erblickt
der Mann
der auf der Straße geht die Frau
erblickt
die Frau
die sich denkt hoffentlich
verfolgt er mich nicht
der Mann
der sich denkt hoffentlich
denkt sie nicht dass
die Frau
die darauf hofft dass er
sie nicht
der Mann
der vermutet dass sie doch
die Frau die weitergeht
ohne sich umzudrehen
der Mann dem die Schamröte
ins Gesicht steigt

 

Slapende handen

als de hond niet uit het raam hing
vandaag als witte vlaggen in de wind
aan flarden geschoten niets zou zo kalm en
vredig zijn in dit huis van jou
op deze rug van jou waarin de hond
begraven ligt vanaf het begin

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Robert Kleindienst (Salzburg, 4 maart 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e maart ook mijn blog van 4 maart 2020 en ook mijn blog van 4 maart 2019 en ook mijn blog van 4 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Abbas Khider

De Duits-Iraakse schrijver Abbas Khider werd geboren op 3 maart 1973 in Bagdad. Nadat hij zijn middelbare school had afgerond, studeerde hij twee semesters financiële wetenschappen in Bagdad Vanaf zijn 19e jaar is Abbas Khider in totaal elf keer gearresteerd voor politieke activiteiten tegen het regime van Saddam Hoessein of terwijl hij probeerde te vluchten. Hij werd tussen 1993 en 1995 gemarteld in een Iraakse gevangenis, werd in 1996 vrijgelaten en vluchtte vervolgens naar verschillende landen zoals Jordanië en Libië. In 2000 vond Khider asiel in Duitsland. Hij slaagde voor de Duitse Abitur en studeerde literatuur en filosofie in München en Potsdam. In 2007 kreeg hij de Duitse nationaliteit. In een interview in 2013 verduidelijkte Khider dat zijn werken literatuur zijn waarmee hij de stemming van zijn tijd, zijn generatie, en geen autobiografie probeert weer te geven, en hij voegt er lachend aan toe dat alles erin autobiografisch is, zelfs wat verzonnen is. Door een zekere afstand tot de Duitse taal als zijn nieuwe thuis weet hij “betrokkenheidsliteratuur” te vermijden en de gruwel om te zetten in vrolijkheid. In 2014 gaf Khider een schrijfworkshop in Caïro waar jonge Arabische schrijvers Franz Kafka’s claustrofobische scènes als thema kozen, waarin ze “hun eigen situatie herontdekten. Khider ziet zichzelf als onderdeel van de Duitse samenleving. De problemen van deze samenleving zijn zijn problemen. Hij is nu kritisch, want zelfkritiek mag uiteindelijk. Zijn roman “Ohrfeige” (2016) gaat niet langer over dictaturen, maar over de keerzijde van democratie in Duitsland, zoals blijkt uit situaties die vluchtelingen moeten meemaken die in angst voor deportatie leven. Abbas Khider woont in Berlijn. Sinds 2010 is hij lid van de schrijversvereniging P.E.N.

Uit: Der falsche Inder

»Intercity Express 1511, Berlin-München, über Leipzig, Bamberg, Nürnberg, Ingolstadt. Planmäßige Abfahrt 12 Uhr 57.« Unangenehm blechern die Stimme aus dem Lautsprecher. Ein kurzer Blick auf die große Uhr am Bahnsteig: 12.30. Eine knappe halbe Stunde noch. Ich deponiere meine Zeitung und den Kaffee-zum-Mitnehmen auf der Bank. Noch ein langer Blick durch den Bahnhof Zoologischer Garten.
Alles leer. Für einen Moment das Gefühl, auf diesem Bahnhof mutterseelenallein zu sein. Die Menschen sind verschwunden, oder genauer, niemals da gewesen. Alles leer. Alles hell und sauber. Keine Züge, keine Reisenden, keine Lautsprecher. Nichts, nur ich und der leere Bahnhof Zoo, das große Nichts um mich herum. Wo bin ich eigentlich? Was mache ich hier?Wo sind die anderen? Solche Fragen wirbeln durch meinen Kopf wie Trommeln auf einem afrikanischen Fest. Alles leer wie eine endlose Wüste, nackte Berge oder klares Wasser. Aber auch unheimlich wie der Wald nach einem gewaltigen Gewitter. Und meine Fragen laut und dennoch leise, tönend und dennoch stimmlos.
Dieses Gefühl dauert ein paar Minuten an, oder waren es mehr als nur ein paar Minuten? Nicht das erste Mal, dass ich die Orientierung verloren habe. Seit einigen Jahren schon erlebe ich ab und zu diesen Wahnsinn. Manchmal habe ich Angst, dass ich eines Tages aus solch einer Wüste in meinem Kopf nicht mehr zurückkehre.
Gott sei Dank, die Bahnhofshalle ist noch da und auch die Sprüche an den Wänden: »Mein Spaßvogel ist in seinem Spaß verloren geflogen.« »Simone ist meine Maus.« Auch die Currywurst- und die Hotdogbude sind noch da, die Menschen?
12.40 Uhr. Noch einmal ein Blick über den Bahnhof, aber diesmal ohne Begleitung einer afrikanischen Trommel. Der Bahnsteig voll. Reisende steigen ein oder suchen einen Ausgang. Einige rennen, um den Anschlusszug nicht zu verpassen. Eine Gruppe halbnackter Mädchen und Jungs mit kurzen Hosen und Sonnen-Tops schlendern langsam mit ihren Rucksäcken den Bahnsteig entlang. Beinahe wie eine Schulklasse. Die Mädchen lachen und beleben den Bahnhof mit ihren hellen, lauten Stimmen. Der Gruppe voran ein paar ältere Leute. Wohl die Lehrer. Mit ernsten Gesichtern. Fast alle ziehen schwarze Koffer auf Rollen hinter sich her.
Überall auf dem Bahnhof Tauben. Sie haben sogar ihre Nester unter die Dachschräge der Bahnhofshalle gebaut. Eine männliche Taube verführt gerade eine weibliche. Das Männchen breitet seine Flügel aus, zieht sie hinter sich auf dem Boden her, schwänzelt um das Weibchen herum und flirtet mit ihm: »Bak, bak, bak, buk.« Das Weibchen stolziert vor ihm auf und ab wie eine Königin,mit hoch erhobenem Kopf.“

Abbas Khider (Bagdad, 3 maart 1973)