Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“Toch had de waarschuwing, welke in de tijdelijke afwezigheid van de deken harer kostgangers opgesloten lag, een zekere wrok bij madame Brulot achtergelaten, en daar zij nu begreep dat men met de oude nergens goedkoper terecht kon dan in de Villa des Roses, liet zij nooit na, wanneer het haar bij het armbestuur niet voor de wind ging, madame Gendron schamper te vragen ‘of zij soms niet weer van plan was weg te lopen’. Bij de eerste oogopslag zag madame Gendron eruit als een nette, bejaarde dame, doch bij nadere beschouwing werd zij wel degelijk een heel, heel oude vrouw. Zij was lang van gestalte en hield zich vervaarlijk recht, want zij was nu eenmaal te stijf om nog krom te kunnen groeien. Veel vlees zat er niet meer aan, en haar handen beefden zó, dat zij met een stuk brood wel eens bij een van haar oren terechtkwam, als zij het in haar mond wilde steken. Zij kon nog zonder iemands hulp de trap afkomen, wanneer gebeld werd voor het eten, als zij maar eenmaal de leuning goed beethad. Toch stak de heer Brulot haar wel eens een hand toe, en leidde hij haar zelfs aan de arm de feestzaal binnen tot op haar plaats aan de gemeenschappelijke tafel. ‘Men moet galant zijn voor dames’ beweerde hij dan. Maar vooral wanneer zij sprak kreeg men een indruk van ontzaglijke ouderdom. Schor was haar stem niet; zij scheen veeleer de intonatie te hebben weergevonden, waarmede zij als kind haar lessen van vaderlandse geschiedenis moet opgezegd hebben. Zij sprak op één toon, geraakte soms van de wijs en gebruikte zinswendingen uit het verleden. Zij liep met behoedzame stap, als vertrouwde zij de grond niet goed, en zeker zou zij de kostgangers door haar plotselinge verschijning dikwijls hebben gestoord of doen schrikken, indien zij niet voortdurend een zacht kuchen had uitgestoten, waardoor zij haar nadering aankondigde, zoals weleer pestlijders deden die bellen moesten wanneer zij de straat opliepen. In de prijs van achttien franc was begrepen dat madame Gendron elke dag gewassen, gekamd en grondig schoongemaakt moest worden. Met dit werk waren de dienstmeisjes belast, die er een pretje van maakten en het wassen tot tweemaal in de week hadden teruggebracht. Er huisde op de kamer van madame Gendron een leger wandluizen, die zich, wonderlijk genoeg, niet verder door de Villa verspreidden. Iedere zaterdag werd op het ongedierte jacht gemaakt, maar het was een hopeloze strijd, die men tóch niet dorst op te geven, omdat de lokalisering van het kwaad aan de wekelijkse slachting werd toegeschreven.”

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Gesprek in de tuin van de baas

Niet dat het ons aan woorden ontbreekt –
Ze komen onze strot uit

Nou nou, zei hij
En stond al met één been op de trap

Maar ze klinken opgeblazen
Brijig, redactionele knoedels.
Je vormt je nog een idee
Van waar het om ging
En verzuipt al lang in de schulden
Aan de onderhandelingstafel, als het plan wordt bij gesteld.

Klassenstrijd – o vloekwoord
Geen boter bij de vis.

Kom ter zake, vriend

Jazeker, maar natuurlijk, graag
Nemen wij nog

Met beide handen het initiatief
En slepen er het levenspeil
Met de haren bij. Maar waarom
Rafelt het bewustzijn uit
In Neulobeda? Infectieverlangen
Op het erekleed, roestige souvenirs
Van de toekomst.
Het socialisme, nog slechts een metafoor
Maar waarvan?

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Hélène Gelèns, Erich Fried

De Nederlandse dichteres Hélène Gelèns werd geboren in Bergschenhoek op 6 mei 1967. Zie ook alle tags voor Hélène Gelèns op dit blog.

 

Pechblende

bohemen begin 16e eeuw, een stil diep uitgesleten dal in het ertsgebergte de beer leeft er, de wolf, een enkele woudboer, we hebben er niets te zoeken zeker niet in een herfststorm

razend was de wind, het knarste het zwiepte het boog
machteloos het woud, het kermde het kiepte het brak
bladstil is het nu, het glinstert – wat glinstert? de zon breekt door

overal druisen de stroompjes holderdebolder de berg af
her en der ligt een gevloerde boom, daar glinstert het
tussen de boomwortels: zilver! het ligt er voor het oprapen
geen woudbewoner die haast maakt, het zilver wacht wel
stroompjes zullen opdrogen modder zal inklinken, geen haast

bohemen tweede kwartaal 16e eeuw, een diep uitgesleten dal in het ertsgebergte hebben we er niets te zoeken?

elders begint het rond te zingen: zilver! zilver!
zilver in een afgelegen dal in het ertsgebergte
we hebben er iets te zoeken! het begint rond te schreeuwen
we halen de berg leeg! mijnbouw! we worden rijk!
bouw huizen! we stichten een dorp, een vrij dorp!
we noemen het sankt joachimsthal
een rijk dorp, alle dagen glinstert het zilver
maar hoe maakt het zilver ons rijk?
munten! we munten het zilver als joachimsthaler
we noemen hem taler, daler, daalder, dollar
we zetten sankt joachimsthal op de kaart

niet alle dagen glinstert het zilver, soms hebben we pech
stuiten we op zwartgrijs gesteente met vaalbruine strepen
waardeloos spul, iemand noemt het pechblende haha

berlijn laatste kwartaal 18e eeuw

muizenkeutels geraspte mummie gedroogde biet
al eeuwen genezen ze ons maar wij staan niet stil
chemische verbindingen, daar knapt men van op!
en je vindt ze overal, in water in steen in de lucht
apotheker klaproth pakt er zelfs pechblende bij
en jawel hij vindt iets: een raar soort halfmetaal
noemt het uranium naar de pas ontdekte planeet uranus
een wondermiddel? wie weet, maar zeker een kleurstof
groen en geel, dat heeft potentie!

 

Hélène Gelèns (Bergschenhoek, 6 mei 1967)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Erich Fried op dit blog.

 

De grote leugens

De grote leugens
hebben helemaal geen
korte benen

hun benen
lijken kort
omdat hun armen
zo lang zijn

de armen
van de grote leugens
reiken zo ver
dat ze de waarheid
benen kunnen geven
of gebeenten.

 

Vertaald door Germain Droogenbroodt

 

Erich Fried (6 mei 1921 – 22 november 1988)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e mei ook mijn blog van 6 mei 2020 en eveneens mijn blog van 6 mei 2019 en ook mijn blog van 6 mei 2018 deel 3 en eveneens deel 4.

Bevrijding (Jan Willem Schulte Nordholt), Erich Fried

 

Bij Bevrijdingsdag

 

Het bevrijdingsmonument (Sint-Joris en de draak) in Helmond

 

Bevrijding

Die avond dat ik de geluiden hoor,
wanneer de stilte weer is dichtgeslagen,
een auto in de laan, een vogel voor
het venster zingend en zijn lied gaat door,
verwijdt het landschap zich, leef ik de dagen
van het verleden weer, schoten weerklinken,
er rijden treinen door het regenlicht.
Onmenselijk ligt de zee rondom te blinken,
de aarde staan de tranen in ’t gezicht.
De doden liggen met de ogen dicht,
maar in een hemel schallend van geluid
slaan grote engelen de vleugels uit.

 

Jan Willem Schulte Nordholt (12 september 1920 – 16 augustus 1995)
Het oorlogsmonument in Zwolle, de geboorteplaats van Jan Willem Schulte Nordholt

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Erich Fried op dit blog.

 

Het is wat het is

Het is onzin
zegt het verstand
Het is wat het is
zegt de liefde

Het is ongeluk
zegt de berekening
Het is alleen maar verdriet
zegt de angst
Het is uitzichtloos
zegt het inzicht
Het is wat het is
zegt de liefde

Het is belachelijk
zegt de trots
Het is lichtzinnigheid
zegt de voorzichtigheid
Het is onmogelijk
zegt de ervaring
Het is wat het is
zegt de liefde

 

Vertaald door Remco Campert

 

Erich Fried (6 mei 1921 – 22 november 1988)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e mei ook mijn blog van 5 mei 2020 en eveneens mijn blog van 5 mei 2019.

De Laatste Wereldvrede (Leo Vroman), Paul Heyse

 

Bij 4 mei

 

Oorlogsmonument op het Kerkplein in Arnhem

 

De Laatste Wereldvrede

Waarom draait een groot geschil?
Kijk vannacht eens lang en dood
doodstil vanuit de sterren
naar deze kleine aarde.
Wat blijft eigenlijk van verre
over van onze eigenwaarde?
Niets in de eeuwigheid
om voor te vechten zo gezien en
waar kan een oorlog anders nog toedienen?

Ikzelf was eens in een daarvan gevangen
en zag de eeuwigheid al gapen in de dood-saaie eindeloze tijd
van ons hopeloos verslappende verlangen
naar vrijheid of desnoods een kopje chocola
met niets dan eindeloze slaap daarna.

Mensen! Hoe zoet is men geschapen!
Hoe prachtig pas men in elkaar!
Ik ben verliefd op jullie, maar
ik ga met één oog open slapen:
ergens is jullie vreselijkste wapen
vast bijna klaar.

 

Leo Vroman (10 april 1915 – 22 februari 2014)
Dodenherdenking op de markt in Gouda, de geboorteplaats van Leo Vroman

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Zie ook alle tags voor Paul Heyse op dit blog.

 

In het Coliseum te Rome

Veel rustiger vloeit in dees lucht ons ’t bloed.
Hier leert het hart zijn stormen te bedwingen,
En schaamt zich dat, waar werelden vergingen,
’t Verganklijk schoon zoo fel ’t nog jagen doet.

Roept hier niet elke steen: ‘Gij worm, gij bloed!
Houd op uw nietig Ik voorop te dringen!
Wat u beweegt, u klagen doet of zingen,
’t Is een atoom in ’s geestenwerelds vloed!’

Doch, zie, terwijl mij de oeverlooze stroomen
Omruischen, waar zooveel in om moest komen,
Dat heerlijk was, en schoon, en wonderbaar,
Kan ik mijn leed toch maar niet goed verzetten,
Als ’t rijm mij faalt voor een van mijn sonnetten.
O tegenspraak! uw naam is Mensch, voorwaar!

 

Vertaald door J.P. Hasebroek

 

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn blog van 4 mei  mijn blog van 4 mei 2019 deel 2.

Erik Lindner, Jehuda Amichai

De Nederlandse dichter Erik Lindner werd geboren op 3 mei 1968 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Erik Lindner op dit blog.

 

Pastille de menthe

Het is dit woord dat liegt, niet ik, weet je
wat – wat heb ik er mee te maken?
Ik ben die jongen die telkens verdwijnt.
Ik ben de tweeling in haar armen.

Onze botten gebed in behoeften.
Onze huid verschilfert bij het licht.
Ons uniform is bont, onze ogen blauw.

We zijn allebei even ongewoon, weet je.
We zijn allebei even beperkt en gesterkt.
We zijn op dezelfde schoot genomen.

Onze oren zijn klein in het veld.
Onze tanden staan recht in het gareel.
Onze nagels zijn koud ons vlees is lauw.

Een lamp buigt over de tafel
en laat haar staan.
De zwijgende vrouw aan tafel verdeelt
wat van ons is en wat van taal.

 

Tengel en kruiskop

Het lijkt raadzaam voor het raam te prevelen
een ladder tegen een boomtak aan
blijft in het midden van het veld staan

je lippen op zoek naar het stevigste glas
om het een lichtbeeld te helpen herinneren
terwijl je vingerkootjes voelen of het meegeeft

maar de ruit heeft al haar antwoord klaar
een stuk voor de grens aan het spoor het
fabriekje Buys Negerzoenen De Lekkerste.

Steek een kruiskop bij je en ga op jacht naar witgoed
de patrijspoort in de deur van een wasmachine
zit met drie schroeven vast

het is een kom voor een grote eter
wat grof voor een fruitschaal
te gestroomlijnd voor een soepterrine

er zit een wondje op je schouderblad
de kruiskop in je binnenzak die door je hemd stak
je jas binnenstebuiten over de rugleuning van de stoel.

De buurman nadert aarzelend de verhuisbus
en zegt een tengel, een blokje van vijf bij een
in de kom te werpen, dan klotst het water niet

zoals water klotst in een kan op de wasmachine
in de rondte spat om de kom van twee handen
of een sleutelbos rammelt aan het slot van een deur

tengel is vis zonder vinnen
tengel doet blub als wij onderweg zingen
de kom tussen je knieën, een hand aan het stuur.

 

………………..

‘sta en ga / en zeg mij na: hier is geen Ka’
-Jacq Vogelaar

De tuin bloeit onder de lat en in de ruit
hangt de uitgeworpen sprei boven het bed
veulens liggen paarden staan in de wei

een schim fietsend onder een formatie
ganzen gakkend in de schemer
de geit aan de ketting boven op zijn hok

voetzolen die fuut zeggen op het zand
het water dat tegen de tenen stroomt
strandvlooien die opspringen op het strand

zwemmend over een baan van licht naar de zon.

 

Erik Lindner (Den Haag, 3 mei 1968)

 

De Duits-Israëlische dichter en schrijver Jehuda Amichai werd op 3 mei 1924 geboren in Würzburg. Zie ook alle tags voor Jehuda Amichai op dit blog.

 

Hier

Hier, onder de vliegers die kleine kinderen oplaten
en onder de vliegers die door telefoondraden van vorig jaar
zijn vastgehouden, sta ik, en de sterke takken
van mijn stille besluiten zijn al ver van mij gegroeid
en de vogels van de kleine aarzeling
in mijn hart en de rotsen van de grote aarzeling
aan mijn voeten en mijn tweelingogen waarvan de ene
altijd bezig is en de andere verliefd, en mijn grijze broek
en mijn groene trui en mijn gezicht dat kleuren opvangt
en kleuren weerkaatst; en ik weet niet wat ik nog meer
weerkaats en opvang en uitstraal en afstoot
en hoe ik een ruilbeurs was voor heel veel dingen.
Export en import. Grensstation. Kruispunt van wegen.
Waterscheiding. Scheiding van doden. De ontmoeting, het afscheid.

En de wind gaat door de top van een boom en stopt
bij elk blaadje even; en toch,
hoe gaat hij verder zonder stil te staan
en komen wij en stoppen even om dan uit te vallen.
En als tussen twee zusters is er veel gelijkenis in de wereld:
dijbeen, schouder van een berg. Een verre gedachte
lijkt op een daad die hier is gegroeid in het vlees en de berg.
Lijkt op de cypressen, donker gebeurd op de heuvelrug.
De cirkel sluit zich. Ik ben de gesp. 

En toen ik ontdekt had dat mijn harde voorouders
van binnen zacht waren, gingen mijn voorouders dood.
En alle generaties die voor mij waren, zijn acrobaten
zij staan op elkaars rug in een circus
en meestal ben ik de onderste en staan zij
allemaal, een zware last, op mijn schouders
maar soms ben ik de bovenste, met een arm omhoog gestrekt
naar het dak: het gejuich in de arena beneden
is mijn loon en mijn vlees. 

 

Vertaald door Tamir Herzberg

 

Jehuda Amichai (3 mei 1924 – 22 september 2000)  

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e mei ook mijn blog van 3 mei 2020 en eveneens mijn blog van 3 mei 2019 en ook mijn blog van 3 mei 2017 en mijn blog van 3 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

250 Jaar Novalis

 

250 Jaar Novalis

De Duitse dichter en schrijver Novalis werd geboren in Oberwiederstedt op 2 mei 1772. Dat is vandaag precies 250 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Novalis op dit blog.

Uit: Heinrich von Ofterdingen

„Die Eltern lagen schon und schliefen, die Wanduhr schlug ihren einförmigen Takt, vor den klappernden Fenstern sauste der Wind; abwechselnd wurde die Stube hell von dem Schimmer des Mondes. Der Jüngling lag unruhig auf seinem Lager, und gedachte des Fremden und seiner Erzählungen. »Nicht die Schätze sind es, die ein so unaussprechliches Verlangen in mir geweckt haben«, sagte er zu sich selbst; »fern ab liegt mir alle Habsucht: aber die blaue Blume sehn’ ich mich zu erblicken. Sie liegt mir unaufhörlich im Sinn, und ich kann nichts anderes dichten und denken. So ist mir noch nie zumute gewesen: es ist, als hätt ich vorhin geträumt, oder ich wäre in eine andere Welt hinübergeschlummert; denn in der Welt, in der ich sonst lebte, wer hätte da sich um Blumen bekümmert, und gar von einer so seltsamen Leidenschaft für eine Blume hab’ ich damals nie gehört. Wo eigentlich nur der Fremde herkam? Keiner von uns hat je einen ähnlichen Menschen gesehn; doch weiß ich nicht, warum nur ich von seinen Reden so ergriffen worden bin; die andern haben ja das nämliche gehört, und keinem ist so etwas begegnet. Daß ich auch nicht einmal von meinem wunderlichen Zustande reden kann! Es ist mir oft so entzückend wohl, und nur dann, wenn ich die Blume nicht recht gegenwärtig habe, befällt mich so ein tiefes, inniges Treiben: das kann und wird keiner verstehn. Ich glaubte, ich wäre wahnsinnig, wenn ich nicht so klar und hell sähe und dächte, mir ist seitdem alles viel bekannter. Ich hörte einst von alten Zeiten reden; wie da die Tiere und Bäume und Felsen mit den Menschen gesprochen hätten. Mir ist gerade so, als wollten sie allaugenblicklich anfangen, und als könnte ich es ihnen ansehen, was sie mir sagen wollten. Es muß noch viel Worte geben, die ich nicht weiß: wußte ich mehr, so könnte ich viel besser alles begreifen. Sonst tanzte ich gern; jetzt denke ich lieber nach der Musik.« Der Jüngling verlor sich allmählich in süßen Phantasien und entschlummerte. Da träumte ihm erst von unabsehlichen Fernen, und wilden, unbekannten Gegenden. Er wanderte über Meere mit unbegreiflicher Leichtigkeit; wunderliche Tiere sah er; er lebte mit mannigfaltigen Menschen, bald im Kriege, in wildem Getümmel, in stillen Hütten. Er geriet in Gefangenschaft und die schmählichste Not. Alle Empfindungen stiegen bis zu einer niegekannten Höhe in ihm. Er durchlebte ein unendlich buntes Leben; starb und kam wieder, liebte bis zur höchsten Leidenschaft, und war dann wieder auf ewig von seiner Geliebten getrennt. Endlich gegen Morgen, wie draußen die Dämmerung anbrach, wurde es stiller in seiner Seele, klarer und bleibender wurden die Bilder. Es kam ihm vor, als ginge er in einem dunkeln Walde allein. Nur selten schimmerte der Tag durch das grüne Netz. Bald kam er vor eine Felsenschlucht, die bergan stieg.“

 

Geestelijk lied

Als hij maar van mij is,
Als ik mijn hem weet,
Als mijn hart tot dood nabij is,
Nimmermeer zijn trouw vergeet,
Kan geen leed genaken
De aandacht mijner liefdeblijde wake.

Als hij maar van mij is,
Zeg ik ’t al vaarwel en ga,
Slaaf gelijk geen ander vrij is,
Reis ik mijnen meester na,
Kan getroost aan andren laten
Levens breede lichte volle straten.

Als hij maar van mij is,
Slaap ik zorgeloos,
En zijns harten warme tij is
Mijne lafenis altoos,
Tot de teedre dwang dier tochten
Heel mijn hart zal kneden en doorvochten.

Als hij maar van mij is,
Heeft mijn hart al wat het vraagt,
Zalig als de serafijn is,
Die der Jonkvrouw sluier draagt:
Mijn verrukte zinnen
Kunnen ’t aardsche haten noch beminnen.

Waar hij maar van mij is,
Staat mijn stad en huis;
Alle goed, waar hij van mij is,
Komt mij als een erfdeel thuis:
Broedren lang verloren
Vind ik in zijn jongeren herboren.

 

Vertaald door P.C. Boutens

 

Novalis (2 mei 1772 – 25 maart 1801)
Portret door Franz Gareis, 1799

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2021 en ook mijn blog van 2 mei 2018 en ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Lied van de arbeid (Charles Ducal), Johano Strasser

 

Bij 1 mei          

 

Industrial Composition door Robert Gilbert, 1932

 

Lied van de arbeid
voor de werknemers van Ford Genk en ArcelorMittal

Nooit droeg de boom zo veel vruchten,
maar de tijden zijn hard, zegt de heer.
Hij neemt twee ladders weg, de plukkers
die blijven plukken nu meer.

Nooit vulden zich rijker zolders en kelders,
maar het deel van de plukkers neemt af.
Al plukken zij langer en sneller,
voor de heer is hun arbeid een last.

Elders klimt men met honger de boom in
en daalt er met honger uit af.
Het wekt in de heer de hoop op gewin:
de boomgaard wordt omgehakt.

In verre grond wordt een nieuwe geplant.
Als afscheid krijgt iedere plukker
een mandje mooi fruit. De tijden zijn hard
als onder een ladder een man staat die huilt.

Zonder boom is een plukker een hand
in het ijle die niet meer beweegt,
waar dagelijks een aalmoes in valt.
Een aalmoes maakt lui, vindt de heer.

Waarop hij zijn priester stuurt met het Woord
dat de werkloze plukker zondig spreekt
en hem aanspoort op zoek te gaan
naar een boom. Er is er vast nog wel een.

Moraal:

Zo de arbeidsmarkt verdween
was er werk voor iedereen.

 

Charles Ducal (Leuven, 3 april 1952)
De Vaartkom in Leuven, ooit industrie- en brouwerijterrein, tegenwoordig cultureel bastion

 

De Duitse dichter en schrijver Johano Strasser werd geboren op 1 mei 1939 in Leeuwarden. Zie ook alle tags voor Johano Strasser op dit blog.

 

In mijn tijd
Voor Klaus Hahnel

Door de bossen van mijn kindertijd
Zwierven auto’s
Doken als men dichterbij kwam
Schuw weg in de varens
Of trokken
Angstig snuivend met gezwollen neusgaten
In roedels over beboste hellingen

Eens – ik herinner het me
Zag ik een
Groen geschilderde Buick tussen de bomen
Om hem heen in het schaarse bos
Maakten vijf of zes
Opel Olympia’s capriolen Speels wiegend
Trokken ze hun devotiecirkels

Als je geluk had in mijn tijd
Kon je
In de schemering
Op een open plek of aan de rand van het bos
Een enkele stoomlocomotief zien:
Stampend en sissend in de laatste gloed
van de voorbijgaande dag

Toen ik jong was, was het bos
Vol wonderen
Vandaag moet je de ruimte in
Om een televisiesatelliet
In het wild tegen te komen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johano Strasser (Leeuwarden, 1 mei 1939)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e mei ook mijn blog van 1 mei 2021 en ook mijn blog van 1 mei 2020 en eveneens mijn blog van 1 mei 2019 en ook mijn blog van 1 mei 2016 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.