Martin Piekar, Gunter Haug

De Duits-Poolse dichter Martin Piekar werd geboren op 5 augustus 1990 in Bad Soden am Taunus. Zie ook alle tags voor Martin Piekar op dit blog.

 

Bastaard 1 –
bij: Swans reflecting Elephants, Salvador Dali, olieverf op doek, 1937

Ik voel me zo bastaard tussen woestijn
en oase. Zo half om half,
zo noch;
maar geen wisselkind.
Als ik op de foto stond, zou ik
een zwart overhemd dragen,
in plaats van het witte, maar ik
zou eruit zien als
Edward James:
buiten beeld.
Ik zou niet de roeiboot zien,
gestrand op woestijn.
zou
niet de fractale maan zien,
die slechts aan de hemel lijkt vastgepind.
Zou de irritatie niet zien,
die aan de rivier van dromen
ontspringt.
zou
niet de burchten
van de mensen zien.
niet
de wolken, de zielen, de dood
achter me zien.
Ik zou niet zien dat een olifant
ook een zwaan kan zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Martin Piekar (Bad Soden am Taunus, 5 augustus 1990)

 

De Duitse schrijver Gunter Haug werd geboren op 5 augustus 1955 in Stuttgart. Zie ook alle tags voor Gunter Hauch op dit blog.

Uit:  Die Töchter des Herrn Wiederkehr

„Ein ärmliches Bauernhaus in Treschklingen bei Rappenau im nördlichen Teil des Großherzogtums Baden am Morgen des 3. November 1844

»Schon wieder ein Mädchen!« murmelte Christoph Schober bitter, als ihm Barbara Stunz, die Nachbarin, endlich das Ergebnis des stundenlangen, qualvollen Ringens seiner Ehefrau präsentierte. Anstelle einer Hebamme hatte die Stunzin der Gebärenden schon seit dem frühen gestrigen Abend aufopferungsvoll beigestanden. Doch die messerscharfen Wehen, die ihr Stück tu Stück den ganzen Unterleib zu zerschneiden schienen, hatten Christina Schober an den Rand des Zusammenbruchs gebracht. So schlimm war noch keine andere Geburt bei ihr verlaufen. Kurz vor Tagesanbruch, als das Kind endgültig hoffnungslos im Geburtskanal festzustecken schien, war die Nachbarin in ihrer verzweifelten Hilflosigkeit deshalb schon drauf und dran gewesen, den Vater so rasch wie möglich nach dem Pfarrer zu schicken. Nur ein neuerlicher Schmerzensschrei hatte sie davon abgehalten und ihre ganze Konzentration tu die Leidende eingefordert, deren Körper sich auf der mit Stroh gepolsterten Bettstatt qualvoll krümmte. Nach diesen dramatischen Minuten, in denen sich die Mutter und das ungeborene Kind auf der Schwelle zwischen Leben und Tod befunden hatten, war es wie durch ein Wunder plötzlich doch weiter gegangen. Eine neuerliche heftige Wehe, so brutal sie als peinigende Sturzwelle auch den Körper der Frau durchflutete, hatte doch für die entscheidende Bewegung des Kindesleibs gesorgt. Der Kopf des Säuglings war jetzt erstmals zu erkennen. Es ging voran! In winzig kleinen Schritten zwar nur und in Anbetracht der vielen Stunden, die diese Pein bereits währte, natürlich viel zu langsam, aber immerhin: die Geburt konnte womöglich doch noch zu einem guten Ende kommen. Hoffentlich war die Schoberin unter den fürchterlichen Schmerzattacken nicht verrückt geworden! Das war nicht ganz ausgeschlossen, so panisch, wie sie drein schaute: die eigentlich blauen Augen blutunterlaufen und weit aufgerissen, dazu ihr schweißüberströmter Kopf, den sie in kurzen Intervallen immerzu ruckartig hin- und herwarf, die fest zusammen gepressten, aufgebissenen Lippen, die kaum noch menschlich zu nennenden Laute, die aus der Tiefe ihrer Kehle durch den geschlossenen Mund nach draußen drangen. Es wäre nicht die erste im Dorf, deren Seele den höllischen Qualen einer viel zu lange dauernden Niederkunft zum Opfer gefallen wäre! Am Ende freilich war alles gut ausgegangen. »Mutter und Kind wohlauf«. Wohlauf! Wie man das halt immer so einfach daher sagte. Die Mutter zwar auf den Tod erschöpft, aber am Leben und allem Anschein nach im Kopf auch klar geblieben. Das Kleine wirkte genauso müde und schwach, schien aber ebenfalls lebensfähig. Eine Tochter. Karins Erinnerungen an die Großmutter Sie war immer nur meine Großmutter. Nicht die Oma oder gar »die Schleyers Marie«, wie sie im Dorf genannt wurde. Alle in der Familie nannten sie immer nur die Großmutter. Sicher auch, weil sie alt war, solange ich denken konnte. Uralt. Gesicht, Arme und Hände braungebrannt, in Jahrzehnten Arbeit auf dem Feld von der Sonne gegerbt.“

 

Gunter Haug (Stuttgart, 5 augustus 1955)

 

Zie voor de schrijvers van de 5e augustus ook mijn blog van 5 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 5 augustus 2019 en ook mijn blog van 5 augustus 2016 deel 1 en ook deel 2.

Rutger Kopland, Martin Piekar

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Zie ook mijn blog van 4 augustus 2010 en ook alle tags voor Rutger Kopland op dit blog.

 

Wandeling

Onze gesprekken werden langzaam
onze vragen beantwoordden we met kijken
naar de langzame wereld om ons heen

de dorpen en landerijen in de diepte
de vogels bijna verdwijnend in de hemel

we gingen zitten kijken naar deze prachtige
onverschilligheid van de wereld
naar de overbodigheid van onze vragen

 

Paarden ver weg

Paarden ver weg, met dit vergezicht
heb ik et moeten doen. Ik heb niet geweten
dat ik onder hen graasde en was.

Nu ik weer paard ben, af en toe, zoals nu,
is mijn lijf zwaar en gelukkig geworden van al
dat gras. Het is vreemd om te zijn wie je bent,
een paard ver weg in de wei.

Zij heeft me gevraagd hoe het onder de mensen
was. Geen mens had mij dat ooit gevraagd. Dank
je, heb ik gezegd. Dat was niet haar bedoeling.

Als het mist, zie ik haar kop boven de mist,
als het regent, glimt ze alsof haar hele
lichaam huilt, als de zon schijnt,
schommelt ze met haar kont. Allemaal
voor mij, dat zie ik wel.

 

De Dokter

De dokter keek op mij neer
ik zag zijn gezicht boven het mijne

ik zag wat hij dacht
dat ik dood kon gaan – zo keek hij
terwijl hij luisterde aan mijn borst

hij keek mij aan met een blik
– hoe kan ik dat zeggen – een blik
voorbij mijn gezicht, een blik naar iets
achter mij naar iets verwegs
alsof hij iets in de toekomst
probeerde te zien

hij keek mij aan en hij zei
hier mag u niet blijven
ze komen u halen

 

Rutger Kopland (4 augustus 1934 – 11 juli 2012)

 

De Duits-Poolse dichter Martin Piekar werd geboren op 5 augustus 1990 in Bad Soden am Taunus. Zie ook alle tags voor Martin Piekar op dit blog.

 

Ik ben geen elitepartner

Ik ben geen elitepartner, wist je
Dat mieren microgolfstraling zien
En overleven. Als ik jou zou
Verbrokkelen en in de magnetron doen
Zou je dat niet misbruiken
Om mij lastig te vallen? ik ben
Zo pretentieus anti-elitair dat ik graag
Drink en vrienden vertel hoeveel
ik van ze hou Ik maak graag ruzie, ook nuchter.
Ik wil, achtergelaten op Valentijnsdag,
Dit gedicht schrijven en mij
onbemind voelen. Ik bouw namelijk niet
Op de toekomst. Ik draag zwart en alleen.
Ik draag het esthetisch en alleen. Liefst
Draag jij het ook en alleen omdat je het leuk vindt.
Je hoeft mij geen plezier te doen.
Als je een man verkracht, dan
Expliciet en lang, hij zou een
Mogelijke verkrachter kunnen zijn. Beter is het
Wanneer we hobby’s ruilen, heb je
Liefst er een voor mij verzwegen, hou het
Voor je. Relatiestatus zou je niet moeten
Delen, daar moet je aan lijden. Lijd er met mij
Aan. Koppelen is slechts het excuus
Wanneer je niet van elkaar los kunt komen.
Aan wrokneuken wil ik geen tijd verdoen.
Wie wil er nou padden likken in plaats van
Zijn partner. En in de horoscoop vind ik slechts
Meer redenen tegen online daten.
Als ik mijn angsten deel, wil ik
Dat jij samen met mij bang bent.
Autofobie: de angst om alleen
Op jezelf te zijn. Liefde is er één.
De waarheid is altijd een andere.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Martin Piekar (Bad Soden am Taunus, 5 augustus 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e augustus ook mijn blog van 4 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 4 augustus 2019 en ook mijn blog van 4 augustus 2017 en ook mijn blog van 4 augustus 2013 en mijn blog van 4 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3 en mijn blog over Robert Beck.

Radek Knapp, Mirko Wenig

De Pools-Oostenrijkse schrijver Radek Knapp werd geboren op 3 augustus 1964 in Warschau. Zie ook alle tags voor Radek Knapp op dit blog.

Uit:  Reise nach Kalino

„Julius Werkazy erhält einen Anruf und sorgt sich um seine Araukarie
Seit Julius Werkazy zurückdenken konnte, teilte er Probleme in zwei Kategorien ein: in solche, denen er ausweichen konnte, wie unbezahlte Rechnungen, und in solche, die er wohl nie loswerden würde, wie seinen eigenen Namen. Jedes Mal, wenn er ihn auf der Tür seines Büros sah, glaubte er, eine bösartige Macht hätte ihn mit einem zweifelhaften Pseudonym bedacht, das er nicht nur auf der Tür, sondern eines Tages auch auf seinem Grabstein würde ertragen müssen.
Um dem zu entgehen, goss er sich, nachdem er ins Büro gekommen war, ein paar Tropfen seines kostbaren Otards in den Tee und betrachtete ausgiebig das Gemälde über seinem Schreibtisch. Es zeigte einen wohlhabenden Mann, der eine gelbe Katze im Arm hielt. Und obwohl die Katze ziemlich schwer aussah, schwebte der Mann einige Zentimeter über der Erde und strahlte eine Ruhe aus, die Werkazy nicht einmal überkam, wenn er nachts todmüde ins Bett fiel. So stellte er sich nicht nur einen perfekten Detektiv vor, sondern auch einen Mann mit einem Namen, der sich nicht wie ein Pseudonym anhörte.
An jenem Morgen, als er gerade dazu übergehen wollte, alle Punkte auf dem Fell der Katze zu zählen, läutete ganz unerwartet das Telefon. Werkazy stellte vorsichtig den Tee ab und betrachtete misstrauisch den läutenden Apparat. Wenn eine Agentur so wenig abwarf wie die seine, wurde das Abheben des Hörers zu einer Kunst. Es wäre nicht klug, sich gleich auf den Apparat zu stürzen und einem Klienten zu verraten, wie es in Wirklichkeit um die “Agentur Werkazy” stand, andererseits durfte man nicht zu lange warten, damit der Anrufer nicht wieder auflegte. Werkazy beherrschte diese Kunst, und so buchstabierte er das Wort “Araukarie” rückwärts. Das dauerte knapp zehn Sekunden, seiner Erfahrung nach die ideale Wartezeit. Diesmal aber kam es ihm vor, als sei der Anrufer übermäßig hartnäckig, deshalb legte er noch zwei Sekunden drauf. Dann erst nahm er den Hörer ab und meldete sich wie immer, indem er den Namen seiner Agentur nannte.
“Spreche ich mit dem Chef der Agentur Werkazy oder einem der Mitarbeiter?”, fragte eine kräftige Männerstimme am anderen Ende der Leitung.
“Sie sprechen mit dem Inhaber persönlich”, bestätigte Werkazy und vermied es dabei, noch einmal seinen Namen zu nennen.
Die Stimme des Mannes klang nicht wie der übliche Anrufer. Er klang wie jemand, der nicht selber anruft, sondern das seiner Sekretärin oder einem Mitarbeiter überlässt. Aber offenbar war etwas passiert, das den Mann zwang, persönlich zum Hörer zu greifen. “Erlauben Sie, dass ich mich vorstelle”, sagte er. “Mein Name ist Osmos, und ich rufe aus einem Ort an, den man als Kalino kennt.”

 

Radek Knapp (Warschau, 3 augustus 1964)

 

De Duitse dichter Mirko Wenig werd geboren op 3 augustus 1977 in Gera. Zie ook alle tags voor Mirko Wenig op dit blog.

 

Biologische landbouw in Oost-Thüringen

maar ik heb een vermoeden:

de lucht draagt
een dirndl
& het veld is
overspoeld door regen.

jij: gehurkt onder de verlegen zon
krom zittend op een plastic krukje
wachtend op het volgende grote
evenement (revolutie,
stortbui, lunchpauze):

begrijp je de syntaxis van planten?
Wat kan het weer eraan doen.

& als de hand
door het gras glijdt
een steek & een schreeuw: aha,
hier weet men zichzelf te verdedigen.

Met doornen aan de stengel
& honden voor het huis,
met prikkeldraadomheining
tegen appelklauwkinderen

& met regionale radiofrequenties
tegen subsidievermindering,
tegen hoge prijzen &
Poolse gastarbeiders & in het algemeen
tegen de loop van de wereld:

hier heeft men zelfs weet van het weer.

Maar daar, je vriend, het klavertje vier:
dat weet van niets
kruipt over de grond
is voedselgewas en voer voor de dieren
is groot gemest en opgekweekt
& zelfs resistent tegen ongedierte,
is volkomen modern.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mirko Wenig (Gera, 3 augustus 1977)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e augustus ook mijn blog van 3 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 3 augustus 2016 en mijn blog van 3 augustus 2015 en eveneens van 3 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Jussi Adler-Olsen, James Baldwin, Conrad Aiken

De Deense schrijver Carl Henry Valdemar Jussi Adler-Olsen werd geboren op 2 augustus 1950 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jussi Adler-Olsen op dit blog.

Uit: De noodkreet in de fles (Vertaald door Kor de Vries)

“Het was de derde ochtend, en de geur van teer en zeewier was in hun kleren gaan zitten. Onder de vloer van het boothuis klotste het pap-ijs rustig tegen de palen, herinneringen wekkend aan de dagen toen alles nog goed was. Hij tilde zijn bovenlijf omhoog van de slaapplek van papierafval en boog zo ver voorover dat hij het gezicht van zijn broertje kon zien, dat er zelfs in zijn slaap gepijnigd en verkleumd uitzag. Zo meteen zou hij wakker worden en veranderd om zich heen kijken. Hij zou de leren riemen om zijn polsen en zijn middel voelen knellen. Hij zou het ratelen horen van de ketting die hem vasthield. Hij zou de sneeuwjacht en het licht zien worstelen om door de geteerde planken heen te komen. Daarna zou hij beginnen te bidden. Talloze keren was de wanhoop in zijn broers ogen opgelaaid. Keer op keer hadden half gesmoorde gebeden om Jehova’s genade geklonken achter de krachtige tape over zijn mond. Maar ze wisten allebei dat Jehova hun geen blik waardig keurde, want ze hadden bloed gedronken. Bloed dat hun gevangenbewaarder in hun glas water had laten druppelen.
Glazen waaruit hij hen had laten drinken, voordat hij vertelde wat erin zat. Ze hadden water met het verboden bloed gedronken en nu waren ze voor eeuwig verdoemd. Daarom gloeide de schaamte dieper in hen dan de dorst brandde. Wat denk je dat hij met ons gaat doen? hadden de bange ogen van zijn broertje gevraagd. Maar hoe zou hij het antwoord daarop moeten weten? Hij voelde alleen intuïtief dat het allemaal snel voorbij zou zijn. Hij leunde voorover en bestudeerde de ruimte nog een keer in het zwakke licht. Liet zijn blik langs de hanenbalken en de spinnenwebben glijden. Hij zag elk uitsteeksel en elke knoest. De verrotte peddels en roeispanen die aan de nok hingen. Het vergane visnet dat al tijden geleden zijn laatste vangst had gedaan. Maar toen ontdekte hij de fles. In een flits gleed een zonnestraal over het witblauwe glas en verblindde hem. Hij was zo dichtbij, en toch was het zo moeilijk om erbij te komen. Hij lag vlak achter hem, vastgeklemd tussen de ruwe planken waarvan de vloer was gemaakt. Hij stak zijn vingers in de kieren tussen de planken en peuterde aan de flessenhals, terwijl de lucht om hem heen tot ijs bevroor. Als hij hem loskreeg, sloeg hij hem kapot en zou hij met de scherven de riem rond zijn vastgebonden polsen doorvijlen. Als de riem knapte, zou hij met zijn gevoelloze handen de gesp op zijn rug zoeken. Hij zou die openmaken, de tape van zijn mond trekken, zich van de riemen rond zijn middel en zijn dijen ontdoen, en op het moment dat de ketting die aan de leren riem zat hem niet langer vasthield, zou hij naar voren springen en zijn broertje bevrijden. Hem tegen zich aandrukken en hem vasthouden, tot hun lichamen niet meer trilden.”

 

Jussi Adler-Olsen (Kopenhagen, 2 augustus 1950)

 

De Amerikaanse schrijver James Baldwin werd op 2 augustus 1924 in Harlem, New York, geboren. Zie ook alle tags voor James Baldwin op dit blog.

Uit: The Cross Of Redemption

“Billie Holiday came along a little later and she had quite a story, too, a story which Life magazine would never print except as a tough, bittersweet sob story obituary—in which, however helplessly, the dominant note would be relief. She was a little girl from the South, and she had quite a time with gin, whiskey, and dope. She died in New York in a narcotics ward under the most terrifying and—in terms of crimes of the city and the country against her—disgraceful circumstances, and she had something she called “Billie’s Blues”: “My man wouldn’t give me no dinner/Wouldn’t give me no supper/Squawked about my supper and turned me out-doors/And had the nerve to lay a padlock on my clothes/I didn’t have so many, but I had a long, long way to go.” And one more, one more—Bessie Smith had a song called “Gin House Blues.” It’s another kind of blues, and maybe I should explain this to you—a Negro has his difficult days, the days when everything has gone wrong and on top of it, he has a fight with the elevator man, or the taxi driver, or somebody he never saw before, who seems to decide to prove he’s white and you’re black. But this particular Tuesday it’s more than you can take— sometimes, you know, you can take it. But Bessie didn’t this time, and she sat down in the gin house and sang: “Don’t try me, nobody/ ‘Cause you will never win/I’ll fight the Army and the Navy/Just me and my gin.” Well, you know, that is all very accurate, all very concrete. I know, I watched, I was there. You’ve seen these black men and women, these boys and girls; you’ve seen them on the streets. But I know what happened to them at the factory, at work, at home, on the subway, what they go through in a day, and the way they sort of ride with it. And it’s very, very tricky. It’s kind of a fantastic tightrope. They may be very self-controlled, very civilized; I like to think of myself as being very civilized and self-controlled, but I know I’m not. And I know that some improbable Wednesday, for no reason whatever, the elevator man or the doorman, the policeman or the landlord, or some little boy from the Bronx will say something, and it will be the wrong day to say it, the wrong moment to have it said to me; and God knows what will happen. I have seen it all, I have seen that much. What the blues are describing comes out of all this. “Gin House Blues” is a real gin house. “Backwater Flood” is a real flood. When Billie says, “My man don’t love me,” she is not making a fantasy out of it. This is what happened, this is where it is. This is what it is. Now, I’m trying to suggest that the triumph here—which is a very un-American triumph—is that the person to whom these things happened watched with eyes wide open, saw It happen. So that when Billie or Bessie or Leadbelly stood up and sang about it, they were commenting on it, a little bit outside it: they were accepting it.”

 

James Baldwin (2 augustus 1924 – 1 december 1987)

 

De Amerikaanse schrijver en dichter Conrad Potter Aiken werd geboren in Savannah, Georgia op 5 augustus 1889. Zie ook mijn blog van 5 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Conrad Aitken op dit blog.

 

Preludes voor Memnon

XVIII

In den beginne, niets; en uiteindelijk
Niets; en tussen deze onnutte nullen in,
Schittering, muziek, god, het Zelf… Mijn liefste,
Hart dat klopt voor mijn hart, borst waarop ik slaap,
Wees klaarte, muziek, god, mijzelf – voor mij.

In den beginne, stilte, en uiteindelijk
Stilte; en tussen deze stiltes in, het geluid
Van een witte bloem, die zich opent en sluit.
Mijn liefste, mijn liefste, wees die witte bloem voor mij:
Open en sluit je: dat geluid zal mijn wereld zijn.

In den beginne, chaos, en uiteindelijk
Chaos; en het onmetelijke wonder daartussen –
Glorie, ontreddering, elk besef van schittering.
Liefste, wees die glorie en dat besef van schittering.
Jij bent wat chaos prijsgaf. Wees mijn ster.

 

Vertaald door Hans Dekkers en René Huigen

 

Conrad Aiken (5 augustus 1889 – 17 augustus 1973)
Portret door Mary Hoover Aiken, 1938

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e augustus ook mijn blog van 2 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 2 augustus 2018 en ook mijn blog van 2 augustus 2017 en ook mijn blog van 2 augustus 2011 deel 2.

Gerrit Krol, Thomas Rosenlöcher

De Nederlandse dichter en schrijver Gerrit Krol werd geboren op 1 augustus 1943 in Groningen. Zie ook alle tags voor Gerrit Krol op dit blog.

Uit: De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels

“Natuurlijk, wie een boek schrijft is een ijdeltuit en wie een literair werk publiceert, een boek dat over hemzelf gaat, is een ijdeltuit in het kwadraat. De spiegeling van een spiegeling – aldus, in het kort, geformuleerd en bewezen hoe het komt dat onze ijdele schrijver, voor het voetlicht getreden, in het openbaar dus, als het een goede schrijver is, zich schaamt.
Als je wilt weten hoe je er van opzij uitziet, kun je de spiegels van een toilettafel gebruiken. Het resultaat valt doorgaans niet mee, maar zonder die spiegels zie je helemaal niets. Zo ook de schrijver, hij zet beide spiegels zoals ze staan moeten en hij gaat voort met de taak die hij zich gesteld heeft: een beschrijving te geven van zichzelf (spiegel no. 1, die het verhaal geeft in de eerste persoon), een verslag van wat hij, neergedaald in de catacomben van zijn ziel, ontdekt en ziet, plus de verplichting ervoor te zorgen dat de ander het net zo ziet (spiegel no. 2, die het verhaal geeft in de derde persoon).

Zo komt de schrijver met een boek voor de dag dat bedoeld is om gelezen te worden, en dat men een ‘goed boek’ noemt, of een ‘slecht boek’, of iets daar tussen in. Een schrijver met een sterk schaamtegevoel zorgt ervoor dat het boek dat hij aflevert, een goed boek genoemd wordt zodat de schaamte voor zijn-gevoelens-op-papier plaats maakt voor een soort blijdschap omdat hij met zijn boek blijkbaar ook de gevoelens van een ander beschreven heeft. Er is sprake van herkenning en vertrouwen. Met het goede boek is de schaamte overwonnen, door een doelmatig gebruik van beide spiegels, te weten a) de subjectieve spiegel en b) de objectieve spiegel en c) door de kwaliteit van de spiegels zelf.
Elke schrijver heeft zijn eigen, persoonlijke spiegels, van eigen fabrikaat. Met deze spiegels is hij in staat de spiegelingen een bepaalde vorm te geven: origineel en afbeelding zullen door deze spiegelingen een beetje van vorm verschillen, dat is wat hij wil en wat hem lukt. Met twee spiegelingen lukt ’t hem nog beter: dat wat in zijn hoofd speelt als beeld, of idee, een vorm te geven die bepaald wordt door de vorm die hij aan zijn spiegels gegeven heeft.
Het is duidelijk waaruit de spiegels bestaan: niet uit glas, of zilver, maar uit woorden, en de vorm ervan, de afwijking die hij aan diverse betekenissen gegeven heeft, dat is zijn stijl. Een schrijver A heeft een bepaalde stijl als je aan elke bladzijde van die schrijver kunt zien: die is van A”.

 

Gerrit Krol (1 augustus 1934 – 24 november 2013)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook alle tags voor Thomas Rosenlöcher op dit blog.

 

Hersengefonkel

De populieren toen ik klein was, klein, nu groot.
Een bos van kale, onbeweeglijk in de vorst
tegen elkaar aan krakende stokken.
In de weerspiegeling van de zelfs in de slaap nog rood
afscheidende stad, haar takkenwerkrukjes:
Elkaar kruisende, één systeem
verder, van twijgen als betraliede
coördinaten. – Linksboven een ster,
tjilpend pulserend. Weet de naam niet.
Heb op school nooit opgelet.
Een tweede, derde. Twee en een half miljoen.
Melkwegspeeksel niet eens meegerekend.
Mijn arme hoofd Laat begin ik met leren.
Het doel van leren, meneer de leraar? Hersengefonkel.
De dood het werk moeilijk maken
die ster voor ster de sterren uit moet wissen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Thomas Rosenlöcher (Dresden, 29 juli 1947)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e augustus ook mijn blog van 1 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 1 augustus 2019 en ook mijn blog van 1 augustus 2017 en ook mijn blog van 1 augustus 2011 deel 3.