Bart Koubaa, Howard Nemerov

De Vlaamse schrijver Bart Koubaa (pseudoniem van Bart van den Bossche) werd geboren op 28 februari 1968 in Eeklo. Zie ook alle tags voor Bart Koubaa op dit blog.

Uit: De vogels van Europa

“Statistisch gezien was de kans vrij groot dat ik op maandagochtend op weg naar het werk een aalscholver met gespreide vleugels op een lantaarnpaal naast de Leie zou zien zitten; de kwaliteit van de Vlaamse rivieren is erop vooruitgegaan waardoor er opmerkelijk veel palingen en snoekbaarzen in het Gentse binnenwater rondzwemmen. Dat ik daarna gehinderd werd door een man en een jongetje op de fiets, zodat ik bruusk remde, waardoor mijn achterwiel slipte en uit mijn mond een kreet ontsnapte waarop de man reageerde men Achterlijke boer, terwijl twee jongensoogjes me beduusd aankeken vanonder een fietshelm in de vorm van een witte haaienkop, die kans was nihil, maar toch gebeurde her. Het vond plaats. En dat plaatsvinden ging onafgebroken verder… Ik stond afwezig in de lift, zat afwezig aan mijn bureau gegevens in te vuren, was er niet bij in de kantine tijdens de middagpauze en beantwoordde geen enkele mail. Ik had de hele tijd een opgeblazen gevoel, alsof mijn maag voortdurend aan het geeuwen was, en zat volgens mijn collega te neuriën en te fluiten. Om twee uur stipt stapte ik naar het bureau van mijn baas, zei hem dat ik me niet al te best voelde – ‘Ik voel me een beetje…’- vroeg hem een maagtabletje – ‘Heb jij soms een euh…’en reed naar huis. Thuis nam ik een lange douche en ging op mijn rug op bed liggen. Rond halfzes ging de telefoon; ik was vergeten dat ik mijn dochter beloofd had naar haar wasmachine te kijken. Pas een kleine week later, toen de wasmachine van mijn dochter weer zwierde en mijn vrouw en ik voor de televisie zaten, maakte die afwezigheid, die de hele tijd als een lege reddingssloep in mij had rondgezwalkt, zich kenbaar: ‘Eddie’ riep ik verdwaasd toen er na het nieuws een foto van een man op het scherm verscheen, ‘ik heb samen met hem in het koor gezeten… Eddie Bonte…’Er ontsnapte een ongecontroleerde langgerekte boer uit mijn mond.
‘Heb jij in een koor gezeten?’ Ik legde mijn wijsvinger op mijn mond en gebaarde mijn vrouw te zwijgen. ‘…de heer Bonte is 1,83 meter lang en normaal gebouwd. Hij is licht kalend en heeft een litteken op de biceps van de rechterarm. Op het moment van de verdwijning droeg hij een schildersbroek met kniestukken, witte werkschoenen, een grijs sweatshirt en een kaki vest zonder mouwen. Als u meer informatie hebt, kunt u contact opnemen met de rechercheurs via het gratis nummer 0800-30300…’ ‘Ja zeg, vermist verdomme…’ Er volgde nog een boer; ik perste mijn lippen op elkaar, verontschuldigde me met mijn hand. ‘Wil je thee?’

 


Bart Koubaa (Eeklo, 28 februari 1968)

 

De Amerikaanse dichter en literatuurdocent Howard Nemerov werd geboren op 29 februari 1920 in New York. Zie ook alle tags voor Howard Nemerov op dit blog.

 

September De eerste schooldag

I

Mijn kind en ik houden elkaars hand vast op weg naar school,
En als ik hem bij de deur van de eerste klas achterlaat
huilt hij een beetje, maar is dapper; hij laat
me los.
Mijn egoïstische tranen herinneren me eraan hoe
ik een leven geleden voor die deur huilde.

Ik heb het misschien moeilijk gehad om los te laten.

Elke herfst moeten de kinderen samen doorstaan
Wat elk kind ook alleen doorstaat:
Het alfabet leren, de gehele getallen,
Drie dozijn stukjes en beetjes van een ding
Zo willekeurig, zo gebiedend,
Dat werelden onzichtbaar en zichtbaar

Ervoor buigen, zoals in Jozefs droom
De schoven bogen en toen bogen de sterren
Voor de droom van een kleine jongen.

Die droom bezorgde hem zoveel haat van zijn broers
Dat het hem grootste deel van zijn leven kostte om te herstellen,
En toch kwam er uiteindelijk grote goedheid uit voort.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Howard Nemerov (29 februari 1920 – 5 juli 1991)

 

Zie voor meer schrijvers van de 28e en de 29e februari ook mijn blog van 28 februari 2021 en ook mijn blog van 28 februari 2020 en ook mijn blog van 28 februari 2019 en eveneens mijn blog van 28 februari 2018 deel 2.

Cynan Jones, Elisabeth Borchers

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: De burcht (The Dig, vertaald door Jona Hoek)

“De hond bewoog zich toen Daniel tussen de gebouwen door liep, kwam aan zijn ketting overeind, strekte zich en geeuwde, en in het licht van de lantaarn zag Daniel dit luie uitrekken en het licht van de lantaarn werd door de schakels van de ketting gevangen.
Hij stak de voederplaats over, hoorde het knisperen van hooi dat door het vee bij de ruif in het zich verspreidende strijklicht van de schuur werd weggemalen, hoorde hoe de hond zich uitschudde en het zich weer gemakkelijk maakte in het hok achter hem.
De nacht kabbelde stilletjes.
Hij ging de schapenstal in. De ooien waren uitgerust en de plek was moederlijk en rustig. Er klonk enkel het knisperen en zo nu en dan de kuch van een schaap. Hij plaatste de lantaarn op een plank en deed het licht aan. Een paar lammeren begonnen te mekkeren en er klonk een gerammel in de warmtebox, waar de weesjes opgewonden raakten bij de gedachte aan voeding.
Terwijl hij wacht tot het water in de waterkoker kookt loopt hij door de schuur. Aan de dwarsbalken hangen cd’s, vreemde astrale objecten in dit semilicht, nu genegeerd door de mussen en spreeuwen die ze moeten buiten houden. Zo nu en dan vangen ze wat licht en voorzien de ruimte van een misplaatste kerstsfeer en hij denkt aan hoe zij ze ophing, aan haar andere provisorische uitvindingen, alsof ze een kind was dat modellen van de televisie maakte.
Een eenzame mot wordt door de wind naar binnen gedragen, botst tegen de kale peer boven de waterkoker, puntig, een dwarrelend stukje as tegen de witte gloeidraad, opgebrand papier, gevangen in de luchtstroom van een of ander vuur, onzichtbaar, onvoelbaar.
In het achterste hok stampt een ooi op de grond, de bovenlip opgetrokken als een paard. Hij heeft wacht, dus hij moet blijven tot ze lammert, hoewel hij weet dat dit Beulah-ras goede moeders zijn en meestal geen hulp nodig hebben. Hij weet dat ze er dicht tegenaan zit, dat het niet lang meer zal duren.
De waterkoker tolt mechanisch op zijn houder, spuwt stoom in het licht van het peertje en slaat af. Hij mengt de poedermelk en terwijl hij de brede kan op de plank laat afkoelen controleert hij de stallen, de vermoeide lammeren slaperig en gedwee onder de warmte van hun moeders, tilt de waterbakken uit hun houders en schept het drijvende hooi en de uitwerpselen die het water chromatografisch bevlekken eruit; en het geroffel van het vullen van de waterbakken verstoort het zachte gemaal van de sluimerende ooien niet, die erbij liggen alsof ze uitgeput zijn van het eten, iets wat kenmerkend voor ze is. En in deze stille nacht heeft hij een ogenblik het gevoel alsof iets onzichtbaars hem aanraakt, de tijdloosheid van het werk dat hij doet, alsof hij een man van ieder tijdperk kan zijn.”

 


Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Tijd. Tijd

Ik moet eindelijk begrijpen
dat ik tijd heb.
Tijd voor de vogel op de borstwering
die met mij praat, in opdracht van.
Tijd voor de lampenvoet
waarin het licht van de aarde wordt gereflecteerd.
Tijd voor de kat op blauw fluweel
in het kleinste formaat aan de muur
geschilderd door Almut, toen beiden nog leefden.
Ook voor het schaap met de zwarte oren
de loensende ogen, de scheve muil en de
dorstige mond. Indiaans, heel eenvoudig, instructief.
Missen zal ik het in de komende eeuw.
Ik heb nog niet een stilzwijgend woord
met de gedroogde roos gewisseld, van waar en waarheen ook.
En het kalenderboek in zwart leer
met het gouden jaartal
gaapt elegant uitelkaar om me in en uit te laten.
Leren, tijd te hebben.
Leren, dat het te laat is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

 
Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor de schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2021 en ook mijn blog van 27 februari 2019 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

George Barker, Hermann Lenz

De Engelse dichter George Granville Barker werd geboren op 26 februari 1913 in Loughton, Essex. Zie ook alle tags voor George Barker op dit blog.

 

True Confession

2
The Church, mediatrix between heaven
And human fallibility
Reminds us that the age of seven
Inaugurates the Reason we
Spend our prolonged seniority
Transgressing. Of that time I wish
I could recount a better story
Than finding a shilling and a fish.
But memory flirts with seven veils
Peekabooing the accidental
And what the devil it all entails
Only Sigmund Freud suspects.
I think my shilling and my fish
Symbolised a hidden wish
To sublimate these two affects:
Money is nice and so is sex.

The Angel of Reason, descending
On my seven year old head
Inscribed this sentence by my bed:
The pleasure of money is unending
But sex satisfied is sex dead.
I tested to see if sex died
But, all my effort notwithstanding,
Have never found it satisfied.

Abacus of Reason, you have been
The instrument of my abuse,
The North Star I have never seen,
The trick for which I have no use:
The Reason, gadget of schoolmasters,
Pimp of the spirit, the smart alec,
Proud engineer of disasters,
I see phallic: you, cephalic.

Happy those early days when I
Attended an elementary school
Where seven hundred infant lives
Flittered like gadflies on the stool
(We discovered that contraceptives
Blown up like balloons, could fly);
We memorised the Golden Rule:
Lie, lie, lie, lie.

For God’s sake, Barker. This is enough
Regurgitated obscenities,
Whimsicalities and such stuff.
Where’s the ineffable mystery,
The affiancing to affinities
Of the young poet? The history
Of an evolving mind’s love
For the miseries and the humanities?

The sulking and son loving Muse
Grabbed me when I was nine. She saw
It was a question of self abuse
Or verses. I tossed off reams before
I cared to recognize their purpose.
While other urchins were blowing up toads
With pipes of straw stuck in the arse,
So was I, but I also wrote odes.

There was a priest, a priest, a priest,
A Reverend of the Oratory
Who taught me history. At least
He taught me the best part of his story.
Fat Father William, have you ceased
To lead boys up the narrow path
Through the doors of the Turkish Bath?
I hope you’re warm in Purgatory.

And in the yard of the tenement
– The Samuel Lewis Trust – I played
While my father, for the rent
(Ten bob a wekk and seldom paid),
Trudged London for a job. I went
Skedaddling up the scanty years,
My learning, like the rent, in arrears,
But sometimes making the grade.

Oh boring kids! In spite of Freud
I find my childhood recollections
Much duller now than when I enjoyed
It. The whistling affections,
All fitting wrong, toy railway sections
Running in circles. Cruel as cats
Even the lower beasts avoid
These inhumanitarian brats.

Since the Age of Reason’s seven
And most of one’s friends over eight,
Therefore they’re reasonable? Even
Sensible Stearns or simpleton Stephen
Wouldn’t claim that. I contemplate
A world which, at crucial instants,
Surrenders to adulterant infants
The adult onus to think straight.

At the bottom of this murky well
My childhood, like a climbing root,
Nursed in dirt the simple cell
That pays itself this sour tribute.
Track any poet to a beginning
And in a dark room you will find
A little boy intent on sinning
With an etymological lover.

I peopled my youth with the pulchritude
Of heterae noun-anatomised;
The literature that I prized
Was anything to do with the nude
Spirit of creative art
Who whispered to me: ‘Don’t be queasy.
Simply write about a tart
And there she is. The rest’s easy.’

And thus, incepted in congenial
Feebleness of moral power
I became a poet. Venial
As a human misdemeanour,
Still, it gave me, prisoner
In my lack of character,
Pig to the Circean Muse’s honour.
Her honour? Why, it’s lying on her.

Dowered, invested and endowed
With every frailty is the poet –
Yielding to wickedness because
How the hell else can he know it?
The tempted poet must be allowed
All ethical latitude. His small flaws
Bring home to him, in sweet breaches,
The moral self indulgence teaches.

Where was I? Running, so to speak,
To the adolescent seed? I
Found my will power rather weak
And my appetite rather greedy
About the year of the General Strike,
So I struck, as it were, myself:
Refused to do anything whatsover, like
Exercise books on a shelf.

Do Youth and Innocence prevail
Over that cloudcuckoo clime
Where the seasons never fail
And the clocks forget the time?
Where the peaks of the sublime
Crown every thought; where every vale
Has its phantasy and phantasm
And every midnight its orgasm?

I mooned into my fourteenth year
Through a world pronouncing harsh
Judgments I could not quite hear
About my verse, my young moustasche
And my bad habits. In Battersea Park
I almost heard strangers gossip
About my poems, almost remark
The bush of knowledge on my lip.

Golden Calf, Golden Calf, where are you now
Who lowed so mournfully in the dense
Arcana of my adolescence?
No later anguish of bull or cow
Could ever be compared with half
The misery of the amorous calf
Moonstruck in moonshine. How could I know
You can’t couple Love with any sense?

Poignant as a swallowed knife,
Abstracted as a mannequin,
Remote as music, touchy as skin,
Apotheosising life
Into an apocalypse,
Young Love, taking Grief to wife,
And tasting the bitterness of her lips
Forgets it comes from swabbing gin.

The veils descend. The unknown figure
Is sheeted in the indecencies
Of shame and boils. The nose gets bigger,
The private parts, haired like a trigger,
Cock at a dream. The infant cries
Abandoned in its discarded larva,
Out of which steps, with bloodshot eyes,
The man, the man, crying Ave, Ave!

 


George Barker (26 februari 1913 – 27 oktober 1991)

 

De Duitse dichter en schrijver Hermann Lenz werd op 26 februari 1913 in Stuttgart geboren. Zie ook alle tags voor Hermann Lenz op dit blog.

 

Lieve tijd

Wat was het
In zijn geheel gezien?

Eeuwige wijsheid
Kunnen ze van jou niet verwachten.
Misschien heb je iets gemist.

Liefdesaffaires en reizen?
De gezichten van de landen?
Je hebt tenslotte veel gezien
Tussen Leningrad en San Francisco,
Echter onder ongemakkelijke omstandigheden,
Maar het maakt niet uit.

Ach, lieve tijd.

Je bent gelukkig als je ongehinderd
Ergens loopt of ligt,
Aan de rand van het bos bijvoorbeeld.

Bij heldere hemel, een blik in de verte.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Hermann Lenz (26 februari 1913 – 12 mei 1998)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook  mijn blog van 26 februari 2022 en ook mijn blog van 26 februari 2019 en eveneens mijn blog van 26 februari 2017 deel 2.

Marijke Schermer, Friedrich von Spee, Jane Goodwin Austin

De Nederlandse schrijfster Marijke Schermer werd op 25 februari 1975 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Marijke Schermer op dit blog.

Uit: Noodweer

“Nemen we jouw auto?’
‘We zijn veel te laat.’
Haar man komt uit de keuken. Hij is lang, mager en zijn gezicht is uitgesproken knap. Hij heeft een zwierig pak aan. De pan in zijn handen en de theedoek over zijn schouder verraden toewijding. Hij zet de pan op tafel, werpt de lap terug in de richting van het aanrecht dat hij net niet haalt. Leo lacht met een hoog en helder stemmetje. Alicia, het buurmeisje dat oppast, knoopt Osip een slabbetje om. Ze is in een paar weken tijd van een androgyn kind in een kermisattractie veranderd. Haar wangen en lippen zijn rood geverfd, ze draagt idiote, veel te blote kleren. Emilia moet zich bedwingen haar niet ook over haar bol te aaien. Ze kussen de kinderen gedag.
‘Jij rijdt. We gaan het halen.’
Ze scheurt de oprijlaan af en draait de weg op. Het eerste deel van de rit voert over de dijk, door de glooiende rivierdelta, over een smalle tweebaansweg tussen de populieren. Er is een zakkend zomers zonnetje met weinig kracht en er staat een flinke wind. In de weilanden rechts van hen staan schapen. Even later, op de snelweg, kan ze echt hard rijden, iets wat ze graag doet. Ze praten niet veel. Door het raam waait een herinnering binnen aan lange tochten naar het zuiden, blote benen uit het raam, zingend. Vlak voor Amsterdam voeren ze een korte discussie over de beste route naar het Leidseplein.
‘Waarschijnlijk heb jij gelijk,’ zegt ze terwijl ze haar eigen idee ten uitvoer brengt. Ze gokt op een vrije plek, gokt goed en parkeert vlak bij het theater. Ze besluiten dat betalen precies de tijd kost die ze niet meer hebben. Ze rennen, steken over, worden rakelings gepasseerd door een fietser. Bruch roept dat ze de volgende keer een hotel moeten nemen; even worden ze gegrepen door de wens te worden opgeslokt door het leven in de stad, in plaats van straks en ongetwijfeld weer met haast, terug te moeten keren naar de stilte.Ze rennen de schouwburg in, de trap op naar de zaal, waar zij als laatsten arriveren voor de deuren rondom sluiten. Hij vouwt hun jassen in elkaar onder zijn stoel en knijpt haar in haar zij.”

 


Marijke Schermer (Amsterdam, 25 februari 1975)

 

De Duitse jezuïet en dichter Friedrich von Spee werd op 25 februari 1591 in Kaiserswerth bij Düsseldorf geboren. Zie ook alle tags voor Friedrich von Spee op dit blog.

 

Kom tot ons, scheur de hemelen, Heer

Kom tot ons, scheur de hemelen, Heer,
daal, Heiland, uit uw hemel neer.
Ruk open, rijt ze uit het slot,
de hemeldeuren, Zoon van God.

Dauwt, hemelen, schenkt u maatloos uit,
daal, Heer, als dauw op dorstig kruid.
Gij wolken, breek in regens neer,
regen de Heiland, Israëls Heer.

Breek, aarde, uit, breek uit in pracht,
dat berg en dal van lente lacht.
O aarde, wek die roze rood,
ontspring, Heer, aan der aarde schoot.

Waar blijft Gij toch, o ’s werelds troost,
die wij verbeiden onverpoosd?
O daal toch uit uw hoog paleis
in ons verloren paradijs.

Gij klare zon, gij schone ster,
door ons aanschouwd van eindloos ver,
o zon ga op, o zonneschijn,
laat ons niet in het donker zijn.

Wij zijn hier in zo grote nood,
wij leven allen naar de dood.
O kom, en voer met sterke hand
ons weer terug in ’t vaderland.

 

Vertaald door Ad den Besten

 


Friedrich von Spee (25 februari 1591 – 7 augustus 1635)
Portret door Martin Mengen, 1938

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Jane Goodwin Austin werd geboren in Worcester, Massachusetts, op 25 februari 1831. Zie ook alle tags voor Jane Goodwin Austin op dit blog.

Uit: Betty Alden

“As she spoke, the merry gleam died out of the captain’s eyes, and grasping his beard in the left hand, as was his wont in perplexity, he said gravely,—
“These are large matters for a woman’s handling, Priscilla, and it may chance that Barbara’s silence is the better part of your valor. But still,—what do you mean?”
“I mean that Master Oldhame and Master Lyford as the head, and their followers and creatures as the tail, are maturing into a very pretty monster here in our midst, which if let alone will some fine morning swallow the colony for its breakfast, and if only it would be content with the men I would say grace for it, but, unfortunately, the women and children are the tender bits, and will serve as a relish to the coarser meat.”
“Come, now, Priscilla, a truce to your quips and jibes, and tell me what there is to tell. I cry you pardon for noting your forwardness in what concerned you not”—
“Nay, Myles, you’ve said it now,” interposed Barbara, with a little laugh, while Priscilla, gathering her work in her apron, and looking very pretty with her flaming cheeks and sparkling eyes, jumped up saying,—
“At all events, John Alden’s dinner concerns both him and me, and I will go and make it ready; a nod is as good as a wink to a blind horse, and a penny pipe as well as a trumpet to warn a deaf man that the enemy is upon him. Put your nose in the air, Captain Standish, and march stoutly on into the pitfall dug for your feet.”
“Come, come, Mistress Alden! These are no words for a gentlewoman,” began the captain angrily, but on the threshold Priscilla turned, a saucy laugh flashing through the anger of her face, and reminding the captain in his own despite of a sudden sunbeam glinting across dark Manomet in the midst of a thunder-storm.
“Here’s the governor coming up the hill, Myles,” whispered she, “and you may finish the rest of your scolding to him. I’m frighted as much as is safe for me a’ready.”
And light as a bird she ran down the hill just as Bradford reached the door and, glancing in, said in his sonorous and benevolent voice, “Good-morrow to you, Mistress Standish. I am sorry to have frighted away your merry gossip, but I am seeking the goodman— Ah, there you are, Captain! I would have a word with you at your leisure.”
“Shall I run after Priscilla, Myles?” asked Barbara, cordially returning the governor’s greeting.”

 


Jane Goodwin Austin (25 februari 1831 – 30 maart 1894)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e februari ook mijn blog van 25 februari 2024 en ook mijn blog van 25 februari 2019 en ook mijn blog van 25 februari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Prins Peper (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“We vormden een kleine kring en herhaalden onze choreografie, die ons zou achtervolgen tot in onze dromen. En we keken niet verbaasd op als we midden in de nacht ineens geneurie hoorden van onrustig slapende jongens met in hun hoofd die oude melodieën in de gedateerde taal van Papa Moupelo, die rechtschapen man die ons Hoop verkocht voor de schappelijkste prijs omdat hij het als zijn taak zag om de zielen, alle zielen van de instelling, te redden.
Papa Moupelo had me nooit opgebiecht dat hij verantwoordelijk was voor die kilometerslange naam, de langste van het weeshuis van Loango, en zeker van de stad, ja
zelfs van het land. Misschien kwam het omdat zijn Zaïrese landgenoten de gewoonte hadden om eindeloze, onuitspreekbare namen te geven. Kijk maar naar die van hun president, Mobutu Sese Seko Kuku Ngbendu Wa Za Banga, wat zoveel betekent als ‘de krijger die van overwinning naar overwinning gaat en niet te stuiten is’.
Als ik klaagde dat de een of ander mijn naam had afgekort of niet goed uitgesproken, drukte Papa Moupelo me op het hart niet boos te worden en ’s avonds voor het slapengaan te bidden om de Almachtige te bedanken. Volgens hem lag het lot van een mens verborgen in zijn naam. Om me te overtuigen nam hij zichzelf als voorbeeld: ‘Moupelo’ betekent ‘priester’ in het Kikongo, en dus was het geen toeval dat hij een boodschapper van God was geworden, net als zijn vader. Hij vond het mooi dat de jongens die me treiterden me alleen maar ‘Mozes’ noemden. Mozes was niet zomaar een profeet, betoogde hij vleiend: geen mens kon tippen aan Mozes, ook niet de oudtestamentische profeten met een baard die langer en peper-en-zoutkleuriger was dan de zijne; God had hem uitverkoren om de kinderen van Israël uit Egypte weg te voeren naar het Beloofde Land. Mozes was diep verontwaardigd over het treurige dagelijks leven van zijn volk en toen hij veertig was sloeg hij een Egyptische opzichter dood die een Israëliet strafte. Daarna vluchtte hij noodgedwongen de woestijn in, waar hij herder werd en trouwde met een van de dochters van de priester die hem onderdak had geboden.”

 


Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

IN STRIJKEND LICHT (Fragment)

We zitten buiten, luisteren naar het zingen van de vogels, dat lijkt
op zwervende lijnen en spatten
natte verf,
op een abstracte expressionist aan het werk – zijn zwierige streken, en dan
de lichtere toetsen,
nauwelijks zichtbaar –
en dat zich afspeelt op het hele doek van de hemel.
Als ik iets voorlees uit de krant valt ze meteen in slaap.
Ik strijk over haar gezicht en ze wordt wakker,
kijkt me strak aan en zegt iets als: ‘Dat was
een mooie stok.’ Een andere keer, toen we zo bij elkaar zaten,
zei ze, uit het niets: ‘De woestijn is een tong.’
‘Een rode tong?’
‘Precies, het is een
een soort
je weet wel ‫– het is, het is een
lange auto.’
Toen ik haar vertelde dat ik misschien een tijdje naar Cambridge zou gaan, zei ze: ‘Cambridge
is een oeroude zetel van de wetenschap. Zorg dat je…’
maar het werd te veel –
‘Zorg voor
de korte kerstbloemen.’ Ik word duizelig,
misselijk,
wanneer ik probeer te bedenken wat er in haar hoofd gebeurt. Ik blijf
urenlang buiten met haar, haar overeind sjorrend als ze
doezelt, en wakker begint te worden; weg van de stank en
het geschreeuw van de afdeling. Het ergste
van dit alles is, voor mij, dat ze nu, ondanks haar gemompel,
vrediger is dan ik haar ooit heb gekend. Even leeft
haar geheugen op, en ze denkt dat ik een lang geleden
gestorven broer van haar ben.‘’t Was wel mooi op die paarden,
hè, toen we klein waren!’ zegt ze,
terwijl ze haar krachteloze hand op haar dij laat vallen. Alzheimer
is nirvana, in haar geval. Ze heeft het nooit
over de kwellingen van haar volwassen jaren – God, de boze passages
in de bijbel, de lange, zware dood van haar moeder,
en mijn vader. Niets,
helemaal niets over mijn vader,
en niets
over haar obsessie: het geloof
waartoe hij haar dreef. Ze zegt dat het lied van de ekster,
dat altijd maar doorgaat, als een vrolijk in zichzelf
pratende Ier,
en waar ik haar rolstoel naartoe heb gekeerd,
haar herinnert aan
een kopje. Een gebroken kopje. Ik denk dat de chaos in haar hoofd
voor haar alleen draaglijk is omdat hij zich wentelt, langzaam,
heel langzaam,
als stofjes in een lege kamer.
De ziel? De ziel is allang verslagen, al bijna verdwenen. Ze brengt nu slechts
stoppels voort op haar kin, en een geur
van oude kranten op een vochtige betonnen vloer, verward gestamel, een paar versplinterde herinneringen en een soort warmte
(die er altijd al was,
de buideldierlijke toewijding) een warmte die nu alleen in haar ogen zit, vooral
als ik haar vasthoud en een tijdje wieg, als ik haar
in bed til – een opgevouwen
pakje, zoals – dat heb ik op foto’s gezien –
de ‘IJsman’ gevonden werd. Ze zegt:
‘Ik vind het fijn
als je – als
als
je…’
My brown-eyed girl, zeg ik tegen haar. Hoewel ze zich het
nummer niet herinnert, of hoe ik die keer
thuiskwam, zing ik het
haar voor: ‘Ta
ta-dum, ta-dum…’ En zij
kijkt op:
‘Jij bent het, jij bent het’ – en glimlacht me toe – ‘jij
bent my brown-eyed girl.’

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 


Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 24 februari 2019 en eveneens mijn blog van 24 februari 2017 deel 2.

Robert Gray

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags  voor Robert Gray op dit blog.

 

A Garage

In one of the side streets
of a small hot town
off the highway

we saw the garage,
its white boards peeling
among fronds and palings.

The sun had cut a blaze
off the day. The petrol pump
was from the sixties—

of human scale
and humanoid appearance
it had a presence,

seemed the attendant
of our adventures on the road,
the doorman of our chances.

We pulled in, for nostalgia,
onto concrete. From where
did that thing’s almost

avoidable sense of
sacrifice, or remorse,
arise? One felt it

as though a line
in the hand, drifted far off
somewhere, unweighted.

Who was this, in faded
cream outfit, with badge,
expressionless small head,

and rubbery hose laid
on the breast, dutifully
or out of diffidence?

Were arms being shown, and in
servitude or consent?
The stoic discomforts,

suggests a rebellion.
Elusively, such feelings
are wafted through us, but how

interpret them? A person
relied upon and yet
dangerous. Was this

another, or oneself?
Were we familiars of something
never to be known? I looked

down a blank street, of pines,
lightpoles, old houses
in shady yards, where it made

a genuflection, in approaching
the gentian-coloured hills;
then at the long workshop, a dim

barn, or empty corridor,
in the galaxy, with somewhere
far along it one star

crackling and bursting.
Then at the greasy
dog, in its narrow shade;

and at the old bowser—
a sense still proclaimed but
ungrasped, though everything

lay open. Someone shouted
acknowledgement, so we sat
quietly. The light

had become an interest
of this place, pronounced
in contrast with the peculiar

matt blackness of sump-oil
that was soaked widely
on earth, gravel, and cement—

an obscurity as opaque
as the heart’s, which was keeping on
with its tunnelling there.

 

 

IN STRIJKEND LICHT (Fragment)

Mijn moeder, negentig al, moet aan haar rolstoel
worden vastgegespt, en leunt toch nog vervaarlijk opzij;
ze steekt uit, als gebroken,
en kan iemand die dichtbij komt
met haar aanblik doorklieven. Ze hangt scheef
als haar scheve mond, in haar wazige
waardigheid, en zegt dat ze
het prima maakt. Het is onmogelijk haar een verwijt
te ontlokken of haar aandacht langer dan een seconde
op iets te vestigen. Vergeleken bij haar ziet Stephen Hawking
er nog gezond uit. Het is of ze
zijwaarts door een patrijspoort uit het leven wordt gezogen
en wij haar vasthouden bij haar voeten.
Ze is erg kalm.
Als je lang genoeg leeft ben je niet bang voor de dood
maar voor wat het leven nog vermag. En ergens schijnt ze
dat te weten,
ook al is er geen hoop dat ze het uit zou kunnen spreken.
Toch is ze zo kalm dat je aan onsterfelijken denkt
– een voor eeuwig aan de rand
van het leven verschrompelende Tithonus,
zij het zonder één klacht. Als je haar mee naar buiten neemt
lijkt mijn moeder bezig
aan een motorrace, zij de zijspanrijder
die de machine op de weg houdt door zo ver mogelijk
naast het wiel te hangen.
Ernstig, geconcentreerd tuurt ze
naar de finishlijn
terwijl we in cirkels voortkruipen door de taaie stroop
van een tuin achter het tehuis.
Haar mond is vol chaos.
Mijn moeder maalt de helften van haar gebit
als knikkers knarsend op elkaar
of laat ze losjes kletteren,
beschadigd, gebarsten. Omdat ze niet op haar tandvlees blijven zitten
spuugt ze ze uit, met een bruuske stotende kuch,
die haar laatste adem uit haar lijkt te persen.
Haar tanden trekken de speekseltrossen los
en belanden op haar schoot of in het gras.
Wat we in zulke ouderdom zien, is voor ons de voortijdige ontbinding van een lichaam,
terwijl het van de botten glijdt, terug naar protoplasma,
voordat het fatsoenlijk kan worden verborgen.
Het is of haast alle synapsen
tussen haar hersencellen kapot zijn
en nog zwakjes natrillen op de tocht van mijn stem,
lukrake en verkeerde verbindingen leggend:
ze werd een surrealistische dichteres.
‘Is het lekker, de zon
op je rug?’ vraag ik. ‘De zon
is mechanisch,’ deelt ze me mee op zakelijke toon. Wacht
even, denk ik, wordt ze nu
diepzinnig? (Want zonder aanleiding zegt ze: ‘Het meer wordt stoffig.’ Er is geen meer, hier
noch in het verleden. ‘Je moet het meer afstoffen.’)
Het zou kunnen,
‘Die jongen in de sterren is eten;’
of misschien: ‘De jongen is de ster in het eten’
en je denkt: nee, dit appelleert gewoon
aan mijn soort bijgeloof.
Het is een en al verwarring, en interpretaties
en misverstanden,
alleen maar de verraderlijke gladheid
van haar neergang.

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 


Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2022 en ook mijn blog van 23 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Arnon Grunberg, Edna St. Vincent Millay

 

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Blauwe maandagen

“Mijn vader handelde in postzegels, in ieder geval dat dachten mijn moeder en ik. Mijn moeder had me verteld dat zijn vader een drogisterij had. Dat was een drogisterij op een karretje. Die man liep de hele dag door Berlijn met dat karretje. ‘Op een dag troffen ze hem dood boven zijn karretje aan,’ zei ze, ‘maar dat kwam niet door de SA, dat kwam door de neunundneunziger.’ Even later zei ze: ‘Maar mijn ouders hadden een meubelzaak, en later zelfs twee, en daar hebben we geen cent voor gekregen, geen cent.’ Wij woonden in Düsseldorf in een hotel, waar aan de muur een soort gedenksteen was bevestigd: ‘Hier heeft de jonge dichter Heine gelukkige jaren doorgebracht’. Daarvan moesten we natuurlijk een foto maken, met mij ervoor. Ik werd gek van de jonge dichter Heine. Toen ik nog op de lagere school zat, ging ik weleens met mijn vader mee op reis. Hij bleef nooit lang weg, een of twee dagen. In de trein aren we broodjes met koosjere worst, die hij zelf had klaargemaakt. Maar we aten ook wel niet-koosjere worst, en veel poffertjes en gebak. Dat was net zo goed als warm eten, volgens hem. Hij ontmoette mensen in cafés. Het was warm. Ik droeg mijn korte broek. Mijn vader was kaal. Ze dachten dat hij mijn opa was. Ze vroegen: ‘Lekker op stap met opa?’ We gingen een café binnen, en daar zat dan de man met wie hij had afgesproken. Ook oud en ook kaal. Ze dronken een paar wodkaatjes. Ik kreeg ijs, altijd ijs. Ze praatten urenlang met elkaar. Mijn vader wilde nooit zeggen wat hij met die kale mannen had besproken. Als we klaar waren in het café, gingen we naar de kermis. We aten braadworstjes. Hij zei dat God niet op een braadworstje meer of minder keek. God misschien niet, maar mijn moeder wel. ’s Avonds gingen we weer naar een café, daar ontmoetten we nog zo’n grijze man. Zo’n man die voor God zou kunnen spelen in een slechte film. Er werden weer wodkaatjes gedronken. Mijn vader wond zich op. Zijn haren leken op stro. Hij had ze namelijk heel lang laten groeien om de kale plek op zijn hoofd te bedekken, maar als hij zich opwond vielen ze voor zijn ogen. ‘Auf bessere Zeiten,’ riepen ze. Mijn vader sloeg op tafel. Niemand lette op hem. Ze sloegen daar allemaal op tafel. Het ging over het Majdanek-proces. Of misschien wel weer over de jonge dichter Heine. Allemaal één pot nat. Mijn moeder dacht dat ik met hem mee was gegaan om postzegels te verkopen, maar ik had geen postzegel gezien. Ik vroeg of hij ze verkocht had. Hij wilde niets zeggen. Ook regen mijn moeder niet. Als je verder vroeg, zei hij alleen maar ‘Iedereen heeft zijn verhaal, ook de dommen en de onwetenden.”

 


Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Edna St. Vincent Millay werd geboren op 22 februari 1892 in Rockland, Maine. Zie ook alle tags voor Edna St. Vincent Millay op dit blog.

 

Sonnet

de tijd heelt alle wonden? leugenaar!
mij maak je dat soort dingen niet meer wijs,
ik mis hem op het strand en op het ijs,
ik mis hem onder nul en zonneklaar.

de tijd stuurt oude bladeren op reis
en goochelt met de sneeuw van vorig jaar,
en kan veel doen verkeren weliswaar,
maar mijn verdriet ontsnapte aan zijn zeis.

er zijn wel honderd oorden die ‘k vermijd,
alleen maar omdat hij ze indertijd
gewijd heeft met zijn voetstap en zijn stem.

op onbekend terrein zoek ik respijt,
en denk: hier ben ik al mijn heimwee kwijt,
en sta aldus weer oog in oog met hem.

 

Vertaald door Willem Wilmink

 


Edna St. Vincent Millay (22 februari 1892 – 19 oktober 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2024 en ook mijn blog van 22 februari 2022 en ook mijn blog van 22 februari 2019 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Herman de Coninck, W. H. Auden

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zie ook alle tags voor Herman de Coninck op dit blog.

 

De lenige liefde (16)

Een dag om je prettig te voelen, om
de 1000 meter te lopen, Hemingway
te lezen en van je te houden

De zon is een gulle welgedane man,
de directeur van de sunkistfabrieken
bij voorbeeld, hij kan alles gedaan krijgen.

O.a. dat jij in de laatste strofe van dit
gedicht staat, in nog enkel een broekje
zo dun als het ogenblik voor je het uittrekt.

 

Zomeravond 

Zomeravond. We hebben woorden en tijd.
Behaaglijk is het om van mening en geslacht
te verschillen, waarna alleen nog van geslacht,
een verschil van dag en nacht, waarna nacht.

Laat je strelen, kom.
Ik hou ervan je lichaam te verdelen
in van alles twee, zoals ik deze zomer
de zee verdeelde toen ik schoolslag zwom.

 

Even

Geluk is ineens, zaterdagmiddag in de trein
naar Amsterdam, weten dat het niet voor jou is weggelegd.
En daar hoe dan ook erg rustig van zijn.
Goed, dat weten we dan, dat hoeft niet meer gezegd.

Er vallen tenslotte nog andere dingen te beleven.
We gaan naar Amsterdam kijken, en niet naar elkaar.
En er is een voorzichtig-zijn met wat je even
mag hebben, hooguit voor een paar jaar.

Zoiets als elke dag opnieuw weer honger krijgen,
zoiets als elke keer met jou weer hijgen
en hijgen en hijgen. En dan is het voorbij.
En wie weet, nooit gebeurd. Dan blijven ik en jij.

Geluk is vandaag nog dingen willen schrijven
als ‘jouw ogen en hun sterrelingse pracht’.
Godgod, nee zeg. Maar het is koud. En ik wil blijven
bij jou. Omwille van de nacht.

 


Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Het model

Meestal is handlezen, net als een handschrift, en ook gezichten lezen
Een soort vertaalwerk, want er is menig verleider geweest
Die een heer leek te wezen,
Dat fronsende schoolmeisje snakt misschien wel naar
Een invitatie; maar
’t Fysiek van deze oude dame geeft een scherp beeld van haar geest.

Ook zonder Rorschach of Binet ziet zelfs een dwaas aan haar
Dat het goed met haar gaat, dat ze leeft;
Want als je tachtig jaar
En ook al is het nog zo’n beetje hebberig bent,
Ben je zwaar patiënt,
Iemand aan wie één dag van wanhoop al meteen de doodklap geeft:

Of de stad ooit schuimwijn dronk uit haar schoentjes of dat
Ze gouvernante was, goed aangeschreven
In christelijke kring, of ze een man heeft gehad
Die haar verwende, of een zoon die niet meer leeft,
Dat is nu alles één. Zij heeft
Wat er ook is gebeurd overleefd; ze wérd; ze heeft vergeven.

Dus de schilder kan doen wat hij wil, haar een Engels park geven,
Rijstvelden in China, of een afbraakpand,
Een lichte of donkere lucht, dat is om het even,
Groen pluche als achtergrond of een rode baksteenmuur.
Zij geeft de dingen eenheid en duur,
Door haar zie je hun wezenlijke, menselijke kant.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 


W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 
Portret door Andrea Ventura, 2023

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e februari ook mijn blog van 21 februari 2019 en ook mijn blog van 21 februari 2016 deel 2.

 

Sally Rooney, Björn Kuhligk

De Ierse schrijfster Sally Rooney werd geboren op 20 februari 1991 in Castlebar. Zie ook alle tags voor Sally Rooney op dit blog.

Uit: Gesprekken met vrienden (Vertaald door Gerda Baardman)

“Bobbi en ik ontmoetten Melissa voor het eerst in de stad op een poëzieavond waar we samen hadden opgetreden. Melissa maakte buiten een foto van ons waarop Bobbi stond te roken en ik schutterig met mijn rechterhand mijn linker pols vasthield alsof ik bang was dat hij zou weglopen. Melissa had een grote professionele camera en een speciaal tasje met allemaal verschillende lenzen. ze praatte en rookte onder het fotograferen. Zij had het over om optreden en wij hadden het over haar werk, dat we op internet waren tegengekomen. Rond middernacht ging de bar dicht. Het begon te regenen en Melissa nodigde ons uit om bij haar thuis nog iets te drinken. We stapten alle drie achter in een taxi en deden onze gordel om. Bobbi zat in het midden met haar hoofd opzij om met Melissa te praten, dus ik zag alleen haar nek en haar lepelvormige oortje. Melissa gaf de chauffeur een adres in Monkstown en ik keek uit het raam. Op de radio zei een stem de woorden eighties… pop… klassiekers. Toen kwam er een jingle. Ik was opgewonden, klaar voor de uitdaging van het bezoek aan het huis van een vreemde, en bedacht al complimenten en bepaalde gezichtsuitdrukkingen om leuk over te komen. Het huis was de helft van een twee-onder-een-kapwoning van rode baksteen met een plataan ervoor. In de straatverlichting leek het alsof de bladeren van oranje kunststof waren. Ik keek graag naar interieurs van andere mensen, vooral als die een beetje beroemd waren, zoals Melisse. Ik nam me voor alles in haar huis te onthouden, zodat ik het voor andere vrienden kon beschrijven en Bobbi het kon bevestigen. Toen Melissa om binnenliet, stoof er een kleine rode spaniël de gang in en begon tegen om te blaffen. Het was warm in de gang en het licht was aan. Naast de deur stond een laag tafeltje, waarop iemand een stapeltje muntgeld, een haarborstel en een lippenstift zonder dop had achtergelaten. Er hing een prent van Modigliani boven de trap, een liggende naakte vrouw. Ik dacht: een heel huis. Hier zou een gezin kunnen wonen. We hebben bezoek, riep Melissa. Er kwam niemand, dus volgden we haar naar de keuken. Ik herinner rne een donkere houten schaal met rijp fruit, een glazen serre. Rijkelui, dacht ik. Ik dacht in die tijd voortdurend aan rijke mensen. De hond was meegelopen naar de keuken en snuffelde aan onze voeten, maar Melissa zei niets over de hond, dm wij ook Met. WIM? vroeg Melissa. Wit of rood?”

 


Sally Rooney (Castlebar, 20 februari 1991)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Björn Kuhligk op dit blog.

 

Liefde in EU-tijden

Hoe een grenswachter weer
een lijn trekt, dat moet, er
mag worden geschoten, dat
moet, dat mag worden gefilmd

hoe wereldvreemd dit werelddeel
met sterren op de revers, hoe dat
de afweer organiseert, mama
doet nog gauw de vaat

toen in het zuiden de eerste gympen
aanspoelden, later twee, drie
tweevoeters werden opgevist, dat moet
er mag worden teruggevuurd

 

 

Vertaald door Erik de Smedt

 


Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)

 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2021 en ook mijn blog van 20 februari 2019 en eveneens mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.

Michiel Stroink, Björn Kuhligk

De Nederlandse schrijver Michiel Stroink werd geboren in Oss op 19 februari 1981. Zie ook alle tags voor Michiel Stroink op dit blog.

Uit: Of ik gek ben

“Na het ontbijt moeten ree aan het werk. Iedere patiënt heeft een werkplek. De Regenboog heeft een professionele houtwerkplaats, er is een metaalwerkplaats en er wordt verf gemengd. Sommige bewoners hebben schoonmaakdienst, volgen een opleiding, werken in do keuken of in de tuin. Ik werk in de tuin en samen met Grover wandel ik zo langzaam mogelijk naar onze werkschuur. De tuin is niet zomaar een tuin. We hebben een grote binnentuin in de zomer als een gezellig, doldwaas speelparadijs fungeert. Compleet met vijver, twee grasheuvels en een tafeltennisgebied prijkt hij als een paradepaardje op de homepage van de website van de kliniek. Center Parel schijnt jaloers te zijn. We onderhouden de sierruin, maar we verbouwen ook groente en Wit. Met onze kas zijn we bijna een zelfvoorzienende gekkenbiotoop. Ongeveer dertig rasidioten beginnen elke ochtend met het verdelen van de taken. Grover en ik bieden aan om het grasveld van de binnentuin in orde te maken. ‘Opkomen voor je groepsgenoten’ heet dat officieel; ‘lummelen met een hark en een sigaretje’ heet dat officieus. Langzaam strompelen we mm een kruiwagen en wat interessant uitziend tuingereedschap door de sneeuw naar het verbrande stukje gras. Grover is een poezelig, oud, tandeloos koekiemonster. Zijn bijnaam is uitstekend gekozen, want hij ie absoluut een bepaalde combinatie van die twee Sesamstraatfiguren en daar lijkt hij ook trots op te zijn. Hij was dertig jaar lang de directeur van een van de grootste koeriersdiensten van Nederland. Het was zijn eigen bedrijf rel hij had het van de grond af opgebouwd. Hij bestuurde bet eerste busje, en uiteindelijk bestuurde hij de bestuurders van ruim vijftig vrachtwagens. Hij hield van hard werken. Nu houdt hij van koffiekoeken en shag. Grover werkte ongeveer negentig uur per week tot er op een dag iets knapte in zijn hoofd. Hij begreep niet meer dat zijn werknemers hun eigen gedachten hadden, of een ander idee van werken, en toen hij op een nacht, tijdens zijn zesenveertigste welverdiende en pikzwarte koffie, geconfronteerd werd met een veeleisende chauffeur, ontstond er een tijdelijke kortsluiting in zijn hersenen. Met eenzelfde soort schop als die hij nu in zijn handen heeft, rende hij op de chauffeur af. Die verdedigde zich en sloeg nog flink wat tanden van Grover aan gruzelementen, maar kon niet voorkomen dat de schop uiteindelijk in zijn maag belandde.”

 


Michiel Stroink (Oss, 19 februari 1981)

 

De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Björn Kuhligk op dit blog.

 

Horizonbeschouwer

Hier is een bos
daar zijn de bomen
daarin zitten de ringen
daarin slaapt de angst

jij slaat toe met de bijl
en drinkt de harssteen mee

en het lievelingsdier
dat is de aap in de dierentuin
die kun je bezoeken
en hij jou niet

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e februari ook mijn blog van 19 februari 2019 en eveneens mijn blog van 19 februari 2017 deel 1 en ook deel 2.