In Memoriam Joan Didion

 

In Memoriam Joan Didion

 

De Amerikaanse schrijfster Joan Didion is op 87-jarige leeftijd overleden. Joan Didion werd geboren in Sacramento Valley op 5 december 1934. Zie ook alle tags voor Joan Didion op dit blog.

Uit: Blue nights

“In certain latitudes there comes a span of time approaching and following the summer solstice, some weeks in all, when the twilights turn long and blue. This period of the blue nights does not occur in subtropical California, where I lived for much of the time I will be talking about here and where the end of daylight is fast and lost in the blaze of the dropping sun, but it does occur in New York, where I now live. You notice it first as April ends and May begins, a change in the season, not exactly a warming—in fact not at all a warming—yet suddenly summer seems near, a possibility, even a promise. You pass a window, you walk to Central Park, you find yourself swimming in the color blue: the actual light is blue, and over the course of an hour or so this blue deepens, becomes more intense even as it darkens and fades, approximates finally the blue of the glass on a clear day at Chartres, or that of the Cerenkov radiation thrown off by the fuel rods in the pools of nuclear reactors. The French called this time of day “l’heure bleue.” To the English it was “the gloaming.” The very word “gloaming” reverberates, echoes— the gloaming, the glimmer, the glitter, the glisten, the glamour—carrying in its consonants the images of houses shuttering, gardens darkening, grass-lined rivers slipping through the shadows. During the blue nights you think the end of day will never come. As the blue nights draw to a close (and they will, and they do) you experience an actual chill, an apprehension of illness, at the moment you first notice: the blue light is going, the days are already shortening, the summer is gone. This book is called “Blue Nights” because at the time I began it I found my mind turning increasingly to illness, to the end of promise, the dwindling of the days, the inevitability of the fading, the dying of the brightness.

 

Joan Didion (5 december 1934 – 23 december 2021)

P.C. Hooftprijs 2022 voor Arnon Grunberg

P.C. Hooftprijs voor Arnon Grunberg

De jury van de P.C. Hooftprijs kent de prestigieuze oeuvreprijs toe aan Arnon Grunberg. De schrijver krijgt de prijs, en het bijbehorende geldbedrag van 60.000 euro, voor zijn proza. Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Bezette gebieden

Maar ik ben dit niet,’ roept moeder. ‘Voor dat meisje was ik het, zij was erin gaan geloven, maar voor mezelf en voor jou toch nooit echt? Zeg nou eerlijk, waarom hebben we dit gedaan?’
‘Ik had geen keus,’ zegt Kadoke, zittend op de grond. ‘Je was zo depressief. Kun je je dat nog herinneren? Het verdriet had je overmand, je dreigde erdoor te worden weggespoeld, ik had alles gedaan om dat te voorkomen. Ik heb je wensen vervuld, niet meer dan dat.’
Kadoke’s vader had op hoge leeftijd besloten vrouw te worden, beter gezegd, hij had besloten zijn eigen vrouw te worden nadat die was overleden. Na enige aarzeling besefte Kadoke dat hij hem in die beslissing moest steunen en gaandeweg was de oude man veranderd in een oude vrouw, de komedie was werkelijkheid geworden.
‘Ik kan een van de plastabletten niet meer vinden,’ zegt Kadoke.
‘Wat kunnen mij die plastabletten schelen. Ik ben je moeder niet. Daar gaat het om. Jouw moeder is dood. Ik ben je vader en ik wil ook dood. Maak me alsjeblieft dood.’
Had hij haar wensen vervuld of toch alleen zijn eigen wensen? Had hij haar, toen ze nog hij was, moeten laten sterven? Had hij haar moeten opgeven? Was dit de dood die te laat kwam?
Kadoke staat op, streelt haar vrijwel kale hoofd. Nu, zo zonder pruik, maar wel met een jurk aan, krijgt het woord ‘farce’ een andere lading. Waarom neerkijken op de aftakeling? Met welk recht? Behalve dan het recht van de gezondheid, de jeugd.

‘Je weet wat mijn beroep is, ik maak mensen niet dood, ik probeer ze in leven te houden. Er zijn discussies over de vraag wanneer je mensen moet laten gaan, ik heb daar ideeën over, misschien zelfs overtuigingen, hoewel ik niet zo van overtuigingen hou, het woord staat me tegen, het is me te compromisloos. Maar als dat echt is wat je wil dan kunnen we daarover praten, ik geloof alleen nog niet dat dat echt is wat je wil, een week geleden wilde je het nog niet.’
Moeder ziet er, hij kan het niet ontkennen, erbarmelijk uit, een toneelspeelster na afloop van de première in de kleedkamer, in het volste besef dat het stuk geen succes was.
‘Toen deed ik alsof.’
‘Je deed alsof je wilde leven?’
Ze knikt. ‘Voor jou,’ zegt ze met een zachte stem, alsof ze een misdaad opbiecht, ‘en voor dat meisje.’
‘Dan kun je het nu toch ook voor mij doen? Maar ik ga even verder met het zoeken naar die plastablet. Kun je beloven niet weer alle medicijnen op de grond te gooien? Kun je proberen niet opstandig te zijn?’
‘Ik bén opstandig,’ roept moeder. ‘Dat meisje heeft me in de steek gelaten.’ Ze pakt haar pruik, gooit die door de kamer. Voor iemand die dood wil zit er veel leven in haar.
‘Michette is niet van ons,’ antwoordt Kadoke vanonder de tafel en even ervaart hij de stekende sensatie van het gemis. Hij had geleefd voor twee mensen, Michette is weg en moeder wil geen moeder meer zijn, sterker nog, ze wil dood. ‘Ik vind wel een andere verzorger voor je. En natuurlijk ben je niet te oud voor nog een transformatie, ik had dat niet moeten zeggen. Als je weer vader wil worden, zal ik je helpen. Misschien is het voor iedereen makkelijker. Weet je nog, die verzorgster die het niet kon verdragen dat je… dat je een moeder was met een piemel?’ Hij heeft de plastablet gevonden.
‘Ik ben geen moeder met een piemel,’ roept moeder. ‘Hou op met die onzin. Mijn ogen zijn geopend.’
Kadoke kruipt onder de tafel vandaan. Er ligt daar veel stof. Hij slaat het van zijn broek en veegt de plastablet schoon.”

 

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

In Memoriam Inez van Dullemen

In Memoriam Inez van Dullemen

De Nederlandse schrijfster Inez van Dullemen is gisteren op 96-jarige leeftijd overleden. Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Inez van Dullemen op dit blog.

Uit: Een schip vol meloenen

“Ik denk: ik wil doodgaan zoals de dieren doodgaan, dicht bij de aarde. Ik til mijn hoofd op om de bomen in ogenschouw te nemen, zoekend naar welke de meest geëigende zal zijn om mij onder neer te leggen als mijn uur heeft geslagen. De oude eik, denk ik, met zijn koepel van groen blad.
Opeens zie ik twee ooievaars over het dal zeilen, zonder geluid, alsof tussen hen en de aarde elke verbinding is verbroken. Zonder met de vleugels te slaan leggen zij in luttele seconden kilometers af langs een onzichtbare lijn, zo recht als langs een liniaal getrokken: twee meesterzeilers, thermiekbeheersers.
Die hebben het nog weer een keer gehaald, denk ik, de lange gevaarvolle tocht vanuit Afrika – alle listen en lagen, alle vervuiling, giftige dampen, hoogspanningsdraden, geweerkogels en insecticiden ten spijt.
Over landerijen, over het gebroed van het mensenras heen zeilen die twee lankmoedige luchtreizigers, in een vreemde zelfvergeten superioriteit, de lange halzen rustend op de lucht, de ogen op oneindig, de poten achter hen aan zwevend in het kielzog van het lijf. Kenners van de onnaspeurlijke luchtwegen, begaafd met talenten die voor mij een mysterie blijven.
De laatste van een uitstervend ras, in de lente, over het uitspruitend geweld van de groene kers, het koolzaad dat in volle bloei staat, de botergele wilgen die de loop van de rivier volgen. Lijnentrekkers. Ik voel dat er tranen in mijn ogen springen, maar die zijn van eenzelfde irreële natuur als de vogels zelf. Ik zie ze vervagen achter slierten van wolken, één worden ze daarmee, onttrokken aan mijn oog.

2
Waarom terugblikken op mijn artiestenbestaan? Dat bestaan ligt ver verwijderd van de vrouw die ik nu ben. Het lijkt alsof ik een verhaal vertel over iemand anders. Misschien ben ik ook iemand anders. Dat is het wonderlijke van het leven als actrice: dat je in je bestaan voortdurend verandert van persoon. Nu ben ik een van mijn laatste personen geworden: ik zal geen bijzondere avonturen meer beleven en een nieuwe metamorfose is er niet meer bij.
Ik kan naar mezelf kijken alsof ik nog dat kind ben van vroeger toen ik mijn eerste rolletje te spelen kreeg in een musical. Was het toen dat ik ontdekte dat er een vreemd personage in mij zat verborgen? Iemand die ik niet kende, een personage dat kon praten met mijn stem, dat mij bewegingen liet maken die niet van mijzelf waren. En dat onmiskenbaar macht over mij uitoefende.
Ik zit hier wel, maar wat je van me ziet is machtelozer geworden. Omdat ik niet meer samenval met de jonge vrouw die ik ooit geweest ben. Bovendien zijn al die verschijningsvormen – rollen noemen ze dat – verloren geraakt. Uitgewist. Voor een deel zitten de restanten misschien nog wel onder het stof in mijn geheugen.”

 

Inez van Dullemen (13 november 1925 – 24 november 2021)

In Memoriam Anton Valens

 

In Memoriam Anton Valens

De Nederlandse schrijver en schilder Anton Valens is gisteren op 57-jarige leeftijd overleden. Anton Valens werd geboren op 17 januari 1964 in Paterswolde. Zie ook alle tags voor Anton Valens op dit blog.

Uit: Het compostcirculatieplan

Max keek hem priemend aan. ‘Je bedoelt dat je je gaat verhangen? Hè­è­è, eh­è.’
‘Nee man. Ik bedoel dat ik er een eind aan maak en iets anders ga doen als ik mijn bekomst heb. Ik speel ook trompet, weet je niet, in een dweilorkest…’
Zelf bleef ik ook niet onbewogen onder de tepels. De donkerbruinpurperachtige spenen, spekkig als geblakerd octopusvlees, oefenden een fascinatie op me uit. Maar als opzichzelfstaande wezens, volstrekt los van de jonge stratenmaker. Tepelparen hebben net als ogen en koplampen in onze ogen vaak een emotionele uitdrukking; dat van Herman had iets uitermate sulligs en oerliefs tegelijk. Ik wou er met de binnenkant van mijn hand langsstrijken, om ze in de holte van mijn palm te laten drukken, ze een beetje door te buigen en terug te laten veren. Ik wou ze induwen en dan weer zien opspringen. Aan ze snuffelen. Zouden er vrouwen bestaan met zulke tepels? Die van Valeska waren niet voor de poes, maar ze misten dat – hoe zeg ik het? – viriele, dat rechtop gaande…
Herman vond het niet vervelend in het middelpunt van de belangstelling te staan. Jens maakte van de stilte gebruik hem te vragen: ‘Nu we toch zo aan het boren zijn: heb je ook kinderen?’
Hij had er drie, meldde hij niet zonder trots.
‘Hij heeft ook slangen,’ onthulde Max tactisch. Ik schrok op uit een semicomateuze toestand. ‘Slangen? Wat voor slangen?’
Op ingehouden, bestudeerd terloopse toon deed Herman uit de doeken dat de trompet niet zijn enige liefhebberij was. Hij verschafte ook, op zolder, onderdak aan een duistere menagerie, die bestond uit meterslange, gruwelijk dikke wurgslangen, leguanen en vogelspinnen.
‘Mogen ze weleens vrij rondkruipen?’ vroeg ik. ‘Of zitten ze voor eeuwig gevangen?’
Herman ontdooide nog een graad. Weliswaar bleef hij hardnekkig naar het formica tafelblad turen, maar zijn stem werd helderder en een piezeltje minder brommerig.
Jens riep: ‘Lieve hemel, Herman, hoe krijg je het voor elkaar? Je werk als opzichter in Eemnes, je vrouw en kinderen, klussen, je dweilorkest; en dán nog eens die beesten op zolder – wat een verantwoordelijkheden! Ik bewonder je, dat meen ik uit de grond van mijn hart. Wat een energie! Wat een discipline! Bravo!’
Zo smeerde hij de jonge stratenmaker honing om de mond en die accepteerde de pluimstrijkerij, een superieur trekje om zijn lippen. ‘En school niet te vergeten…’
‘Ga je óók nog naar school?’
‘Hij gaat verder met doorleren, net zolang tot-­ie alles weet,’ verklaarde Max droogjes, ‘dan krijgt-­ie een diploma, want dan weet­ie alles. Dan is­ie een allesweter. Hè­è­è, eh­è.’
Herman stak de brand in een Camel filter en stelde zelfverzekerd vast dat hij inderdaad een bestaan leidde dat je kon kenschetsen als boordevol.
Jens merkte quasiluchtig op: ‘Het hoofd van de afdeling sierbestrating van tuincentrum Stavasius heeft ook van die grote tatoeages.’

 

Anton Valens (17 januari 1964 – 7 november 2021)

Georg-Büchner-Preis 2021 voor Clemens J. Setz

Georg-Büchner-Preis 2021 voor Clemens J. Setz

Eergisteren heeft de Duitse schrijver Clemens J. Setz in Darmstadt de Georg-Büchner-Preis in ontvangst genomen. De Georg-Büchner-Preis is de belangrijkste literaire prijs in Duitsland en het Duitse taalgebied. De Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung is verantwoordelijk voor de toekenning. De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Clemens J. Setz werd geboren op 15 november 1982 in Graz. Zie ook alle tags voor Clemens J. Setz op dit blog.

Uit: Die Bienen und das Unsichtbare

»Mustafa, du wurdest in Somaliland geboren, ein Land, das offiziell nicht existiert. Mit wie viel Jahren bist du nach Schweden gekommen ?«
»Ich bin 1979 geboren. Nach meiner Geburt war ich fünf Minuten lang tot. Wir sind nach Schweden gekommen, als ich drei Jahre alt war, nach vielen Reisen, die meine Eltern unternahmen, in Somalia und auch außerhalb. Sie suchten nach Hilfe für mich.«
»Erinnerst du dich noch an deine Ankunft ?«
»Ja und nein. Ich habe noch etwa zehn Prozent meiner Erinnerungen von damals.«
»Wann konntest du zum ersten Mal kommunizieren ?«
»Mit fünf. Ich spielte mit anderen Kindern, und da war ein Lehrer, der gab mir Süßigkeiten und sagte: Komm in dieses Zimmer hier und lerne diese Bliss-Symbole. Heute bin ich diesem Lehrer enorm dankbar, denn zu diesem Zeitpunkt versuchte ich natürlich, zu sprechen wie alle anderen Kinder, aber es war kaum möglich.«
»Wie war es, als du zum ersten Mal Dinge sagen konntest ?«
»Es war nicht immer wie heute. Heute beherrsche ich die Symbole fließend. Mein Unterricht begann mit den Zeichen für Mann und Papa. Dann folgten die Begriffe Bruder, Schwester und so weiter.«
»Wie lange dauerte es, bis du sie fließend beherrscht hast ?«
»Zehn Jahre, tägliche Übung.«
»Träumst du heute in Bliss-Symbolen ?«
»Natürlich.«
»Und wie hast du begonnen, in ihnen zu dichten ?«
»Ich habe zuerst Gedichte gelesen, und später gewann ich Poesie immer mehr lieb, sie wurde zu einer Leidenschaft. Irgendwann begann ich, selbst Gedichte zu verfassen. Und wenn ich kurz für alle Somalis sprechen darf : Dichtung spielt in unserem Leben eine sehr zentrale Rolle. Es ist kein Zufall, dass der britische Reiseschriftsteller Gerald Hanley
geschrieben hat : Somalia ist das Land der Dichter.«

 

Clemens J. Setz (Graz, 15 november 1982)

Deutscher Buchpreis 2021 voor Antje Rávic Strubel

Deutscher Buchpreis 2021 voor Antje Rávic Strubel

De winnares van de Deutscher Buchpreis 2021 is Antje Rávic Strubel. Zij krijgt deze prijs voor haar roman “Blaue Frau”, het verhaal van een vrouw die na een verkrachting haar weg terug moet vinden in het denken en in de taal. De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.

Uit: Blaue Frau

„Jede Nacht sind die Autos zu hören. Das Rauschen der Autos auf den dreispurigen Straßen und das Rascheln der Blätter am Vogelbeerbaum.
Das sind die Geräusche.
Sie dringen durch das Fenster herein, das einen Spaltbreit geöffnet ist. Das Meer hört man nicht. Die Ostsee, die im Süden liegt, jenseits der Plattenbauten, in einer Bucht mit verschilften Ufern, die im Winter schnell zufrieren wird.
Peitschenlampen säumen die Wege. Nachts fällt ihr bleiches Licht auf den Bordstein und auf den Balkon der kleinen Wohnung, der zur Straße zeigt. Die metallenen Lampenschirme schwanken im Wind. Das Schlafzimmer zeigt zum Hof, wo es einen Spielplatz gibt, einen Verschlag für die Fahrräder und den Vogelbeerbaum.
Die Wände der Wohnung sind weiß und leer bis auf den Spiegel im Flur. In der Küche hängen zwei Postkarten über der Spüle. Auf der einen Karte fahren gelbe Taxis durch eine Straßenschlucht in New York. Auf der anderen, einer Schwarzweißaufnahme, sitzen zwei Frauen in einem Pariser Straßencafé.
Sie tragen Glockenhüte aus den zwanziger Jahren des letzten Jahrhunderts und elegante Röcke.
Das sind die Bilder.
Die Blumentöpfe im Metallregal auf dem Balkon sind unbenutzt. Spinnweben haben sich dort verbreitet. Die Spinnen leben noch. Es ist September.
Am Horizont, wo Lagerhallen und ein riesiger Sendemast die Reihen der Plattenbauten begrenzen, türmen sich Wolkenberge auf. Der Sendemast ist der einzige Orientierungspunkt in den identischen Straßen.
Niemand weiß, wo sie ist.
Die Wanduhr zeigt halb drei. Das silberne Zifferblatt stellt den Weltatlas dar. Einen Sekundenzeiger gibt es nicht, nur ein kleines rotes Flugzeug, das die silberne Welt umrundet. Jede Weltumrundung dauert bloß eine Minute, und doch sieht es langsam, fast gemächlich aus. Ein Schatten fliegt unter dem Flugzeug mit und ist ihm manchmal ein kleines Stück voraus, je nachdem, wie der Lichteinfall ihn auf die glänzende Erde wirft.
Sie könnte überall sein.“

 

Antje Rávic Strubel (Potsdam, 12 april 1974)

Nobelprijs voor Literatuur 2021 voor Abdulrazak Gurnah

Nobelprijs voor Literatuur 2021 voor Abdulrazak Gurnah

De Tanzaniaanse schrijver Abdulrazak Gurnah ontvangt de Nobelprijs voor Literatuur 2021. Abdulrazak Gurnah werd geboren in Zanzibar op 20 december 1948.  Gurnah groeide op in het toenmalige Britse protectoraat Zanzibar en ontvluchtte in 1967 de Revolutie van Zanzibar. Hij ging in 1968 studeren in Canterbury, eerst in een technische richting, maar stapte in 1971 over op literatuur. Hij schreef zijn proefschrift aan de Universiteit van Kent in 1982. Hij gaf van 1980 tot 1983 colleges aan de Bayero University Kano in Nigeria en keerde daarna terug naar Canterbury als hoogleraar Engelse en postkoloniale literatuur aan de Universiteit van Kent, waar hij in 2017 met emeritaat ging. Sinds 2006 is hij FRSL (fellow) van de Britse Royal Society of Literature. Gurnah schreef diverse boeken en artikelen over literatuur, met name over zaken rond kolonialisme en de verhoudingen tussen Afrika, India en het Westen. Hij levert sinds 1987 bijdragen aan het aan internationale literatuur gewijde Britse kwartaalschrift Wasafiri en publiceerde over schrijvers als V.S. Naipaul, Salman Rushdie, Wole Soyinka en Zoë Wicomb. Gurnah is een Engelstalig auteur. Hij schreef een tiental romans. De bekendste zijn “Memory of Departure” (1987), “Paradise” (1994) en “By the Sea” (2001). Dat laatste boek stond op de longlist van de Booker Prize en de shortlist van Los Angeles Times Book Award. Veel van zijn fictie is gesitueerd rond de Oost-Afrikaanse kustgebieden, waarbij zijn personages onderdeel deel zijn van een grotere wereld in verandering. Na emigratie mislukken deze jonge mannen doordat ze de aansluiting met hun nieuwe omgeving missen. Onbegrip, ongeloof, afwijzing en miscommunicatie door de taalbarrière zorgen steeds weer voor problemen. Vaak voelen ze zich ontworteld, vervreemd, ongewenst en beroofd van hun identiteit. Ze nemen de rol aan van slachtoffer, maar Gurnah laat zijn personages wel met ironie, humor en zelfrelativering reflecteren op de eigen situatie. De meest recente roman Abdulrazak Gurnah is “Afterlives” uit 2020.

Uit: Afterlives

“Khalifa was twenty-six years old when he met the merchant Amur Biashara. At the time he was working for a small private bank owned by two Gujarati brothers. The Indian-run private banks were the only ones that had dealings with local merchants and accommodated themselves to their ways of doing business. The big banks wanted business run by paperwork and securities and guarantees, which did not always suit local merchants who worked on networks and associations invisible to the naked eye. The brothers employed Khalifa because he was related to them on his father’s side. Perhaps related was too strong a word but his father was from Gujarat too and in some instances that was relation enough. His mother was a countrywoman. Khalifa’s father met her when he was working on the farm of a big Indian landowner, two days’ journey from the town, where he stayed for most of his adult life. Khalifa did not look Indian, or not the kind of Indian they were used to seeing in that part of the world. His complexion, his hair, his nose, all favoured his African mother but he loved to announce his lineage when it suited him. Yes, yes, my father was an Indian. I don’t look it, hey? He married my mother and stayed loyal to her. Some Indian men play around with African women until they are ready to send for an Indian wife then abandon them. My father never left my mother.
His father’s name was Qassim and he was born in a small village in Gujarat which had its rich and its poor, it’s Hindus and it’s Muslims and even some Hubshi Christians. Qassim’s family was Muslim and poor. He grew up a diligent boy who was used to hardship. He was sent to a mosque school in his village and then to a Gujarati-speaking government school in the town near his home. His own father was a tax collector who travelled the countryside for his employer, and it was his idea that Qassim should be sent to school so that he too could become a tax collector or something similarly respectable. His father did not live with them. He only ever came to see them two or three times in a year. Qassim’s mother looked after her blind mother-in-law as well as five children. He was the eldest and he had a younger brother and three sisters. Two of his sisters, the two youngest, died when they were small. Their father sent money now and then but they had to look after themselves in the village and do whatever work they could find. When Qassim was old enough, his teachers at the Gujarati-speaking school encouraged him to sit for a scholarship at an elementary English-medium school in Bombay, and after that his luck began to change. His father and other relatives arranged a loan to allow him to lodge as best he could in Bombay while he attended the school. In time his situation improved because he became a lodger with the family of a school friend, who also helped him to find work as a tutor of younger children. The few annas he earned there helped him to support himself.”

 

Abdulrazak Gurnah (Zanzibar, 20 december 1948)

In Memoriam A. L. Snijders

In Memoriam A.L. Snijders

De Nederlandse schrijver A.L. Snijders is vandaag onverwacht overleden. A.L. Snijders is bedenker van het zogeheten Zeer Korte Verhaal (zkv) en debuteerde in 2006 met “Ik leef aan de rand van de wereld”.  A.L. Snijders (pseudoniem van Peter Cornelis Müller) werd geboren op 24 september 1937 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor A.L. Snijders op dit blog.

GELUIDLOZE STRIJD

Jules Renard schrijft op 14 november 1900 in zijn dag-boek:1k lees bladzijden uit dit Dagboek: het is toch het beste en het nuttigste wat ik in mijn leven zal hebben geschreven: Op 22 december schrijft hij: ‘Mijn broer is al even ver weg als mijn vader. Al verder weg zelfs. De geluidloze strijd van de doden in onze herinnering. Ze staan elkaar niet naar het leven. Ze schuiven elkaar geluidloos terzijde, met een onweerstaanbare kracht: Op dezelfde dag schrijft hij: `De helft van de schors van een boom weet van het bestaan van de noordenwind niet af: Op i januari i9oi: ‘Dit Dagboek holt me uit. Het is geen oeuvre. Op dezelfde manier is iedere dag de liefde bedrijven geen liefde:

De vaste plaats van de boom is een van de aangrijpendste natuurverschijnselen. De boom is een levend wezen, vergelijkbaar met een olifant, hij zou zich moeten kunnen bewegen van de ene plaats naar de andere. Door Jules Renard realiseer ik me dat het nog erger is, de boom kan zich zelfs niet omdraaien.

 

A. L. Snijders (24 september 1937 – 7 juni 2021)

De Grote Poëzieprijs voor Liesbeth Lagemaat

De Nederlandse dichteres Liesbeth Lagemaat heeft voor haar dichtbundel “Vissenschild” De Grote Poëzieprijs 2021 ontvangen, de grootste jaarlijkse prijs voor Nederlandse poëzie. Dat werd maandagavond bekendgemaakt in radioprogramma Opium. De Grote Poëzieprijs is sinds drie jaar de opvolger van de VSB Poëzieprijs. Liesbeth Lagemaat werd geboren in Bergen op Zoom in 1962.  Zie ook alle tags voor Liesbeth Lagemaat op dit blog.

 

Venus (niet die van Botticelli)

Plan A; een gat in je gezicht geslagen,
met een voorhamer misschien of desnoods een tennisracket,
je moet begrijpen, het gaat hier om een straf, wij
spreken van rechtvaardigheden. Zinloosheid is

een parelmoeren doosje, een bijouterieënkistje
vol dierbare obsceniteiten, maar niettemin.
Mijn haar vloeit uit, azuur, mijn lijst is afgezet met
knalroze marshmellows, tempera ben ik, op hout.

Uit zeeschuim, werkelijk? Toch schijnt de wenkbrauw
niet meer dan een litteken, de slapen in hun weekdierenbestaan:
één duimafdruk volstaat. Ik, de met spinrag bedekte?
Kleefdraad, een web van ijzertaal, wij beminnen in woorden van glas.

Het gas is zand plus hitte. En jij noemt je Vulcanus?
Een huidschil dekt de ogbal toe, alles verliest zijn vorm.
De haar verdampt, wij werden gebouwd rond een haarvatenstelsel
van angst. Altijd veel te zachte vingers.

 

Snijd alle knopen los

de nacht een onschuldig anachronisme. Jurken
van grijs, de lichte rouw, in mijn bed krioelt het
van overgrootmoeders die haastige woorden nog
happen, de zwanenhalzen in elkaar verstrengeld.

Dit ochtendlicht een mes met benen heft, snijdt
knopen van de rouw. Mijn hoofdkussen mompelt
wat brokken Bach, mechanisch, maatstrepen
van crêpepapier. Waarom lachen ze dan,

de overgrootmoeders, en buigen alsof, bokkendansen
op een deun van pannendeksels en gebarsten fluitjes.
Ze zwaaien en struikelen weg in het rookgordijn
van deze dag. Een voetafdruk bewijst: ‘Ik ben een kloof.’

Scherfjes, ondeelbaar klein, geen mozaïek maar
as op onze lakens. Het duurt uiteindelijk allemaal
niet langer dan een maat of acht, ik vraag me af of
‘gulzig’ te plaatsen is voor ‘mes’.

 

Liesbeth Lagemaat (Bergen op Zoom, 1962)

Libris Literatuur Prijs 2021 voor Jeroen Brouwers

 

Libris Literatuurprijs voor Jeroen Brouwers

 

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers ontvangt de Libris Literatuur Prijs voor zijn roman “Cliënt E. Busken”. Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Cliënt E. Busken

“.. denk ik opeens aan mijn moeder. Ik denk nooit aan mijn moeder, die al decennia dood is. Ik ben intussen ouder dan zij is geworden. Ik bedoel. Bedoel ik iets? Dat ik buiten, boven de tijd ben geraakt waarin ik en mijn moeder er allebei nog waren en ik haar gerust mag zijn vergeten. Ik ben haar niet vergeten, ik denk alleen nooit aan haar. Ze flitste door mijn hoofd en is meteen weer weggespoeld. Ik denk dat ik dat bedoel. Wel degelijk nog in staat iets te bedoelen. Was het wel mijn moeder, die zich als een bliksemvonk in mijn hersens vertoonde, en niet iemand anders, een andere vrouw? In een zomerjurkje op een strand in dampende zon en ik ben daar ook. Haar armen strak langs haar lichaam omlaag staat ze haar vingers te spannen. Alle kracht vanuit haar schouders en armen naar haar vingers die ze gespreid naar het zand gericht houdt, waar haar schaduw tot een bolletje rondom haar voeten is ingekrompen, skeletterig mager in dat katoentje met verschoten gele en lichtgroene vierkantjes. Dat met die vingers doet ze als ze driftig is en voordat ze ze tot trillende vuisten in elkaar krampt. Wegwezen, in ieder geval zorgen voor afstand, want ze gaat meppen. Het zal dus mijn moeder wel zijn geweest, weggespoeld als een uitwerpsel, maar met het gezicht, het hoofd, de gestalte van een ander iemand, niet per se vrouwelijk. Kan u hier uw nicotinesprieten roken, roept zuster Morton. Kankerstokken zegt men hier niet. Nooit kanker zeggen. Ze kijkt naar boven, waar de lucht niet is te zien boven de bomen. De sparrentoppen bewegen alle kanten op in wind die er al dagen is, gisteren zo hard en met venijnige regen dat iedereen binnen moest blijven. Het blijft wel droog, meent ze. Er is zon voorspeld. Hier beneden waait het niet. Staat hij op de rem? Dat controleert ze. Ja, met die dragonderstem, u staat geblokkeerd. Hetgeen klopt. Geblokkeerd, ik. Geblokkeerder dan de wielen van de rolstoel, die ze ergens achter me, waar ik niet bij kan, heeft vergrendeld. Die wielen gaan gewoon weer draaien als ze niet meer zijn geblokkeerd, ikzelf ben niet als die wielen, want ik kan niets meer, wat wil je ook. Alleen nog zitten en liggen. En waarnemen. Denken. Piekeren. Malen. Bedoelen. Kleuren zien die er niet zijn, althans door anderen niet worden gezien.”

 

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)