Mehis Heinsaar, Alfred Lord Tennyson

De Estse schrijver Mehis Heinsaar werd geboren op 1 augustus 1973 in Tallinn. Zie ook alle tags voor Mehis Heinsaar op dit blog.

Uit: The Traveller’s Happiness (Vertaald door Kazue Daikoku)

“In the kitchen the busy wife understood immediately by watching that today he was somehow in a good mood and because of this adjusted her wide bottom quite happily in front of happy Venjamin. And when the hitting started, she whimpered indeed with enormous hate and pain and from her whole throat, though in this whimpering there was also a moderate amount of lust and amusement.
„Yes, I don’t have any property, it rains through the roof and the children were taken to a children’s home because we don’t have the money to raise them,” thought the traveller’s happiness at the same time, „and my whole life has gone to hell for the most part, but I have a wife I love and who is fun to beat. I get a pension from the state and I sleep as much as I want, no one comes to stop me from doing anything or boss me around – well!….life is good after all…”
And out of a great joy Venjamin the metal worker farted right where he was, which is how the traveller’s happiness again catapulted out of him and the mood of the metal worker became so strange once more that he didn’t feel like beating his wife anymore.
But the traveller’s happiness had nothing more to do with it, once again it joined the southern wind and flew as a tender twinkling further towards Viljandi.
The clouds came together, it began to rain and the traveller’s happiness rained down as hundreds of thousands of drops on the flesh of a young girl, into her blond hair, light eyebrows and clothes, soaking into the poors of the skin and between the lips, fusing with both her breathing and mind until it felt that it had become Mari-Ann, a young girl.
Stepping through the rain towards home, happiness now suddenly felt a special joy from her slim body, swinging hips and strong breasts, felt joy over her long and fair hair, her own affection and curiosity towards the world and that she without reason suddenly smiled at each passer-by. She felt joy over her glimmering eyes, innocence, the simple and clear thoughts in her head and the glances of men looking back at her lustfully on the street.
Seeing and feeling all of this, happiness joyfully began to hum a tune, then slid out from between the red lips of the girl again, rose with the warm air streams up into the sky and carried further, going farther and farther north.
Between Tõravere and Koltsi the traveller’s happiness suddenly became a white cloud, hovered over a neglected meadow, stopped for a moment in the glance of a woman as old as the hills and then dispersed once again into an invisible and flickering substance.”

 

Mehis Heinsaar (Tallinn, 1 augustus 1973)

 

De Engelse dichter Alfred, Lord Tennyson werd geboren op 6 augustus 1809 in Somersby, Lincolnshire, England. Zie ook alle tags voor Alfred Tennyson op dit blog.

 

Kom niet…

Kom niet, als ik ben doodgegaan,
Dwaas schreiend aan mijn grafstee staan.

Treed niet de grond rondom mijn hoofd,
Jij die mij eens was toebeloofd.

Verstoor de rust niet van het koud
Arm stof dat jij niet redden woudt.

Dat men de wind en de pluvier slechts hoor’.
Maar jij, – loop door!

Of ’t wandaad was, kind, of je waan,
Deert mij niet langer: ’t moest zo gaan.

Kus wie je wilt in zaligheid
Maar ik ben zat en ziek van Tijd.

Ik vraag slechts rust, laat mij alleen.
Toef niet, zwak hart, ga heen.

 

Vertaald door Victor E. Van Vriesland

 

Alfred Tennyson (6 augustus 1809 – 6 oktober 1892)
Standbeeld in Lincoln, Engeland

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e augustus ook mijn blog van 1 augustus 2020 en eveneens mijn blog van 1 augustus 2019 en ook mijn blog van 1 augustus 2017 en ook mijn blog van 1 augustus 2011 deel 3.

Cees Nooteboom, Jill McDonough

De Nederlandse dichter en schrijver Cees Nooteboom werd geboren in Den Haag op 31 juli 1933. Zie ook alle tags voor Cees Nooteboom op dit blog.

Uit: Paradijs verloren

“Op de titelpagina staat een lange opdracht geschreven. Ze leest die nogal snel, en terwijl ze het boek op de lege plaats naast zich legt kijkt ze alweer naar buiten. De motoren worden gestart, het vliegtuigje begint te schudden, ik zie haar borsten in het nauwe T-shirt zachtjes meetrillen en vind dat opwindend. Ze heeft haar linkerbeen omhoog, licht valt op haar haar, kastanje met een soort gouden schijn erin. Ze heeft het boek omgekeerd neergelegd, geen sprake van dat ik de titel kan lezen. Het is een dun boek, daar houd ik van. Van Calvino moeten boeken kort zijn, daar heeft hij zichzelf meestal aan gehouden. We rennen over het beton. Vooral bij kleinere vliegtuigen is er altijd een wellustig ogenblik als je opstijgt, als er meteen al een beetje thermiek aan te pas komt, en de machine van onderen een extra duwtje lijkt te krijgen, zoiets als een streling, datzelfde gevoel dat je vroeger als kind had bij het schommelen.
Op de heuvels ligt nog sneeuw. Dat maakt het landschap heel grafisch, kale bomen geëtst op een wit vel, soms heb je niet meer nodig om iets duidelijk te maken. Zij kijkt er niet lang naar. Ze heeft het boek weer tevoorschijn gehaald en leest de opdracht nu nog een keer, maar even ongeduldig. Ik probeer daar iets bij te verzinnen — dat is tenslotte mijn beroep — maar kom daar niet ver mee. Een man die iets goed te maken had? Met boeken moet je daarmee oppassen. Geef het verkeerde boek of de verkeerde schrijver en je bent in de gevarenzone. Ze bladert erin, kijkt af en toe wat langer naar een bladzij. Voor zo een klein boek zijn er heel wat hoofdstukken. Dat betekent elke keer een nieuw begin, en daar moet je een goede reden voor hebben. Wie het begin of het eind van een boek verknalt heeft er niet veel van begrepen, en dat geldt eigenlijk ook voor hoofdstukken. En wie die schrijver ook is, hij neemt behoorlijke risico’s. Nu heeft ze het boek weer naast zich gelegd, deze keer met de titel naar boven, maar door het licht dat ze boven zich heeft aangedaan glanst het plastic van de omslag zo dat ik de woorden nog steeds niet kan lezen, ik zou moeten opstaan om beter te zien. Cruising altitude, altijd van die woorden gehouden. Ik verwacht dan skiërs, we vliegen tenslotte boven wolken met wonderlijke glooiende hellingen, dat heeft me nog nooit verveeld. Op die hoogte heeft de wereld alleen maar lege bladzijden, je kunt je gang gaan. Maar zij kijkt niet naar buiten, zij heeft het inflightmagazine gepakt en bekijkt het van achteren naar voren. Door Sao Paulo is ze heen gevlogen, ze is wat langer bij een groot groen park blijven hangen, en staart nu naar de schilderijen van aboriginals, af en toe brengt ze zelfs het blad wat dichter bij haar ogen, en den keer zie ik hoe ze met haar lange vingers een vreemde slangenfiguur op een van die schilderijen natrekt. Dan doet ze het blad dicht en valt onmiddellijk in slaap. Sommige mensen kunnen dat, ingehouden slapen.”

 

Cees Nooteboom (Den Haag, 31 juli 1933)

 

Onafhankelijk van geboortedata

 De Amerikaanse dichteres Jill McDonough werd geboren in Hartford, Connecticut in 1972 en groeide op in North Carolina. Zie ook alle tags voor Jill McDonough op dit blog.

 

Wat kinderen niet weten

Ik bezoek een middelbare school en de middelbare scholieren
vragen of ik nog steeds gedichten schrijf voor Josey. Ik herinnerde

me niet dat kinderen niet weten dat de volwassenen om hen
heen verliefd zijn. Hun slordige directeur

in zijn rommelige kantoor. Vermoeide cafetariadames
met haarnetjes, die naar aardappelpuree ruiken. Al die

coaches en obers, alle dokters en oudtantes.
Mensen die achter de drive-thru vensters werken! Ze lachen, ze geven je

papieren bekertjes gevuld met popcornijs. Ze hebben de hele nacht
in bed gelegen met iemand waar ze geen genoeg van kunnen krijgen,

waar ze onophoudelijk aan moeten denken. Ze maken wat mentale lijstjes.
Genoeg te doen boven om een hele dubbele dienst mee door te komen.

Je bibliothecaresse schrijft een liefdesbrief. Ze lacht, slaat hem op
op haar laptop, zucht. En nu raakt ze haar lippen aan.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jill McDonough (Hartford, Connecticut, 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e juli ook mijn blog van 31 juli 2018 en ook mijn blog van 31 juli 2017 en ook mijn blog van 31 juli 2016 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente, Paul Laurence Dunbar, Maja Lunde, Frank Lima

 

 

Zomerhitte door Yuriy Demiyanov , 2018

 

In Summer

Oh, summer has clothed the earth
In a cloak from the loom of the sun!
And a mantle, too, of the skies’ soft blue,
And a belt where the rivers run.

And now for the kiss of the wind,
And the touch of the air’s soft hands,
With the rest from strife and the heat of life,
With the freedom of lakes and lands.

I envy the farmer’s boy
Who sings as he follows the plow;
While the shining green of the young blades lean
To the breezes that cool his brow.

He sings to the dewy morn,
No thought of another’s ear;
But the song he sings is a chant for kings
And the whole wide world to hear.

He sings of the joys of life,
Of the pleasures of work and rest,
From an o’erfull heart, without aim or art;
‘Tis a song of the merriest …

 

Paul Laurence Dunbar (27 juni 1872 – 9 februari 1906)
Dayton, Ohio, de geboorteplaats van Paul Laurence Dunbar

 

De Noorse schrijfster en scenariste Maja Lunde werd geboren in Oslo op 30 juli 1975. Zie ook alle tags voor Maja Lunde op dit blog. Zie ook alle tags voor Maja Lunde op dit blog.

Uit: The Last Wild Horses (Vertaald door Diane Oatley)

“Heiane, Viken, Norway, 2064
The stallion’s attraction to the mare verged on euphoria. The instinct was all-consuming, making him delirious, unpredictable. As a human being, I will never understand such an intense, physical craving. Well, there was a period of my life when I’d allowed myself to be pulled under the surface, where I’d let go, but only for a few minutes and that was long ago. I could no longer afford such a luxury. The only drive propelling my actions now was hunger. Hunger can make a per-son behave irrationally, too, in a manner resembling madness. Hunger can com-pel us to do just about anything. There’s no arguing with an animal’s drives, so I had to protect Nike, my mare. Rimfaxe was relentless, although the fences around Nike and her foal Puma should have been enough to keep him at a safe distance. Nike was in heat and this lured him to the paddock no matter how much I yelled and gesticulated. She’d lost her partner, Hummel the stallion, last autumn. He’d been old and tired; I took pity on him. And now Nike was alone. I knew she would not find peace un-til she conceived. But she couldn’t have what she wanted because she was a takhi, one of the few remaining wild horses in the world, and Rimfaxe was just a wholly ordinary, tame horse Richard had freed before his departure from the neighbouring farm one year ago. The foal of a wild horse and a tame horse would inherit predominantly the characteristics of the tame horse; the bloodline would die out after just two generations, and all our efforts to bring her here, the work invested to ensure the continued survival of her breed, would have been in vain. “Get out of here, Rimfaxe!” The stallion rubbed against the fence, thrust his muzzle toward Nike trying to reach her, and the mare encouraged him, lifting her tail and turning her hindquarters in his direction. I ran closer waving my arms. “Get out of here! Shoo!” Rimfaxe whinnied at me, twisting and side-stepping a bit, before trotting away, his haunches expressing his indignation. “Forget about it!” I shouted after him. “Go find a horse of your own kind!” Soon, I would no longer need to guard them like this. It was September. Nike was about to commence her six-month anestrus period, six months of peace and quiet for both of us. During the winter, I had control over the animals’ behaviour and my own situation. As long as the larder was full, as long as the winter storms kept their distance, as long as the power didn’t go out, life was manageable in the winter. I walked all the way over to the fence, leaned against a pole, and reached my hands out to the wild horses. “Good morning, Nike. Hi, Puma.” They turned their heads toward me, recognizing my voice. Puma came over first, his skinny legs nimble against the ground. He was still new to the world, a little unsteady, and his movements had a kind of hesitancy. He poked his muzzle through the fence and snuffled softly.”

 

Maja Lunde (Oslo, 30 juli 1975)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichter Frank Lima werd geboren in 1939 in Spanish Harlem, New York City. Zie ook alle tags voor Frank Lima op dit blog.

 

Eeuwigheid

in het begin
was er geen einde

de grond waarop we
liepen was
een herinnering

onze schaduwen
valse verhalen

onze kleding
ruimte zonder tijd

duisternis was de
kleur van engelen

en de sterren
huilden niet

 

Frank Lima (1939 – 21 oktober 2013)
Frank and Sheyla Lima. Dubbelportret door Alex Katz, 1964

 

Zie voor nog de schrijvers van de 30e juli ook mijn blog van 30 juli 2023 en ook mijn blog van 30 juli 2020 en eveneens mijn blog van 30 juli 2019 en ook mijn blog van 30 juli 2017 en ook mijn blog van 30 juli 2016 deel 1 en eveneens deel 2.

Guillermo Martínez, Thomas Rosenlöcher

De Argentijnse schrijver en wiskundige Guillermo Martínez werd geboren in Bahía Blanca op 29 juli 1962. Zie ook alle tags voor Guillermo Martinez op dit blog.

Uit: De Openbaring Van Roderer (Vertaald door Peter Valkenet)

“We gingen aan de achterste tafel zitten. Met twee pionnen lootten we om de kleur; ik bleek wit te hebben. Roderer zette zijn stukken heel langzaam neer; ik vermoedde dat hij het spel nauwelijks beheerste, en omdat ik door een van de spiegels zag dat Nielsen was binnengekomen, opende ik met e2-e4 in de hoop de partij snel met een gambiet te kunnen beslissen. Roderer dacht lang na, tergend lang, en bracht zijn koningspaard naar f6. Een onaangename verrassing: sinds enige tijd was ik juist die opening, de Aljechinverdediging, aan het bestuderen om met zwart te gebruiken tijdens het jaarlijkse Open Schaaktoernooi. Ik was daar bijna per toeval op gestuit in de Schaakencyclopedie en onmiddellijk had alles eraan mijn bewondering gewekt: die eerste zet met het paard, die op het eerste gezicht nogal extravagant leek, of zelfs kinderlijk; de heroïsche, bijna hoogmoedige wijze waarop zwart vanaf de eerste zet de meest begeerde trofee van de opening prijsgaf — de controle over het centrum — in ruil voor een onbestemd en mistig positioneel voordeel, en vooral, en dat was de reden waarom ik deze opening grondig was gaan bestuderen, het feit dat dit de enige opening was die wit niet kon afwijzen of een andere richting op kon sturen. In Puente Viejo, waar de Spaanse opening, het klassieke damegambiet of op zijn hoogst een variant van het Siciliaans werd gespeeld, kende uiteraard niemand de Aljechinverdediging; ik hield mijn nieuw verworven kennis angstvallig voor me tot het toernooi zou beginnen. En ineens, waar iedereen bij was, speelde deze nieuweling hem tegen mij. Natuurlijk bestond altijd de mogelijkheid — en aan die gedachte gaf ik de voorkeur — dat de zet met het paard uit onbeholpenheid voortkwam, dat het een beginnerszet was. Ik schoof mijn pion door naar e5 en Roderer dacht weer veel te lang na voordat hij zijn paard naar d5 verplaatste. Dit ging zo verschillende zetten door: ik volgde nauwgezet de variant uit de Schaakencyclopedie en Roderer nam heel lang de tijd voor zijn tegenzet, maar koos uiteindelijk altijd precies de juiste, zodat ik onmogelijk kon besluiten of hij de opening kende of dat zijn zetten hem werden ingegeven door een bepaalde trefzekere intuïtie, die hem bij de eerste serieuze aanval ongetwijfeld al snel in de steek zou laten. Langzaam lieten we alle zekerheden los en betraden we het niemandsland dat zich uitstrekt na de openingszetten, dat open terrein waarin het spel pas echt begint. Het geroezemoes uit het andere gedeelte van de zaal drong nog maar nauwelijks tot me door, alsof het ergens halverwege werd gedempt. De kaarttafels, die blauw stonden van de rook, leken op een fantastische manier heel ver van ons vandaan te staan en zelfs de belangstellenden die bij onze tafel waren komen staan, om de partij te volgen, al die bekende gezichten, vervaagden en leken zich op grote afstand te bevinden, zoals je de mensen op het strand ziet wanneer je de zee in bent gezwommen. Ik keek weer naar Roderer. Ik weet dat er later vrouwen in het dorp waren die hevig naar hem verlangden; ik weet dat mijn zusje wanhopig van hem hield. Hij had donkerblond haar, waarvan een lok voortdurend over zijn voorhoofd viel.”

 

Guillermo Martínez (Bahía Blanca, 29 juli 1962)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook alle tags voor Thomas Rosenlöcher op dit blog.

 

De Elbe

De oever, ’t pad erlangs, de berm, de stenen.
Aan zwarte muren zwarte industrie
ontlast zich zwijgend in het zwarte water.
Maar weiden trekken mee, de helling, eenmaal
trouw metgezel, welhaast in schoonheid opgaand,
rolt nog zijn groen over de rode daken
voorbij een villa met wijdopen ramen;
muziek waait naar mij over en van ver,
waar wordt gebouwd, een continu klip-klap,
als gold het de rivier te dirigeren,
zodat, helderder kolkend aan de randen,
zij over gladde stenen opwaarts vloeit
dat de brij op de bodem zacht beweegt
en in het midden sneller, naar beneden,
geluidloos kettingknarsen, pijpgebrul.
Wat is er met mij. ’t Gaat toch, alles gaat toch.
Zelfs nog de dode stroom stroomt voort.

 

Vertaald door Ad den Besten

 

Thomas Rosenlöcher (29 juli 1947 – 13 april 2022) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e juli ook mijn blog van 29 juli 2022 en ook mijn blog van 29 juli 2017 deel 1 en ook deel 2.

Remco Campert, Claudia Gabler

De Nederlandse dichter en schrijver Remco Campert werd op 28 juli 1929 in Den Haag geboren. Zie ook alle tags voor Remco Campert op dit blog

 

Brieven

Die moet ik nog schrijven, en die
dat ik gezond ben
dat ik gisteren dronken was in een grieks café
daarna in een turks café, in een noors

dat ik me instel op ene hoge
zeer hoge gasrekening

en andere dingen aan anderen –
grasduinen in een steeds onverklaarbaarder wereld

dat iemand zei:
gij hollanders, ge zijt allemaal hetzelfde
terwijl ik toch had betaald
en een franse bril op had
en een duitse gedichtenbundel op zak
en thuis op mijn tafel
Anne Sexton’s onovertrefbare gedicht
‘wanting to die’

en luister hoe ik de stoppen vernieuwde
en het licht opeens weer brandde
en zij op de bank lag te slapen
onder de blauwe deken

Aan deze en gene moet ik schrijven
dat ik het niet doe
dat ik weiger
dat ik ga procederen
dat de dagen hier in de regen verslijten

en de wereld nooit groter is dan een stad
dan ik in die stad
mijn voeten op die stenen
en wat ik zie als ik knipper met mijn ogen
en ik moet vragen hoe het gaat
of het huis al gebouwd is
het stuk goed vertaald
of de kinderen voorspoedig groeien
en de vrouwen niet al te ongelukkig zijn

 

1975

Rare jaren, deze jaren,
niets komisch veel mislukt
rollende stenen zonder mos.

Kreupel zoekt de poëzie het huis weer op
de warme lamp
het kleine leed van pappie-mammie roepen
verdriet om de voorbije verjaardag
wéér troost de natuur
wéér komt op de proppen die ellendige God
vermomd nu als VU-student
of Nijmeegse nitwit.

Maar ook wij
toen we een gooi naar het grootse deden
hadden niemand iets te bieden
dat een schuilplaats gaf
voedsel in een maag
een schaar om prikkeldraad door te knippen
nauwelijks een doek voor het bloeden
of schoonheid die een gedicht verbrandt.

Verwilderd in besneeuwde vlaktes
woestijnen in muren gevangen
de kampen kelders en kooien
waar de ene mens de andere onmens wordt.

Al die dromen al die jaren
steeds weer dat kind op ’t platgebrande station
het hoge gillen in de kazerne
waar je stem, die mooie vaas
werd stukgetrapt.

En buiten de hekken
de koude cameraman
altijd bezorgd om z’n materiaal.

Schrijven, die lullige luxe
waar ademen al een weelde is
en eten, je bordje leeg.

De beste talenten aan de drank
aan de roem, aan de ijdelheid
aan de spuit
of in ’t gesticht
met een positie in een commissie
of uit het raam gesprongen
of geschrokken hokkend bij moeder de vrouw
of zich verliezend in analyses:
napalm van woorden
over het vel van de taal.

Ach
sla ons om de oren
dat we wakker worden
dat niet onze ontroering
in klein geblaat verloren gaat
dat we weer ons bed opnemen
en zwerven met de bedeljongen
.

 

Remco Campert (28 juli 1929 – 4 juli 2022)

 

De Duitse dichteres Claudia Gabler werd op 28 juli 1970 geboren in Lörrach. Zie ook alle tags voor Claudia Gabler op dit blog.

Het was precies de opstelling van de banken

Het was precies de opstelling van de banken die ik altijd had gewenst. Maar de vrouw naast hem was een beetje te bleek en haar lippenstift te perfect. Ik vermoedde dat er hier geen raam was. Niet om open te maken en niet om je erdoor op straat te werpen. De man in de hoek vulde slechts een klein deel van de kamer. Op het eerste gezicht kon hij alleen maar dirigent zijn, of gewoon een muzikant, of een eenvoudige werkman. Ondanks de taken die hem te wachten stonden, oogde hij gelukkig. Zijn knieën waren de mooiste knieën die ooit het daglicht hadden gezien. Met deze knieën kon hij eigenlijk niets anders worden dan acteur. Maar hij had immers al een baan.

De man had een glas cola op de vloerbedekking gemorst. Maar misschien was het ook alleen maar de omtrek van zijn lichaam dat als een schaduw ooit diagonaal door de kamer was gaan liggen. Soms oogde hij ook als een medewerker die de hotelgasten aan het lachen moest maken. Daartoe had hij al het haar afgeschoren dat op zijn perfect getrimde lichaam woekerde. Hij zag er nu uit als iemand die zwemt voor de kost. Ik bedoel dus: die om professionele redenen snel zwemt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Claudia Gabler (Lörrach, 28 juli 1970)

 

Zie voor de schrijvers van de 28e juli ook mijn blog van 28 juli 2020 en eveneens mijn blog van 28 juli 2019 en ook mijn blog van 28 juli 2017 en ook mijn blog van 28 juli 2011 deel 2.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

PAPER BOATS
Homage to Ian Hamilton Finlay

fold paper boats
for the boy Odysseus
and launch them

ship-shape
happy-go-lucky
in the direction of Troy

 

OLD POETS

Old poets regurgitate
Pellets of chewed-up paper
Packed with shrew tails, frog bones,
Beetle wings, wisdom.

 

Monarch

If I were inside you now
I would stay there for ages
Until the last migrating
Monarch butterfly had left.

 

Notitieboekje

Waarom heb ik nooit een notitieboekje bijgehouden
Dat vol stond met rietgorzen
En zwartkoppen en tjiftjaffen, hun
liederen een sublied tussen de regels?

Begin april. Ik ben zeventien.
Onder een overhangende bremstruik
heb ik kneuen zien bouwen.
Een roodborstje heeft haar eerste ei gelegd.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Arthur Japin, Dan Coman

De Nederlandse schrijver Arthur Japin werd geboren in Haarlem op 26 juli 1956. Zie ook alle tags voor Arthur Japin op dit blog.

Uit: Geluk, een geheimtaal. Dagboeken 2008-2018

Februari 2008

Ben vroeg gisteravond of hij, als hem tijdens zijn verblijf in New York iets overkomt, bij Lex en mij mag worden begraven. Nu vind ik op zijn bureau, het oude bureau van mijn vader, een briefje: Mocht ik sterven terwijl ik op reis ben, dan wil ik in Nederland begraven worden, de begrafenis te regelen door Arthur en Lex.
Zo gezellig lijkt me dat ineens, met zijn drieën de eeuwigheid in.

Maart 2008

‘Ik wist dat er aan die zaak iets helemaal niet deugde,’ vertelt Metta de Noo. Zij is arts in een psychiatrisch ziekenhuis en de zus van het hoofd van een van de klinieken waar de van moord beschuldigde verpleegster Lucia de B. werkzaam was. ‘Ik liep al anderhalf jaar met de vraag of ik het de wereld nou wel of niet moest vertellen. Ik zou er bepaalde mensen mee in grote problemen brengen, maar mijn geweten… Toen las ik Een schitterend gebrek. Óók een Lucia. Ook zij was hoer geweest. Wij waren in de Provence aan een klein riviertje. Heerlijk stil. Maar uw boek verstoorde mijn rust. Casanova’s bezoek aan het spinhuis waarin zij zat opgesloten, gaf de doorslag. Ik hoorde ónze Lucia schreeuwen: ‘Ik héb het niet gedaan, ik wil het niet horen.’ Die opmerkingen van die vrouwelijke rechters waren zo dom, zo treiterig. Voor mij even onrechtvaardig als dat spinhuisgebeuren. Ineens wist ik heel zeker dat ik zoiets niet nóg een keer kon laten gebeuren. Vanwege die scène is het proces van Lucia de B. heropend, misschien vindt u dat fijn om te weten. Het onrecht dat die ene Lucia was aangedaan, deed mij het onrecht beseffen dat de andere werd aangedaan. Nog voordat ik uw boek uit had, besloot ik de zaak opnieuw aanhangig te maken.’

Miep is bijna 98. Al jaren duikt zij op, mijn oudste fan, van Deventer tot Middelburg. Treed ik op binnen een straal van twintig kilometer van Maarssen, dan komt zij rustig op de fiets.
‘Kom je nou een keertje bij me?’ vraagt ze. ‘Er is zoveel dat ik je wil vertellen.’
‘Ik neem het me elke zomer voor,’ zeg ik naar waarheid, ‘om bij je langs te fietsen, maar het komt er nooit van. Dit voorjaar doe ik het echt.’
‘Maar niet veel later, hoor, want nou ben ik er niet lang meer.”

 

 Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)

 

De Roemeense dichter en schrijver Dan Coman werd geboren op 27 juli 1975 in Gersa in de provincie Bistrita-Nasaud. Zie ook alle tags voor Dan Coman op dit blog.

 

de nieuwe morgens

meerdere keren per week zijn er nieuwe morgens
morgens die er net zo uitzien als alle andere
alleen dat ze niet meer dan een meter hoog zijn

een soort educatieve kubussen voor kinderen onder de één

er is hier geen koffie meer
de tabak komt niet meer uit de mond
onze liefde staat als een koe tussen ons in
en vult ons met haar

dit is waar mara loopt
en hier loopt ze met allerlei zwaarlijvigheid
voor wie de lucht slechts een speeltje is
om snel-snel in de neus te stoppen

dit zijn de nieuwe morgens
en de melkpoeder rolt er langs
en van hun kant tikt een chicco-zon onophoudelijk

dit zijn de nieuwe morgens

één meter erboven
zweven onze grote lichamen al met hun buik omhoog

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Dan Coman (Gersa, 27 juli 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e juli ook mijn blog van 26 juli 2020 en eveneens mijn blog van 26 juli 2018 en ook mijn blog van 26 juli 2017 en eveneens mijn blog van 26 juli 2015 deel 2.

Lieke Marsman, Max Dauthendey

De Nederlandse dichteres Lieke Marsman werd op 25 juli 1990 geboren te Den Bosch. Zie ook alle tags voor Lieke Marsman op dit blog.

 

Ik had door het bos kunnen rennen

Een bouwval kunnen maken
en af laten breken

De tijd aan mijn zijde hebben

Hier iets neer kunnen zetten
en daar iets weg kunnen nemen

Zeggen dat er verticale strepen bestaan
naast driedimensionale holtes

Dat er een andere zijde is
en een einde aan mijn tijd

Soms ben ik zo open
dat ik mezelf van de randen afduw

Soms zo laag
dat het voelt alsof ik er wortel schiet

Maar ik heb goed gegeten
en het was lekker

 

De meeste dingen blijven gemakkelijk

De meeste dingen blijven gemakkelijk
hangen. Geen probleem. Maar niet
de boze woorden, het opnieuw
bedoelde. Het is
ook koud als ik het raam sluit. En licht
met de gordijnen dicht. Zo blijf ik vol
in een kamer die leeg is en leger
nu ik alles naar me toetrek.

Ik heb dit nodig, want ik heb alles nodig
Nadat ik het nodig heb gehad, is er voor niemand iets over
Jullie vinden allemaal de hond in de pot
Het spijt me, maar niet genoeg

 

De overkant van de canyon

wat er aan de overkant, wilden we weten
van die duizelende diepte met het heldere water

dat wandelaars koelt, dus daalden we af
langs de gruizelende randen en het vogelgeschater

naar de tengere cactus. jij moedigde me aan
en je hielp me op de bodem om te kiezen voor vervolg

als je een landschap was, dan was je een canyon:
tot grote hoogte uitgesleten

ik verkwistte in jou al mijn vrolijke dagen
en keek ’s nachts vanuit jou naar die brave planeten

je zou je geschiedenis zijn – dat ben je
wat er aan de overkant is, kan niemand weten

 

Lieke Marsman (Den Bosch, 25 juli 1990)

 

De Duitse dichter en schilder Max Dauthendey werd geboren op 25 juli 1867 in Würzburg. Zie ook alle tags voor Max Dathendey op dit blog.

 

Avond

Zwarte mossen.
Aardegeur in warme vlokken.
Smalle, dunne zilveren bloemen
En het gezang van bleke klokken.

Zwakke vuurtjes doven zachtjes.
Slechts een vleugje warme vloed.
Bloeiend smelten rode zeeën,
Donkere zonnen zuigen bloed.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Max Dauthendey (25 juli 1867 – 29 augustus 1918)

 

Zie voor de schrijvers van de 25e juli ook mijn blog van 25 juli 2020 en eveneens mijn blog van 25 juli 2018 en eveneens mijn blog van 25 juli 2017.

Robert Graves, Katia Mann

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. Zie ook alle tags voor Robert Graves op dit blog.

 

Cherry-Time

Cherries of the night are riper
Than the cherries pluckt at noon
Gather to your fairy piper
When he pipes his magic tune:
        Merry, merry,
        Take a cherry;
        Mine are sounder,
        Mine are rounder,
        Mine are sweeter
        For the eater
        Under the moon.
And you’ll be fairies soon.

In the cherry pluckt at night,
With the dew of summer swelling,
There’s a juice of pure delight,
Cool, dark, sweet, divinely smelling.
        Merry, merry,
        Take a cherry;
        Mine are sounder,
        Mine are rounder,
        Mine are sweeter
        For the eater
        In the moonlight.
And you’ll be fairies quite.

When I sound the fairy call,
Gather here in silent meeting,
Chin to knee on the orchard wall,
Cooled with dew and cherries eating.
        Merry, merry,
        Take a cherry;
        Mine are sounder,
        Mine are rounder,
        Mine are sweeter.
        For the eater
        When the dews fall.
And you’ll be fairies all.

 

Dew-Drop And Diamond

The difference between you and her
(whom I to you did once prefer)
Is clear enough to settle:
She like a diamond shone, but you
Shine like an early drop of dew
Poised on a red rose petal.

The dew-drop carries in its eye
Mountain and forest, sea and sky,
With every change of weather;
Contrariwise, a diamond splits
The prospect into idle bits
That none can piece together.

 

Een stukje bruidstaart

Waarom zijn er zoveel lieve, getalenteerde meisjes
Getrouwd met onmogelijke mannen?
Eenvoudige zelfopoffering kan worden uitgesloten,
En zendingswerk, negen van de tien keer.

Herhaal ‘onmogelijke mannen’: niet alleen boers,
Slechtgehumeurd of verdorven
(Dramatisch contrast gekozen om de wereld te laten zien
Hoe goed vrouwen zich gedragen, en zich altijd hebben gedragen).

Onmogelijke mannen: lui, analfabeet,
Vol zelfmedelijdend, vies, sluw,
Voor wiens verschijning zelfs in stadsparken
Excuses moeten worden aangeboden aan toevallige voorbijgangers.

Is Gods voorraad aanvaardbare echtgenoten
Zo ver, in feite, geslonken?
Of overwaardeer ik de vrouw altijd
Ten koste van de man?
Doe ik dat?
Het zou zo maar kunnen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)

 

De Duitse schrijversvrouw Katia Mann, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Zie ook alle tags voor Katia Mann op dit blog.

Uit: Katia Mann: Meine ungeschriebenen Memoiren

„Mit elf Jahren war ich zum ersten mal in den >Meistersingern<, und alle dachten: Ach, da wird das Kind ja einschlafen. Dabei war ich betrübt, als es aus war. Ich bin eigentlich ganz mit der Wagnerschen Musik aufgewachsen, mit der Idee, daß sie das Herrlichste sei. München war damals eine Kunststadt; weniger eine literarische Stadt, die Schriftsteller zählten nicht so viel. So wurde mein Mann, wenn er in ein Geschäft ging, immer »Herr Kunstmaler« genannt. Daß ich ein frühes Training im Umgang mit Schriftstellern hatte, kann ich eigentlich nicht sagen. Ich kannte natürlich diverse Schriftsteller schon als Kind. Es hat mir aber keinen großen Eindruck gemacht. Der erste Schriftsteller, den ich gekannt habe, war meine Großmutter Hedwig Dohm, die Frau von Ernst Dohm, der den >Kladderadatsch< gegründet hat. Sie schrieb Romane, die heute wahrscheinlich nicht sehr aktuell wären. Wie früh ich etwas von ihr las, könnte ich überhaupt nicht sagen. Ein Buch von ihr hieß >Der Frauen Natur und Recht<. Sie war eine leidenschaftliche Vorkämpferin für Frauen, die damals wirklich noch gar nicht sehr viele Rechte hatten. (Wie gesagt, es gab nicht einmal Gymnasien für Mädchen.) Unter ihren vielen Romanen hatte sie ein Buch geschrieben, das einen großen Skandal in München erregte. Es hieß >Sibilla Dalmar<. Meine Großmutter liebte ihre älteste und begabteste und schönste Tochter, meine Mutter, heiß, und sie korrespondierten miteinander, ich glaube, mindestens zwei- bis dreimal die Woche. Meine Mutter schrieb ihr lange Berichte aus München nach Berlin, und meine miteinander, ich glaube, mindestens zwei- bis dreimal die Woche. Meine Mutter schrieb ihr lange Berichte aus München nach Berlin, und meine Großmutter bewahrte sie alle auf. In den Roman >Sibilla Dalmar< hat sie dann alles, was in den Briefen über die Münchner Gesellschaft stand, übernommen, und das hat in dieser Gesellschaft ein furchtbares Ärgernis gegeben, wirklich einen richtigen Skandal. Um so mehr, als die Figur, die meiner Mutter entsprach, ein Verhältnis mit einem baltischen Adligen hatte, das es in Wirklichkeit nicht gegeben hatte. Das war für meinen Vater besonders ärgerlich. Meine Großmutter war eine sehr naive, dabei begabte Frau. Sie hatte sich gar nichts dabei gedacht. Sie war später eigentlich eine richtige Märchenfigur. Sie war sehr klein und wurde immer kleiner. Lenbach hat ein sehr schönes Porträt von ihr gemacht, das wir besitzen. Sie hatte einen guten Kopf, und alle Enkel hingen sehr an ihr.“

 

Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e juli ook mijn blog van 24 juli 2019 en ook mijn blog van 24 juli 2018 en eveneens mijn blog van 24 juli 2016 deel 2.

Lauren Groff, Claudia Gabler

De Amerikaanse schrijfster Lauren Groff werd geboren op 23 juli 1978 in Cooperstown, New York. Zie ook alle tags voor Lauren Groff op dit blog.

Uit: The Vaster Wilds

“The moon hid itself behind the clouds. The wind spat an icy snow at angles. In the tall black wall of the palisade, through a slit too seeming thin for human passage, the girl climbed into the great and terrible wilderness. Over her face she wore a hood drawn low, and she was slight, both bony and childish small, but the famine had stripped her down yet starker, to root and string and fiber and sinew. Even so starved, and blinded by the dark, she was quick. She scrabbled upright, stumbled with her first step, nearly fell, but caught herself and began to run, going fast over the frozen ruts of the field and all the stalks of dead corn that had come up in the summer already sooty and fruitless and stunted with blight. Swifter, girl, she told herself, and in their fear and anguish, her legs moved yet faster.
These good boots the girl had stolen off the son of a gentleman, a strip-ling half her age but of equal size, who had died of the smallpox the night before, the rash a rust spreading over the starved bones. These leather gloves and the thick cloak the girl had stolen off her own mis-tress. She banished the thought of the woman still weeping upon her knees on the frozen ground in the courtyard inside that hellish place. With each step she drew away, everything there loosened its grip on the girl. Yet there was a strange gleam upon the dark ground of the field ahead, and as she moved, she saw it was the undershirt of the soldier who a fortnight earlier had been caught worming his body slow from the horrors of the fort and toward the different horrors of the forest. He had made it halfway to the trees when in silence a shadow that had lain upon the ground grew denser, grew upward, came clear at last as the fearsomest of the men of this country, the warrior two heads taller than the men of the fort, who made himself yet more terrible by wearing upon his shoulders outstretched a broad dark mantle of turkey feathers. He had lifted with one hand the creeping fearful soldier by his hair and had with a knife cut a long wet red mouth into the man’s throat. Then he dropped him to spill his heart’s blood into the frozen earth and there the dead man lay splayed ignoble. All this time, he had lain unburied, for the soldiers of the settlement had become too weak and too cowardly in their hunger to fetch the body back. She had passed the dead man and his reek had drawn itself out of her nostrils and she was nearly to the woods when site stumbled again, for the thought of these two men gave rise to thoughts of other men who lurked perhaps in the woods, men out there hidden and awaiting her. And now, as she peered before her into the dark of the forest, site saw a man crouching in ambush in ever deeper blacker shadow of each tree, perhaps a man with a knife or an ax or an arrow and cold murder in his eye. She stopped her running for a breath, but she had no choice, she took her courage up again and she ran on. And as she ran each imagined man in passing revealed himself to be mere shadow again.”

 

Lauren Groff (Cooperstown, 23 juli 1978)

 

De Duitse dichteres Claudia Gabler werd op 28 juli 1970 geboren in Lörrach. Zie ook alle tags voor Claudia Gabler op dit blog.

 

OVER NEO RAUCH / Perifere genegenheid voor New York

In het moment van de kleine stapjes
is het gevorderde LIEFDE,
zei de schilder.

–––
Wat een gelegenheid!
Wat een kans
wat een kans op een wereldomvattend applaus!

–––
Hij wilde dus, zei de schilder,
voor één keer afzien van de grote poorten,
die zich openen voor deze universums van droom en gelijktijdigheid.

–––
In plaats daarvan zichtspleten,
ooguitsparingen,
fragmenten van gewatteerde, van schimmige werelden.

–––
Als basismotief voor schilderijen,
die kleiner dan normaal hun tests uitvoerden
in de koele kringen van de botanie.

–––
En eigenlijk ruimte nodig hebben
voor de fatale gevolgen,
die erop volgen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Claudia Gabler (Lörrach, 28 juli 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e juli ook mijn blog van 23 juli 2020 en eveneens mijn blog van 23 juli 2019 en ook mijn blog van 23 juli 2018 en ook mijn blog van 23 juli 2017 deel 2.