Vanavond hebben alle mannen (C. J. Kelk), Carnavalsavond (Linda Pastan)

 

 

The Carnaval door Philippe Walle, 2023

 

Vanavond hebben alle mannen

Vanavond hebben alle mannen
sterren op hun hoofd gespannen,
kruizen op hun rug gedaan
en zijn naar het bal-masqué gegaan.

Vanavond hebben alle vrouwen
jurken met versierde mouwen.
Zij dragen bloemen overal
en trippelen naar het carnaval.

Vanavond hebben alle kinders
vleugels als verheugde vlinders –
en ze fladderen komiek
op de maat van de muziek…

 

C. J. Kelk (28 augustus 1901 – 25 december 1981)
Carnaval in Amsterdam, de geboorteplaats van C. J. Kelk

 

Carnival Evening door Henri Rousseau, 1886

 

Carnavalsavond

Ondanks de enorme avondlucht,
uitgespreid over het grootste deel van het canvas,
de maan niet meer
dan een doffe munt, saai en plat,

in een gedevalueerde koers;
ondanks dat de bomen zelf zo donker zijn,
zich naar boven uitstrekkend als smekelingen,
volkomen bladloos; ondanks wat een gezicht
zou kunnen zijn, ontdaan van gevoel, gekeerd
in hun richting,

stralen de twee kleine figuren
onderaan dit schilderij
dapper in hun carnavalskleding,
alsof de hele donker wordende wereld
de lichten dimt voor een party

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Linda Pastan (New York, 27 mei 1932)
Mardi Gras (Fat Tuesday) im New York, de geboorteplaats van Linda Pasta

 

Zie voor de schrijvers van de 11e februari ook mijn blog van 11 februari 2023 en ook mijn blog van 11 februari 2021 en ook mijn blog van 11 februari 2019 en eveneens mijn blog van 11 februari 2018 deel 2.

Zie ook alle tags voor carnaval op dit blog.

Johann Wolfgang von Goethe, Maria Barnas, A. Moonen, C. J. Kelk, Frederick Kesner, Rita Dove, John Betjeman, Elmar Schenkel, Harro Harring

De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Johann Wolfgang von Goethe op dit blog.

 

Uit: Faust I

DER HERR:
Hast du mir weiter nichts zu sagen?
Kommst du nur immer anzuklagen?
Ist auf der Erde ewig dir nichts recht?
Mephistopheles:
Nein Herr! ich find es dort, wie immer, herzlich schlecht.
Die Menschen dauern mich in ihren Jammertagen,
Ich mag sogar die armen selbst nicht plagen.
DER HERR:
Kennst du den Faust?
MEPHISTOTELES:
Den Doktor?
DER HERR:
Meinen Knecht!
MEPHISTOTELES:
Fürwahr! er dient Euch auf besondre Weise.
Nicht irdisch ist des Toren Trank noch Speise.
Ihn treibt die Gärung in die Ferne,
Er ist sich seiner Tollheit halb bewußt;
Vom Himmel fordert er die schönsten Sterne
Und von der Erde jede höchste Lust,
Und alle Näh und alle Ferne
Befriedigt nicht die tiefbewegte Brust.
DER HERR:
Wenn er mir auch nur verworren dient,
So werd ich ihn bald in die Klarheit führen.
Weiß doch der Gärtner, wenn das Bäumchen grünt,
Das Blüt und Frucht die künft’gen Jahre zieren.
MEPHISTOTELES:
Was wettet Ihr? den sollt Ihr noch verlieren!
Wenn Ihr mir die Erlaubnis gebt,
Ihn meine Straße sacht zu führen.
DER HERR:
Solang er auf der Erde lebt,
So lange sei dir’s nicht verboten,
Es irrt der Mensch so lang er strebt.
MEPHISTOTELES:
Da dank ich Euch; denn mit den Toten
Hab ich mich niemals gern befangen.
Am meisten lieb ich mir die vollen, frischen Wangen.
Für einem Leichnam bin ich nicht zu Haus;
Mir geht es wie der Katze mit der Maus.
DER HERR:
Nun gut, es sei dir überlassen!
Zieh diesen Geist von seinem Urquell ab,
Und führ ihn, kannst du ihn erfassen,
Auf deinem Wege mit herab,
Und steh beschämt, wenn du bekennen mußt:
Ein guter Mensch, in seinem dunklen Drange,
Ist sich des rechten Weges wohl bewußt

 

 
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)
Faust und Mephisto im Kerker door Joseph Fay, 1848

 

De Nederlandse schrijfster, dichter en beeldend kunstenaar Maria Barnas werd geboren in Hoorn op 28 augustus 1973. Zie ook alle tags voor Maria Barnas op dit blog.

 

Het regent op het Frederiksplein

Ze staat aan de rand van wat er staat
te gebeuren en omringende bomen verstarren

rechtop. Ze vouwt beloften aan anderen
op en spuugt twee woorden in het resolute

witte water. Een hond springt
over de rand als het begint

te regenen in de fontein.
Liefde had ermee te maken

maar het is alleen de taal die neigt.
En neigen blijft.

Fonteinen maken vergelijkbare gebaren
en de hond schudt zich nog uit zijn vacht

als dit zo door blijft gaan. Haar hand aarzelt
en waar haar woorden het water raken

beginnen twee honden te dagen.
Een zonder vacht de ander zonder hart.

 

Er staat een stad op

Vanaf de hoogste verdieping de stad in.
Beneden razen de straten van Buenos Aires.

De stad waar alles goed komt.

Ze nemen je mee in hoeken
van negentig graden. Maar het waait hier

schaduwen en het wentelt kiezelstenen
gebouwen. Er is er één

met een hart van geschaafde rode steen.

En om niet te zien hoe een hart zich uitstort
ga je naar beneden. Hou je schaduw bij je.

De rode zoom langs je hals mondt uit
in een rode rivier. Denk waterval.

Watervallen.

De klep van een piano slaat een huis stevig dicht.
Mept een gebouw tegen de muur.

In de lift struikel je over de drempel uit een zeker huis.
Een plafond van sterren stijgt.

Zo storten twintig verdiepingen. Languit.
Er staat een stad op.

 

 
Maria Barnas (Hoorn, 28 augustus 1973)

 

De Nederlandse schrijver A. Moonen, (spreek uit: ‘a-punt-moonen’) werd geboren in Rotterdam op 28 augustus 1937. Zie ook alle tags voor A. Moonen op dit blog.

Uit: Eigen weg

“Voor verdere natuurbeschrijvingen sleept u maar enkele muffe streekromans onder uw keurige nest vandaan.
In de verdere loop der dag zal de serene stilte wel overstemd worden door bovenal een zwarte groeperingskliek met vetspekkig overzees oerwouddialect, vermoedelijk afkomstig uit Senegal en omstreken, een niet door mij thuis te brengen kreetlachtaaltje door voornamelijk manspersonen, soms begeleid via geboor en gehamer hunnerwege of andere buurtbevuilers, waar ik tijdens ‘genezingsproces’ de ganse zomer nogal nerveus – tegen overspanning aan – door raakte en slechts een ondernomen fietstocht bij schaars zonnig weertype afweer aan kon bewerkstelligen.
Ik fietste er een halfuurtje over om Kralingen te bereiken. Mij ontbloot te presenteren op toegestaan naaktrecreatiegedeelte der Kralingse plas begint zowaar een liefhebberij te worden. Rond een uur of halftwaalf op een eindelijk eens zonnige zondag bleek ’t nog vrij rustig, en waar ik mij bevond, zittend op een bankje met vóór mij een strook nat strandzand en in de verte enkele zeilscheepjes over wijdse plas varend, ontdaan mijner kleren, was ik de enige naturist. Mijn vreugdebron zwol geleidelijk aan tot volle stramme wasdom, bewoog brutaal van plezier met vurige, flinke kop. De stille omgeving leek speciaal voor mijn persoon ontworpen. Ge zou er zo een bordje eigen weg plaatsen. Soms werd de zon overwolkt. Bespiedde iemand mij links in het struikgewas? Teleurgesteld soms dat ik geen elfjarige ruige knaap betrof? Toch bleef ik niet langer dan een halfuur, kleedde mij weer aan en ondernam een fietstocht door het bos. Snoof de geur van lover en moeder aarde op.
Een week eerder had ik op het naaktgrasstrandje gelegen, bracht het zelfs zover dat een Marokkaan van middelbare leeftijd, zelf aangekleed zijnde, me nabijgekomen begon te aanschouwen. Net als bij mijn nog in z’n vaderland verblijvende vaste partner scheen m’n witte lichaam prikkelend op hem te werken, al waren er verderop tevens platte damesreten plus bungelende uiers te zien. Er volgde rap een afspraak ter samenvoeging in het bos. Hij popelde van ongeduld, leek me publiekelijk reeds te willen bespringen. Terwijl ik mij rustig begon aan te kleden, zag ik hem naast zijn fiets staan wachten op rijwielpad met achter hem zondaggangers over voetgangersgedeelte lopend, zich vergapend aan onverhoeds en door veler verrassing toegestane blootlijvigheid der geringe schaamtelozen in hun ogen waarschijnlijk. Een groepje jeugdige Marokkanen lachte mij samenzwerend toe; het afspraakje was hen op korte afstand van het nog overleggende duo niet ontgaan. Het tweetal zocht fietsend ’t bos af voor een geschikte plek. Fietsen tegen een boom.”

 


A. Moonen (28 augustus 1937 – 24 januari 2007)
Cover

 

De Nederlandse dichter, schrijver, letterkundige en literatuurcriticus Cornelis Jan (Cees) Kelk werd geboren in Amsterdam op 28 augustus 1901. Zie ook alle tags voor C. J. Kelk op dit blog.

 

Diana

In ’t najaar aangeland en zelf tot herfst geworden
vol spinnewebben, vocht en rottend loof,
ontwaar ‘k eerst nu de ondoorwaadbre kloof,
die mij gescheiden hield van Diana’s naakte horden.

De pijlen, die zij op zoo menig hert verschoten
snorden mijn levenlooze droom voorbij.
Hier kruipt een siepelend vocht door de vallei
en ginds aan d’overzij hoor ik ’t trappelen van de pooten.

Zij vluchten in het woud, maar worden toch gevangen
en vrouwen drukken ze aan haar boezems rijk.
Straks staan hun koppen op een disch te prijk,
waar zwoele monden hun de bouten prangen.

O zoo geschoten zijn, gejaagd en overwonnen,
o zoo te sterven aan het druppelende bloed,
maar toch ééns lust te zijn, verzadiging en gloed,
hoe snel ook al het vloeiende is geronnen!

Diana spant haar boog, haar benden volgen,
de herten tuimelen en het woud weerschalt!
Wanneer de nacht van blad en regen valt,
is reeds de buit gebraden en verzwolgen.

Die toch zijn hert geweest met trillende geweien
zonder ontkomen aan het mannelijke lot.
Getroff’nen van ’t godinnelijke schot
bleef niets hun over dan zich nedervlijen.

Nu zelf een herfst, in ’t najaar aangeland
vol spinnewebben, vocht en rottend loover,
doorschouw ik pas de onvervangbre toover
van ’t goddelijk jachtbedrijf aan de overkant.

 


C. J. Kelk (28 augustus 1901 – 25 december 1981)
Hier op het boekenbal in 1964

 

De Australische dichter Frederick Kesner III werd geboren op 28 augustus 1967 in Manilla op de Filippijnen Zie ook alle tags voor Frederick Kesner op dit blog.

 

To Write

often it is the only
etched thing
between you and
improbability.
no stink kicked up,
no feigning love,
no affluence
can
hatch it.

 

One Child

Child of the outside
on the inside
one foot out
one foot in
never belonging
never apart

Child of the inside
on the outside
one foot in
one foot out
never apart
never belonging

Child of both sides
on neither side
both feet out
both feet in
never apart
never a part

Heart & soul divided
Mind & hands confused
Ears & nose demanding
Eyes & tongue confiding
Child of both
Child of none

 

 
Frederick Kesner (Manilla, 28 augustus 1967)
Manilla

 

De Amerikaanse schrijfster en dichteres Rita Frances Dove werd geboren op 28 augustus 1952 in Akron, Ohio. Zie ook alle tags voor Rita Dove op dit blog.

 

The Canefields

There is a parrot imitating spring
in the palace, its feathers parsley green.
Out of the swamp the cane appears
to haunt us, and we cut it down. El General
searches for a word; he is all the world
there is. Like a parrot imitating spring,
we lie down screaming as rain punches through
and we come up green. We cannot speak an R—
out of the swamp, the cane appears
and then the mountain we call in whispers Katalina.
The children gnaw their teeth to arrowheads.
There is a parrot imitating spring.
El General has found his word: perejil.
Who says it, lives. He laughs, teeth shining
out of the swamp. The cane appears
in our dreams, lashed by wind and streaming.
And we lie down. For every drop of blood
there is a parrot imitating spring.
Out of the swamp the cane appears

 

November For Beginners

Snow would be the easy
way out—that softening
sky like a sigh of relief
at finally being allowed
to yield. No dice.
We stack twigs for burning
in glistening patches
but the rain won’t give.

So we wait, breeding
mood, making music
of decline. We sit down
in the smell of the past
and rise in a light
that is already leaving.
We ache in secret,
memorizing

a gloomy line
or two of German.
When spring comes
we promise to act
the fool. Pour,
rain! Sail, wind,
with your cargo of zithers!

 


Rita Dove (Akron, 28 augustus 1952)

 

De Engelse dichter en literatuurcriticus Sir John Betjeman werd geboren in Londen op 28 augustus 1906. Zie ook alle tags voor John Betjeman op dit blog.

 

How To Get On In Society

Phone for the fish knives, Norman
As cook is a little unnerved;
You kiddies have crumpled the serviettes
And I must have things daintily served.

Are the requisites all in the toilet?
The frills round the cutlets can wait
Till the girl has replenished the cruets
And switched on the logs in the grate.

It’s ever so close in the lounge dear,
But the vestibule’s comfy for tea
And Howard is riding on horseback
So do come and take some with me

Now here is a fork for your pastries
And do use the couch for your feet;
I know that I wanted to ask you-
Is trifle sufficient for sweet?

Milk and then just as it comes dear?
I’m afraid the preserve’s full of stones;
Beg pardon, I’m soiling the doileys
With afternoon tea-cakes and scones.

 

Business Girls

From the geyser ventilators
Autumn winds are blowing down
On a thousand business women
Having baths in Camden Town

Waste pipes chuckle into runnels,
Steam’s escaping here and there,
Morning trains through Camden cutting
Shake the Crescent and the Square.

Early nip of changeful autumn,
Dahlias glimpsed through garden doors,
At the back precarious bathrooms
Jutting out from upper floors;

And behind their frail partitions
Business women lie and soak,
Seeing through the draughty skylight
Flying clouds and railway smoke.

Rest you there, poor unbelov’d ones,
Lap your loneliness in heat.
All too soon the tiny breakfast,
Trolley-bus and windy street!

 

 
John Betjeman (28 augustus 1906 – 19 mei 1984)
Portret door Grahame Laver, 2003

 

De Duitse schrijver en vertaler Elmar Schenkel werd geboren in Hovestadt (Westfalen) op 28 augustus 1953. Zie ook alle tags voor Elmar Schenkel op dit blog.

Uit: Geisterzüge

„Auch die Gespenster sind nicht mehr das, was sie einmal waren oder vorgaben zu sein: neblige Gespinste, die aus der dunklen Nacht auftauchen oder ein kühler Hauch Jenseits in einer warmen Finsternis.
Die Ungeheuer, mögen sie auch dank special effects in den Kinos noch tier- oder menschenförmig weiterleben, haben längst ganz neue Gestalt angenommen: in technischen Großkatastrophen, im Börsenkrach oder als Terrorsysteme.
Die Gespenster (nicht die Mystik, wie Musil es sich wünschte) sind taghell geworden, je weiter die Technik voranschreitet und je mehr die analoge Welt von einer digitalen abgelöst wird. Das Flimmern, die unerklärliche Verdoppelung von Symbolen auf dem Bildschirm, der Computer, der sich nicht mehr ausschalten, das elektronische Wagenfenster, das sich nicht mehr per Hand öffnen lässt, sind nur die geringsten Beispiele einer Technik, die sich als eine Parallelwelt zu der unsrigen entwickelt hat und zu der wir nur mittels Helfer und Magier, die wir Spezialisten nennen, noch Zugang haben. Selbst Kfz-Mechaniker sind inzwischen auf sie angewiesen. Wenn Technik zurückschlägt, so nur auf eigenartig zufällige Weise, wie es einem Despoten entspricht.
Ernst Bloch hat einmal geschrieben, dass nicht die Aufklärung die Gespenster und den Aberglauben vertrieben habe, sondern schlicht und einfach das elektrische Licht: „Die Glühbirne im schattenarm gewordenen Zimmer hat die Anfechtungen des Nachtgrauens weit gründlicher geheilt als etwa Voltaire.“ Er hat recht, wenn er die alten Gespenster damit meint, jene lichtscheuen Gestalten aus den Dämmerungszonen der Welt und des Bewusstseins. Und doch hat Technik schon im Zeitalter der ersten industriellen Revolution es nicht vermocht, uns die Gespenster auszutreiben. Vielmehr haben diese es verstanden, sich in die neuesten Errungenschaften der Zeit einzunisten und sie sozusagen von innen her aufzulösen mit der Botschaft: ihr wisst nicht, wohin euch diese Maschinen tragen werden, keiner von euch weiß, in welche Richtung der Fortschritt geht. Auch Bloch gesteht schließlich ein, dass nach dem kostümierten Spuk der Vergangenheit uns noch weiterer und echter Spuk ins Haus steht in einer Welt, „deren Technik das Urböse geradezu ungeahnt elektrifiziert hat.“
Nirgendwo ist der Zweifel am Fortschritt sinnfälliger geworden als bei jener technischen Errungenschaft, die in ihren Auswirkungen noch am ehesten mit unserer digitalen Revolution vergleichbar ist.“

 


Elmar Schenkel (Hovestadt, 28 augustus 1953)

 

De Duitse dichter, schilder en revolutionair Harro Paul Harring werd geboren op 28 augustus 1798 op de Ibenshof in Wobbenbüll in Noord-Friesland. Zie ook alle tags voor Harro Harring op dit blog.

 

Der Bundestag

In Frankfurt, da sitzt der deutsche Bund
Und macht Verbote auf Verbote kund!

Das wird dem deutschen Bund recht schwer –
Denn er findet gar wenig zu verbieten mehr.

Drum stöbert er emsig in jedem Mist,
Wenn nur irgend was drin zu verbieten ist.

Und nächstens wird er mächtig schrei’n:
Es darf in den Straßen kein Pflaster sein!

Denn so lang’ das Volk auf’m Pflaster geht;
Eine Waff’ ihm noch zu Gebote steht.

Ein gefährlich’ Ding; – so’n Pflasterstein!
Drum muß das Pflaster verboten sein!

Der Bundestag fürchtet sich sehr vor’m Tod,
Drum arbeitet er – an dem Pflaster-Verbot.

 

 
Harro Harring (28 augustus 1798 – 15 mei 1870)
Portret door Hermann Wilhelm Bissen, 1820

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e augustus ook mijn blog van 28 augustus 2016 deel 2.

Dolce far niente, Friedrich Hebbel, Johann Wolfgang von Goethe, Maria Barnas, A. Moonen, C. J. Kelk, Frederick Kesner

 

Dolce far niente

 

 
De rozentuin in Wargemont door Pierre Auguste Renoir, 1879

 

Sommerbild

Ich sah des Sommers letzte Rose stehen,
Sie war, als ob sie bluten könnte, rot
Da sprach ich schaudernd im Vorübergehen:
So weit im Leben, ist zu nah dem Tod!

Es regte sich kein Hauch am heißen Tag,
Nur leise strich ein weißer Schmetterling;
Doch, ob auch kaum die Luft sein Flügelschlag
bewegte, sie empfand es und verging.

 

 
Friedrich Hebbel (18 maart 1813 – 13 december 1863)
Wesselburen, de geboorteplaats van Friedrich Hebbel

Lees verder “Dolce far niente, Friedrich Hebbel, Johann Wolfgang von Goethe, Maria Barnas, A. Moonen, C. J. Kelk, Frederick Kesner”

Dolce far niente, Geerten Gossaert Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Maria Barnas, C. J. Kelk, Frederick Kesner

Dolce far niente

 


El bano del caballo door Joaquin Sorolla Y Bastida, 1909

 

De Centaur en de oceaan

Soms in den hoogen noen der heete zomerdagen
Ontspant de visschersknaap, die loom zijn leden baadt,
Half scherts, half medelij, ’t paard van den schelpenwagen,
Dat hinnikt van genot en wild de hoeven slaat.

Doch hij, met kalmen lach, grijpt onversaagd, sterkhandig,
Zijn ruige manen vast, bedwingt zijn drift, en, vlug,
Met eenen breeden zwaai bespringt hij, naakt, ’t stilstandig
Nu lijdzaam wachtend dier den breede’ en naakten rug!

Dan stuurt hij zeewaarts in. En waar, in lage reven,
De laffe branding breekt, blijft hij, uitdagend, staan
En machtig, brons op bruin, tot ééne leest verheven,
Bespot hij, een centaur, den machtlooze’ oceaan.

Wel ziet hij, diep in zee, uit de even waterwellen,
Een kleine spitse golf, al naar zij nader rent,
Gestaêg verkleurend tot een machtgen breker zwellen,
Al grommlende in zijn borst een duister dreigement …

Maar hij, met strak gelaat, wacht, schrap zich stellend, zonder
Ontroering, tot de golf, schijnwoedend, schuimverbleekt,
In éénen langgerekt-traagsidderenden donder
Zijn tuimlende overmacht aan ’t roerloos tarten wreekt …

En dan, uitbundig, barst het hoog gegier van ’t water,
En ’t brieschen van den hengst, die worstelt om een steê,
Met zijn’ metalen lach saam uit in één geschater
Dat opklimt uit het schuim en uitschalt over zee!


Geerten Gossaert (9 februari 1884 – 27 oktober 1958)
Kralingen. Geerten Gossaert werd geboren in Kralingen

Bewaren

Lees verder “Dolce far niente, Geerten Gossaert Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Maria Barnas, C. J. Kelk, Frederick Kesner”

Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Maria Barnas, C. J. Kelk, Frederick Kesner

De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Johann Wolfgang von Goethe op dit blog.

Uit: Wilhelm Meisters Lehrjahre

„Die Alte kehrte sich um und wollte die Gaben, womit er auch sie bedacht, vorweisen, als Mariane, sich von den Geschenken wegwendend, mit Leidenschaft ausrief: »Fort! Fort! heute will ich nichts von allem diesen hören; ich habe dir gehorcht, du hast es gewollt, es sei so! Wenn Norberg zurückkehrt, bin ich wieder sein, bin ich dein, mache mit mir, was du willst, aber bis dahin will ich mein sein, und hättest du tausend Zungen, du solltest mir meinen Vorsatz nicht ausreden. Dieses ganze Mein will ich dem geben, der mich liebt und den ich liebe. Keine Gesichter! Ich will mich dieser Leidenschaft überlassen, als wenn sie ewig dauern sollte.«
Der Alten fehlte es nicht an Gegenvorstellungen und Gründen; doch da sie in fernerem Wortwechsel heftig und bitter ward, sprang Mariane auf sie los und faßte sie bei der Brust. Die Alte lachte überlaut. »Ich werde sorgen müssen«, rief sie aus, »daß sie wieder bald in lange Kleider kommt, wenn ich meines Lebens sicher sein will. Fort, zieht Euch aus! Ich hoffe, das Mädchen wird mir abbitten, was mir der flüchtige Junker Leids zugefügt hat; herunter mit dem Rock und immer so fort alles herunter! Es ist eine unbequeme Tracht, und für Euch gefährlich, wie ich merke. Die Achselbänder begeistern Euch.«
Die Alte hatte Hand an sie gelegt, Mariane riß sich los. »Nicht so geschwind!« rief sie aus, »ich habe noch heute Besuch zu erwarten.«
»Das ist nicht gut«, versetzte die Alte. »Doch nicht den jungen, zärtlichen, unbefiederten Kaufmannssohn?« – »Eben den«, versetzte Mariane.
»Es scheint, als wenn die Großmut Eure herrschende Leidenschaft werden wollte«, erwiderte die Alte spottend; »Ihr nehmt Euch der Unmündigen, der Unvermögenden mit großem Eifer an. Es muß reizend sein, als uneigennützige Geberin angebetet zu werden.«
»Spotte, wie du willst. Ich lieb ihn! ich lieb ihn! Mit welchem Entzücken sprech ich zum erstenmal diese Worte aus! Das ist diese Leidenschaft, die ich so oft vorgestellt habe, von der ich keinen Begriff hatte. Ja, ich will mich ihm um den Hals werfen! ich will ihn fassen, als wenn ich ihn ewig halten wollte. Ich will ihm meine ganze Liebe zeigen, seine Liebe in ihrem ganzen Umfang genießen.«

 
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)
Monument in Frankfurt am Main

Lees verder “Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Maria Barnas, C. J. Kelk, Frederick Kesner”

Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Maria Barnas, C. J. Kelk, Frederick Kesner

De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Johann Wolfgang von Goethe op dit blog.

Uit: Die Wahlverwandtschaften

„Eduard – so nennen wir einen reichen Baron im besten Mannesalter – Eduard hatte in seiner Baumschule die schönste Stunde eines Aprilnachmittags zugebracht, um frisch erhaltene Pfropfreiser auf junge Stämme zu bringen.
Sein Geschäft war eben vollendet; er legte die Gerätschaften in das Futteral zusammen und betrachtete seine Arbeit mit Vergnügen, als der Gärtner hinzutrat und sich an dem teilnehmenden Fleiße des Herrn ergetzte.
»Hast du meine Frau nicht gesehen?« fragte Eduard, indem er sich weiterzugehen anschickte.
»Drüben in den neuen Anlagen«, versetzte der Gärtner.
»Die Mooshütte wird heute fertig, die sie an der Felswand, dem Schlosse gegenüber, gebaut hat.
Alles ist recht schön geworden und muß Euer Gnaden gefallen.
Man hat einen vortrefflichen Anblick: unten das Dorf, ein wenig rechter Hand die Kirche, über deren Turmspitze man fast hinwegsieht, gegenüber das Schloß und die Gärten«.
»Ganz recht«, versetzte Eduard; »einige Schritte von hier konnte ich die Leute arbeiten sehen«.
»Dann«, fuhr der Gärtner fort, »öffnet sich rechts das Tal, und man sieht über die reichen Baumwiesen in eine heitere Ferne.
Der Stieg die Felsen hinauf ist gar hübsch angelegt.
Die gnädige Frau versteht es; man arbeitet unter ihr mit Vergnügen«.
»Geh zu ihr«, sagte Eduard, »und ersuche sie, auf mich zu warten.
Sage ihr, ich wünsche die neue Schöpfung zu sehen und mich daran zu erfreuen«.
Der Gärtner entfernte sich eilig, und Eduard folgte bald.
Dieser stieg nun die Terrassen hinunter, musterte im Vorbeigehen Gewächshäuser und Treibebeete, bis er ans Wasser, dann über einen Steg an den Ort kam, wo sich der Pfad nach den neuen Anlagen in zwei Arme teilte.
Den einen, der über den Kirchhof ziemlich gerade nach der Felswand hinging, ließ er liegen, um den andern einzuschlagen, der sich links etwas weiter durch anmutiges Gebüsch sachte hinaufwand; da, wo beide zusammentrafen, setzte er sich für einen Augenblick auf einer wohlangebrachten Bank nieder, betrat sodann den eigentlichen Stieg und sah sich durch allerlei Treppen und Absätze auf dem schmalen, bald mehr bald weniger steilen Wege endlich zur Mooshütte geleitet.“

 
Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)
Portret door Angelica Kauffmann, 1787 / 88

Lees verder “Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Maria Barnas, C. J. Kelk, Frederick Kesner”

Theun de Vries, Leo Stilma, Margreet van Hoorn, Mesa Selimović, Arno Holz, Johann Uhland, Joanne Gobure

De Nederlandse dichter en schrijver Theun de Vries werd geboren in Veenwouden op 26 april 1907. Zie ook mijn blog van 26 april 2007 en mijn blog van 26 april 2006 en ook mijn blog van 26 april 2008 en ook mijn blog van 26 april 2009.

Uit: Cornelis Jan Kelk

„De schrijver-dichter-vertaler C.J. Kelk is in 1901 geboren in het burgerlijk deel van wat eens een soort uitleg van de hoofdstad is geweest – op ‘een Amsterdams bovenhuisje in een stille straat’, zoals hij zelf in zijn herinneringen zegt. Het was de Bosboom-Toussaintstraat, onderdeel van een hele buurt waarvan de straten naar negentiende eeuwse literatoren waren genoemd, even buiten de Nassaukade, toch vlak bij het Leidse Plein. De vader Cornelis Christiaan Barend werkte bij de Nederlandse Bank, toen nog aan de Turfmarkt, de moeder Margaretha Elisabeth Duijkers was verkoopster geweest in een kindermodezaak. cjk, zoals ik hem in deze schets zal noemen, bleef enig kind, werd in mildheid opgevoed en ging na een onopvallende jeugd aan de Spieghelschool in de Marnixstraat (thans Theater De la Mar) naar de kortbij gelegen, toen vermaarde Openbare Handelsschool aan het Raamplein. Hij was er studiegenoot en vriend van een groep jonge Amsterdamse talenten, die allen naam hebben gemaakt, zij het niet in de handel: Frits van Hall, Frits Schuurman, Jacques Presser en anderen. cjk was geen enthousiaste leerling, wel volgzaam en bereid zich op vaders wens maatschappelijk nuttig te maken, wat er toe leidde dat hij zich in 1918 bekwaamde voor het staatsexamen, dat hem toegang moest verschaffen tot het universitaire onderwijs.
Tegen die tijd had cjk zijn voorliefde voor poëzie en eigen dichtader ontdekt. Gedichten van zijn hand verschenen in het toenmalig ‘maandschrift voor jongeren’ Het Getij, waarvan Ernst Groenevelt redacteur was.“

DeVries

Theun de Vries (26 april 1907 – 21 januari 2005)

 

De Nederlandse dichter Leo Stilma werd geboren op 26 april 1953 in Hilversum. Zie ook mijn blog van 17 mei 2009.

 

Kostbare tijd

Ik draag vandaag
onze tijd als een glas water
op handen naar je toe
en mag geen druppel morsen
want je dorst is zo groot
zoveel water kan ik nooit
voor je halen.
Maar morgen, morgen
ga ik de wolken breken voor jou
het zal heel lang gaan regenen
ik bouw een boot voor jou en mij
met genoeg voedsel aan boord
en ik zal je over de loopplank dragen
hoe zwaar je ook bent door verdriet
lief, ik zal je dragen.

Stilma

Leo Stilma (Hilversum, 26 april 1953)

 

De Nederlandse schrijfster Margreet van Hoorn (pseudoniem van Greta de Reus) werd geboren in Hoorn op 26 april 1922. Margreet van Hoorn overleed op 18 maart van dit jaar o 87-jarige leeftijd. Zie ook mijn blog van 26 april 2009.

 

Uit: Moment

 

Achter onbegrip leeft werken
sterk aan je persoonlijkheid,
leven leert je luisterend denken
in de jaren van de tijd.

 

Hoorn

Margreet van Hoorn (26 april 1922 – 18 maart 2010)

 

De Joegoslavische schrijver Mehmed Meša Selimović werd geboren op 26 april 1910 in Tguzla. Zie  ook mijn blog van 26 april 2009.

Uit: Death and the Dervish (Vertaald door Bogdan Rakic en Stephen Dickey)

„We are no one’s, always at a boundary, always someone’s dowry. Is it a wonder then that we are poor? For centuries now we have been seeking our true selves, yet soon we will not know who we are, we will forget that we ever wanted anything; others do us the honour of calling us under their banner for we have none, they lure us when we are needed and discard us when we have outserved the purpose they gave us. We remain the saddest little district of the world, the most miserable people of the world, losing our own persona and nor being able to take on anyone else’s, torn away and not accepted, alien to all and everyone, including those with whom we are most closely related, but who will not recognise us as their kin. We live on a divide between worlds, at the border between nations, always at a fault to someone and first to be struck. Waves of history strike us as a sea cliff. Crude force has worn us out and we made a virtue out of a necessity: we grew smart out of spite.

So what are we? Fools? Miserable wretches? The most complex people in the world. No one is such a joke of history as we are. Only yesterday we were something that we now wish to forget, yet we have become nothing else. We stopped half way through, flabbergasted. There is no place we can go to any more. We are torn off, but not accepted. As a dead-end branch that streamed away from mother river has neither flow, nor confluence it can rejoin, we are too small to be a lake, too big to be sapped by the earth. With an unclear feeling of shame about our ancestry and guilt about our renegade status, we do not want to look into the past, but there is no future to look into; we therefore try to stop the time, terrified with the prospect of whatever solution might come about. Both our brethren and the newcomers despise us, and we defend ourselves with our pride and our hatred. We wanted to preserve ourselves, and that is exactly how we lost the knowledge of our identity. The greatest misery is that we grew fond of this dead end we are mired in and do not want to abandon it. But everything has a price and so does our love for what we are stuck with.“

Selimovic2

Mesa Selimović (26 april 1910 – 11 juli 1982)

 

De Duitse dichter en schrijver Arno Holz werd geboren op 26 april 1863 in Rastenburg in Oost-Pruisen. Zie ook mijn blog van 26 april 2009.

 

Mählich durchbrechende Sonne

 

Schönes, grünes, weiches Gras.

Drin liege ich.

Mitten zwischen Butterblumen!

 

Über mir

warm

der Himmel:

ein

weites, zitterndes Weiß,

das mir die Augen langsam, ganz langsam

schließt.

 

Wehende Luft, . . . ein zartes Summen.

 

Nun bin ich fern

von jeder Welt,

ein sanftes Rot erfüllt mich ganz,

und deutlich spür ich,

wie die Sonne mir durchs Blut rinnt –

minutenlang.

 

Versunken alles.    Nur noch ich.

 

Selig.

 

 

Die wonnig unheimliche Goldmacherküche

 

In unsrer alten Apotheke

mit den vielen Treppen und Dachböden

waren lauter Schornsteine.

 

Unter den einen konnte man sich mitten drunter stellen

und sah dann am helllichten Tage die Sterne.

 

Manchmal war alles dunkel.

 

Dann sah man gar nichts und fühlte nur, wie einem die dicken, schweren Regentropfen

eiskalt auf die Backen platschten.

 

Aber das Schönste war doch, wenn man kurz vor Weihnachten,

frühmorgens,

wenn das ganze Haus nach Marzipanherzen roch,

grad unter dem kleinen, viereckigen Kuckloch oben,

auf der Erde einen weißen, spitzen Scheehaufen entdeckte.

 

Der glitzerte dann wie eine Konditormütze!

 

arno_holz

Arno Holz (26 april 1863 – 26 oktober 1929)

 

De Duitse dichter, literatuurwetenschapper, jurist en politicus Johann Ludwig Uhland werd geboren in Tübingen op 26 april 1787. Zie ook mijn blog van 26 april 2009.

Das versunkene Kloster

Ein Kloster ist versunken
Tief in den wilden See,
Die Nonnen sind ertrunken
Zusamt dem Pater, weh!
Der Nixen muntre Scharen,
Sie schwimmen stracks herbei,
Nun einmal zu erfahren,
Was in den Mauern sei.

Das plätschert und das rauschet
In Kreuzgang und Dorment!
Am Lokutorium lauschet
Der schäkernde Konvent;
Man hört Gesang im Chore
Und lustig Orgelspiel;
Das Glöcklein ruft zur Hore,
Wann’s ihnen just gefiel.

Bei heitrem Vollmondglanze
Lockt sie der grüne Strand
Zu einem Ringeltanze
In geistlichem Gewand;
Die weißen Schleier flattern,
Die schwarzen Stolen wehn,
Die Kerzenflämmchen knattern,
Wie sie im Sprung sich drehn.

Der Kobold dort im Schutte
Der hohlen Felsenwand,
Er nimmt des Paters Kutte,
Die er am Ufer fand;
Die Tänzerinnen schreckend,
Kommt er zur Mummerei,
Sie aber tauchen neckend
Hinab in die Abtei.

uhlanpor

Johann Uhland (26 april 1787 – 13 november 1862)
Portret van Christoph Friedrich Dörr

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 26 april 2008.

De Nauruaans dichteres Joanne Ekamdeiya Gobure werd geboren op 26 april 1982 in Denigomodu op Nauru, een eiland in de Stille Oceaan.