Christoph Marzi, Volker Braun

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.

Uit: Mitternacht

„Alle Bücher träumen von Geschichten. Diesen Satz dachte Nicholas James, als er erwachte. Sie fürchten sich vor dem Vergessenwerden. Der Gedanke fühlte sich fremd an, wie etwas, das eigentlich nicht ihm gehörte, aber dennoch zu ihm gekommen war wie ein Fundstück, über das man zufällig stolpert, während man abwesend an etwas ganz anderes denkt. Er öffnete die Augen und blinzelte in die schattenhelle Kajüte, die ihm selbst jetzt, in der Nacht, vertraut war. (Kein Wunder, sie war auch nicht besonders groß.) Das Licht der Straßenlaterne vom Uferweg flutete sanft die Stille und streifte das Durcheinander in der schmalen und engen Behausung gemeinsam mit dem Mondlicht, das sich nicht von den Gardinen einfangen ließ. Durch das gekippte Fenster wehte kühle Luft herein, das leise Plätschern des Wassers im Kanal und die fernen Nachtgeräusche von Camden Town im Schlepptau. Benommen dachte Nicholas zuerst an das Notizbuch, das drüben auf dem Esstisch lag und das er mit einem Roman, seinem zweiten, zu füllen gedachte. Das, was er gerade gedacht hatte, würde bestimmt einen guten Anfang für einen Roman abgeben. Alle Bücher träumen von Geschichten. Er überlegte, ob er aufstehen sollte, um den Satz zu notieren, doch lieber gähnte er und blieb liegen. Dann dachte er an den Traum, den er gerade vergessen hatte. Das tat er eigentlich fast immer: Er träumte — und dann vergaß er, wovon er geträumt hatte, aber er spüre, dass da bis vor wenigen Augenblicken noch ein Traum gewesen war und ihn beschäftigt hatte. Kurz fragte er sich, ob dieser Satz womöglich aus jenem frisch vergessenen Traum stammte. Egal! Er lächelte verschlafen und zufrieden, drehte sich auf dem schmalen Bett zur Seite und knüllte sich das Kopfkissen bequem. In dem Moment bemerkte er die Silhouette des Mannes, der neben seinem Bett stand und ihn beobachtete. Das war der Augenblick, in dem sich sein Leben änderte und die Dinge ins Rollen kamen. »Wer sind Sie?« Nicholas setzte sich ruckartig auf. Das Herz schlug ihm auf einmal bis zum Hals. Der Mann, der nur ein Schatten und darüber hinaus noch sehr dünn war (ein dünner Schatten, könnte man sagen), erschrak ebenfalls. So jedenfalls schien es. Er fuhr zurück, ein wenig nur, machte aber keine Anstalten abzuhauen. »Niemand«, sagte er leise. Eine Stimme wie Honig, Whiskey, Sturm. Er klang überrumpelt. War das etwa ein Akzent? Schottisch? Nicholas James erkannte die Sprache seiner Heimat, auch wenn jemand die Sprachmelodie zu verbergen versuchte. »Was tun Sie hier?« Der dünne Schatten kam näher. Er hatte stechend blaue Augen in einem hageren Gesicht, zornig aussehende Brauen, dazu weißes Haar, widerborstig hoch stehend, und dennoch eine elegante Erscheinung, fast ein Gentleman aus dem Fernsehen.“

 

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

De levenswandel van Volker Braun

Ik ben op een zondag geboren en achtervolgd
door het geluk:
Niet uiteengerukt door bommen, niet uitgeteerd
Door de ene honger na de andere.

In het verre venijn van de ether, de haat
Ben ik niet gestikt, noch in de walm van de
boekenmagazijnen
Het slappe aftreksel van de burelen.

Ik groeide op aan de groenige grens tussen stad
en land
Die langzaam verbrokkelt onder onze ledematen
En verdeel mijn tijd tussen distels en compressoren.

(Dat is allemaal van mij, zolang ik denken kan.)

Geluk, zeg ik, ik weet hoe het schaarse goed smaakt.
Ik heb landschappen ontsloten en vertrapt,
ik zag de akkers van Saksen
Aaneengroeien en fabrieken woeden.

Ja, ik kan van geluk spreken, de bloedbaden zijn ver weg.
Verder dan mijn huid komen de slagen niet.
Ik wijk niet uit en brul, je hoort het, zonder
schaamte.

En ik voel, verzot op mijn provincie,
Hier wordt de wereld een voorbeeld van mildheid gesteld
Van onverbiddelijke mildheid, van milde beslistheid.

(Dat vereist de lange adem van miljoenen rustige
longen.)

Maar ik zie gelukkig dat dit alles weinig is
En mijn dag niet gevuld is tot de uiterste, tedere rand.
De werken van mijn land zijn thans gering.
Hoezeer lijk ik erop! De vrolijkste van mijn wensen
Sterven. Te ver uiteen bloeit ons zachte
brein.
En wat zeg ik helemaal. (Wat heb ik te zeggen?)

(Maar mijn kameraden achter de oostelijke grenzen
denken zoals ik.)

Ik leef met velen en draag mijn zinnen bij.
Wat zijn wij alleen, zeg ik. Wat moet ik met die
verzotheid?
Aan alleen maar een land verspil ik mijzelf niet langer.

En niet langer gelaten loop ik onder de witte
en bruinige stammen
Die langs omwegen kruipen naar het meer of minder
geprezen land
Verschillend gescheiden of zich met stalen buizen
aaneenlassend.

(Ja, ik zeg: in deze veldslag met elkaar is
ieder slachtoffer alleen maar meegenomen.)

Ik, gevormd uit de stof van vele geslachten
Die ik in mij voel, van een gemengd gezelschap
de voortzetting
Met gemengde gevoelens hunker ik naar beslissingen.
Een ogenblik lang zie ik in de schemering mijn
scheenbenen glimmen
Als het gebeente van een dode, en ik lig afwezig van mijzelf
En vraag me af of ik niet teveel praat

Niet teveel praat voor ons lijf en goed.

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Tsjip

“Trouwens, ginder ver is geen plaats voor kerels met een schorre stem, die weten hoe ’t in ’t leven gaat. Ook dáár voelt zoo een zich tenslotte verlaten. Ook dáár is hij eindelijk nog slechts een vieze vlek in een onbezoedeld landschap, een hoopje vuil in de feestzaal. En zal ik niet geruster bij den haard stinken dan in dat paradijs?
Ik heb dus mijn taak als razend aangepakt, mijn ridderorde weer opgestoken en mijn zaken gedreven als een die nooit dat land heeft bereisd. Ik schreef mijn rekeningen met vaste hand, groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zooals het hoort. Tot ik op een heilloozen dag dat mormel van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan ons rotten een eind heeft gemaakt.
Toen heb ik mezelf betrapt bij ’t sluipen naar den zolder waar ik mijn stok heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg.
Mogen vrouw en kinderen mij vergeven dat ik hen een laatste maal verloochen voor die vermaledijde heerlijkheid waar een gouden vogel jubelt, véél hooger dan de leeuwerik.
Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.
Mijn gesprekken met hem loopen steeds over ’t zelfde: het studeeren aan de Handelsschool en de Europeesche politiek, vooral in en rond Polen. Ik zou goed doen daar wat meer over te lezen want ik val nog al eens stil en kan dan soms, met den besten wil, niet opnieuw demarreeren. Maar tusschen ons in, als een dreigend vraagteeken, staat die dochter. Over haar wordt niet gerept, maar alleen aan haar denken wij beiden. En als ik hem zijn meening vraag over den Poolschen corridor dwars door Duitschland, dan verwacht ik dat hij eindelijk zeggen zal ‘ja, ik bemin Adele en verlang met haar te trouwen.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 
Cover

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Lijmen / Het been

“Ook de notaris scheen in te zien dat het nu uit was en nam zijn hamer in de hand. Driehonderd vijftig éénmaal, driehonderd vijftig andermaal.
Boorman was recht gestaan en had een arm opgestoken als een eerste Mussolini.
– Acht duizend vijfhonderd frank, sprak zijn zware basstem.
Het vrouwtje staarde hem aan met oogen die uitpuilden van verstomming, verslikte zich, hoestte geweldig, probeerde tevergeefs een opwellend gegichel te smooren en bevrijdde zich eindelijk in een onweerstaanbaren schaterlach die de heele zaal meesleepte, en de ruiten daveren deed.
Het publiek was opgesprongen.
– Huu, huu! jouwde een stem.
– Bui-ten, bui-ten, bui-ten, scandeerden de papiermenschen, zichzelf begeleidend met rhythmisch getrappel.
De notaris hamerde geweldig en toen even een windstilte intrad kon hij zich verstaanbaar maken.
– Mijnheer, riep hij, ik verzoek u dringend de orde niet te storen. Hetis hier geen kermistent.
De agent van politie had zich losgemaakt van den wand en slenterde in onze richting.
– Acht duizend vijfhonderd andermaal, brulde Boorman, of hoor jij niet goed? Toewijzen zeg ik!
– Eén millioen achthonderd vijftig duizend frank, schreeuwde opeens een mannetje met een bolhoed dat op een stoel was gesprongen.
Dat bod werd onthaald op een ontzaglijk hoera.
Wat Boorman toen riep was niet meer te verstaan, maar ik zag dat de radelooze notaris met zijn hamer een teeken gaf en de agent pakte Boorman bij den arm.
– Vooruit, beval hij verbeten.
Boorman was niet groot, maar sterk, want het borstbeeld van Leopold ii, een massief marmeren blok  dat voor mij geen vin wilde verroeren, had hij eens opgepakt en alleen van ’t Museum van Inlandsche en Uitheemsche voortbrengselen tot in de gang gedragen, bij gelegenheid van een schoonmaak.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

 

Dolce far niente (Bij de Giro D’Italia in Nederland)

 

 
De Giro D’italia in Nijmegen

 

Uit: De Giro is honderdduizend keer mooier (Column)

“Vanwege de roze leiderstrui, want mooi roze is niet lelijk.
Vanwege Coppi.
Vanwege Bartali.
Vanwege de spaghetti, die de komende drie weken níet als één natte klomp in een pan wordt opgediend.
Vanwege de achtenveertig haarspeldbochten van de Stelvio.
Vanwege de Zoncolan, een berg zo steil dat je hoogtevrees krijgt als je achterom kijkt.
Vanwege de Gazzetta dello Sport, de enige krant die je dochter van twee ook mooi vindt (‘Oeeeeehhhh, roze!’).
Omdat er geen Bocht Zeven is, waar stomdronken carnavalssupporters in wortelpakken bier over renners smijten.
Omdat er geen zeshonderd ploegen zijn die van elke etappe een massasprint willen maken.
Omdat voor de televisie hangen op een regenachtige dinsdagmiddag in mei veel leuker is dan tv kijken bij vijfentwintig graden in juli.
Omdat er voor deze wedstrijd geen bedrijfstoto is die wordt gewonnen door de koffiejuffrouw die nooit naar wielrennen kijkt.
Vanwege de rondemissen.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“De „Villa des Roses”, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde, stond in de rue d’Armaillé, een straat van weinig aanzien in het overigens breed aangelegde „Quartier des Ternes”.
En zooals de straat was, zoo was ook het huis, dat slechts één enkele verdieping had, terwijl de buurt heinde en verre volgebouwd was met huizen van vijf en zes verdiepingen, welke aan weerszijden torenhoog boven de „Villa” uitstaken. Hierdoor deed het pension wel eenigszins aan een gewezen landhuis denken, belegerd en ingesloten door den stuwenden vloed der groote stad, doch voor de nadere omschrijving welke opgesloten lag in de toevoeging „des Roses” had nooit iemand een gangbare verklaring weten op te duiken. Wel was er een tuin aan het huis, wat in Parijs toch reeds een zeldzaamheid is, doch sedert mijnheer en mevrouw Brulot de woning betrokken hadden — en zij woonden er nual meer dan zestien jaar — was er geen zorgzame hand meer naar uitgestoken, zoodat alle rozen en andere bloemen reeds lang tot het verleden behoorden. Ook kwam er maar weinig zon, omdat de naburige huizen met hunne reusachtige schaduwen het gansche terrein der Villa bestreken. Alleen het gras had het onder die omstandigheden weten uit te houden, het gras dat weliger tiert naar gelang men er minder naar omkijkt en dat een vriend is van vergeten steenen en bouwvallen in wording.
In verband met den toestand zooals die nu eenmaal was, had madame Brulot spoedig besloten kippen te houden, waarvan er een dertigtal in het „park” der Villa rondscharrelden. En alsof Parijs niet bestond en de zon in hun rijk niet onderging, legden die beestjes daar waarachtig eieren, welke door mevrouw in de stad verkocht werden à 20 centimes per stuk. Voor het garnizoen der Villa kocht zij er dan Italiaansche voor de helft van dien prijs, legde die ’s morgens hier en daar in den tuin te vinden, waarna zij overdag in triomf naar de keuken werden gebracht. Werd er dan ook al eens geklaagd over vleeschschotels of koffie, omtrent de eieren waren alle dames en heeren het eens: de weerga ervan was kort en goed in de heele stad niet te vinden.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Kaas

“Eindelijk schrijf ik je weer omdat er groote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.
Zij was oud, zeer oud. Op een paar jaar na weet ik niet hoe oud zij precies was. Ziek was zij eigenlijk niet, maar grondig versleten.
Mijn oudste zuster, waar ze bij inwoonde, was goed voor haar. Zij weekte haar brood, zorgde voor stoelgang en gaf haar aardappelen te schillen om ze bezig te houden. Zij schilde, schilde, als voor een leger. Wij brachten allemaal onze aardappelen bij mijn zuster en dan kreeg zij die van madame van boven en van een paar buren óók nog, want toen ze eens geprobeerd hadden haar een emmer reeds geschilde aardappelen nog eens te doen overschillen, wegens gebrek aan voorraad, toen had zij ’t gemerkt en warempel gezegd ‘die zijn al geschild’.
Toen zij niet meer schillen kon, omdat handen en oogen niet goed meer samenwerkten, toen gaf mijn zuster haar wol en kapok te pluizen dat door het beslapen tot harde nopjes verworden was. Het maakte veel stof, en moeder zelf was een en al pluis, van kop tot teen.
Zoo ging het maar steeds door, bij nacht zoowel als bij dag: dommelen, pluizen, dommelen, pluizen. En daar af en toe een glimlach doorheen, God weet tot wie.
Van mijn vader, die pas een jaar of vijf dood was, wist zij niets meer af. Die had nooit bestaan, al hadden zij negen kinderen gehad.
Wanneer ik haar kwam bezoeken sprak ik wel eens over hem om te probeeren zoodoende hare levensgeesten weer aan te wakkeren.
Ik vroeg haar dan of zij waarachtig Krist niet meer kende, want zoo had hij geheeten.
Zij deed zich vreeselijk geweld aan om mij te volgen. Zij scheen te begrijpen dat zij iets begrijpen moest, kwam voorover in haren zetel en staarde mij aan met een gespannen gezicht en zwellende slaapaders: een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Laarmans (Willem Elsschots alter ego) op de stripmuur in de Antwerpse beeldverhaalroute.

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

 

De Klacht van den Oude

 

Ik word aan ’t oud zijn niet gewend.

De lichtelaaie die ‘k heb gekend

zit nog te diep in mijne knoken

en blijft mij dag en nacht bestoken.

 

Mij beetren heb ik steeds gewild,

en menig, menig uur verspild

aan op te zien naar ginder boven,

aan bidden leeren en gelooven.

 

Helaas, ik schaam mij en beken

dat ik wel diep verdorven ben.

Want God en Ziel en andere dingen

waarvoor de menschen psalmen zingen,

 

Geweten, Vaderland in nood,

de Sterrenhemel en de Dood,

het wil, het wil tot mij niet spreken,

wat ik ook tracht het ijs te breken.

 

Maar waar ik wèl toe ben bereid,

dat is voor elke jonge meid

zooals er honderdduizend loopen,

de kleeren van mijn lijf verkoopen

           

en heel mijn huis en heel mijn vrouw.

Ik zou het doen, en geen berouw

zou in mijn oogen staan te lezen,

en ’t zou nochtans een misdaad wezen.

 

Wanneer ik langs de huizen trek

loert men mij na, als ware ik gek,

alsof mijn plannen en mijn zonden

op mijnen rug te lezen stonden.

 

Ik ben een schurk, ik ben een hond,

geen rustplaats waard in heil’gen grond,

en ‘k wil een hoog rantsoen betalen

voor elken bundel zonnestralen:

 

Maar laat mij doen met eigen vuur

wat ik verkies, zoolang ik duur.

En plaag ons niet: mij arme stakker,

en Satanlief, mijn laatste makker.

 

 

 

De zee

 

Wat een machtig en woelerig deinen
van baar op baar,
bruisend opstaand en bruisend verdwijnend
over elkaar.

De stemklank der mensen die zingen
maakt mij zo wrang;
van verouderde krachtloze dingen
spreekt mij hun zang.

Doe uw geesten mij bouwen een woning
diep in uw schoot,
waar ik zingen zal als barenkoning
tot mijne dood.

Want geen keel die aan wal uwe zangen
ooit navertelt,
en geen mensenbrein ooit zal vervangen
uw effen geweld.

 

 

 

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Standbeeld in Antwerpen 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

Uit: Tsjip

 

“Opdracht

Voor de zooveelste maal kom ik thuis van de reis en weer staat mijn stoel gereed, tafel en bed gedekt, pantoffels bij ’t vuur, alsof ik iederen dag verwacht werd. Mijn kinderen hebben heel gewoon ‘Pa’ gezegd en mijn vrouw heeft gevraagd wat ik verkoos, lever of haring. Ik heb niet geantwoord omdat ik den moed niet had mijn eigen stem aan te hooren, heb de hand uitgestoken naar wat het dichtst bij stond en zwijgend mijn maag gevuld. Hun gerustheid, hun zekerheid dat ik ook ditmaal terugkeeren zou heeft mij beschaamd en diep gegriefd. Maar was ik aan ’t bulderen gegaan dan had er niets op overgeschoten dan met weerzin weer op te staan. En het trekken lokt mij niet meer.

Ben ik vermoeid of kan ik het licht van gindsche land niet meer verdragen? Ik voel in ieder geval dat van een volgenden tocht niets meer terecht komt. En dat is maar goed ook, want mij rest nog maar net de tijd om eindelijk met vrouw en kinderen wat mee te leven, mij te koesteren aan de warmte van den haard en te werken voor onzen ouden dag die voor de deur staat. Zoolang ik ginder dwaalde heb ik mijn kinderen niet opgevoed maar met hen gespeeld, voor mijn vrouw niet gezorgd maar van haar genoten.

Die Meimaandjes zijn nu voorbij. Hier bij ’t vuur, in onze kooklucht, komt het er op aan mijn plicht te doen als een doodgewoon mannetje dat ik tenslotte ben. Want hun oogen zijn op mij gericht. Doet mijn vrouw haar plicht niet als zij wascht en plast, als zij op griezelige regendagen op de vischmarkt loopt te dwalen zonder acht te slaan op haar aderspatten noch op haar slechten stoelgang? Doen niet die kinderen eveneens hun plicht wanneer zij achter schoolmuren hun zonnigste dagen slijten?

Dit is mijn laatste kans want zij groeien als kool en steken de koppen bijeen. Een heeft al een snor en een ouwelijke trek om den mond. Als ik mij nu niet aanpas word ik uitgestooten door die uit mij zijn ontstaan, want zij zien in mijn dolen een verraad en scharen zich zwijgend om hun moeder. En zij hebben gelijk. Als ooit het huis vuur vat dan worden zij door haar gewekt en niet door mij.

 

 

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Horst Bienek, Dorit Zinn, Angela Carter, Peter Carey, André du Bouchet

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot  werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007 en ook mijn blog van 7 mei 2008.

 

 

Moeder

 

Mijn moederken, ik kan het niet verkroppen,

dat gij gekromd, verdroogd zijt en versleten,

zooals een pop waarin een hart zou kloppen,

door ’t volk bij ’t heengaan in een huis vergeten.

 

Ik zie uw knoken door uw kaken steken

en uwe oogen diep in ’t hoofd gedrongen.

En ik ben gansch ontroerd en kan niet spreken,

wanneer gij zegt: ‘kom zit aan tafel, jongen’.

 

Ik hoor u ’s avonds aan de muren vragen

of gij de vensters wel hebt toegesloten.

Gij kunt de schemering niet uit uw hersens jagen.

Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten.

 

Daar in de verte wordt een put gegraven;

ik hoor zoo goed het ploffen van de kluiten.

En achter ’t huis zie ik een schimme draven:

hij staat waarachtig reeds op haar te fluiten.

– Kom in, Mijnheer, ik stel u voor aan Moeder.

– Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte beenen:

 ij is een vriend, een goede vriend, een broeder:

hij is niet ruw, hij wandelt op de teenen.

 

Tot weerziens dan. Ik kom vannacht of morgen.

Gij kunt gerust een onze-vader lezen,

en zet uw muts wat recht. Hij zal wel zorgen

dat gij geen kou vat en tevreê zult wezen.

 

 

 

 

De Klacht van den Oude

 

Ik word aan ’t oud zijn niet gewend.

De lichtelaaie die ‘k heb gekend

zit nog te diep in mijne knoken

en blijft mij dag en nacht bestoken.

 

Mij beetren heb ik steeds gewild,

en menig, menig uur verspild

aan op te zien naar ginder boven,

aan bidden leeren en gelooven.

 

Helaas, ik schaam mij en beken

dat ik wel diep verdorven ben.

Want God en Ziel en andere dingen

waarvoor de menschen psalmen zingen,

 

Geweten, Vaderland in nood,

de Sterrenhemel en de Dood,

het wil, het wil tot mij niet spreken,

wat ik ook tracht het ijs te breken.

 

Maar waar ik wèl toe ben bereid,

dat is voor elke jonge meid

zooals er honderdduizend loopen,

de kleeren van mijn lijf verkoopen

 

 

Willem_Elsschot

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

 

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

 

Uit: The Wind from the East (Vertaald door Samantha Schnee)

 

„When the Olmedo family arrived at their new home a strong easterly wind, the Levanter, was blowing. It blew the house’s canvas awnings so high it appeared they would come free of their aluminum frames, then let them drop for a moment before inflating them again, producing a monotonous sound, muffled and heavy, like the beating wings of a flock of monstrously large birds. A rhythmic sound, metallic, much sharper, conveying the roughness of rust, could be heard now and again when the wind ceased. The neighbors were rolling up their own awnings, all green, all the same, as quickly as possible. Juan Olmedo immediately recognized the echo of the steel rings which spun on the awnings’ rods and thought to himself that he’d had rotten luck. The contrast between the blue sky-its brilliant sun reflected off the facades of identical white houses like a balloon of light-and the hostility of that wild wind had something sinister about it. A few times, during the trip from Jerez while they were isolated in the car, the windows closed, the air conditioner blowing, Juan had promised Tamara that he would go swimming with her before dinner, but the perfect beach day that had beckoned to them through glass had suddenly turned into a nightmare of a hurricane. Now she walked a step behind him, looking at everything suspiciously with her new, cold eyes, but without venturing a word. Alfonso hadn’t followed him, but Juan didn’t notice till he had unlocked the door, marked Number 37, and entered the house that was his despite the fact that he’d never seen it. Then, while the distinct odor of recently completed construction assaulted him like a cat that has been dipped in paint and varnish, a yellowed old sports paper, stiff with age, rustled before it was swept out the door and into the open air. Juan’s eyes followed the dance of the loose pages, which ascended suddenly in spirals or fell dramatically toward the ground, and in the distance made out the figure of his brother, standing stock-still in the middle of an intersection paved with red stones. Alfonso’s arms hung at his sides, his legs apart, very still, but he rocked his head slowly from right to left, his face lifted toward the Levanter, brow furrowed, mouth ajar.“

 

 

 

Almudena_Grandes

Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

 

 

 

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.

 

Uit: Fabula

 

„Die meisten Lügen sind wahr und spinnen sich von ganz allein, kaum jemand kannte diese Wahrheit besser als Colin Darcy. Wenn man erst einmal der Melodie der Worte zu lauschen beginnt, dann pfeift man sie bald selbst. Und wenn Lügen wie kunstvolle Lieder sind, dann gehörte Helen Darcy, Colins Mutter, zu jenem seltenen Menschenschlag, der allzeit eine beschwingte Melodie auf den Lippen trägt. Dessen eingedenk hatte Colin Darcy seinen Heimatort und alles, was ihn mit Vergangenheit, Familie und den Liedern von einst verband, hinter sich gelassen. Nicht ein einziges Mal hatte er zurückgeschaut, nein, nicht wirklich.Seit sieben Jahren schon war er nicht mehr in Ravenscraig gewesen, dem Anwesen nahe Portpatrick, eine Ewigkeit und mindestens drei neue Leben lang. Danny, sein kleiner Bruder, lebte irgendwo jenseits des Atlantiks, rief nie an, schrieb weder Briefe noch Mails, nichts. Am Ende hatten sie alle das Haus ihrer Kindheit verlassen, weil Helen Darcy noch immer dort lebte. Die beiden Jungs hätten auch jeden anderen Ort auf der Welt verlassen, wenn Helen Darcy an jedem anderen Ort der Welt gelebt hätte, da war sich Colin Darcy sicher.Jetzt lebte Darcy, wie ihn seine wenigen Freunde nannten (oder Mr. Darcy, wie er von seinen Kollegen und Studenten gerufen wurde – was er, nebenbei bemerkt, überdies gar nicht mochte, weil es klang, als sei er ein alter Mann), in London.»Bist du sicher, dass du wirklich dorthin ziehen willst?« Eigentlich war es keine Frage gewesen. »Du wirst allein in London leben«, hatte Helen Darcy ihn gewarnt, als sie ihm einen Besuch in Cambridge abgestattet hatte.

 »Du wirst kaum mehr zu Hause sein.«

»London wird mein Zuhause sein.« Colin hatte seine Mutter weder eingeladen noch um ihre Meinung gebeten. Sie war einfach vor der Tür seiner Studentenbude aufgetaucht, als er gerade dabei war, sein Hab und Gut in Umzugskisten zu verpacken.“

 

 

Marzi

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

 

 

 

De Surinaamse schrijver Edgar Eduard Cairo werd geboren in Paramaribo op 7 mei 1948. Zijn ouders waren afkomstig van een voormalige plantage in het district Para. Hij volgde de lagere school bij de fraters, en haalde het diploma aan de Algemene Middelbare School (AMS). Vervolgens vertrok hij in 1968 naar Amsterdam waar hij Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap studeerde. In zijn laatste boeken openbaarde zich een ernstige psychose. Cairo debuteerde in 1969 met Temekoe, een sterk autobiografische novelle in het Sranan over een vader-zoonrelatie, later herschreven in het Surinaams-Nederlands aIs Temekoe/Kopzorg (1979) en nogmaals in het Algemeen Nederlands als Kopzorg (1988). Hij hanteert in veel van zijn werken een Surinaams-Nederlands dat hij met zijn eigen vondsten heeft verrijkt tot het “Cairojaans”. Vooral uit Surinaamse hoek werd dit nogal bekritiseerd. In Suriname is zijn meest gelezen boek Kollektieve schuld (1976) over winti-perikelen in een familie.

Cairo was sterk beïnvloed door de orale tradities van stads- en Para-negers en was zelf een bekend voordrachtskunstenaar. Hij publiceerde in totaal een tiental dichtbundels, zeven toneelstukken, een tiental forse romans, twee bundels columns en voorts verspreide verhalen en essays. Zijn hele werk draait om het negerschap in al zijn facetten.

 

Uit: De Negerhaan

 

« Het erf waarop wij als gezin woonden was, zoals in die tijd met de vele woonerven te Paramaribo het geval was, breed, en diep naar achteren gelegen, met een lange rij erfhuizen in de vorm van een in stukken verdeelde loods die zich van voor tot achter uitstrekte. Het maakte deel uit van een familiecomplex van de Baas Eigenaar, van wie ik de naam niet noemen zal, hij en de zijnen, die een drietal aaneengesloten erven bezaten, met een klein weggetje ertussen dat achter de houtopslagplaats achter ons huis liep. Een klein stuk erf hoorde niet bij het familiebezit, althans niet eerst. Een ingeklemd stuk terrein, waar de houtopslag, piepklein voordien, zich later naar voren uitbreidde, tot bijna aan de straat. Maar eerst stonden er op die plek ook huizen, op sommige bewoners waarvan mijn verhaal betrekking heeft.

Die woonloods op ons eigen erf was keurig opgedeeld in hokjes en die droegen bijna sarcastisch de edele benaming van ‘huisjes’. In feite waren dat niet meer dan primitieve huiskamer-keukencombinaties, volgestouwd met armenaren, van wie een meer dan hoge en moeilijk op te brengen huur werd vereist. Aangezien de huizenrij een naar beide zijden nogal schuin aflopend dak had, kreeg de ‘woonkamer’ – doorgaans niet groter dan zo’n vier bij drie meter en volgestouwd met een stuk of zes, acht kinderen plus nog hun ouders en permanente logées als opa en oma – er een krapeerzolder bij. Deze zolder, de uitspaarruimte onder het schuine dak, was zeker niet groter dan een ruim uitgevallen kippenhokje, waar een volwassene alleen gebukt doorheen kon gaan.“

 

 

cairo

Edgar Cairo (7 mei 1948 – 16 november 2000)

 

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

O Chicago! O Widerspruch!

 

O CHICAGO! O WIDERSPRUCH!

Brecht, ist Ihnen die Zigarre ausgegangen?

Bei den Erdbeben, die wir hervorriefen

In den auf Sand gebauten Staaten.

Der Sozialismus geht, und Johnny Walker kommt.

Ich kann ihn nicht an den Gedanken festhalten

Die ohnehin ausfallen. Die warmen Straßen

Des Oktobers sind die kalten Wege

Der Wirtschaft, Horatio. Ich schiebe den Gum in die Backe

Es ist gekommen, das nicht Nennenswerte.

 

 

 

 

Das Eigentum

 

Da bin ich noch: mein Land geht in den Westen.

KRIEG DEN HÜTTEN FRIEDE DEN PALÄSTEN

Ich selber habe ihm den Tritt versetzt.

Es wirft sich weg und seine magre Zierde.

Dem Winter folgt der Sommer der Begierde.

Und ich kann bleiben wo der Pfeffer wächst.

Und unverständlich wird mein ganzer Text.

Was ich niemals besaß, wird mir entrissen.

Was ich nicht lebte, werd ich ewig missen.

Die Hoffnung lag im Weg wie eine Falle.

Mein Eigentum, jetzt habt ihrs auf der Kralle.

Wann sag ich wieder mein und meine alle.

 

 

 

braun

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Horst Bienek werd geboren op 7 mei 1930 in Gleiwitz. Zijn beroemdste werk is de vierdelige romancyclus Gleiwitz, Eine oberschlesische Chronik in vier Romanen, die handelt over de tijd voorafgaand aan WO II. Bienek ontving talrijke prijzen waaronder de Nelly-Sachs-Preis (1981). Bienek moest na de intocht van de Russische troepen dwangarbeid verrichten. In 1951 werd hij wegens spionage en samenzwering tegen de DDR tot 25 jaar dwangarbeid veroordeeld. In 1955 kreeg hij amnestie en kon hij naar de BRD vertrekken.

 

Uit: Gleiwitz (Die erste Polka)

 

Valeska war in einer kleinen Stadt an den Ufern eines Flusses aufgewachsen, in deren östlichem Teil polnisch gesprochen wurde, über den Fluss hinweg auf der westlichen Seite, wo sie zu Hause war, hauptsächlich deutsch, jenes breite, die Konsonanten rollende und die Lippen nach unten ziehende Deutsch, das mit vielen polnischen Wörtern durchsetzt war, aber sich nach dem deutschen Satzbau richtete, worauf man gerade in ihrer Familie stolz war, denn die meisten Leute dieser Gegend balancierten ihre Sätze halb in der deutschen, halb in der polnischen Syntax, und denen gegenüber fühlten sie eine gewisse Überlegenheit, die sie freilich nicht hervorkehrten – denn der Vater, als Tuchhändler, war auf sie als Kunden angewiesen -, oder jedenfalls nur ganz selten, bei besonderen Gelegenheiten, in amtlichen Gesprächen, bei Behörden etwa oder am Sedanstag, oder wenn Besuch aus dem Reich da war. Dann spitzten sie ihren Mund, befeuchteten ununterbrochen die Lippen, aus Nervosität: später würde man die Kinder für ein oder zwei Jahre nach Breslau schicken oder nach Berlin, und dort würden sie schon ihre falschen Betonungen verlieren.
In der Schule wurde der Unterricht deutsch abgehalten, aber wenn ein Schüler auf die Fragen eines Lehrers polnisch antwortete, so wurde das ohne Aufhebens akzeptiert, die Lehrer waren mit der eigenen Sprache ebensogut vertraut wie mit der andern, und der Hauptlehrer Grabowski war es, der immer sagte: Mir ist es wschistko jedno, ob ihr ein polska ksiazka oder ein deutsches Buch lest, Hauptsache dzieci ist es, dass ihr überhaupt lest. Aber nach 1900 wurde das anders, da kamen strengere Vorschriften aus Berlin, und als sogar der Religionsunterricht nicht mehr in polnisch abgehalten werden durfte, gab es in Posen Schülerstreiks, und auch in ihrer Stadt waren die Kinder von rein polnischen Eltern wochenlang nicht mehr in die Schule gegangen. In der Kirche wurde mehr polnisch als deutsch gesprochen, das hing auch von der Zusammensetzung der Gläubigen ab, die da gekommen waren, der Pfarrer Starczewski übersah das mit einem Blick, wenn er aus der Sakristei in seine kleine Kirche eintrat, und richtete sich danach.““

 

 

Bienek

Horst Bienek (7 mei 1930 – 7 december 1990)

 

 

 

De Duitse schrijfster Dorit Zinn werd geboren in Dessau op 7 mei 1940. In 1958 werd zij, kort voor het eindexamen, om politieke redenen, van school gestuurd. Om zich opnieuw te bewijzen moest zij produktiewerk gaan doen. Daarna volgde zij een opleiding tot medisch-technisch assistente. In 1964 vluchtte zij naar West-Berli
jn. Sinds 1979 werkt zij als zelfstandig schrijfster. Tegenwoordig woont zij in Darmstadt. Werk o.a.: Mit fünfzig küssen Männer anders, 1995, Küß keinen am Canale Grande, 1997, Ostzeitstory, 2003.

 

Uit: Mein Sohn liebt Männer (1992)

 

“Als er es sagt, will ich es nicht glauben. Er sagt es einfach in die Küche hinein, steht da in seinen weißen Shorts, braungebrannt, lächelt und sagt: Du, Dorit, ich bin schwul.

Nein! Ich lache. Doch, sagt er und hält mir ein Buch entgegen, Pasolini. Mein Sohn nicht, will ich und beginne zu betteln: Eine fixe Idee! Das passiert in deinem Alter vielen! Ich nehme ihn bei den Schultern, schüttele, küsse ihn, stammle irgendwas Beschwörendes. Er steht da, sanft, und sagt das Unglaubliche noch einmal: Dont, ich bin schwul!

Ich bin in den glühenden Augustnachmittag hinausgefahren, über die Autobahn geirrt und irgendwann in Frankfurt angekommen. Ich bin durch die Straßen gerannt und wollte an der Sommerluft ersticken. In einem Spielwarengeschäft habe ich Puppen aus Regalen gegriffen, einer jungen Verkäuferin vor die Nase gehalten und sie gefragt: Finden Sie es richtig, einem Jungen eine Puppe zu schenken?

Im Cafe auf dem Opernplatz die ersten argwöhnischen Blicke. Welcher von diesen Männern ist wohl schwul? Der Ober? Klar, der ist es bestimmt, die Haartolle, das blasse Gesicht, die blauschwarzen  Ringe um die Augen und dieses Schmuckgeklimper an  Hals und Handgelenken. Der Campari schmeckt bitter. Ich spiele das Spiel des Zuordnens: Schwul, nicht schwul, lesbisch, vielleicht bi… Als ich zahle,  ertappe ich mich bei einem viel zu hohen Trinkgeld. Und der Ober hat nichts Eiligeres zu tun, als ein  schwarzmähniges Weib zungenküssend zu bedienen.”

 

 

Zinn

Dorit Zinn (Dessau, 7 mei 1940)

 

 

 

De Britse schrijfster en journaliste Angela Carter werd geboren in Eastbourne op 7 mei 1940. Zij begon haar carrière als journaliste bij de Croydon Advertiser. Ze is twee keer getrouwd geweest. Met haar eerst man, Paul Carter, huwde zij in 1960, maar in 1969 vertrok zij naar Japan, daartoe in staat gesteld door het geld dat ze won met de William Somerset Maugham-Award voor literatuur. Zij woonde twee jaar in Tokio, en trok vervolgens door de Verenigde Staten, Azië en Europa. Na twaalf jaar huwelijk scheidde zij officieel van haar eerste echtgenoot. Het grootste deel van de jaren 1970 en 1980 verdiende zij haar brood als schrijfster verbonden aan universiteiten, waaronder de Universiteit van Sheffield en de Universiteit van East Anglia in het Verenigd Koninkrijk. Carter schreef ook artikelen voor de Britse kranten The Guardian en The Independent en voor het tijdschrift New Statesman. Tot dusver zijn er twee verfilmingen van haar werk verschenen, namelijk The Company of Wolves (1984) en The Magic Toyshop (1987).

 

Uit: The Company of Wolves

 

„It is midwinter and the robin, friend of man, sits on the handle of the gardener’s spade and sings. It is the worst time in all the year for wolves, but this strong-minded child insists she will go off through the wood. She is quite sure that wild beast cannot harm her although, well warned, she lays a carving knife in the basket her mother has packed with cheeses. There is a bottle of harsh liquor distilled from brambles; a batch of flat oak cakes baked on the hearthstone; a pot or two of jam. The flaxen-haired girl will take these delicious gifts to a reclusive grandmother so old the burden of her years is crushing her to death. Granny lives two hours’ trudge through the winter woods; the child wraps herself up in her thick shawl, draws it over her head. She steps into her stout wooden shoes; she is dressed and ready and it is Christmas Eve. The malign door of the solstice still swings upon its hinges, but she has been too much loved to ever feel scared.

Children do not stay young for long in this savage country. There are no toys for them to play with, so they work hard and grow wise, but this one, so pretty and the youngest of her family, a little latecomer, had been indulged by her mother and the grandmother who’d knitted the red shawl that, today has the ominous if brilliant look of blood on snow. Her breasts have just begun to swell, her hair is like lint, so fair it hardly makes a shadow on her pale forehead; her cheeks are an emblematic scarlet and white and she has just started her woman’s bleeding, the clock inside her that will strike, henceforth, once a month.“

 

 

Carter

Angela Carter (7 mei 1940 – 16 februari 1992)

 

 

 

 

De Australische schrijver Peter Carey werd geboren in Bacchus Marsh, Victoria, op 7 februari 1943. Hij woonde in Melbourne, Londen en Sydney, maar woont en werkt nu in New York waar hij verbonden is aan Hunter College, een onderdeel van de City University of New York. Aan het begin van zijn literaire carrière schreef hij copy voor reclamebureaus. Zijn boeken zijn vele malen bekroond, onder meer met de Booker Prize. Carey heeft ook meegewerkt aan de screenplay voor de film Until the end of the world van Wim Wenders.

 

Uit: Theft

 

„I don’t know if my story is grand enough to be a tragedy, although a lot of shitty stuff did happen. It is certainly a love story but that did not begin until midway through the shitty stuff, by which time I had not only lost my eight-year-old son, but also my house and studio in Sydney where I had once been about as famous as a painter could expect in his own backyard. It was the year I should have got the Order of Australia–why not!–look at who they give them to. Instead my child was stolen from me and I was eviscerated by divorce lawyers and gaoled for attempting to retrieve my own best work which had been declared Marital Assets.

Emerging from Long Bay Prison in the bleak spring of 1980, I learned I was to be rushed immediately to northern New South Wales where, although I would have almost no money to spend on myself, it was thought that I might, if I could only cut down on my drinking, afford to paint small works and care for Hugh, my damaged two-hundred-and-twenty-pound brother.

My lawyers, dealers, collectors had all come together to save me. They were so kind, so generous. I could hardly admit that I was fucking sick of caring for Hugh, that I didn’t want to leave Sydney or cut down on drinking. Lacking the character to tell the truth I permitted myself to set off on the road they had chosen for me. Two hundred miles north of Sydney, at Taree, I began to cough blood into a motel basin. Thank Christ, I thought, they can’t make me do it now.

But it was only pneumonia and I did not die after all.“

 

 

Peter_Carey

Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)

 

 

 

De Franse dichter André du Bouchet werd op 7 mei 1924 geboren in Parijs. Hij studeerde o.a. aan het Amherst Collge en aan Harvard in de VS. In zijn eerste bundels Air {Lucht, 1951) en Sans couvercle {Zonder deksel, 1953) overheerst nog duidelijk de bekommernis om de notities tot gedichten om te smeden; de teksten zien er ook uit als gewone prozagedichten of gedichten waarvan de verzen aan de linkerkant mooi op een lijn zijn gezet. Maar in Défets (1981) werden de aantekeningen als aantekeningen overgenomen.

 

 

Loin du souffle

 

  M’étant heurté, sans l’avoir reconnu, à l’air,

je sais, maintenant, descendre vers le jour.

Comme une voix, qui, sur ses lèvres même,

assécherait l’éclat.

Les tenailles de cette étendue,

                                   &nbsp
;    perdue pour nous,

mais jusqu ‘ici.

 

J’accède à ce sol qui ne parvient pas à notre

bouche, le sol qui étreint la rosée.

Ce que je foule ne se déplace pas,

                                           l’étendue grandit. 

 

 

 

Bouchet

André du Bouchet (7 mei 1924 – 19 april 2001)

 

De 7e mei bleek een vruchtbare dag voor schrijvers. Zie ook mijn vorige blog van vandaag.

Willem Elsschot, Robert Browning, Rabindranath Tagore, Archibald MacLeish, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Stanisław Przybyszewski, Joseph Joubertph Joubert, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot  werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

Uit: Kaas

“Ik heb de heele week druk gezocht naar een tweedehandsbureau en dito schrijfmachine. En ik verzeker je dat het afloopen van al die uitdragerswinkels in de oude stad geen plezierig werk is.

Het staat er gewoonlijk zoo vol dat ik van op de straat onmogelijk kan onderscheiden of zij in voorraad hebben wat ik zoek en ik ben dus wel gedwongen binnen te gaan om het te vragen. Tegen die kleine moeite zie ik niet op, maar ik durf geen winkel verlaten zonder iets gekocht te hebben, en geen café zonder iets te hebben gedronken.

Zoo heb ik dan in ’t begin een karaf, een zakmes en een gipsen Sint Jozef gekocht. Het zakmes kan ik gebruiken, al ben ik er een beetje vies van, en de karaf heb ik medegenomen naar huis, waar ze opzien gebaard heeft. Het Sint Jozefbeeld heb ik een paar straten verder, toen er niemand te zien was, op een vensterbank gezet en heb mij dan uit de voeten gemaakt. Want na die karaf heb ik gezworen niets meer mede naar huis te brengen en ik kon toch niet blijven rondloopen met dat gipsen beeld.

Nu echter blijf ik in de winkeldeur staan en vraag van daar uit of zij geen bureau-ministre en een schrijfmachine te koop hebben. Zoo lang ik de deurknop vasthoud sta ik eigenlijk niet in den winkel en heb dus geen moreele verplichting, want van dat koopen heb ik genoeg. Maar als de deur niet dicht is blijft de bel rinkelen en als dat te lang duurt sta je daar als een dief die nadenkt of hij zijn slag zal slaan of niet.

Daar komt dan nog bij dat ik nooit heelemaal gerust door de stad loop. Hamer heeft mijn certificaat wel, maar iemand die ernstig ziek is zit thuis en loopt de winkels niet af. Ik vrees altijd menschen van de General Marine te ontmoeten, want ik weet niet hoe een echte zenuwlijder doet. Als ik me laat neervallen dan gaan ze mij water in ’t gezicht gieten, doen mij vliegende geest opsnuiven of brengen mij binnen bij een dokter of bij een apotheker die verklaart dat ik komedie speel. Neen, daar bedank ik voor. ’t Is beter dat ze mij niet zien. Dus kijk ik goed rond en houd mij gereed om rechtsomkeer te maken of een zijstraat in te slaan. Alles wel beschouwd is het wenschelijk dat mijn heele afwezigheid haar beslag krijgt zonder dat er te veel over gekletst wordt.

Ik zou anders wel eens willen weten hoe ’t op de Werf marcheert.

’t Is nu kwart over negen. Ik weet dat mijn vier medecorrespondenten op dit oogenblik met hun kuiten tegen de pijp van de verwarming staan, ieder voor zijn schrijfmachine, als kanonniers voor hun stukken. Een van de vier vertelt een mop. Ja, dat eerste half uur was gezellig. Hamer heeft zijn grootboek opengeslagen zonder zich eerst te warmen en de juffrouw van de telefoon strijkt lichtjes over haar blonde haar, dat pas voor mijn heengaan permanent gegolfd was. Het geratel van de pneumatische klinkhamers dringt van op de werf tot in onze zaal door en buiten rijdt voor de vensters onze drukke dwerg-locomotief voorbij. Wij draaien onze vijf hoofden om en door ’t venster groeten wij den ouden Piet met zijn blauwen kiel en zijn zakdoek om den hals, die haar zoo rustig voert als een huurkoetsier zijn oude knol. Bij wijze van wedergroet doet hij even zijn stoomfluit gaan. En ginder ver laat onze hooge schoorsteen zijn zwarten wimpel fladderen.

Zoo staan zij daar nu, die sufferds, terwijl ik doende ben mij een weg te banen in het oerwoud van de businesswereld.

Die zoekt, die vindt, dat heb ik zoo pas ondervonden. Want eindelijk heb ik een geschikt bureau ontdekt, met slechts een paar kleine motgaatjes in het groene kleed. Het kost drie honderd frank en al is het niet nieuw, toch zal het even goed dienst doen als een van twee duizend. Mijn vrouw had dus gelijk. Maar met dat al is er weder een heele week zoek en mijn kaas wacht met ongeduld op ’t ontsluiten van den kelder.

Het probleem van de schrijfmachine heeft ook zijn beslag gekregen. Ik heb ontdekt dat die gehuurd kunnen worden en morgen staat er een thuis waarmede ik vertrouwd ben, namelijk een zustermachine van de Underwood waarop ik dertig jaren lang mijn brood heb verdiend.

Verleden Woensdag is de verkoopcyclus ingezet en wel bij Van Schoonbeke, die ’t zelf prettig vindt dat het zoo goed marcheert”.

 

willemelsschot

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

 

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

 

Never The Time And The Place

 

Never the time and the place
And the loved one all together!
This path–how soft to pace!
This May — what magic weather!
Where is the loved one’s face?
In a dream that loved one’s face meets mine,
But the house is narrow, the place is bleak
Where, outside, rain and wind combine
With a furtive ear, if I strive to speak,
With a hostile eye at my flushing cheek,
With a malice that marks each word, each sign!
O enemy sly and serpentine,
Uncoil thee from the waking man!
Do I hold the Past
Thus firm and fast
Yet doubt if the Future hold I can?
This path so soft to pace shall lead
Thro’ the magic of May to herself indeed!
Or narrow if needs the house must be,
Outside are the storms and strangers: we
Oh, close, safe, warm sleep I and she, —
I and she!

 

 

 

My Star

 

All, that I know
Of a certain star
Is, it can throw
(Like the angled spar)
Now a dart of red,
Now a dart of blue
Till my friends have said
They would fain see, too,
My star that dartles the red and the blue!
Then it stops like a bird; like a flower, hangs furled:
They must solace themselves with the Saturn above it.
What matter to me if their star is a world?
Mine has opened its soul to me; therefore I love it.

 

 

 

 

You’ll Love Me Yet

 

You’ll love me yet!—and I can tarry
Your love’s protracted growing:
June reared that bunch of flowers you carry
From seeds of April’s sowing.

I plant a heartful now: some seed
At least is sure to strike,
And yield—what you’ll not pluck indeed,
Not love, but, may be, like!

You’ll look at least on love’s remains,
A grave’s one violet:
Your look?—that pays a thousand pains.
What’s death?—You’ll love me yet!

 

 

robert-browning-portrait

Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)

 

 

 

 

De Bengaalse dichter en schrijver Rabindranath Tagore werd op 7 mei 1861 in Calcutta (tegenwoordig: Kolkata) geboren. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

 

THE WATER IS SILENT

 

The fish in the water is silent,

the animal on the earth is noisy,

the bird in the air is singing.

But man has in him the silence of the sea,

the noise of the earth

and the music of the air.

 

 

 

 

Waarom, daarom

 

Waarom gaat de lamp uit?
Ik bescherm hem met mijn jas
om hem af te schermen tegen de storm.
Daarom gaat de lamp uit.

Waarom verwelkt de bloem?
Ik druk haar aan mijn borst
in angstige liefde.
Daarom verwelkt de bloem.

Waarom droogt de stroom op?
Ik heb een dam gebouwd,
om het water voor mijzelf te hebben.
Daarom droogt de stroom uit.

Waarom breekt de snaar van de harp?
Ik probeer haar een toon te ontwringen
die niet bij haar past.
Daarom breekt de snaar van de harp.

De begeerte naar de vrucht mist de bloem

 

Tagore

Rabindranath Tagore (7 mei 1861 – 7 augustus 1941)

 

 

 

De Amerikaanse dichter en politicus Archibald MacLeish werd geboren op 7 mei 1892 in Glencoe, Illinois. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

 

Poem in Prose

 

This poem is for my wife.
I have made it plainly and honestly:
The mark is on it
Like the burl on the knife.

I have not made it for praise.
She has no more need for praise
Than summer has
Or the bright days.

In all that becomes a woman
Her words and her ways are beautiful:
Love’s lovely duty,
the well-swept room.

Wherever she is there is sun
And time and a sweet air:
Peace is there,
Work done.

There are always curtains and flowers
And candles and baked bread
And a cloth spread
And a clean house.

Her voice when she sings is a voice
At dawn by a freshening spring
Where the wave leaps in the wind
And rejoices.

Wherever she is it is now.
It is here where the apples are:
Here in the stars,
In the quick hour.

The greatest and richest good,
My own life to live in,
This she has given me —

If giver could.

 

 

 

 

Ars Poetica

 

A poem should be palpable and mute
As a globed fruit

Dumb
As old medallions to the thumb

Silent as the sleeve-worn stone
Of casement ledges where the moss has grown –

A poem should be wordless
As the flight of birds

A poem should be motionless in time
As the moon climbs

Leaving, as the moon releases
Twig by twig the night-entangled trees,

Leaving, as the moon behind the winter leaves,
Memory by memory the mind –

A poem should be motionless in time
As the moon climbs

A poem should be equal to:
Not true

For all the history of grief
An empty doorway and a maple leaf

For love
The leaning grasses and two lights above the sea –

A poem should not mean
But be

 

 

macleish

Archibald MacLeish (7 mei 1892 – 20 april 1982)

 

 

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

 

Uit: Die wechselnden Winde Vertaald door Petra Strien)

 

Als die Olmedos zu ihrem neuen Haus kamen, blies der Ostwind. Er blähte die Markisen, riss sie aus ihrem Aluminiumgestänge hoch, ließ sie wieder in sich zusammensacken, um sie sogleich erneut aufzublasen. Das unablässige Wallen klang dumpf und schwer wie der Flügelschlag eines Schwarms großer Vögel. Sobald der Wind einen Augenblick abflaute, war hier und da das Quietschen von rostigem Metall zu hören. Die Nachbarn holten eilig an ihren Häusern die identisch grünen Markisen ein. Juan Olmedo deutete das Kurbelgeräusch der Eisenstangen in den Ösen auf Anhieb richtig und dachte: Pech gehabt. Der Gegensatz zwischen dem blitzblauen Himmel, der sich wie ein Ballon aus Licht über den Fassaden der identisch weißen Häuser wölbte, und der Schroffheit dieses peitschenden Windes verwunderte ihn.

 

 

almudena

Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

 

 

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

Uit: Adagio für eine Trümmerwelt

 

Vratnos Versteck befindet sich in einem modrigen Keller. Mit angewinkelten Beinen hockt er auf einer löchrigen Matratze und könnte ebenso gut tot sein. Es würde keinen Unterschied machen. Nicht für ihn. Vratno ist fünfundzwanzig. doch das ist ohne Bedeutung. Seitdem sich die Welt weitergedreht hat, ist nichts mehr von Bedeutung.

In den Straßen liegen blu
tig zerfetzte Körper, Schreie und Detonationen zerschneiden die heiße Luft. Feuer knistern in den Ruinen. Wie das Land, so sind auch die Menschen gesichtslos geworden. Die Orientierungslosigkeit ist überall. Wie der Haß.

Im Keller schließt Vratno die Augen.

Die Bilder bleiben.

Vratnos Hände halten eine alte Klarinette und drücken sie an den ausgemergelten Körper. Die Klarinette ist das einzige, das ihm die alte Welt gelassen hat. Das glatte Holz ist warm und beschwört Erinnerungen herauf.

Die Musikschule in Zagreb zu besuchen ist Vratnos innigster Wunsch gewesen. Damals, bevor sich die Welt weitergedreht hat. Wenn er die Augen schließt, dann verschwinden der Keller und die Geräusche von draußen, dann sieht sich Vratno inmitten all der anderen Musiker die Welt mit leichten, sanften Klängen verzaubern. Da sind der Applaus und die andächtigen, bewegten, bewundernden Blicke der Zuhörer.

Nie wieder will er die Augen öffnen müssen.

 

 

Marzi

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

 

 

De Poolse dichter en schrijver Stanisław Przybyszewski werd geboren op 7 mei 1868 in Łojewo. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

Vigilien IX (Fragment)

Und nun still, so still, daß jeder Ton in der Luft hängen bleibt, daß jeder Lichtstrahl in der Atmosphäre taub wird.

Kein Ton und kein Licht …

Ich liege da, so weich gebettet, so still um mich herum, so weich und still.

Und dieses melancholische Dunkel, dieses lustmüde, kranke Dunkel mit den fieberheißen, pochenden Schläfen.

Die Rosen ganz welk. Wie sie zittern in dem düstern Flor des Dunkels, und in den Urnen ihrer Kelche ruht der Tod, und die Blätter fallen ab wie Töne einer berührten Saite …

Und wieder seh ich dich wie einst, in deiner nackten Gliederpracht; doch du bist mir fern, und ich sehe dich an mit dem kalten Blick gestillter Brünste.

Mein großes Auge, die Weltensonne, hat dich aus der Dunkelheit herausgehoben. Mein kosmischer Wille hat in dir die Ewigkeit besucht. Du warst das lächerliche Spielzeug, das unter meinen Händen zum Fetisch, zum heiligen Idol wurde. Ich habe in dir die Lüste geweckt und dir ewig neue Reize angedichtet – doch jetzt ist mein Blick für dich erloschen, nicht mehr schlägt das Herz in den Rhythmen deiner Lust.

Nein, nein!

Du nicht, mit deines Leibes lockenden Lüsten.

Du nicht, mit deines Schoßes tierischer Brut.

Dich brauch ich nicht, und gleichgültig ist mir mein blonder Knabe, dies lächerliche Stück Unsterblichkeit …

Doch Du in mir, Du meines Hirnes ewige Gefährtin, Du meines Herzens uferlose Macht –

Du nur, Du zerlegt in tausend Flächen, Du zerstäubt in tausende Stäubchen Duftreiz –

Du in Milliarden Lichtfunken –

Du, zersiebt, zerflockt, zerfasert in tausend Stimmungen, in tausend träufelnde Gefühle –

Du, die Abendröte über dem herbstlichen Feld –

Du, der mystische Reiz der Religionen, Du warst und bist meine Unsterblichkeit:

Du meine große, heilige Kunst!

Verschwunden ist mir deines Leibes Pracht und vergessen; doch Du in Mir bist der Aufgang einer neuen Welt. Neue Instinkte habe ich geschaffen, tausend schlummernde Organe zum Genuß erweckt, tausend neue Verbindungen in hundert Gehirnen gestiftet, und das alles seh’ ich zeugen fort und fort, und das alles seh ich sich durch kommende Geschlechter mehren, und sehe neue Kulturen wachsen, und feinere Zuchtwahl seh ich tätig – in die Unendlichkeit des Menschengeschlechtes lebe Ich durch Dich …

 

 

przybys2

Stanisław Przybyszewski (7 mei 1868 – 23 november 1927)

 

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

De Franse schrijver en  essayist Joseph Joubert werd geboren in Montignac op 7 mei 1754.

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden.