Ellen Deckwitz, William Michaelian

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

 

Moeras

Mijn zus duwde mijn hoofd in de wasbak
zei daarna pas dat het kon prikken.
De kleur spoelde uit mijn hoofd.
Ze dacht dat het zou helpen, blond

maar ik was al argwanend
ten opzichte van alles wat dartelt.
Wanneer ik nadenk houd ik mijn adem in
alsof ik kopje onder ga. Blond

riet met daaronder mijn moeras,
enkele prehistorische opvattingen grazen er wat.
Vrolijke gedachten spelen er verstoppertje.
Wiebelende konijnenkontjes, hup
het hoekje om. Ik er achteraan,

de verf brandde op mijn hoofdhuid na.
Mijn zus rauschte met de handdoek
over mijn schedel, wat vacht viel opgewekt
weg. Nu je wenkbrauwen nog,

als dank besloot ik haar kersenhouten vloer
te verven in fluorescerend oranje. Op handen en knieën
werkte ik achterstevoren naar de hoek toe, tot ik mezelf bleek

te hebben ingesloten. Mijn polsen onder de vlekken.
Een konijntje op het droge. Voor ik moest lachen dacht ik
zo kwam ik dus in dit lijf terecht.

 

Knoop

…….Niet voor Merijn

In december 1989 stopte ik
een knoop in het kerkzakje en bad
bij voorbaat om vergiffenis voor mijn
aan snoep verspilde contributie.

Tegenwoordig zit je steeds vaker
met je rug naar me toe en rijg je
lappen kennis aan elkaar.

Ik lig steeds vaker achter
je. Jouw kennis lijkt op een jas
die ik moet verstellen tot ik haar pas
en telkens te mager lijk, soms

denk ik dat God de knoop
aan me teruggaf
met jou eraan vast.

 

Aardappels met vlees

Gejaagd snuift de wagen, schrapen hoeven
over de metalen plaat. Alle dieren

die mijn grootouders voor hun ploegen spanden.
Alle dieren mijn grootouders aten

tot ze vruchtbaar waren. Mijn opa zegt dat
de duivel hoeven draagt, en de wagen wiegt.
Af en toe loeit er eentje zacht. Zij weten niet
dat ze weggaan. Zij moeten zich veiliger voelen
dan ik. Mijn grootvader bidt altijd

voor de aardappels met vlees.
Hij heeft vooraf graag een citaat en houdt
van Noach. Dat we met de dieren naar een plek gaan,
waar niets meer vloeit.

 

Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver William Michaelian werd geboren op 20 mei 1956 in Dinuba, Californië. Zie ook alle tags voor William Michaelian op dit blog.

 

Klokken

Veroordelend, arrogant, volhardend,
hun plaatsen beschermend
naast het bed of aan de muur.

Jaloers ook op de handen
die hen daar plaatsten,
en de vrijheid om weg te lopen.

Eenzaam, als de waarheid werd verteld,
beschaamd om opgesloten te zitten
door hun eigen wrede gevoel voor humor.

Gekruisigd, uitkijkend over een veld
van lege kamers, bloedende tijd,
te laat om te veranderen, te vroeg om te sterven.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

William Michaelian (Dinuba, 20 mei 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn blog van 20 mei 2020 en eveneens mijn blog van 20 mei 2019.

Marguerite Yourcenar, Nino Haratischwili, Marie Howe

De Belgisch-Amerikaanse, Franstalige schrijfster Marguerite Yourcenar werd geboren in Brussel op 8 juni 1903. Zie ook alle tags voor Marguerite Yourcenar op dit blog.

Uit: Memoirs of Hadrian (Vertaald door Grace Frick, in samenwerking met de schrijfster)

“The methods of grammarians and rhetoricians are perhaps less absurd than I thought them to be during the years when I was subjected to them. Grammar, with its mixture of logical rule and arbitrary usage, proposes to a young mind a foretaste of what will be offered to him later on by law and ethics, those sciences of human conduct, and by all the systems wherein man has codified his instinctive experience. As for the rhetorical exercises in which we were successively Xerxes and Themistocles, Octavius and Mark Antony, they intoxicated me; I felt like Proteus. They taught me to enter into the thought of each man in turn, and to understand that each makes his own decisions, and lives and dies according to his own laws. The reading of the poets had still more overpowering effects; I am not sure that the discovery of love is necessarily more exquisite than the discovery of poetry. Poetry transformed me: initiation into death itself will not carry me farther along into another world than does a dusk of Virgil. In later years I came to prefer the roughness of Ennius, so close to the sacred origins of our race, or Lucretius’ bitter wisdom; or to Homer’s noble ease the homely parsimony of Hesiod. The most complicated and most obscure poets have pleased me above all; they force my thought to strenuous exercise; I have sought, too, the latest and the oldest, those who open wholly new paths, or help me to find lost trails. But in those days I liked chiefly in the art of verse whatever appealed most directly to the senses, whether the polished metal of Horace, or Ovid’s soft texture, like flesh. Scaurus cast me into despair in assuring me that I should never be more than a mediocre poet; that both the gift and the application were wanting. For a long time I thought he was mistaken; somewhere locked away are a volume or two of my love poems, most of them imitated from Catullus. But it is of little concern to me now whether my personal productions are worthless or not.
To my dying day I shall be grateful to Scaurus for having set me early to the study of Greek. I was still a child when for the first time I tried to trace on my tablets those characters of an unknown alphabet: here was a new world and the beginning of my great travels, and also the feeling of a choice as deliberate, but at the same time as involuntary, as that of love. I have loved the language for its flexibility, like that of a supple, perfect body, and for the richness of its vocabulary, in which every word bespeaks direct and varied contact with reality: and because almost everything that men have said best has been said in Greek. There are, I know, other languages, but they are petrified, or have yet to be born. Egyptian priests have shown me their antique symbols; they are signs rather than words, ancient attempts at classification of the world and of things, the sepulchral speech of a dead race. During the Jewish War the rabbi Joshua translated literally for me some texts from Hebrew, that language of sectarians so obsessed by their god that they have neglected the human.”

 

Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 – 17 december 1987)

 

De Georgische schrijfster en regisseuse Nino Haratischwili werd geboren op 8 juni 1983 in Tbilisi. Zie ook alle tags voor Nino Haratischwili op dit blog.

Uit: Het achtste leven (Vertaald door Elly Schippers en Jantsje Post) 

“Nadat Aman in slaap was gevallen stond ik op, liep naar de badkamer, ging op de rand van het bad zitten en begon te huilen. Met de tranen van een hele eeuw huilde ik om die geveinsde liefde, om het verlangen naar geloof in de woorden die mijn leven ooit zo sterk hadden gevormd. Ik ging naar de keuken, rookte een sigaret en staarde uit het raam. Het was opgehouden met regenen en om de een of andere reden wist ik dat er iets gebeurde, dat er iets in gang was gezet, iets buiten dit huis met de hoge plafonds en de eenzame boeken. Met de vele lampen die ik naarstig had verzameld als vervanging voor de hemel, als een illusie van het ware licht De verlichting van mijn eigen tunnel. Maar de tunnel was gebleven, de lichten hadden me maar even, maar kortstondig kunnen troosten. Misschien moet ik nog vertellen dat Brilka een heel lang meisje was, bijna twee koppen groter dan ik, wat met mijn lengte niet zo moeilijk is, dat ze stekeltjeshaar had en een John Tennon-brilletje droeg, gekleed ging in een afgeknipte spijkerbroek en een houthakkershemd, volmaakt ronde cacaoboonogen had die altijd naar sterren zochten, en een oneindig hoog voorhoofd – waarachter veel verdriet schuilging. Ze was net weggelopen bij haar dansgroep die in Amsterdam een gastoptreden gaf, ze danste de mannenrollen, want voor de folkloristische, lieflijke vrouwen-dansen uit ons vaderland was ze een treetje te apart, te lang en te somber. Na lang soebatten had ze eindelijk toestemming gekregen om verkleed als man op te treden en met wilde gebaren te dansen; haar lange vlecht was als gevolg van die toestemming het afgelopen jaar gesneuveld. Ze mocht kniesprongen en degengevechten uitvoeren, die haar altijd al beter waren afgegaan dan de golvende, dromerige bewegingen van de vrouwen. Dansen was haar lust en haar leven en nadat ze haar voor het Nederlandse publiek ook een solopartij hadden gegeven omdat ze zo goed was, zoveel beter dan de jongemannen die in het begin om haar hadden geglimlacht, verliet ze het gezelschap, op weg naar haar antwoorden die ook het dansen haar niet kon geven.
De volgende avond werd ik gebeld door mijn moeder, die telkens dreigde dat ze zou sterven als ik niet gauw terugkwam naar mijn vaderland, waaruit ik jaren geleden was weggevlucht Ze deelde me met trillende stem mee dat ‘het kind’ was verdwenen. Het duurde even voor Ik begreep welk kind ze bedoelde en wat dat allemaal met mij te maken had. ‘Nog een keer, waar zat ze precies?’ ‘In Amsterdam, wat heb je toch, verdorie? Luister je eigenlijk wel? Ze is er gisteren vandoor gegaan en heeft een berichtje achtergelaten. Ik ben gebeld door de groepsleidster.”

 

Nino Haratischwili (Tbilisi, 8 juni 1983)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichteres Marie Howe werd geboren in 1950 in Rochester, New York. Zie ook alle tags voor Marie Howe op dit blog.

 

Veertien

Ze is nog steeds van mij – voor nog ongeveer een jaar,
maar ze kijkt at langs me heen
door de deur van het uitvaartcentrum
naar waar de jongens zich hebben verzameld in hun zwarte pakken.

 

Vertaald door Ellen Deckwitz

 

Marie Howe (Rochester, 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juni ook mijn blog van 8 juni 2020 en eveneens mijn blog van 8 juni 2019 en ook mijn blog van 8 juni 2018 en eveneens mijn blog van 8 juni 2017.

Ellen Deckwitz, William Michaelian

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

 

DE GROOTVADER DIE IK NIET HAD

Mijn grootvader leidt me rond
in zijn urn, hangt mijn jas op
bij het familieportret en het geweer
terwijl zijn rug zich recht.
De levervlekken lopen leeg.

We veranderen tijd
in een platgeslagen vlieg
op een pasgewassen raam.

Hij neemt me op schoot, vertelt
over onze soort. De Hades in de aderen
die alles schoonwoedt. Het gat tussen
zijn ogen dat zich vol met inkt zuigt
en dat zich sluit. Ik kruip tegen hem aan.
Hij knikt, gelooft niet
dat er in mijn ballpoint
ook een kogel zit.

 

OVER DE LONGEN VAN ARNO’S MOEDER

Op een ochtend word je gebeld en krijg je van je voeten
amper de tijd om nog laarzen aan te trekken of hup daar
ga je al de deur uit en het sneeuwt daar en het vriest daar
zo hard dat je vingertoppen de klappen van de kou opvangen
Je denkt aan Arno’s moeder, dat ze iets hebben gevonden
wat ze liever niet waren tegen gekomen, de röntgenfoto
was gevuld met het rookpatroon dat na de knal van een vuurpijl
in de lucht hangt. Je loopt door en denkt aan je ouders en je vrienden
en aan de ouders van je vrienden. Dat er de laatste jaren steeds meer
worden weggemaaid, ook jij hebt een leeftijd bereikt
waarbij je je steeds moeilijker neerlegt bij slaap, steeds meer walg je
over je voeten, hoe soepel ze over de aarde heengaan. Ze vonden iets
bij Arno’s moeder en toen je je vader de laatste keer omhelsde voelde je
hoe los zijn vel zat, zijn geest met de dag afnam. Het waren weken
waarbij met ieder telefoontje de grond onder je voeten veranderde
in een ijsschots die op het punt van kantelen stond, je vaders ogen
leken de laatste keer een donkere vijver, er hingen bevroren vissen in.
Ze hebben iets gevonden in Arno’s moeder en je loopt door de vrieskou
naar het midden van het ondergesneeuwde meer, ze hebben iets gevonden
in Arno’s moeder, in het midden van het meer blaast de wind
een zwart venster, je loopt het ijs op, ze vonden iets, de lucht brandt
in je longen en je trekt je kraag hoger op, denkt terug aan vroeger,
toen alles nog goed kwam, toen je echt nog dacht dat dat een recht was.

 

Benen

Toen al onze benen gebroken bleken,
moesten we er toch een beetje om janken. Je keek me aan,
zei dat je nooit had gedacht dat ik sterk genoeg was.
Het deed me blozen.

We leerden lopen, beweging bleek een taal
die we waren verleerd. Onze tenen zetten hun punten
op deze onhandige grammatica. We leerden dat
wanneer jij een stap naar voren deed, ik naar achter stapte.

Ik bewoog tegen je aan, je bewoog terug omdat ik tegen je aan bewoog.

We zagen er nog steeds niet uit, maar jemig het was toch leuk
om over te vertellen. De kliko vol gips en dat ik weer nieuwe stof
tot ergernis kon verzamelen.

 

Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver William Michaelian werd geboren op 20 mei 1956 in Dinuba, Californië. Zie ook alle tags voor William Michaelian op dit blog.

 

Novemberhemel

Ik geef je mijn haar, ik geef je
mijn gezicht, ik geef je mijn nagels.
Ik geef je mijn stem en mijn ogen.

Ik geef je de bomen en de heuvels.
Ik geef je de gekleurde bladeren
op drift op stille, spiegel-grijze vijvers.

Ik geef je de dageraad, nu bevroren.
Ik geef je de wegen. ik geef je
de graven en de geheimen die ze bevatten.

Ik geef je de aarde waar ik sta,
en de plaatsen waar ik ben geweest.
Ik geef je de afstand ertussen.

Ik geef je mijn schoenen. ik geef je
mijn armen. Ik geef je mijn handen.
Ik geef je mijn geloof in dromen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

William Michaelian (Dinuba, 20 mei 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn blog van 20 mei 2020 en eveneens mijn blog van 20 mei 2019.

Ellen Deckwitz, William Michaelian

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

Opstaan. En rol die grasmat van je af.
Wat sliertjes ziel in je haren, ik strijk ze
weg gelijk aarde, maak er leeslinten van.
Leg ze in je album, tussen de kliekjes
waarop licht brandt dat nooit oplaait.

En ik wrijf een steentje uit je oogkas
en ik wrijf je voeten warm. En ik wrijf
een steentje uit je album
en ik sla je vel dan om.

 

Hut

Toen ik de hut verliet waren er mensen
tegen wie ik aankroop, bij enkelen meende ik het.
Ik weet niet wat er dooide, er kwam al zoveel in me om.

Wat was hij even een baby. Bleef maar jengelen
om verhalen van de walvis in de man. Hechtte wat
waterpsalmen af. Ik dein

op een matras. Alsof me iets wiegt maar het gaat
te hard. Weinigen komen onder smeltwater vandaan,
weinigen komen van smeltwater af.

De poel op de vloer neemt toe. De rimpelingen
aan het oppervlak lijken vingerafdrukken
die in elkaar overgaan.

 

Ontwaken

De stoel, de lift, dit tijdschrift: ze zijn niet levenloos
maar rusten gewoon even. De wijk doet haar dutje,
gerangschikt in huizenblokken, trottoirs en bruggen.
Het huis kraakt als het zich omdraait in haar slaap.
De pinautomaat is kunststof dat alleen maar geld gaf
om te kunnen doordromen, de mannen met baarden

zagen het al. Onze wereld is aan het sluimeren,
haar ontwaken zal zich openbaren in brokstukken,
puin, ijzeren staken. Niet uit de bewusteloze treden
van de brandtrap, de comateuze betonplaten. Banken,
ziekenhuizen, scholen, het bleken slechts cocons.
Wacht maar tot ze zijn ontdaan van slaap. Ons huis
is een knop, waarin de ontploffing al bloesemt.

 

Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver William Michaelian werd geboren op 20 mei 1956 in Dinuba, Californië. Zie ook alle tags voor William Michaelian op dit blog.

 

Verzen

Een oude dichter zijn, is jong zijn.

Jeugd is oude poëzie.

Vogellied.

Grijze wolken op de rug van een locomotief,
Een kreet bij elke kruising.

Een cent op je pad.

De prijs voor wat niet kan zijn.

Warm, de geur van blote huid in de zomer.

Rijpe perziken, die op tafel tegen elkaar fluisteren.

En zo ontstond de eerste kus.

Oude poëzie.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

William Michaelian (Dinuba, 20 mei 1956)
William Michaelian. Portret door Rahina, 2010

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn blog van 20 mei 2020 en eveneens mijn blog van 20 mei 2019.

Ellen Deckwitz, William Michaelian

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

 

Sint Barbara

De laatste kanarie heeft
het begeven en ligt in vederlicht
doch fluorescerend doodskleed
op de bodem van de kooi,
het beestje had niets op
haar geweten.

Hoe nu verder, nog ongeplet
en deze gang houdt het
niet langer. Lammert neemt
zijn pet af, Andries bladert in de al-
manak en zegt dat er in dit soort
gevallen wordt gebeden tot sint
Barbara, een meisje dat stierf
vanwege haar geloof, dat omhoog
vluchtte om bovenin een toren
door haar vader te worden
onthoofd.

Uit gewoonte of wie weet
wanhoop knielen de eersten
en prevelen. Maar degene
aan wie we werkelijk denken is
de dochter van de pastoor. Zij
raakte kwijt en werd weken later
gevonden in een put, de enkels
gebroken, handen gevouwen,
haast in gebed.

 

Fietsen

Toch knap dat u erin slaagde
het evenwicht te bewaren
op enkele pinkdunne buisjes
die met schroefjes en wat draad
aan twee wieltjes waren vastgemaakt.

Het enige wat u moest doen,
was de boel draaiende houden en de bel
alleen in noodgevallen aan te slaan
het kost wat

maar een melkgehit later
schept u er tijdens feestjes over op
tot u echt naar huis moet.

Daar gaat u dan

Daar gaat u dan
– op uiteraard de fiets –

toch even tonen dat u
ook met één hand kan
en dan ook de andere boven
het is net watertrappelen
voor gevorderden met als grande finale
voeten op het stuur en met de punt
van uw neus nog even tingeling en dan zoveel applaus
dat wanneer u op de brancard geladen wordt
er nog even door uw gedachten schiet

hoe knap het is,
dat u fietst.

 

Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver William Michaelian werd geboren op 20 mei 1956 in Dinuba, Californië. Zie ook alle tags voor William Michaelian op dit blog.

 

Droogte

Boven de show met landbouwmachines,
en de plek waar ooit oude eiken waren geweest,
wolken, maar geen regen: wolken, die met hun kleur
doorgaan voor stof: stof en een treurige ontbijtgeur
vanaf de rand van de stad: stad, waar de eerste
vroege knipbeurt erop zit, het klapje van de lotion
erna: erna, in een vrachtwagen die ruikt
naar stro van vorig jaar: stro,
of een bed op de schuurvloer
met je meisje
weg.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

William Michaelian (Dinuba,  20 mei 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn blog van 20 mei 2019 en ook mijn drie blogs van 20 mei 2018.

Christina Rossetti, Ellen Deckwitz, Tommy Wieringa, Auke Hulst, Jeroen Thijssen, Maurits de Bruijn, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

 
End of the Road door Brian Buckrell, 2017

 

When I come to the end of the road

When I come to the end of the road
And the sun has set for me
I want no rites in a gloom filled room
Why cry for a soul set free?
Miss me a little, but not for long
And not with your head bowed low
Remember the love that once we shared
Miss me, but let me go.
For this is a journey we all must take
And each must go alone.
It’s all part of the master plan
A step on the road to home.
When you are lonely and sick at heart
Go the friends we know.
Laugh at all the things we used to do
Miss me, but let me go.
When I am dead my dearest
Sing no sad songs for me
Plant thou no roses at my head
Nor shady cypress tree
Be the green grass above me
With showers and dewdrops wet
And if thou wilt remember
And if thou wilt, forget.
I shall not see the shadows,
I shall not fear the rain;
I shall not hear the nightingale
Sing on as if in pain;
And dreaming through the twilight
That doth not rise nor set,
Haply I may remember,
And haply may forget.

 

 
Christina Rossetti (5 december 1830 – 27 december 1894)
All Hallows-by-the-Tower, de oudste kerk in London, de geboorteplaats van Christina Rossetti

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

 

Een plaats
Voor Willem Barnard

Samen met de fakkeldragers stopte ik bij zijn raam,
hij zag me niet. Hief armen op om de kinderen

mee te krijgen in een vreugde
die ze nog niet begrepen. Hij gebaarde:

‘Kijk, de mensen zijn gekomen,
ze kropen uit het water!’

Vlammen weerkaatsten op de glasplaat,
hij tuurde alsof er een wak in zat.

Ik dacht aan zijn opgeheven handen.
Dat hij steeds verder weg leek

en dat dit er is geweest. Een plaats
waar we niet meer zijn.

 

Een paar opmerkingen

Wat valt er nog te bergen als alles is teruggezonken,
vaders, broers, Sophie? Door het plafond wenken
wormen. Bomen pompen hen vol.

Zerken vastgelopen rookpluimen
boven een stad, huizen waarin mag worden
geleefd. Gras groeit nog een paar dagen
nadat het is gemaaid.

Alles weggestopt, keurig zoals de kelders
die in dochters worden verborgen. Laag op laag
geordend: eerst het gras, dan de grond,

eerst de grond, dan de kast, eerst de grond,
daaronder strijdhelmen, houten bedden
dan de grond, daaronder een verloren
boerenhoeve ten slotte een aan de god
geofferde hond.

De estafetteknoken die naar ons wuiven.
Een bladerpilaar te worden

en de tenen wortel schieten en de tenen het boven
beneden zuigen.

 


Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

 

De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa werd geboren in Goor op 20 mei 1967. Zie ook alle tags voor Tommy Wieringa op dit blog.

Uit: De heilige Rita

“Paul trok zijn benen binnenboord, deed het portier dicht en reed naar het dorp.
Bij Shu Dynasty, voorheen Bar-Feestzaal Kottink, stond Laurens Steggink met een onbekende man bij het biljart.
‘Mannen,’ groette Steggink.
Paul ging zitten aan de kopse kant van de bar, in de nis van schrootjes. Hij was graag gedekt in de rug, als een cowboy, zodat hij iedereen kon zien binnenkomen. Hedwiges schoof op de kruk naast hem. De radio stond op een halve zender, op golven van ruis klonk Die Sonne geht unter in Texas.
Mama Shu zei ‘hai Paul’ en ‘hai Hedwig’, en zette een flesje Grolsch voor Paul neer en een glas cola voor Hedwiges. De piraat bedankte cafetaria’s, loonbedrijven, houtzagerijen en sloperijen voor hun steun aan de zender. Paul wist hem te zitten, in een schuur achter aan de Tien Ellenweg; soms was de doffe basdreun tot in de wijde omtrek te horen.
Steggink boog voorover en spiedde langs zijn keu. Hij nam de tijd. Hij kon goed biljarten. In dienst geleerd tijdens de lange, lege uren in de onderdeelsbar in Seedorf.
Paul Krüzen had met Hedwiges Geerdink en Laurens Steggink in de klas gezeten.
Met Steggink had hij op een dag een ondergrondse hut gebouwd in het bos. Ze zouden er slapen. Ze roosterden bevroren frikadellen boven een rokerig vuurtje en rolden hun slaapzak uit, maar toen het donker werd schrok Paul terug voor een nacht in het hol tussen de spinnen en de pissebedden en fietste naar huis terug. Steggink bleef alleen achter. Hij was niet bang voor het donker.
De vriendschap was voorbijgegaan; Paul had steeds meer een afkeer gekregen van zijn streken en verhalen, alsmede van het vettige paardenstaartje in zijn nek. Op Theo Abbinks drieëntwintigste verjaardag had Steggink drie kittens van Theo’s vriendin de nek omgedraaid en in het weiland gegooid. Zijn verweer: hij was dronken en had een hekel aan katten.
De stilte tussen hen had zo’n twintig jaar geduurd.
Toen Steggink op een dag werd veroordeeld voor een wietplantage bij de ouders van zijn verloofde in de schuur en valse zaken op Marktplaats, was Paul niet verbaasd geweest. Niemand eigenlijk. Je zag het aankomen. Laurens Steggink had geen biografie maar een strafblad. Zijn ex deed het nog altijd in haar broek voor hem.
Toen hij vrijkwam had hij zijn zaken naar de overzijde van de grens verplaatst. In een voormalige drukkerij op een armetierig industrieterrein buiten Stattau bestierde hij een bordeel met meisjes uit de hele wereld. In Club Pacha zat hij met zijn lange lijf op een barkruk met een frisje voor zich en een telefoon aan het oor. Hem ontging niets. Maar vandaag was het maandag en op maandag was de club gesloten.”

 


Tommy Wieringa (Goor, 20 mei 1967)
Cover

 

De Nederlandse schrijver, journalist en muzikant Auke Hulst werd geboren in Hoogezand-Sappemeer, op 20 mei 1975. Zie ook alle tags voor Auke Hulst op dit blog.

Uit: Motel Songs

“Ik had tijdens de reis en de eraan voorafgaande maanden al vaak zulke gedachten gehad — want slecht geslapen — en ook onze omstandigheden vertoonden overeenkomsten. Heat-Moon was zijn baan als docent Engels kwijtgeraakt en had net vernomen dat zijn vrouw, van wie hij gescheiden leefde, een nieuwe vriend had. ‘Die nacht, toen ik me lag af te vragen wat er zou komen: slaap of een explosie, kwam in plaats daarvan het idee. Als je er niet in slaagt iets van het leven te maken kun je tenminste maken dat je wegkomt. Niet langer proberen het leven te omzeilen. Weg uit de sleur. De echte risico’s van het bestaan opzoeken. Het was een kwestie van waardigheid.’ Hij ging op reis door de vs en ik ging op reis door de vs. Inderdaad, het was een kwestie van waardigheid. Of was het een vlucht?
Eigenlijk begon de reis veel eerder. Dankzij Amerikaanse soft power — de proliferatie van een wereldbeeld middels films, muziek, tv-programma’s, boeken, jeans, sneakers en aanverwanten — ben ik al vanaf mijn geboorte ingezetene op afstand, zoals wij allen dat zijn, of in elk geval: mensen van mijn generatie en jonger. Er is alle reden kritisch te kijken naar die soft power, maar de junkieliefde die ik heb opgevat voor veel wat met de culturele golfstroom onze kant op kwam, zit diep. Ik ben van de generatie waarvoor The A-Team de wekelijkse kerkgang was, en die zich tijdens Veronica’s Meimaand Filmmaand gewillig onderwierp aan de propagandamachine van Hollywood. Van de generatie die de elpees van Madonna, Michael Jackson en Prince stukdraaide, en voor wie het ultieme Kwaad Darth Vader was, tevens ultiem stijlicoon. Van de generatie die sciencefiction las die impliciet Exceptionalisme predikte of juist de horror blootwoelde van de Amerikaanse consumptiemaatschappij, die spoedig ook de onze zou zijn.

 


Auke Hulst (Hoogezand-Sappemeer, 20 mei 1975)

 

 De Nederlandse schrijver Jeroen Thijssen werd geboren op 20 mei 1959 in Haarlem. Zie ook alle tags voor Jeroen Thijssen op dit blog.

Uit: Hazer

‘Moeten we niet even praten?’ vroeg Marcel voorzichtig.
‘Niet nodig.’ De baard trilde heftig. ‘Die vogel deugt. Dat voel je toch.’
Hij beende weg. Marcel keek wat aarzelend naar Rogier.
‘Kom maar mee dan,’ zei hij.
De gang had dezelfde granito vloer als de hal, de muren waren gesaust in een onbestemd geel.
Rogi, dacht Rogier.
‘Rogi,’ zei hij. ‘Ik heet Rogi.’
Marcel knikte.
Hein bracht zijn spullen de volgende dag over met de Volvo, waar alles in paste want er viel weinig mee te nemen. De matras en de boekendozen vulden nog niet de helft van de ruimte, alleen de luie stoel, die nog van opa Klaver was geweest, een geval van houten spijlen en dikke kussens die ‘rookstoel’ werd genoemd, bezat enig volume.
Ze stopten voor de deur. Het razen van de motor stierf weg maar Hein stapte niet uit. Hij keek naar de voordeur, die enorme metalen deuren die de aanval hadden kunnen weerstaan van een vastberaden vijand.
‘Wij moeten weg uit dit land,’ zei hij ten slotte. ‘Dat snap je toch wel?’
Rogi knikte.
‘De revolutie is dood,’ zei Hein. ‘En dan blijven de patjepeeërs over.’ Hij legde zijn hand op zijn keel. Even meende Rogi tranen in zijn ogen te zien.
Hij bekeek zijn vader zijdelings, als om een portret te maken. Lange haren, die hem tot hippie maakten. Zijn puntige kin-met-baardje, diepliggende, grote ogen. Een half jaar geleden had Hein op school opgetreden met zijn band en de volgende dag vroeg Caroline Waalberg, de sloerieachtige schoonheid van 6A2, nog of Rogi’s vader toevallig gescheiden was.
Rogi bevoelde zijn eigen kin. Puntig als die van Hein maar nog niet begroeid. Ze hadden dezelfde ogen en ooit, wie weet zou ooit de Caroline Waalberg van een andere 6A2 ook wel informeren of hij, Rogi Pardoen, soms gescheiden was.
Hein stapte uit, opende de klep en nam kreunend een boekendoos ter hand.
‘Ik ben niet meer de jongste.’

 

 
Jeroen Thijssen (Haarlem, 20 mei 1959)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Maurits de Bruijn werd geboren op 20 mei 1984 in Delft. Zie ook alle tags voor Maurits de Bruijn op dit blog.

Uit: Broer

“Ik ben te laat dus besluit ik een taxi te nemen. Naar Den Haag.
Op elk van mijn vragen reageert de chauffeur kortaf. Ik lees zijn naam op zijn taxibewijs: Omar. Het oog van Allah schommelt onder de achteruitkijkspiegel. Omar rijdt ontzettend veilig, hij laat mij niet betalen. Omar toont mij de palm van zijn vlakke hand als ik hem het briefje van vijftig aanreik. Er is niets van zijn gezicht te lezen. Ik stap uit, kijk in de felle zon. Het is nog steeds ochtend.
Ze willen hem dood of levend. Dat is het vonnis. Voor het Paleis van Justitie kan Broer maar één van de twee zijn. Hij moet kiezen. Zwart of wit. Als hij dat niet kan, moeten wij voor hem kiezen. Ertussenin zweven mag niet. Er is geen ruimte voor een grijs gebied.
In niets lijkt het gebouw op een paleis. Het houdt het midden tussen een crematorium en een wachtruimte van de huisarts. Maar dan groter. Hier staan mensen met zorgelijke blikken in gesprek met hun advocaten, het paleis maakt iedere burger machteloos. Het paleis spreekt een eigen taal en hanteert de rigide regels van de wet. Na tien jaar is Broer een zaak geworden. Een stapel papieren in de handen van mensen in toga’s. Verworden tot een naam die door het paleis schalt zodra de zitting zich aandient.
Ik, papa en mama lopen een vierkante zaal binnen. Ik neem plaats op de tweede rang. Hier zijn de wanden bekleed met paarsgrijze stenen. Niets in de rechtbank mag aanstoot geven. De rechter vraagt mijn ouders of ze het ultieme hebben gedaan om hun zoon te vinden. Voor de rechtbank is het ultieme een advertentie in de krant. Een paar regels tekst, meer wil het paleis niet vragen.
Boven de zwarte achterkant van haar computer zie ik de zoekende ogen van de griffier. Ze bewegen snel van de rechter naar mijn ouders. De rechter noemt het ‘betrokken’ dat ik en mijn ouders aanwezig zijn bij deze zitting. Ik zie voor me hoe de griffier het woord intikt. Een woord dat net zo goed vervangen kan worden door ‘onnodig’. De doodverklaring van Broer is een formaliteit waar door het paleis vijf weken over nagedacht moet worden. De rechter geeft ons vijf weken om te laten zien dat hij het ook niet niks vindt, zo’n doodverklaring. En dan krijgen de onderdanen van het paleis nog drie maanden om in beroep te gaan.
Weer vraag ik me af waarom niemand wat zegt. In het paleis duurt niets te lang, de zittingen worden in een routineus tempo afgedraaid. Geen woord te veel. De tijd krijgt niet de kans zich uit te rekken, zoals dat vannacht in het park gebeurde.
Ik mag protesteren tegen de dood van mijn broer. Ik bedenk dat niemand die kans krijgt. Voor hij wordt doodverklaard kan ik hem nog redden. Ik heb drie maanden en vijf weken de tijd om het paleis te laten zien dat Broer niet dood maar levend is.”

 


Maurits de Bruijn (Delft, 20 mei 1984)
Cover

 

De Nederlandse dichter Gerrit Achterberg werd geboren in Nederlangbroek op 20 mei 1905. Zie ook alle tags voor Gerrit Achterberg op dit blog.

 

Verschijning

Terwijl het regent tussen u en mij
is elke afstand bezig te vermind’ren.
Ieder figuur aanschouwt zijn overzij
zonder zich door de stof te laten hind’ren.
En vage sluiers nemen omtrek aan.
Een omgekeerde orde is op handen.
Ik zie uw ogen in de regen branden.
Om mijn gelaat liggen uw natte handen.
Ga niet meer heen. Of laat mij medegaan.

 

Kindergraf

Hier ligt het grafje met de zoden glad.
Het is het sluitstuk na een kort ontwaken:
een meter aarde om gelijk te maken,
wat voor een ogenblik verheffing had

tegen een moederarm, niet meer dan dat.
En beide armen langs het lichaam slaken
en denken, denken: waar moet ik geraken
met kinderstoel, commode, wieg en bad?

Ruimteverlies in rekening gebracht
voor doodskist, lijkkoets en gemeentegrond.
Mijn hart krimpt samen als ik overweeg

hoe alles om mij heen voldoening kreeg.
Ik loop met een paar volle borsten rond,
die men nu langzaam leeg te kolven tracht.

 

Moordballade

O gij die ik had omgebracht.
Ik bond den wind om uwen hals
in verre sterrenacht, ik brak
uw dansen af tot op den grond,
uw lachen vond
den dood in mijnen lach.
————

De huizen werden blokken nacht.
De hemel was een zwarte doek
over de rouwhuizen heengebracht,
en in mijn mond
de regen regende lang en zwart.
————

Toen stond gij op en vond
mijn handen, waar uw bloed afdroop.
Met nooit zoo ondervonden handen
sloot gij mijn opgebroken oog.

Gij hield mijn hoofd in wind en licht
en woei mij uit en liet doorstralen
dit moegebeefde vleesch, het lijf
lag in uw schoot adem te halen.

En in uwer oogen spiegelzalen
braken de eerste tranen los.
Gij kunt uw dansen weer herhalen.
Ik ben, o droomenbond, verlost.

 

 
Gerrit Achterberg (20 mei 1905 – 17 januari 1962)
Op 19-jarige leeftijd

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Anna M G Schmidt werd op 20 mei 1911 geboren in Kapelle. Zie ook alle tags voor Annie M.G. Schmidt op dit blog.

 

Vaders

De vader zegt: wat ga je doen?
De dochter zegt: ‘k ga rijen,
De vader zegt: met wie, met Koen?
Gaan jullie met z’n beien?
De dochter zegt: jawel, allicht,
En dan houdt Paps z’n wafel dicht.
Daar gaat ze dan, ze zegt: so long,
En paps bijt liever op zijn tong
Dan nog te vragen hoe of waar.
Het lieve kind is zestien jaar,
Ze heeft gezegd wat ze gaat doen.
Ze gaat op ’t scootertje met Koen,
Maar vader denkt: wat gaan ze dóén?

De vader zegt: waar ga je heen?
De dochter zegt: kamperen.
De vader zegt: met Koen alleen?
En in die malle kleren?
De dochter zegt: met Jan. Salu!
Ze gaat. En daar zit vader nu.
Ze heeft gezegd wat ze gaan doen,
Ze gaat kamperen, niet met Koen.
Ze gaat kamperen met haar Jan.
En vader denkt: wat dóén ze dan?

Zo zitten al die duizend pa’s
Zich zwijgend op te vreten.
Helaas helaas, helaas helaas,
Zij zullen het niet weten.
Wat doet mijn dochter op de plas?
Jawel, ik weet, ze zeilt met Bas.
Wat doet mijn dochter nu vandaag –
Ze danst met Leo in Den Haag.
Zij zwemt met Dick, ze roeit met Piet,
Maar wat ze dóén, dat weet Paps niet.

 

De trap is weggewaaid

Toen vader ’s morgens wakker werd,
toen riep hij: Wel verdraaid!
Kijk nou es wat er is gebeurd,
de trap is weggewaaid.

En moeder zei: Hoe moet dat nou?
Hoe komen we beneden?
De hele trap is weggewaaid,
met vijfenzestig treden.

De kinders kwamen uit hun bed
en riepen: Heerlijk zeg!
We kunnen lekker niet naar school,
want onze trap is weg.

En vader nam de telefoon
en belde naar ’t kantoor.
Zeg baas, de trap is weggewaaid,
ik kan niet komen hoor!

Maar ja, er was geen brood in huis,
geen melk, geen kaas, geen fruit;
ze konden het niet halen ook,
ze konden er niet uit.

Daar zaten ze, drie dagen lang.
Ze waren bleek en mager.
Want niemand kon naar boven toe,
geen bakker en geen slager.

Toen belde vader ’t vliegveld op
en riep: Hallo, Hallo!
Stuurt u een helikoptertje
en krijgen we ’t cadeau?

Er kwam een helikoptertje,
dat landde op het plat.
Het bracht hen naar beneden toe.
Ziezo, en dat was dat.

En moeder zei: Nu moeten wij
een nieuwe trap gaan bouwen.
Maar vader riep: Ach Bets, waarom?
We zullen ’t zo maar houwen.

En voortaan houden ze ’t maar zo.
Ze zijn nu erg tevreden.
Ze gaan per helikoptertje
omhoog en naar beneden.

En vader zegt: Nou zie je, Bets
die trappen zijn maar ouderwets!

 

 
Annie M.G. Schmidt (20 mei 1911 – 21 mei 1995)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn blog van 20 mei 2018 deel 2.

Tommy Wieringa, Auke Hulst, Ellen Deckwitz, Jeroen Thijssen, Maurits de Bruijn, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, Sky du Mont

De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa werd geboren in Goor op 20 mei 1967. Zie ook alle tags voor Tommy Wieringa op dit blog.

Uit: De heilige Rita

“Paul Krüzen spuwde in zijn handen, greep de steel vast en hief de bijl boven zijn hoofd. De stronk op het hakblok spleet maar barstte niet uit elkaar. Vogels die in de bomen beschutting hadden gezocht voor de nacht, vluchtten in de schemering. Door het onderhout schoten woest kwetterende merels. Paul Krüzen liet de bijl weer neerkomen, telkens opnieuw, tot het stuk eiken in tweeën brak. Toen werd het gemakkelijker. De stukken vlogen in het rond. Houtsnippers overal, lichtvlekken op de bosgrond. De bijl het werk laten doen, had zijn vader hem lang geleden geleerd, maar hij hield er juist van om kracht uit te oefenen.
Een paar bleke sterretjes verschenen aan de hemel. Diep daaronder, op de open plek in het bos, zwaaide de demon met zijn bijl. Hij liet hem knallen als een zweep. Blokken tolden door de lucht. De beuken rondom, sterk en glad als jongensarmen, rilden onder het geweld.
Dit was zijn leven, hij zette hout neer en kloofde het. Zijn hemd plakte aan zijn lijf. Steken in zijn onderrug. Elke klap was raak. Hij deed dit al zo lang, alles met afgemeten, bedwongen haast. Hij moest zweten, het moest pijn doen.
Hij haalde een deoroller langs zijn oksels en trok een schoon ruitjeshemd aan. ‘Ben ervandoor,’ zei hij tegen zijn vader, die zat te lezen onder de lamp.
De avond was fris, er hing een zweem van bleekselderij boven het gras. Met het autoraam open reed hij naar het dorp. Drie steile drempels telde de weg. Verkeersdrempels en rotondes waren een teken van vooruitgang, van een opgeschroefd levenstempo dat afgeremd moest worden, ook in Mariënveen, waar de knuppels zich bijwijlen doodreden in het weekeinde. Eens in de paar jaar zat Paul Krüzen rechtop in bed door de klap, de sirenes en de jankende kettingzagen een tijdje later; de spookachtige weerschijn op de eiken in de bocht van de weg. De volgende morgen zag hij dat er weer een hap uit de bast genomen was. De laatste jaren plaatsten nabestaanden er soms bloemen en foto’s bij.
Paul stopte bij Hedwiges Geerdink voor. Hij belde aan en ging weer in de auto zitten, het portier open. Hij had geen gedachten. Begin juni, het laatste licht aan de westelijke horizon. Even later schoof Hedwiges naast hem. ‘Goedenavond altezaam,’ zei zijn vriend met zijn hoge stem. Twee stemmen had Hedwiges in zich, je wist nooit welke er kwam: zijn hoge piepstem of zijn lage, hese borststem. Wie dat voor het eerst hoorde, zag hem op slag in twee mensen uiteenvallen: hoge Hedwiges en lage Hedwiges. Bakkers Hedwig, zoals ze hem op het dorp noemden. Pietje Piep.”

 

 
Tommy Wieringa (Goor, 20 mei 1967)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en muzikant Auke Hulst werd geboren in Hoogezand-Sappemeer, op 20 mei 1975. Zie ook alle tags voor Auke Hulst op dit blog.

Uit: Motel Songs

“De reis begon toen mijn vriendin me verliet. Er waren, in de woorden van Joni Mitchell, geen ‘petty wars / that shell shock love away’, maar ze had goede redenen. Ik was afwezig: fysiek, voor reisverhalen, een tv-serie en research, maar ook mentaal. Er is iets inherent kwaadaardigs aan schrijvers: ze achten hun papieren wereld belangrijker dan de echte, waarop de papieren een reactie is.
Een roman schrijven betekent in een parallelle wereld leven, waarin je niet alleen rondstapt wanneer je achter je bureau zit, maar ook wanneer je in de Albert Heijn staat te dubben tussen Wokkels en Hamka’s. Dat is zelfgericht, ik weet het, want je verdwijnt in een gedachteleven waartoe anderen nauwelijks toegang krijgen. Tot het boek er is – dan is het van iedereen. Ik denk dat menig schrijver
schrijft over het onuitsprekelijke, waardoor slechts schijncontact mogelijk is via het werk, hun papieren huid.
We woonden al een tijdje niet meer bij elkaar omdat mijn werk te aanwezig was, het appartement te klein. Die afstand bleek niet afdoende. De ochtend nadat ik thuis was gekomen van de laatste draaidag van Von Amsterdam nach Odessa (arte) barstte de bom met de tederst denkbare ontploffing.
Hoewel het besluit me ergens opluchtte, vreesde ik het zwarte gat.
De breuklijnen in het leven, wanneer een nieuwe koers en een nieuw equilibrium gevonden moeten worden, zijn voor de opgewekten onder ons al riskant, en ik behoor niet tot die groep. Dus besloot ik het leven ferm bij de horens te vatten. De volgende dag al boekte ik een open jaw-ticket naar Amerika: vliegen op Philadelphia, terug vanuit San Francisco. Ik hou van de vs en zijn eindeloze wegen, terwijl zij een hekel had aan alles wat Amerikaans was. Nu gaan was een daad van liefde én verzet.
Toen ik een halfjaar later onderweg was, trof ik deze woorden in William Least Heat-Moons Blue Highways, dat verhaalt over een trip over de B-wegen van de States: ‘Pas op voor gedachten die ’s nachts opkomen. Ze zijn ongericht; ze komen zijdelings op je af, onlogisch en niet te stuiten, opstijgend uit de diepste bronnen.”

 

 
Auke Hulst (Hoogezand-Sappemeer, 20 mei 1975)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

 

Nevel gumt alles boven de grasvlakte uit

Nevel gumt alles boven de grasvlakte uit
en stilte trekt op als slaap. Geruisloosheid

zoals thuis, daar zijn bleke dames.
Ze dragen dolle kervel in hun haren, ze kolken
beneden je stuur. Flarden komen op

als een steigerend ros. In de verte zie je dat
boven in de mist een luikje opengaat.
Een mensje eruit staart. Het nog even zwaait.

 

Over schedels

Ik ben tien en heb geen idee
waar vrouwen worden gekweekt. Hoe ik moet
uitharden als tantes die langs de velden hollen,
aansteker in de ene hand, tampon in de andere.

Ik val vaak en zing als ik omhoog kom:
Onder mijn haar draag ik mijn schedel.
Onder mijn schedel draag ik mijn geloof.

Telkens worden ze vernieuwd, mijn knieën,
hoe hard ik zo ook schaaf. Ik bedenk me
dat vers vlees alleen het gevolg kan zijn van een flinke
smak.

Mijn nichten nemen toe in omvang. We hopen het
meer te zijn dan een magere combinatie
van skelet en schaamte.

Onder mijn geraamte draag ik een baarmoeder,
tjokvol rijpe stokken, om meisjes te telen.

Ze zeggen dat vrouwen geen mannen zijn.
Dat mannen meisjes zijn die wachten
op hun eerste menstruatie.

Ik schud mijn losse lokken.
Daaronder draag ik een schedel.

Ze vragen waarom heb je nog geen hoofddoek
terwijl je allang bloedt. Ik antwoord dat onder
mijn haar, een schedel zit, onder die schedel
zit mijn hoofddoek,

het gaat niet over hoe hard ik ook zing.

 

 
Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

 

De Nederlandse schrijver Jeroen Thijssen werd geboren op 20 mei 1959 in Haarlem. Zie ook alle tags voor Jeroen Thijssen op dit blog.

Uit: Hazer

“Hij staarde omhoog langs de gevel van het oude politiebureau, die raam na raam tot aan de hemel leek te lopen. Links en rechts staken balkonnetjes uit, tinnen pinakels piekten hoog boven het plaveisel.
Weer belde hij. Weer klonk het harde rinkelen in een grote ruimte. Van ver weg kwamen voetstappen aan, steeds dichterbij. De grote blauwe deur ging krakend open.
‘Hij zit niet op slot,’ zei de jongen die opendeed. Licht vlas wuifde om zijn kin, donkere ogen scholen onder zware richels vol haar.
‘Ik zoek een kamer,’ zei Rogier.
De jongen trok de deur verder open.
‘Kom binnen,’ zei hij. ‘Ik ben Marcel.’
Een koele golf lucht, beladen met de geur van grote ruimten, muf als uit een kelder, schimmelig en vol vocht, wreef Rogiers gladde wangen – hij had zich speciaal geschoren om een goede indruk te maken.
‘Dit is de grote hal,’ zei Marcel.
Gekraak klonk en geritsel: aan weerszijden van de deuren stonden twee enorme, dode palmen, hun dorre bladeren bewogen in de tocht. Twee trappen liepen van de granito vloer in een vierkante spiraal omhoog, leken elkaar te naderen en weken dan weer tot ze ergens boven het dagelijks leven zomaar ophielden tegen een daklicht dat, hoewel klein van hieraf bezien, op die hoogte enorm moest zijn. Het zonlicht kleurde grijs in de matglazen panelen.
‘Wacht hier,’ zei Marcel en hij verdween door klapdeuren aan de overkant. Na een ogenblik keerde hij terug met een soort dwerg: een breedgeschouderd mannetje dat niet hoger kwam dan Rogiers schouders. Lange haren slierden om zijn kalende hoofd, een baard groeide tot zijn ogen, een ketting van houten kralen bloeide op een paarse bloes.
‘Ha vogel,’ zei de kabouter. ‘Ik ben Ernst. Wie ben jij?’
‘Ik ben Rogi,’ stotterde Rogier en hij zweeg. Het was een verspreking, maar een freudiaanse. ‘En ik zoek een kamer,’ zei hij.
De kabouter hield zijn hoofd scheef. Zijn blik zakte van Rogiers kruin, langs zijn geschoren wangen, zijn rode bloes en blauwe spijkerbroek tot aan zijn basketballers.
‘Kamers genoeg,’ zei hij. ‘Zoek maar een mooie uit. Welkom in de Hazer.’ Hij draaide zich om.”

 

 
Jeroen Thijssen (Haarlem, 20 mei 1959)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Maurits de Bruijn werd geboren op 20 mei 1984 in Delft. Zie ook alle tags voor Maurits de Bruijn op dit blog.

Uit: Broer

“Ik houd van dit huis. De eerste plek waar ik zonder mijn ouders woonde, waar ik zonder Broer leefde. Waar ik met jongens het bed deelde. Waar ik echte vrienden maakte. Waar ik zomaar een dag thuisbleef. Elke kamer is leeg, op de woonkamer en één van de slaapkamers na. Alsof het huis die leegte nodig heeft, alsof de leegte eenzelfde noodzakelijkheid kent als de meubels. Alle muren zijn leeg en wit, en dat maakt dat dit niet de plek is die je bij mij zou verwachten.
In dit huis vergeet je dat het wordt omringd door andere huizen, dat er zeven huizen rechts van dit huis zijn, en vier links. Dat er een galerij is voor het huis. Dat er zeven verdiepingen onder het huis zitten en vijf boven dit huis.
Dit huis stelt zich aan je voor. Ik kijk een hoek in, de bank staat verkeerd. Het was mooi geweest als je door het raam naar buiten had kunnen kijken, naar de vele bomen, de kleine haven, een stuk van de plas. Dit noemt men het getto van Amsterdam.
Het huis is overzichtelijk. Maar nog overzichtelijker dan de kamers, de grote gang en de vele ramen, is de buitenwereld die door die ramen te zien is. Zo helder ingedeeld dat zij onecht lijkt. Dat er geen mensen in thuis lijken te horen en alle voorbijgangers opvallen. De wereld lijkt van bovenaf plat. Het benzinestation heeft de vorm van een simkaart, het grasveld lijkt op een fruitschaal. De bomen van het park staan in een rechthoek, geflankeerd door straatlantaarns die elke dag te vroeg aanspringen.
Ik heb het huis niet meer nodig, maar dat heeft het nog niet door. Ik bedenk dat ik dit jaar geen dertig word, niet ga trouwen, geen kind heb verwekt, geen baas heb, geen tandartsverzekering. Ik bekijk mijn huis vanaf de straat. Ik moet het zoeken op achthoog. Het gebouw lijkt op een schip. Veel te groot, zoals dat ging in de jaren zestig.”

 

 
Maurits de Bruijn (Delft, 20 mei 1984)

 

De Nederlandse dichter Gerrit Achterberg werd geboren in Nederlangbroek op 20 mei 1905. Zie ook alle tags voor Gerrit Achterberg op dit blog.

 

Droomlot

Je toonde me vannacht de kamers weer;
geheel dezelfde. ’t Werd de eerste keer
dat ik ze zag van duizend malen meer.
Jij was toen nog mevrouw en ik meneer.

We stonden waar wij later zouden leven.
Er was nog niets over ons heen geweven.
Zo is het tussen ons een tijd gebleven
en daarna kwam je voornaam op een keer.

In deze doodsslaap heb ik terug gekund
door andere adressen voor te geven
en weg te gaan eer ik ontwaken zou.

Dan was ik nu misschien handelsagent
of bij mijn vader op het dorp gebleven
en trouwde later een gewone vrouw.

Maar nu ik wakker ben is om het even
wat op die drempel wankelde en wou
en heeft het noodlot mij geen stap gegund.

 

Liberty

Soms, in een etalage, komt gij voor,
tussen geslachtgenoten opgesteld.
beskleed met nieuwe kleren en vermeldt
het kaartje op uw borst de prijs waarvoor.

Dan weet ik weer hoeveel ik u behoor.
Het enige wat in mijn leven geldt
wordt binnen op de toonbank neergeteld.
Wij gaan er samen voor een uur vandoor.

’s Avonds na zessen is de winkelruit
van binnen manshoog met een doek bespannen.
Gij komt er met uw ogen bovenuit.

Vale personen maken zich gereed
de boze geesen bij u uit te bannen,
opdat geen pop zich met een man vergeet.

 

Eine Kleine Nachtmusik

Terwijl hij onder de vleugel sliep
alsof geen morgen hem meer riep,
begonnen zacht op ’t wit en zwart
van ’t doodstil glanzend mechaniek
de snelle maten van het lied
dat in zichzelf verdronken sliep,
dat in zichzelf verzonken zag
naar wie het riep
met klare, jubelende kracht.

Haastig en diep gelukkig schiep
Mozart zijn kleine nachtmuziek.

 


Gerrit Achterberg (20 mei 1905 – 17 januari 1962)
Hommage aan Gerrit Achterberg. Bronzen beeld in Noordwijk door Willem Berkhemer

 

De Nederlandse schrijfster en dichteres Anna M G Schmidt werd op 20 mei 1911 geboren in Kapelle. Zie ook alle tags voor Annie M.G. Schmidt op dit blog.

 

Het fluitketeltje

Meneer is niet thuis en mevrouw is niet thuis,
het keteltje staat op het kolenfornuis,
de hele familie is uit,
en het fluit en het fluit en het fluit: túúúút

De pan met andijvie zegt: Foei, o, foei!
Hou eindelijk op met dat nare geloei!
Wees eindelijk stil asjeblief,
je lijkt wel een locomotief.

De deftige braadpan met lapjes en zjuu
zegt: Goeie genade, wat krijgen we nu?
Je kunt niet meer sudderen hier,
ik sudder niet meer met plezier!

Het keteltje jammert: Ik hou niet meer op!
Het komt door m’n dop! Het komt door mijn dop!
Ik moet fluiten, zolang als ik kook
en ik kan het niet helpen ook!

Meneer en mevrouw zijn nog altijd niet thuis
en het keteltje staat op het kolenfornuis,
het fluit en het fluit en het fluit.
Wij houden het echt niet meer uit… Jullie?

 

De brievenbus wou niet meer

Er was er ’s een brievenbus, die op een pleintje stond,
een mooie roje brievenbus; hij had een open mond,
daar gingen alle brieven in, de hele dag maar door
en nu en dan kwam er een man van ’t grote postkantoor,
die haalde dan de brieven uit die brievenbus z’n buik,
en deed ze in een grote zak. O, jongens ’t ging zo puik.

Maar gisteren zei die brievenbus: Nou wil ik het niet meer,
ik heb er schoon genoeg van, leg de brieven daar maar neer.
Hij deed z’n mond dicht met een klap en deed ‘m niet meer open
en alle mensen kwamen daar met brieven aangelopen,
ze riepen: Kijk, de bus is dicht, hoe komt dat nou, zeg hee!
Hee, doe je mond ‘ns open! Maar de brievenbus zei: Nee.

Toen kwam de directeur, de directeur van ’t postkantoor,
die kwam al met een hamer en een beitel en een boor,
maar wat hij ook probeerde, het hielp allemaal geen steek,
de brievenbus bleef dicht en werd alleen een beetje bleek.

Maar toen kwam kleine Petertje en zei: O, asjeblief,
doe nou je mond eens open, want ik heb zo’n mooie brief!
En als je ’t niet voor mij doet, doe het dan voor deze dame!
En toen begon de brievenbus zich vreselijk te schamen.

Hij werd nog roder dan tevoor, en riep: Pardon, pardon…
hij deed zijn mond wijd open, zeg, zo wijd als hij maar kon.
De mensen dansten om hem heen, en al die mensen zeien:
Jij bent de beste brievenbus van heel de posterijen.

 

 
Annie M.G. Schmidt (20 mei 1911 – 21 mei 1995)

 

De Duitse schrijver en acteur Sky du Mont (eigenlijk Cayetano Neven du Mont) werd geboren op 20 mei 1947 in Buenos Aires, Argentinië. Zie ook alle tags voor Sky du Mont op dit blog.

Uit: Full House. Liebeserklärung an die Chaosfamilie

»Mein Benni ist der beste Handwerker mit zwei linken Händen, den es gibt.« Alles lacht — außer mir. »Ich bin gar kein Handwerker, Schatz, ich arbeite mit dem Kopf.« Sie beugt sich zu ihrer Freundin und gluckst: »Neulich hat er mir so einen Schreck eingejagt, weil er mal wieder eine Lampe angeschraubt hat und vergessen hatte, die Sicherung rauszudrehen …«
»Ich hatte dich darum gebeten …« »Jedenfalls steht er da oben auf der Leiter, und du müsstest ihn mal auf einer Leiter stehen sehen …« Lautes Lachen, die Freundin kichert schon vor der Pointe. »Hantiert da mit so einem Schraubending rum.« »Schraubenzieher, Schatz.« »Und auf einmal, bzzzzzz, ich dachte, ich falle gleich in Ohnmacht. Und dann kippt er, das hättest du sehen müssen, mit der Leiter wie in Zeitlupe aufs Sofa. Aufs Sofa!« Quieken und Quietschen zweier völlig ausgetickter Frauen, die sich über das Schicksal eines armen Elektro-Amateurs einen Affen lachen. Ich gebe zu, ich war etwas verschnupft. »Du hattest mich gebeten, die Lampe auszutauschen.« »Ich weiß doch, wie gern du dich als Handwerker ausgibst, mein kleiner Bob der Baumeister.«
Aber es waren nicht nur die handwerklichen Fähigkeiten, die mir plötzlich abverlangt wurden. Nein, auf einmal wurde mir klar, was Bea von meinem Einrichtungsstil hielt, zumindest was die Gestaltung unseres neuen Heims betraf. Während wir Männer bekanntlich eher zu kühlen Farben und glatten Formen tendieren, also Schwarz und Chrom, Lack und Leder, gilt so was bei Frauen meist nur für das Outfit. Was die Wohnung betrifft, sind die meisten aus der Schneewittchen-Phase nie herausgekommen. Und damit meine ich nicht den Glassarg, der ja im Zweifel einen top Wohnzimmertisch abgeben würde. Entweder, sie tendieren zu Plüsch und Blümchen und wollen am liebsten den ganzen Laura-Ashley-Laden leer kaufen, oder sie richten die Wohnung ein, als müssten sie es richtig gemütlich für die sieben Zwerge machen. Das nennt sich dann Landhaus-Stil. Aber glauben Sie nicht, dass Sie da mit Gummistiefeln reindürfen. Im Gegenteil: Der Mann soll zwar zur Einrichtung passen, aber nur in dekorativer Hinsicht. Wenn Ihre Frau karierte Vorhänge bestellt, sehen Sie sich vor: Demnächst werden Sie zu Tweed-Jacken gedrängt. Cord-Sofa?“

 

 
Sky du Mont (Buenos Aires, 20 mei 1947)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Tommy Wieringa, Auke Hulst, Ellen Deckwitz, Jeroen Thijssen, Maurits de Bruijn, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, Sky du Mont

De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa werd geboren in Goor op 20 mei 1967. Zie ook alle tags voor Tommy Wieringa op dit blog.

Uit:Vrouwen van de wereld

“Er is niet veel voor nodig om de studente Yvonne tot ontboezemingen te verleiden. Eén maaltijd is genoeg.
Nog voor de cognac weet ik dat ze een paar weken het liefje is geweest van de acteur B. Hij is beroemd, ik heb films gezien waarin hij schitterde als schurk. Yvonne werkte in een artiestencafé waar hij geregeld kwam toen hij in een stuk van Schiller speelde met het Berliner Ensemble. Eerst vond ze hem een onuitstaanbare klootzak, maar later begreep ze dat dat het begin van de aantrekkingskracht was geweest. Op een avond, de lichten waren al aan, had hij gezegd dat ze een geweldige kont had.
Buiten hadden ze gekust, ze was meegegaan naar zijn hotelkamer. Dit was ze blijven doen gedurende de looptijd van het stuk.
Ik ben zeer geïnteresseerd in de erotische omgang van jonge vrouwen en oudere, vaak succesvolle man­nen. Ik wil weten hoe het zit, waar op de loopplank ze elkaar ontmoeten. Yvonne is een buitengewone bron.
Het eerste wat de acteur deed als ze samen waren op zijn kamer, was zich ontkleden en een douche nemen. Elke avond opnieuw. Ze spreekt met vertedering over zijn buikje. ‘Het paste bij hem,’ zegt ze. Zijn geslacht noemt ze ‘hardachtig’. Ook al sliepen ze naakt, ze wa­ren niet met elkaar naar bed geweest. In de roddelbla­den heeft Yvonne foto’s gezien van hem en zijn tweede vrouw. ‘Ze is maar iets ouder dan ik,’ zegt ze. ‘Ze lijkt op mij.
Later die avond, in café Le Bateau Ivre, gaat het ge­sprek over op de achttienjarige jongen op wie Yvonne nu haar oog heeft laten vallen. ‘Zo’n mooi lichaam,’ zegt ze. ‘Een rugbyer.’
Een steek van jaloezie, die me verbaast. Pas later begrijp ik het. Het was niet dat ik Yvonne bijzonder begeerde, al had de acteur gelijk over haar kont. Niet naar haar ging mijn verlangen uit, maar naar iets anders. Ik had zonder jaloezie geluisterd naar de geschiedenis met de beroemde acteur, de wringing volgde pas op haar verzuchting over de schoonheid van de jongeman. Ik was overvallen door de begeerte een achttienjarig lichaam te zijn. Ik bevind me ergens tussen de jonge rugbyer en de oude acteur in.”

 
Tommy Wieringa (Goor, 20 mei 1967)

Lees verder “Tommy Wieringa, Auke Hulst, Ellen Deckwitz, Jeroen Thijssen, Maurits de Bruijn, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, Sky du Mont”

Tommy Wieringa, Auke Hulst, Maurits de Bruijn, Ellen Deckwitz, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, William Michaelian, Honoré de Balzac

De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa werd geboren in Goor op 20 mei 1967. Zie ook alle tags voor Tommy Wieringa op dit blog.

Uit: Dit zijn de namen

“Pontus Beg was niet de oude man geworden die hij zich had voorgesteld. Er ontbrak iets aan. Er ontbrak zelfs tamelijk veel aan. Als jongen had hij een tijdje met een veiligheidsbril op zijn neus over het erf van zijn vader rondgelopen, met zijn handen op zijn rug – zo stelde hij zich het leven van een oude man voor. Soms gebruikte hij een tak als wandelstok. Meer dan iets anders wilde hij oud zijn. Traag en bedachtzaam, een kapitein die bedaard de storm doorstond. Hij zou sterven als een wijs man.
Toen het aan weerszijden van zijn neus begon te zweren, legde hij de bril terug bij de slijpmachine in de schuur en wachtte de ouderdom rustig af in plaats van hem tegemoet te rennen.
Een oude man voelde hij zich pas sinds hij een koude voet had. Hij was drieënvijftig jaar, nog te jong om voor echt oud door te gaan, maar hij las de tekenen. Er was een zenuw bekneld geraakt in zijn onderrug. Sindsdien had hij een koude linkervoet. Als hij ’s morgens op de badkamervloer stond, zag hij dat ze ver schillend van kleur waren. De rechter was goed doorbloed, zoals het hoorde, maar de linker was bleek en koud. Als hij erop drukte, voelde hij bijna niks. Het leek of de voet een ander toebe de voet een ander toebehoorde. Het sterven begint vanuit de voeten, dacht Beg.
Zo zou het zijn, de weg naar het einde: een geleidelijk uit elkaar groeien van hem en zijn lichaam.
De naam is de gast van het echte ding, had een filosoof uit het oude China gezegd, en zo kwam hij, Pontus Beg, ook steeds meer tegenover zijn lichaam te staan – hij was de gast en zijn lichaam het echte ding. En het echte ding begon zich nu van de gast te ontdoen.
De dagen worden korter, het leven keert naar binnen. ’s Nachts zijn er onweersbuien boven de vlakte die lang blijven hangen. Beg staat voor het raam en kijkt het onweer na. Het weerlicht in de verte, een web van gloeiende barsten in het hemelgewelf. Hij staat op het zeil met een warme en een koude voet en bedenkt dat hij zich nog iets moet inschenken om weer in slaap te raken.
De slaap is naarmate hij ouder wordt steeds vaker een onbetrouwbare vriend.”

 
Tommy Wieringa (Goor, 20 mei 1967)

Lees verder “Tommy Wieringa, Auke Hulst, Maurits de Bruijn, Ellen Deckwitz, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, William Michaelian, Honoré de Balzac”

Tommy Wieringa, Ellen Deckwitz, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, William Michaelian, Wolfgang Borchert, Hector Malot

De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa werd geboren in Goor op 20 mei 1967. Zie ook alle tags voor Tommy Wieringa op dit blog.

Uit: Joe Speedboot

“Op een dag vroeg Joe of ik wilde meewerken aan een klein experiment.
Hij reed me tot aan de werkbank in de hangar en kwam tegenover me zitten. De werkbank waaraan Engel bouwtekeningen maakte stond tussen ons in. Met zijn rechterhand pakte hij de mijne en plaatste onze ellebogen in het midden, zodat onze onderarmen in een hoek van zestig graden tegenover elkaar stonden. Met een snelle beweging drukte Joe mijn arm tegen de tafel waardoor mijn lichaam schuin in de stoel kwam te hangen. Hij zette mij arm weer rechtop en drukte opnieuw, maar nu met minder kracht zodat ik langzamer werd omgeduwd. De rug van mijn hand raakte het tafelblad, ik keek hem aan en vroeg me af wat hij van me wilde.
– Zet eens een beetje kracht, zei hij
Ik zette een beetje kracht. Hij deed hetzelfde. Zo zaten we een tijdje tegenover elkaar. Toen gooide hij zijn schouder erin en drukte harder. Ik gaf niet mee, hij drukte harder en zijn ogen puilden. Ik gaf een beetje mee.
– Zet kracht verdomme! Kreunde hij.
Ik zette aan en bracht onze handen weer naar het midden van de tafel.
– Drukken!
Ik drukte hem neer. Hij kreunde en liet los.
– Moeilijk? Vroeg hij.
Ik schudde mijn hoofd.
– Een beetje moeilijk?
Het was niet erg moeilijk geweest. Joe knikte tevreden en stond op. Hij verliet de loods en kwam terug met een paar roestige ijzeren staven onder zijn arm. De staven varieerden in dikte, de dunste klemde hij vast in de bankschroef aan de kopse kant van de werkbank.

 
Tommy Wieringa (Goor, 20 mei 1967)

Lees verder “Tommy Wieringa, Ellen Deckwitz, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, William Michaelian, Wolfgang Borchert, Hector Malot”