Mirthe van Doornik, Gary Snyder, Kevin van Vliet

De Nederlandse schrijver en documentairemaker Mirthe van Doornik werd geboren in Rotterdam op 8 mei 1982. Zie ook alle tags voor Mirthe van Doornik op dit blog.

Uit: Een Tafel bij het raam

“Koken bestaat voor het grootste gedeelte uit afwassen, dat realiseert niemand zich. Tv-koks laten nooit de troep zien die achterblijft. Je ziet ze proeven, schelden, experimenteren; je ziet ze nooit alles weer schoonmaken. Ik stond af te wassen toen Slootjes het restaurant binnenliep. Ik draaide geen ingewikkelde parfait in elkaar, reed niet op een scootertje naar de markt, poetste geen lokale groenten op; ik waste af en droogde het bestek met een pluisvrije doek. Het was de heetste middag van het jaar, iedereen bewoog zich in slow motion, waardoor de uren zich eindeloos oprekten om zich pas op het laatste moment in de dag te knopen. Buiten stoven vliegende mieren als dikke spetters door de lucht. Hennie, mijn vader, zou zeggen dat dit iets betekende, die hitte, die extreme
weersomstandigheden. Als amateurmeteoroloog koppelt hij weersomstandigheden aan gebeurtenissen uit de geschiedenis. Hij kan beweren dat de Spanjaarden de Slag bij Nieuwpoort hebben verloren omdat ze tegen de zon in keken, of dat Keulen werd platgebombardeerd omdat het boven Hamburg onweerde. Hennie is erg goed in het negeren van complexe factoren.
Slootjes liet zich niet tegenhouden door de weersomstandigheden. Hij had het pad gevolgd dat als een slordige lasso om de heuvel lag en zijn auto naast de heg geparkeerd. De bult, zeggen ze in de stad. Door het keukenraam, van achter de grill, kon ik gasten en wandelaars de vlakke top zien bereiken, maar Slootjes merkte ik pas op toen hij midden in de zaak een beetje om zich heen stond te roepen. Er zat geen deur in de keuken. Vanuit de keuken, aan de koude kant, kon je het restaurant in kijken. Je kon de gasten zien binnenkomen, je kon ze zien eten, maar als je ze echt wilde verstaan moest je naar de bar lopen. Het was een goed systeem. Ik wilde niemand verstaan. Ik kon het net opbrengen om kort te zwaaien wanneer gasten hun jas weer aantrokken. Het lucht me altijd op wanneer mensen weggaan of een gesprek beëindigen.
“Daar ben je”, riep Slootjes toen ik de keuken uit liep. Hij droeg laarzen waar zijn benen belachelijk iel in afstaken en hield een plastic tas omhoog. “In één keer uit de lucht en daarna voor de zekerheid nog even gedraaid”.
Zonder aankondiging liep hij langs mij de keuken in, waar hij een eend uit de zak haalde en op mijn werkbank legde. Hij nam de eendenkop, die over de rand van de werkbank bungelde, tussen duim en wijsvinger en rolde ermee heen en weer. “Iedereen denkt dat je het lichaam beetpakt en de kop draait. Maar het is andersom: je draait het lijf. Draaien, knak. Pijnloze techniek.”

 

Mirthe van Doornik (Rotterdam, 8 mei 1982)

 

De Amerikaanse dichter Gary Snyder werd geboren op 8 mei 1930 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Gary Snyder op dit blog.

 

Oesters

        Een reusachtig maal op wit
        houten platplankige Staatspark-bank
                        en tafel
                               aan de Berkenbaai
                       waar we stenen raapten
           om cadeau te doen.

En aten oesters, gebakken - rauw - gekookt in melk
        gerold in kruimels -
zoveel als we wilden

Eerst de Samish-baai
               dan op oesterjacht, de hele ochtend

              zoveel als we wilden

              & stapten weer in onze wagen,
              reden weg.

Vertaald door H. C. ten Berge

 

Gary Snyder (San Francisco, 8 mei 1930)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver Kevin van Vliet werd in 1993 geboren in Harderwijk. Zie ook alle tags voor Kevin van Vliet op dit blog.

Uit: Wolfsjong

Mijn vader ging zoals hij geleefd had: eenzaam en in stilte, toen de nachtzuster wegkeek. Ik sliep die nacht thuis. Tijdens de uitvaart regende het. Iedereen droeg zwart, niemand huilde en de dominee las een loodzwaar Bijbelvers over zonde voor.
De dagen na vaders dood hadden zijn neven en nichten op zolder een veldbed uitgeklapt en beurtelings bezet, in de overtuiging verkerende dat ik troost ontleende aan hun gezelschap en bemoeienissen met de kist-, bloem- en muziekkeuze. Toen vader eenmaal in de grond lag maakten ze rechtsomkeert naar een ver thuis. Ik hoopte ze nooit meer te zien.
De dagen na de uitvaart wilde ik niemand zien of spreken. De gordijnen gingen dicht, ik deed voor niemand de deur open en de stekker van het telefoontoestel rukte ik uit de muur. Toen mijn vader nog leefde, belde er zelden iemand. Verkopers kwamen in die tijd nog aan de deur en vrienden had mijn vader niet. Na zijn dood hing plots het halve dorp aan de lijn. Ze vonden het zo erg dat ik nu geen vader meer had, maar ze wisten zeker dat hij in de hemel was en ik mocht altijd aankloppen voor hulp. Een leugen, natuurlijk. Er zijn nu eenmaal tijdstippen waarop je bij niemand kan aankloppen, zelfs niet bij je naasten. Doordeweeks tussen drie en vier uur ’s nachts bijvoorbeeld.
Troost zocht ik in verbeelding, een heel goede afleiding van wat dan ook. Bij de bieb haalde ik de ochtend na de uitvaart een stapel boeken. Welke precies, dat weet ik niet meer.
In mijn tienerjaren las ik het liefst over antieke beschavingen: gepoederde douairières, huisknechten in livrei, familiefortuinen; Britse aristocraten met staande boorden, de puntjes gevouwen, in een landschapstuin; handelsreizigers in hagelwit linnen, flanerend tussen de tamme olifanten in Brits-Indië. Verhalen die ik niet las om intrige, drama of plot, maar om de vormen, de tafelmanieren, de stoffen, de bloemen, het servies, de krantenkoppen, de verdampte tijdsgeur.”

 

Kevin van Vliet (Harderwijk, 1993)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e mei ook mijn blog van 8 mei 2020 en eveneens mijn blog van 8 mei 2019 en ook mijn blog van 8 mei 2018 en ook mijn blog van 8 mei 2016 deel 3.

St. Thomas Didymus (Denise Levertov), Mark Strand

 

Bij Beloken Pasen

 

Ongelovige Thomas door Giovanni Serodine, ca. 1620

 

St. Thomas Didymus  

In the hot street at noon I saw him
a small man
gray but vivid, standing forth
beyond the crowd’s buzzing
holding in desperate grip his shaking
teethgnashing son,

and thought him my brother.

I heard him cry out, weeping and speak
those words,
Lord, I believe, help thou
mine unbelief,

and knew him
my twin:

a man whose entire being
had knotted itself
into the one tightdrawn question,
Why,
why has this child lost his childhood in suffering,
why is this child who will soon be a man
tormented, torn, twisted?
Why is he cruelly punished
who has done nothing except be born?

The twin of my birth
was not so close
as that man I heard
say what my heart
sighed with each beat, my breath silently
cried in and out,
in and out.

After the healing,
he, with his wondering
newly peaceful boy, receded;
no one
dwells on the gratitude, the astonished joy,
the swift
acceptance and forgetting.
I did not follow
to see their changed lives.
What I retained
was the flash of kinship.
Despite
all that I witnessed,
his question remained
my question, throbbed like a stealthy cancer,
known
only to doctor and patient. To others
I seemed well enough.

So it was
that after Golgotha
my spirit in secret
lurched in the same convulsed writhings
that tore that child
before he was healed.
And after the empty tomb
when they told me that He lived, had spoken to Magdalen,
told me
that though He had passed through the door like a ghost
He had breathed on them
the breath of a living man —
even then
when hope tried with a flutter of wings
to lift me —
still, alone with myself,
my heavy cry was the same: Lord
I believe,
help thou mine unbelief.

I needed
blood to tell me the truth,
the touch
of blood. Even
my sight of the dark crust of it
round the nailholes
didn’t thrust its meaning all the way through
to that manifold knot in me
that willed to possess all knowledge,
refusing to loosen
unless that insistence won
the battle I fought with life

But when my hand
led by His hand’s firm clasp
entered the unhealed wound,
my fingers encountering
rib-bone and pulsing heat,
what I felt was not
scalding pain, shame for my
obstinate need,
but light, light streaming
into me, over me, filling the room
as I had lived till then
in a cold cave, and now
coming forth for the first time,
the knot that bound me unravelling,
I witnessed
all things quicken to color, to form,
my question
not answered but given
its part
in a vast unfolding design lit
by a risen sun.

 

Denise Levertov (24 October 1923 – 20 December 1997)
Ilford Hospital Chapel. Denise Levertov werd geboren in Ilford

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.

 

OUDE MAN VERLAAT FEEST

Toen ik het feest verliet bleek zonneklaar
Dat ik, hoewel over de tachtig, nog
Een mooi lijf had. De maan scheen zoals verwacht
Op momenten van intense zelfbeschouwing. De wind stokte.
En kijk, iemand had een spiegel tegen een boom laten staan.
Zodra ik mij alleen wist, trok ik mijn hemd uit.
De berengrasbloemen lieten hun maanovergoten kopjes hangen.
Ik trok mijn broek uit en de eksters draaiden om de reuzenpijnen.
Beneden in het dal stroomde nog eenmaal de krakende rivier.
Wat vreemd dat ik in de wildernis alleen met mijn lichaam moest staan.
Ik weet wat je denkt. Ik was ooit zoals jij. Maar nu
Met zoveel voor mij, zoveel smaragdgroene bomen en
Door kruid gewitte velden, bergen en meren, hoe kon ik niet
Van ogenblik tot ogenblik alleen mijzelf zijn, deze vleselijke droom?

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 

Mark Strand (11 april 1934 – 29 november 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e april ook mijn blog van 11 april 2020 en eveneens mijn blog van 11 april 2019 en mijn blog van 11 april 2017 en ook mijn blog van 11 april 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en deel 3.

Ingo Baumgartner, H. C. ten Berge, Karel Glastra van Loon, Dana Gioia, Henriette Roland Holst, Dominique Manotti, Patrick Beck

De Oostenrijkse dichter en schrijver Ingo Baumgartner werd op 24 december 1944 in Oberndorf an der Salzach geboren. Zie ook alle tags voor Ingo Baumgärtener op dit blog.

 

Adventkerzen

Der Kerze rotes Wachs wird transparent
im Gas der zitternd heißen Flammenspitze.
Der weichen Honigwabe Tochter brennt,
verzehrt sich selbst in eigner Glut und Hitze.

Vier Schwestern opfern sich, der grüne Kranz
ist Uhr und Zimmerschmuck zu gleichen Teilen.
Das Feuer, des Gebindes Seidenglanz,
sie laden zu besinnlichem Verweilen.

Erwartung weckt das Flackern auf dem Docht,
verweist auf still berührendes Geschehen.
So manches Kinderherzchen hüpft und pocht
in Ungeduld, es will schon Wunder sehen.

 

Christkindlmarkt

es duften
honig
weihrauch bienenwachs
die kälte
zaubert tränen

ein stern
ein puppenkind aus flachs
maria josef
kind im schlafe
tausend kleine krippenschafe
im schnitzwerk
auf dem ladenpult
und herzen
für die große kleine
liebe auf der weihnachtsdult

zuckerwatte
chorgesänge
glühwein fließt
in stiefelschäfte
nicht beschaulich das gedränge
übervoll geschenksgeschäfte
glitzersternchen
aber sprühen
aus den augen
aller kinder

 


Ingo Baumgartner (24 december 1944 – 16 juli 2015)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler H. C. ten Berge (Eig. Johannes Cornelis) werd geboren in Alkmaar op 24 december 1938. Zie ook alle tags voor H. C. ten Berge op dit blog.

 

Aanvliegen over de sont

Aanvliegen over de sont,
over donkere kommen van finse meren

scheepgaan in de kajak
der gestorvenen

drijven op de wateren
tussen taiga en toendra

oog en oor zuiveren
aan leegte en verte

zich voeden met bessen, met hoed
en geur van de goddelijke paddestoel

dromen de droom
van het eeuwige heden

als arktiese beer
weer tot sneeuwblinde dronkenschap in te keren

Op de tong zeven vlokken
in dovend middaglicht smelten

zijn tent gebukt naar binnen gaan
als de zon slaapziek wegzakt achter de wouden

liggend op zijn bladerbed
het smeulend vuur van berkebast aanblazend

door het rookgat
de witblauwe poolster bespieden

in heldere blijdschap de hemelse spijker
en stralende navel van zijn heelal gadeslaan

als viervoeter zijn tent verlaten
om de verre suizing van een vleugelslag

oog en oog staan met de witte wolven
van een korte dageraad

 

Een lunch in Linhó

Het paradijs zou een subtiele klank zijn
en geen plaats.
Een kleur misschien, een boog van de veranda
die de tafel met het middageten in de schaduw houdt.
De wijnkaraf gekoeld, het dienblad
ingelegd met blauwe steentjes.
Roodgetint de matte glans van vloerplavuizen,
gedempte stemmen achter groene luiken
en Martinho, de kanarie, zingend in zijn kooi.
De huisslang tussen de agaven,
De vijgenboom tegen de muur.
Een geur van dennenhars, de wind
vanaf de bergen,
het tinteld klokkenspel van glazen staafjes
aan een koord.
In de open deur Maria met een tafelschel.
Zoemende insecten, hagedissen, hier en daar
geritsel van dor blad.
Een doorschijnende libel staat roerloos boven vijverriet.
Gestold dit beeld, ontsnapt
aan de vergetelheid:
Het is al dertig jaar twaalf uur.
Gewassen fruit, nog vers, lekt uit
in een vergiet.

 


H. C. ten Berge (Alkmaar, 24 december 1938)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Karel Glastra van Loon werd geboren in Amsterdam op 24 december 1962. Zie ook alle tags voor Karel Glastra van Loon op dit blog.

Uit: Ongeneeslijk optimistisch

“Ik zat in een huisje op de Veluwe en het regende —zo’n stille, ononderbroken regen die dc wereld grijs kleurt Zo’n regen die doorgaans aanzet rot somber gepeins. Maar toch: somber was ik niet. En dc wereld mocht dan schuilgaan achter een grijs gordijn, in mijn hoofd was het licht en zonnig. Het was begin april en de knoppen in bomen en struiken stonden op barsten. In de dagen die achter mij lagen, had ik spechten driftig horen kloppen op holle stammen, op zoek naar een plek om een nest re maken. Ik had zanglijsters en groenlingen horen zingen in de boomtoppen. En op een ochtend waren twee reeën de tuin rond mijn huisje binnengewan-deld om wat tc knabbelen aan het eerste jonge groen. Ik had naar 72 gekeken vanachter het glas en zo nu en dan hadden ze de kop geheven en teruggekeken, met grote zwarte ogen die van alles deden vermoeden, maar niets verrieden. Ik was, kortom, domweg gelukkig op de Veluwe. Hoeveel weken waren er verstreken sinds die dag dat ik aan de voet van een besneeuwde heuvel in Ann Arbor, Michigan, in elkaar zakte? Elf, twaalf hooguit. Kort na onze terugkeer in Nederland was ik op een zaterdagavond per ambulance afgevoerd naar het VU-ziekenhuis, omdat ik de ene epileptische aanval na de andere kreeg. In de ambulance zei Karin tegen mij: ‘Ik dacht dat je gezegd had dat we de komende tijd veel leuke dingen zouden gaan doen, als tegenwicht tegen alle narigheid. “Kwaliteitstijd” noemde je dat gisteren nog.’ En ik zei: ‘Nou, wat dacht je van lekker samen een avondje insulten in het VU? En we hoeven niet eens zelf te rijden!’ Zo hielden we de moed erin. Ik kreeg anti-epileptica waar ik allergisch voor bleek te zijn en ik werd zieker dan ik ooit van mijn leven was geweest. Gelukkig vond ik een oude wijze arts in Haarlem, die zich na het behalen van zijn diploma’s in de reguliere geneeskunst zijn leven lang was blijven verdiepen in alle vormen van kennis op het gebied van de complexe relatie tussen lichaam en geest, tussen ziekte en patiënt en tussen een patiënt en zijn omgeving, zijn leefgewoontes, eetgewoontes, denkgewoontes. Hij was bovendien gespecialiseerd in de behandeling van mensen met tumoren, kankerpatienten, die zware, giftige therapieën moesten ondergaan. Hij was, kortom, precies wie ik nodig had. ‘Eén ding,’ had hij vooraf gezegd, ‘is wel van groot belang u moet bereid zijn een streng dieet te volgen.’ Ik liet mij in het kort uitleggen wat zijn dieet behelsde: geen vlees, geen suiker, geen alcohol, weinig vet, veel rauwe groentes en vers fruit, en alles van eco-kwaliteit. Ik ging zonder aarzelen akkoord, blij dat ik nu ook zelf iets kon doen om bij te dragen aan mijn herstel. Drie dagen na mijn eerste consult was de jeukende uitslag van de medicijnallergie verdwenen en voelde ik me in alle opzichten stukken beter dan daarvoor.”

 


Karel Glastra van Loon (24 december 1962 – 1 juli 2005)

 

De Amerikaanse schrijver en dichter Dana Gioia werd op 24 december 1950 in Los Angeles geboren. Zie ook alle tags voor Dana Gioia op dit blog.

 

Pity the Beautiful

Pity the beautiful,
the dolls, and the dishes,
the babes with big daddies
granting their wishes.

Pity the pretty boys,
the hunks, and Apollos,
the golden lads whom
success always follows.

The hotties, the knock-outs,
the tens out of ten,
the drop-dead gorgeous,
the great leading men.

Pity the faded,
the bloated, the blowsy,
the paunchy Adonis
whose luck’s gone lousy.

Pity the gods,
no longer divine.
Pity the night
the stars lose their shine.

 

The Country Wife

She makes her way through the dark trees
Down to the lake to be alone.
Following their voices on the breeze,
She makes her way. Through the dark trees
The distant stars are all she sees.
They cannot light the way she’s gone.
She makes her way through the dark trees
Down to the lake to be alone.

The night reflected on the lake,
The fire of stars changed into water.
She cannot see the winds that break
The night reflected on the lake
But knows they motion for her sake.
These are the choices they have brought her:
The night reflected on the lake,
The fire of stars changed into water.

 


Dana Gioia (Los Angeles, 24 december 1950)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Henriette Roland Holst-van der Schalk werd geboren op 24 december 1869 in Noordwijk. Zie ook alle tags voor Henriette Roland Holst op dit blog.

 

Ik die had kameraadschap uitgegeven

Ik die had kameraadschap uitgegeven
tot levenswachtwoord in mijn jong getij,
ik word nu door de makkers uitgedreven
en kan geen schred meer houden met hun rij.

Er is geen plaats in het broederlijk leven,
bij ’t volk der makkers is geen plaats voor mij:
nu moet ik mij in d’eenzaamheid begeven
en hullen in herin’rings grauwe pij.

Daarom omfloerst nu waas van smart mijn ogen,
ik zie mij door de leege jaren zwerven
die liggen voor mij een verlaten veld;

en zie de bronnen van mijn kracht uitdrogen,
mijn hart verdorren in dit levend sterven:
ik had mijn zaak op broederschap gesteld.

 

Schemering is het doodgaan

Schemering is het doodgaan en vertrekkend
begeven van dingen die zijn gegleden
mee met de dag, en steunden als vertrouwdheden,
en waren als scheidingen, wegen behekkend.

Plekkend beschenen witte heerlijkheden
van dag de morgen, en onbevreesd zich trekkend
was daaraan op, ’t hart dat nu is zich rekkend
uit wanhopig naar de vreemde leegheden

van de avond en zijn gemaskerd gezicht, –
maar de dingen die hem zullen behoren
houden hun ogen nog zo vragend gericht;
en de verledenheden hebben verloren
hun glans, en liggen van al hun bekoren
leeggelopen, met een verdrietig gezicht.

 

 
Henriette Roland Holst (24 december 1869 – 21 november 1952)
Poster voor een documentaire over het leven van Henriette Roland Holst

 

De Franse schrijfster en historica Dominique Manotti werd geboren op 24 december 1942 in Parijs. Zie ook alle tags voor Dominique Manotti op dit blog.

Uit: Kesseltreiben (Vertaald door Iris Konopik)

„François Lamblin ist bester Laune, als er aus Paris kommend nach acht Stunden Flug, drei Whisky und einem exzellenten Krimi am späten Nachmittag auf dem JFK-Airport landet. Beim Verlassen des Flugzeugs ist die Luft frisch, stimulierend. Heute Abend an der Bar seines Luxushotels ein hübsches Mädchen aufgabeln, und nach einer wohlverdienten Ruhepause ist er dann in Form für das Treffen mit Großkunden, die er mit seiner Präsentation zur Leistungsfähigkeit der neuen Generation Kraftwerksanlagen einwickeln wird. Erfolg garantiert laut der Abteilung Strategie. Und wenn er erst den amerikanischen Markt in der Tasche hat, erreicht seine Karriere im Unternehmen, dem größten französischen Hersteller von Turbinen und Kraftwerken jeden Typs, ihren Zenith, so viel ist sicher.
Er geht zum Einreiseschalter, zeigt seinen Pass. Zwei uniformierte Polizisten tauchen auf, flankieren ihn, legen ihm die Hände auf die Schultern, ein dritter nimmt ihm seine kleine Reisetasche ab, ein vierter legt ihm Handschellen an. Ein Blitzlicht flammt auf.
»François Lamblin?«
Wie vom Schlag getroffen, offener Mund, unfähig, einen Ton von sich zu geben. In seinem Hirn ein paar unzusammenhängende Bilder: Er sitzt im Büro von Gus Anderson, der Nummer zwei der Rechtsabteilung bei Orstam, dieser Dreckskerl von Anderson, seine großen blauen Augen und sein ach so distinguierter britischer Akzent. Er sieht sich selbst, tief im Sessel versunken: »Das vertrauliche Rundschreiben vom Oberboss, in dem er seinen Führungskräften rät, nicht in die USA zu reisen, eine fixe Idee oder besteht echte Gefahr? Ich habe potenzielle Großkunden in New York. Soll ich die Finger davon lassen?« Und sein Gegenüber, heiter: »Was Sie betrifft, keinerlei Gefahr. Sie sind durch die Einstellung des Verfahrens der französischen Justiz bestens abgesichert … und weiß wie Schnee seit den Ergebnissen unserer internen Untersuchung. Sie können unbesorgt reisen.« …
Zurück in die Gegenwart. Stockend bringt er heraus: »Ja, ich bin François Lamblin.«
»Sie sind verhaftet, kommen Sie mit.«
Endlich begehrt er auf. »Was soll das Theater? Wo bringen Sie mich hin?«
»Das erfahren Sie noch, wir führen nur Befehle aus.«
Um ihn herum gehen die Leute aus dem Weg, eilig, gleichgültig. Er wird in einen kleinen fensterlosen Raum in der Nähe des Zollamts geschubst.“

 

 
Dominique Manotti (Parijs, 24 december 1942)
Parijs in de kersttijd

 

De Duitse dichter en schrijver Patrick Beck (ook wel Patrick Gorre) werd geboren in 1975 in Zwickau. Zie ook alle tags voor Patrick Beck op dit blog.

Uit: Nautilus

„Seit vielen Jahren kreuzt die Nautilus in den Meeren. Sie ist gewunden wie eine Spirale, früher ähnelte sie einer spitzen Zigarre. Kein Hafen steht unter ihrem Namen, ihr Heimathafen sind die Ozeane. Wenn sie einen Hafen anläuft und wir auf Große Liege gehen, so lasse ich die Luken für Neugierige öffnen. Ich zeige ihnen das Schiff und schildere das Rätsel: die Rufe der Wale, den Liebestanz der Seepferdchen, das Gift der Nesselquallen, den aufsteigenden Wasserqualm der Schwarzen Raucher, das Verschlucken der Kontinente, die schwarze Stille der Tiefsee. Oft bleibt jemand an Bord – fast jeder in meiner Besatzung schloss sich so der Suche an. Sie wissen, dass wir nichts finden werden.
Die Nautilus erreicht den Grund der See. Dort unten wächst das Leben langsamer als ein Gebirge. Das Witjastief ist längst nicht mehr der tiefste Ort. Aber der Borstenwurm, der dort schwebte, ist vielleicht noch derselbe. Der Teil des Meeres, den ich erkundet habe, ist so klein wie ein Sandkorn gegen den Himmel, und so groß wie ein Planet gegen eine Sternschnuppe. Ich habe Ruinen gefunden, von denen ich nicht sagen kann, ob sie die Überreste von Atlantis sind oder eine Laune der Natur. Ich habe Städte gesehen, deren Bewohner ich nicht erkannte und deren Häuser ich nicht zählen konnte. Andere Städte trieben in der Strömung und hatten weder Häuser noch Straßen. Ich habe Metropolen entdeckt, von denen ich nicht weiß, ob sie Städte waren oder Wiederholungen einer einzigen Struktur. Vielleicht wächst auch die Zeit hier anders, und die Nautilus ist hier unten eine von ihrer Hülle begrenzte kausale Wirklichkeit, umgeben von komplexeren Zeitlichkeiten. Sie ist nichts weiter als ein Sonderfall in der Ganzheit. Aber das eigene Schiff zur Ausnahme zu erklären ist derselbe Fehler, wie die Erde zum Mittelpunkt der Welt zu erheben. Es ist vielleicht nur wenig besser, wenn ich unsere Wirklichkeit einen Einzelfall nenne, der von unendlich vielen weiteren Einzelfällen umgeben ist. Jeder dieser Einzelfälle ist, ich kann keine Gewissheit darüber haben, eine Welt mit eigenen Gesetzen.“

 


Patrick Beck (Zwickau, 24 december 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e december ook mijn vorige blog van vandaag.

H. C. ten Berge

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler H. C. ten Berge (Eig. Johannes Cornelis) werd geboren in Alkmaar op 24 december 1938. Ten Berge debuteerde in 1964 met de dichtbundel “Poolsneeuw”. Naast dichter is H.C. ten Berge ook essayist, prozaschrijver en vertaler. Ten Berge vertaalde onder meer werk van Ezra Pound. Zijn laatste roman, “Blauwbaards ontwaken”, werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. Voor Ten Berge is dichten een vorm van onderzoek. Hij heeft een grote belangstelling voor natuurvolken als de Eskimo’s en de Azteken. In 1967 richtte hij het tijdschrift Raster op, waarvan hij lange tijd de enige redacteur was. H.C. ten Berge ontving op 19 mei 2006 de P.C. Hooftprijs. Aan deze literaire prijs is een bedrag van 57.000 euro verbonden. De P.C. Hooft-prijs is toegekend aan zijn gehele oeuvre, dus ook zijn prozawerken, omdat de jury van mening was dat zijn poëzie onlosmakelijk verbonden is met zijn proza. De auteur heeft zijn roman “De stok van Schopenhauer” in eigen beheer uitgegeven omdat zijn uitgever en andere uitgevers het boek niet wilden publiceren. Het boek is inmiddels wel aan de tweede druk toe.

Winterzin

Een grijze lucht die urenlang
op sneeuwen stond,
zich inhield, schuchter toen
een handvol vlokken zond
als een belofte voor de nacht
waarin je wakend lag
te slapen tot de dageraad
het sneeuwen niet meer tegenhield
en je gonzend van geluk
de dag begon en uit het zolderraam
de eeuwen en de witbestoven akkers
naast de landweg overzag,
en er niets was dat die vervoering brak –

 

Hoe het is om nu te leven 

Hoe het is om nu te leven
te midden van

te midden van

geschonden geesten en verwarde vrienden
die ontheemd in eigen huis,
beroofd van al wat
breekbaar en waarachtig is,
de zweepslag van een nieuwe knechtschap incasseren.

Hoe het is om nu te leven –
door verleugening en kromspraak
uit de taal verjaagd te worden

knecht te zijn van hen
die ons zouden bedienen —

Tot monddode wezens vermalen,
door naamloze machten beheerst,
wordt ons de adem afgesneden,
wordt het mes ons op de keel gezet.

 

De andere slaap

Grijs licht, late zwanen in strakke vlucht
langs ijle belijning van wijkende bergen

op het hemelse paard uit fergana gekomen
en nu aan de rand van verstijfde moerassen

zuidelijk de weg die zich splitst op het herfstig plateau:
denkbeeld van damp om bereden nomaden,

flits van een trein roodbestoft uit de bergflanken brekend –
en laag, in het westelijke bekken, de gele dooier der zon.

door gidsen gebracht, slecht geoefend maar goed
uitgerust zit ik op mos tussen magere berken

ik por in de as van een stokoude stookplaats;
vochtige neusvleugels, wenkbrauwen borstelig van rijp

een vroege sneeuwhaas krijgt te laat lucht
van de azende vos


H. C. ten Berge (Alkmaar, 24 december 1938)

P. C. Hooftprijs uitgereikt aan H. C. ten Berge

Op vrijdag 19 mei 2006 werd in het Letterkundig Museum de P.C. Hooftprijs uitgereikt aan H. C. ten Berge voor zijn gehele oeuvre.. H. C. ten Berge (Eigenlijk: Johannes Cornelis) werd geboren in Alkmaar op 24 december 1938. Zie ook alle tags voor H. C. ten Berge op dit blog.

De P.C. Hooftprijs is een jaarlijkse oeuvreprijs die afwisselend bestemd is voor een dichter, een prozaschrijver of een essayist. In 2005 was de belangrijke literaire prijs voor Frédéric Bastet, onder meer biograaf van Louis Couperus. De laatste dichter die de prijs in de wacht sleepte, was H.H. ter Balkt (2003).

Dorp in lentestemming

Nu de wijven
Schutteldoeken uit het telraam
Van hun mager a b c
Hoe innemend de haat kraait, de vliesdunne wrevel

Bij donker alleen met de rook
Het gebaar voor de spiegel
De baltsende vogel vergaat
In het vuur van haar bloot

Ah de muis in haar hand de beminde
Die klautert en klimt
In haar adem

Het lichaam staat groot
Voor zijn beeld, en alleen
Het wordt oud, tot schrikbeeld verkild
Tegen glas aangedrukt

Gekooid in verbeten geween.

 

De laatste modernist

Hij wilde bij maanlicht vulkanen bestijgen
maar dronk een glas wijn bij het vuur.

Hij dacht zich op jacht in het schemerige noorden
maar stond in een sneeuwbui van meeuwen op pas geploegd land.

Hij moest nog een meesterwerk scheppen
maar viel in slaap bij muziek van Ooitweer en Voorheen.

Hij droomde een mes in de strot van de poolvos
maar priemde een balpen door kringlooppapier.

Hij tartte het weer en de wereld, verachtte de god van de vader
maar zag dat ook zijn naam stilaan verdween.

Hij strooide ze rond, explosies van kleuren, vermetele beelden,
maar hoorde blasfemische echo’s vol spot.

Hij wist zich op weg naar de hemel
maar stuitte op plaksterren aan het plafond.

Hij dacht aan een lichaam volleerd in de liefde
maar lag naast een lijf dat niks wou.

Hij schiep zich een ijstijd, massale sterfte, beelden van leegte
en bijtende kou op de rand van haast niets,

Maar onbegrensd, in zoiets als een ruimte
die iedereen huiverend mijdt.

Hij zocht wat hij vond: het kleinste detail en het grote gebaar,
een zin die versmolt, een beeld dat bevroor –

Elk woord lag volmaakt in de mond
maar verkleumd zocht een hand naar de hand van een vrouw.

O, dat er een eind aan kwam!

De laatste modernist te zijn
die z’n ziel aan een ijzige demon verpandt.

 

Slechtzittend gedicht

Achter brillen met geschilderde pupillen
worden doordeweekse daden uitgedacht.

‘Hoe eensgezind spannen zij samen.’

Blank gebolsterd, ruw van pit
weet men zich op zondag voor de heer
verschoond en opgewit;
de eigen lijven achter eigen borrels, bijbels
en bloedeigen boerenwijven.

‘Sla neer de kracht van wie afvallig rebelleert’

Beter dwalen ten hele
dan weer ten halve gekeerd.

Jij blijft zitten waar je zit
en herinnert je de coca-
coladoppen in de ogen van Egyptische kamelen.

 
H. C. ten Berge (Alkmaar, 24 december 1938)