Louise Glück, Hans Lodeizen, Henk Hofland, Arie Storm, Paul Violi, Uwe Johnson, Maurice Gilliams, Francesco Petrarca, Dolce far niente

Dolce far niente

 

Starting Rain door Vahe Yeremyan, 2016

 

Summer

Remember the days of our first happiness,
how strong we were, how dazed by passion,
lying all day, then all night in the narrow bed,
sleeping there, eating there too: it was summer,
it seemed everything had ripened
at once. And so hot we lay completely uncovered.
Sometimes the wind rose; a willow brushed the window.

But we were lost in a way, didn’t you feel that?
The bed was like a raft; I felt us drifting
far from our natures, toward a place where we’d discover nothing.
First the sun, then the moon, in fragments,
stone through the willow.
Things anyone could see.

Then the circles closed. Slowly the nights grew cool;
the pendant leaves of the willow
yellowed and fell. And in each of us began
a deep isolation, though we never spoke of this,
of the absence of regret.
We were artists again, my husband.
We could resume the journey.

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)
Coney Island, New York


De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook alle tags voor Hans Lodeizen op dit blog.

Op bezoek

verdronken in steden
van ongewillige pijn,
waar als een droom
verlichte wagens zweven, bijna,
bijna totaal gezonden.

ik heb wel
honderd dagen, die ik
aangelengd heb, mengend
de wind met het verlangen
in het lege horloge.

nu dan, nu
onoverkomelijk ongemak door
de straten zwerft, lijdend
aan haar voeten, en het wilde
touw zwabbert in het oog.

nu dan zal
mijn huilen zwaar als een
onweer losbreken over de
huizen en ramen, die
niet spreken van onrust.

ik heb de
mensen uitsluitend vanwege
het lichte wuiven van hun
handen liefgehad; de zee
en de schuim in de wind verdeeld –

een troebele
genade zwemt als lover
op de nacht drijvend naar
mijn ondergronds eiland, o, dat
heb je op de photos toch wel gezien?

het is het hart,
dat zoekt, en steeds het lichaam,
dat vindt, oneindige melodie gooiend
in de avond, zo zwak zijn we
en toch verdacht.

grote ogen,
uit de stenen muur tegen
handen en voeten pratend,
tuimelend in de hoeden en
olifantsbenen der oude dames.

 

ik die de morgen als een beker

ik die de morgen als een beker
vol gouden wijn met lange
teugen leegdrink en denk
aan korenvelden in de zon
en de lange avonden van de boeren
ik die als een korenveld
voor de winter ben bewaard

 

Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)
Cover biografie


De Nederlandse schrijver, journalist, commentator, essayist en columnist Henk Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Henk Hofland op dit blog.

Over de slaverny in Europa

De laatste mensenslaaf die ik in Europa nog heb gezien, is het dienstmeisje, dat in ruil voor de haar verstrekte bevelen, loon, kost en inwoning haar hele leven trouw bleef aan de familie die haar exploiteerde. Hoewel ik van kindsbeen af tegen het instituut ben geweest, ben ik blij dat ik het zelf heb gezien. De Tweede Wereldoorlog heeft aan het ouderwetse dienstmeisje terloops een eind gemaakt. Dat was de nekslag voor de alledaagse slavernij.
Het aardige van Droogstoppel bij zijn inspectie van het pak van Sjaalman is, dat hij vaak zegt wat hij ervan vindt. Van dit onderwerp heeft hij niets begrepen, noteert hij met de eerlijkheid die weleens ontwapenend wordt genoemd. (Een onderwerp dat in het pak ontbreekt: over het ontwapenende in de eerlykheid dergenen die nooit onbewapend zyn). Voor wie ervan overtuigd is, dat het zo hoort, dat er nu eenmaal bevelen moeten worden gegeven en opgevolgd, bestaat er geen slavernij. Wat bevlogen idealisten slavernij noemen, is niets anders dan een gepaste, fatsoenlijke rangorde.
Kon het dienstmeisje bijvoorbeeld mooi zitten en kwispelen? Zeker: op haar manier wist ze precies hoe ze dat moest doen. Misschien zijn er nog wel mensen wier ouders met een smalfilmcamera dat allemaal hebben vastgelegd. Onschatbaar historisch materiaal; ik weet professors die er goud voor zouden willen geven om zo weer eens met iets heel oorspronkelijk nieuws te voorschijn te kunnen komen.
Intussen hebben wij in het moderne Europa tegen het einde van de twintigste eeuw op het gebied van de slavernij alleen nog de hond. Loop één hele dag op straat en kijk alleen naar de manier waarop de bazen hun honden behandelen, en wat de honden daarop antwoorden (en verwar de hond niet met andere huisdieren zoals kippen, vissen of koeien want dat zijn geen slaven maar slachtoffers, en begin ook niet over de kat want die is een profiteur) en zie dat de slavernij in Amsterdam en heel Europa niet is verdwenen maar zich alleen heeft verplaatst van het ene zoogdier naar het andere.
(Wat hy hiermee bedoelt, begryp ik niet. – Droogstoppel).

 

Henk Hofland (20 juli 1927 – 21 juni 2016)


De Nederlandse schrijver en literatuurcriticus Arie Storm werd geboren in Den Haag op 20 juli 1963. Zie ook alle tags voor Arie Storm op dit blog.

Uit: Het horrortheater van de Nederlandse literatuur

“Proloog
Toen ik een jaar of veertien, vijftien was, was mijn jongere zus – ze is ruim een jaar jonger dan ik – verbijsterd door het feit dat ik de typemachine van mijn vader pakte, die op de keukentafel zette, er een vel papier in draaide en vrolijk begon te tikken. Het verbaasde haar niet dat ik die machine van mijn vader gebruikte; ze wist dat ik zijn toestemming daarvoor had. Iets anders hield haar bezig. Ze wees naar het papier dat om de rol in de wagen van de machine zat en zei: ‘Dat papier schrijf je zomaar vol zonder dat ik je zie nadenken?’
‘Ja,’ zei ik, terwijl ik verder tikte. ‘Wat is daar mis mee?’
‘Dat is best bijzonder,’ zei ze. ‘De meeste mensen zuchten en steunen als ze iets moeten schrijven, maar jij doet het gewoon, je gaat meteen aan de slag.’
Het was waar. En het is nog steeds waar. Ik schrijf met veel plezier en ogenschijnlijk ook zonder me er al te veel voor in te hoeven spannen. Ik doe het graag. Misschien moet ik dit niet onthullen, want lezers houden van schrijvers die zeggen dat schrijven hard werken is, een buitengewone inspanning, zwaarder dan dat je bevalt van een kind. (Amateurschrijvers en mindere schrijvers in het algemeen vergelijken hun scheppende werk opmerkelijk vaak met zwanger worden en het krijgen van een kind.) Ik las een keer dat iemand eerst een halfuur op de grond ging liggen voordat hij ging schrijven. Zo ben ik dus niet. Ik houd evenmin van het eindeloos krabbelen van aantekeningen in notitieboekjes of het vullen van systeemkaarten met allerhande opmerkingen. Dat laatste deed Vladimir Nabokov. Maar daarna schreef hij de roman vlot, met een combinatie van kalm toezien op een geduldige en gestage groei van wat hij schreef en flukse spontaniteit – of wat daarop lijkt.
Schrijven, dat is wat ik het liefst doe, al komt lezen erbij in de buurt. En misschien is het ook niet helemaal waar. Wat ik écht het liefst doe is leven. Maar om daarvan te genieten moet ik erover schrijven (en lezen).”

 

Arie Storm (Den Haag, 20 juli 1963)
Cover

 

De Amerikaanse dichter Paul Randolph Violi werd geboren op 20 juli 1944 in Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Paul Violi op dit blog.

On An Acura Integra

Please think of this as not merely a piece
Of writing that anyone would fully
Appreciate, but as plain and simple
Words that attempt to arouse whatever
Appetencies you, especially, depend
Upon language to fulfull; that drench you
In several levels of meaning at once,
Rendering my presence superfluous.
In other words, welcome this as a poem,
Not merely a missive I’ve slowly composed
And tucked under your windshield wiper
So that these onlookers who saw me bash
In your fender will think I’m jotting down
The usual information and go away.

 

Sonnet [“If I were fire, I’d burn the world away”]
Angiolieri’s “S’i’ fosse foco”

If I were fire, I’d burn the world away;
If I were wind, I’d blow it down;
If I were water, I’d let it drown;
If I were God, I’d deep-six it today.

If I were Pope, what would make me gay?
To ransack every Christian town.
If I were emperor, what would make my day?
To see heads roll on the ground!

If I were death, I’d run down my father;
If I were life, I’d flee from him.
As for dear mama, she gets the same.
If I were Cecco, and that is my name,
I’d take the pretty young girls to screw
and leave the ugly old hags to you.

 

Paul Violi (20 juli 1944 – 2 april 2011)


De Duitse schrijver Uwe Johnson werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen). Zie ook alle tags voor Uwe Johnson op dit blog.

Uit: Anniversaries (Vertaald door Damion Searls)

“August 24, 1967 ThursdayFive American war planes have been shot down in North Vietnam. Seventeen military personnel were killed in combat in the South, among them Anthony M. Galeno of the Bronx.Police in the Bronx have discovered a cache of weapons: submachine guns, an antitank gun, dynamite, ammunition, hand grenades, rifles, shotguns, pistols, detonators. The four collectors—private citizens, patriots, John Birch Society members—had planned to kill the Com-munist Herbert Aptheker first, then protect the nation from its other enemies.When Gesine Cresspahl came to this city in spring 1961, it was supposed to be for two years. The porter had put the child on his luggage cart and dashed her exuberantly around the somewhat run-down French Line terminal; when he doffed his cap and held out a hand, the child put both of hers behind her back. Marie was almost four years old. After six days at sea she had lost heart and no longer expected the new country to have the Rhine, her Düsseldorf kinder-garten, her grandmother. Gesine still always thought of Marie as “the child,” and the child of course was powerless to stop her. Gesine was worried—this child, squinting darkly, shyly, from under a white capotehat into the grimy light of West 48th Street, could thwart the move.She had twenty days to find an apartment, and the child resisted New York on every last one of them. The hotel found a German-speaking babysitter for her, an elderly, stiff-necked woman from the Black Forest in a tar-black dress, all ruffles and buttons. She could sing lieder by Uhland in a thin soprano voice, but she had retained more of her local dialect than she did the High German spoken in Freudenstadt twenty-five years ago; the child did not answer her. The child marched through the city with Gesine, not letting go of her hand, pressing against her in buses and subways, watchful to the point of suspicion, and letting herself be tricked into sleep by the monotonousmovements of some vehicle only late in the afternoon. She hunched her head between her shoulders when Gesine read to her from the apartment listings in The New York Times: she couldn’t care less about doorman buildings or air conditioning; she asked about ocean liners. She looked around with a kind of satisfaction in the apartments Gesine could afford, with their stingily chopped up, shabbily furnished rooms, three windows looking out on a courtyard black as night and one on the bleak hard facade opposite, expensive because it was free of Negro neighbors; they were nothing compared to the garden windows in Düsseldorf, she didn’t have to stand for these. The child did not take in one single English word, letting the shouts and hellos and compliments in hotel lobbies in buses at snack counters pass over her as though she had lost her sense of hearing entirely. She answered only with a delayed furious shake of the head, eyelids lowered. She was so silently bent on going back that people called her well-brought-up again and again. She started to refuse her food, because the bread, the fruit, the meat tasted different. Gesine permitted herself to resort to bribery and told her she could watch cartoons on TV; the child turned away from the screen, and not defiantly.”

 

Uwe Johnson (20 juli 1934 – 24 februari 1984)


De Vlaamse dichter en schrijver Maurice Gilliams werd geboren in Antwerpen op 20 juli 1900. Zie ook alle tags voor Maurice Gilliams op dit blog.

Uit: Elias of het gevecht met de nachtegalen

“Somtijds heb ik het gevoel, dat mijn haar in brand staat.
– Elias, zegt Hermine: vertel nog weer van de blauwe hand.
Zij heeft zich naast mij op het tapijt neer laten zinken en ik zie een lichte huivering door haar lichaampje gaan. Het is de eerste keer niet dat ik haar van de blauwe hand vertel; zij kent het verhaaltje, en toch kan ze niet stilzitten van bange verwachting; ze wil lachen, zuchten en kouwelijk geeuwen tegelijk. En argeloos begin ik een duister gebeuren te vertellen van toen ik, moederziel alleen, op een winteravond in mijn bed lag.
Pas was ik ontwaakt, en ik wilde alweer dadelijk opnieuw in slaap vallen; maar ik kon die warme plooi niet terugvinden en dat eigenste heerlijke kuiltje van daar straks, waar mijn lichaam zoo goed in paste, zoodat ik er vast omsloten in liggen kon. Ik draaide mij om en woelde mijn voeten bloot; eindelijk was er geen plekje meer in bed te vinden om nu eens fijntjes te liggen soezen. Ik lag op mijn rug, de armen onder het hoofd, gelijk ’s morgens als men wakker ligt en het nog te vroeg is om op te staan. De ijsbloemen kraakten op de bevroren ruiten. Op straat liep een paard met een bel. Ik liet het heetgestookte hoofd van links naar rechts vallen en een poos lag ik te staren naar het nachtlichtje, dat achter een blauwe flesch te beven stond. Beneden in huis hoorde ik bij wijlen duidelijk een pot op het vuur zetten en herhaaldelijk miaauwde de kat in de keuken.
Als ik op het beddegoed staarde, zag ik aan het voeteneinde iets bewegen waar ik niet goed uit wijs kon worden. Het was als een opgerolde kous, maar toch ànders, want met beweeglijke deelen er aan vast scheen het op inzakkende krabbepooten te rusten. Voorzichtig trok ik langzaam mijn voeten in, eerst mijn linker en dan mijn rechter. Toen mijn rechter maar pas bewogen had, verroerde het monsterachtige ding en het kwam dichterbij. En nu het eenmaal verontrust was, wilde het niet meer stilliggen. Op eens zag ik met schrjk: ik herkende een blauwe, leelijk verwrongen hand die met tergende traagheid naar mij toe kwam gekropen. Ze was nu reeds tot aan mijn knie naar boven geklommen en ik voorzag dat ze in korte tijd mijn borst bereiken zou; nog een paar vreeselijke oogenblikken, – en in mijn eigen bed lag ik als een vogeltje met dichtgeknepen keel. Listig probeerde ik me om te keeren; ik lag op mijn buik, het gelaat in het kussen verborgen. Met armen en beenen deed ik een poos zwembewegingen, in afwachting dat het ergste gebeurde.”

 

Maurice Gilliams (20 juli 1900 – 18 oktober 1982)
Hier bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren in 1982 met koningin Beatrix


De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca werd geboren in Arezzo op 20 juli 1304. Zie ook alle tags voor Francesco Petrarca op dit blog.

Uit: Die Besteigung des Mont Ventoux (Vertaald door Kurt Steinmann)

„Wohl aber liegt das Leben, das wir das selige nennen, auf hohem Gipfel, und ein schmaler Pfad, so sagt man, führt zu ihm empor. Es steigen auch viele Hügel zwischen durch auf, und von Tugend zu Tugend muß man weiterschreiten mit erhabenen Schritten. Auf dem Gipfel ist das Ende aller Dinge und des Weges Ziel, darauf unsere Pilgerfahrt gerichtet ist. Dorthin gelangen wollen zwar alle, aber, wie Ovid sagt: Wollen, das reicht nicht aus, Verlangen erst führt dich zum Ziele. Es ist nicht zu glauben, wie sehr diese Überlegung mir zu dem, was noch zu tun verblieb, Geist und Körper aufrichtete.
Ein Gipfel ist da, der höchste von allen, den nennen die Waldleute „das Söhnlein“ – warum weiß ich nicht. Ich vermute aber, daß es wie manches andere nach dem Prinzip des Gegensatzes gesagt wird; denn in Wahrheit scheint er aller benachbarten Berge Vater zu sein. Auf seinem Scheitel ist eine kleine Hochfläche. Zuerst stand ich, durch einen ungewohnten Hauch der Luft und durch einen ganz freien Rundblick bewegt, einem Betäubten gleich. Ich schaue zurück nach unten: Wolken lagerten zu meinen Füßen, und schon sind mir Athos und Olymp minder unglaublich geworden, da ich das, was ich über sie gelesen und gehört, auf einem Berge von geringerem Rufe zu sehen bekomme. Ich richte nunmehr meine Augen nach der Seite, wo Italien liegt, nach dort, wohin mein Geist sich so sehr gezogen fühlt. Die Alpen selber – eisstarrend und schneebedeckt –, über die einst der wilde Feind des Römernamens hinüberzog, der, wenn wir dem Gerücht Glauben schenken wollen, die Felsen mit Essig sprengte, – sie erschienen mir greifbar nahe, obwohl sie durch einen weiten Zwischenraum getrennt sind. Die Rhone lag mir geradezu vor Augen. Dieweil ich dieses eins ums andere bestaunte und jetzt Irdisches genoß, dann nach dem Beispiel des Leibes auch die Seele zum Höheren erhob, schien mir gut, in das Buch der Bekenntnisse des Augustin hineinzusehen, eine Gabe, die ich deiner Liebe verdanke und die ich bewahre, zum Gedenken an den Urheber wie an den Geber, und die ich stets in Händen habe. Das faustfüllende Bändchen allerwinzigsten Formats, aber unbegrenzter Süße voll, öffne ich, um zu lesen, was mir entgegentreten würde: Was anderes als Frommes und Demütiges konnte mir wohl entgegentreten? Zufällig aber bot sich mir das zehnte Buch dieses Werkes dar.“

 

Francesco Petrarca (20 juli 1304 – 19 juli 1374)
Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juli ook mijn blog van 20 juli 2017 en ook mijn blog van 20 juli 2013 deel 2 en eveneens deel 3.

Eddy van Vliet, Hans Lodeizen, Henk Hofland, Arie Storm, Paul Violi, Uwe Johnson, Maurice Gilliams, Francesco Petrarca

 

Dolce far niente – Bij de Nijmeegse Vierdaagse

 


Return of the Wanderer door Jack Butler Yeats, ca. 1928

 

De Wandelaar

De wandelaar hijgt. Bij het achterlaten
van niets heeft hij ervaren hoe alles blijft.

Langs de jaren voordien ging zijn tocht.
Wat tot bedaren werd gebracht,
als met water besprenkeld stof, wordt herdacht.

In over elkaar gelegde landschappen
vindt hij één voor één iedereen terug.

Alleen: omkeren naar zichzelf kan hij niet.

 

 
Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)
De Scheldekaaien in Antwerpen, de geboortestad van Eddy van Vliet

 

De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook alle tags voor Hans Lodeizen op dit blog.

 

als we maar hoop hebben

deze oude vieze wereld
die kun je gerust weggooien:
de romantiek van
uilskuikens

het is verdomd
moeilijk om te leven
zie in de hemel:
alles is rotzooi

maar als we maar
hoop hebben
zolang we maar
hoop hebben…

 

Mazurka

Geef mij de hand
zo zacht en goedgeefs,
de hand die liefde
als een sjaal uitspreidt,
de hand die een doorn
is in de zijde van de nacht,
en de regen overschaduwt.
doodsbenauwd is
de hand; een keizer

geef mij het lichaam,
zachter dan zeewind,
zacht als een vos.
dan zal ik niet meer
vragen, de storm
van mijn ogen zal lachen
in zonlicht, een waaier
van lente gelijk, een zaad
dat ontplooit tot
lach en droefheid,
nevel en rood.
daar hangen de bloemen,
de vingers van de hand,
de hand van het lichaam.

raak mij zachtjes aan,
in mij woont het raadsel.
soms wandelt het in jouw wereld,
soms wandelt het dagenlang,
soms rust het uit in jouw ogen,

laat me je hand zien,
morgen zal ik een andere zien.
ik ken jouw leven omdat de zon
met jou wat te doen heeft.
   

 

Jim ik zou willen weten

Jim ik zou willen weten
wat maakt het de moeite waard
dat je door blijft schrijven
brieven, opstellen en gedichten
waarin je de wereld aanprijst
en deskundig schat als een koopman.
hoe komt het dat je niet moe
wordt en de ogen dicht doet en
denkt ik wou dat ze allemaal
naar de hel gingen met hun
kletspraatjes en door blijft schrijven
brieven, opstellen en gedichten
waaruit ik je herken en waardoor
ik je tegenkom lachend
en mij moed insprekend
want ik ben heel moe en terwijl
ik spreek glijdt hoop uit mij vandaan.
Jim wat maakt het de moeite waard
dat je door blijft schrijven
brieven, opstellen en gedichten… etc.

 


Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)

 

De Nederlandse schrijver, journalist, commentator, essayist en columnist Henk Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Henk Hofland op dit blog.

Uit: Van zazou tot provo

“Van alle jeugdbewegingen in Nederland waarover sinds de oorlog bezorgde, verontwaardigde of diepzinnig verklarende artikelen zijn geschreven, is die van de provo’s de enige die er revolutionaire theorieën op nahoudt, althans een aantal formules op schrift heeft gesteld. Dit onderscheidt de provo’s van al hun voorgangers, en het is nu maar de vraag of we hier met een principieel verschil hebben te maken, of dat de anarchistische theorie alleen maar franje is. In het laatste geval hebben de provo’s al een stamboom waarin ze na de zazous en de nozems al de derde generatie zijn.
Wie spreekt er nu nog over zazous? Ze zijn totaal vergeten, maar toch hebben ze jarenlang voor grote verontrusting onder de pedagogen gezorgd. Het best zijn ze beschreven door Malaparte in De huid:
‘Zazous waren excentrieke jongelieden tussen de zeventien en de twintig, opvallend gekleed, met golfschoenen, nauwe tot het scheenbeen reikende broekspijpen, een overmatig lang jasje en een overhemd met een hoog nauw boord. Ze droegen hun haar lang, tot in hun nek en het geheel deed herinneren aan Marie Antoinette. De zazous verschenen voor het eerst in 1940 hier en daar in Parijs in de buurt van de Place Victor Hugo. In een bar aan dit plein hadden ze hun hoofdkwartier. Vervolgens werden ze in dichte drommen waargenomen aan de Rive Gauche en in de bars in de buurt van St. Germain des Prés. Maar de voorkeur bleken ze toch te geven aan Muette en de Champs Elysées.
Over het algemeen kwamen ze uit welgestelde burgermilieus en op het eerste gezicht lieten de zorgen die de meeste Fransen somber stemden, hen koud. Ze toonden geen buitengewone belangstelling voor kunst of litteratuur of sport en vooral niet voor de politiek, als men tenminste de smerigheid uit die tijd politiek wil noemen. Voor alles wat onder de term flirt wordt samengevat, waren ze onverschillig, hoewel ze in gezelschap waren, of liever, meisjes in hun gevolg hadden die op soortgelijke excentrieke manier gekleed waren – in een lange blouse en een rok die tot even boven de knieën reikte.In openbare gelegenheden spraken ze nooit luid, maar steeds met gedempte stem, bijna fluisterend, en hun gesprekken gingen altijd over de film, minder over de sterren dan over de regisseurs en de films op zichzelf. Hun middagen brachten ze door in de bioscoop, en in de donkere zalen hoorde men hun zacht gefluister en de korte keelgeluiden waarmee ze elkaar aanriepen.”

 


Henk Hofland (20 juli 1927 – 21 juni 2016)
Provo in Amsterdam, 1965

 

De Nederlandse schrijver en literatuurcriticus Arie Storm werd geboren in Den Haag op 20 juli 1963. Zie ook alle tags voor Arie Storm op dit blog.

Uit: Retourtje seksland

“Je komt er niet langer mee weg, als schrijver. Ik bedoel: gewoon thuis blijven zitten en werken, dat is niet meer goed mogelijk. Van alle kanten wordt er aan je getrokken (zo, de toon is gezet!). Na de publicatie van mijn reisverhalenboek – doeltreffend Op reis! genoemd – werd mij al spoedig gevraagd meer van dit soort ondernemingen op touw te zetten en mijn vleugels wederom uit te slaan (the plot thickens). Reizen is in, seks is nooit uit geweest. Wil hier thuis de schoorsteen blijven roken – dit is een moeizame en tegelijkertijd niet al te originele vorm van beeldspraak, met die rokende schoorsteen, maar enfin (mensen worden met minder beroemd), en élk fallisch symbool is vanaf nu mooi meegenomen -, dan moet ik echt álles aannemen. Voor vrouw en kind. Persoonlijk heb ik gewoon thuis seks, maar dat is weinig enerverend. Die seks is op zichzelf wel enerverend, haast ik mij te zeggen (anders is ook dat afgelopen), maar het decor en de privé-situatie nodigen niet uit tot verdere uitweiding. ‘Seks hebben’ is trouwens een anglicisme, beter is het om te spreken over ‘de liefde bedrijven’ – maar gezien de toonzetting van het verzoek dat mij heeft bereikt (een uitnodiging van het bekende seksblad De Gids – ‘sinds 1837’ -, opgericht door E.J. Potgieter en C.P.E. Robidé van der Aa; we zijn van ver gekomen), is het duidelijk dat het die kant niet op moet. Het woord ‘liefde’ kan beter worden vermeden, in deze context, en daar zal ik me vanaf nu aan houden. Wat ik nodig had, voor het schrijven van dit stuk, om inspiratie op te doen (zeg maar…), was een retourtje (heen en terug) seksland – dat was mij vrij vlot duidelijk.
Mijn vrouw had het, als we probeerden dat seksland te lokaliseren (nee, we spráken er gewoon over), al spoedig over een voetbalkleedkamer. Zelf dacht ik meer in de richting van Paris Hilton of Sienna Miller en hun gepimpte landhuizen, waar, nu ja, et cetera. Toch liet ik het haar even uitleggen. Nog niet zo héél erg lang geleden had ik in het kader van de verschijning van het boek We gaan naar Duitsland om te winnen (treurig) meegedaan aan een partijtje voetbal, hielp ze mij me te herinneren (het zweet stond spontaan op mijn voorhoofd en ook bij haar zag ik iets glinsteren). Een team bestaande uit de schrijvers die aan het boek hadden meegewerkt speelde tegen een team dat werd gevormd door boekverkopers. Na afloop was ik even verdwenen. Niet, om het eens poëtisch te zeggen, verdwenen voor mezelf (hoewel dat ook voorkomt), maar voor mijn vrouw.”

 


Arie Storm (Den Haag, 20 juli 1963)

 

De Amerikaanse dichter Paul Randolph Violi werd geboren op 20 juli 1944 in Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Paul Violi op dit blog.

 

Abundance

In Breughel’s great picture “Canal Street,”
restaurant customers order roast swan
instead of chicken, hurled salad
instead of tossed salad, while shoppers
spill through a maze of stalled trucks
and scurry around the sidewalk stalls
jammed with countless nameless things
that housewives sidestep
to surround a Japanese man
in a broad-brim hat and painted silk tie
as he demonstrates how one gadget
can cut food 50 different ways
and though they don’t understand a word
he says, they stand transfixed by his spiel
amid the fumes and noise and loud fruitvendors
dropping casual perfections of sun and rain
into bags and sacks against a backdrop
of silver towers and sea and fields
vibrant with excess that giddy farmers hail
by tossing animals, large animals,
into the air to be carried away
on the winds of exuberance
to the four corners of the globe
where the romping gods
bear so many attributes
they’re a bundle of incongruities
and no one takes them seriously
not even their beaming angels
who parachute drunkenly down to the shore
distracting the dogs let loose on cormorants
that ate so much they can’t fly
but not the boys in the rowboat
who have caught a blowfish,
tickled its belly until it’s about to burst
like a balloon before dropping it overboard
to watch it blow itself backward to kingdom come,
nor the other children who have stopped
clamoring over the stranded whale’s back
to swim out underwater, under the swans,
grab them by the legs and yank them down
in a slow fury of bubbles and light
and then sell them to the market
near the restaurant in the foreground
of Breughel’s great picture “Canal Street.”

 


Paul Violi (20 juli 1944 – 2 april 2011)
Hier met zijn dochtertje in 1973

 

De Duitse schrijver Uwe Johnson werd geboren op 20 juli 1934 in Cammin (tegenwoordig Kamień Pomorski, Polen). Zie ook alle tags voor Uwe Johnson op dit blog.

Uit: Mutmaßungen über Jakob

»Ah –: galubuschka« sagte er. Er hatte alles im Kopf, tolles Gedächtnis, bat mich um Vortrag. Ich hielt ihm Vortrag.
Er hielt mir Vortrag. Verabredung. Eto ujasno. Verabredung. Zusammenfassung. Ich sagte noch: »Jesliana ostawajetssa galubka na kryschje …«, er verstand es nicht gleich, die haben dafür eine andere Fassung, dann lachte er. »Lutsche warabeja« sagte er. Er war sehr nett, gar nicht förmlich, immerhin war es ein Einzelgängerauftrag. Die Taube auf dem Dach. Den Abend verbrachte ich noch zu Hause, war aber ziemlich in Gedanken, manchmal auch unruhig. Schliesslich war die vorige Aktion gute Arbeit, dafür haben sie mich ja befördert, und Freistellung zur besonderen Verwendung ist letzten Endes noch eine Beförderung, musste es nun aber gleich die sein, wie konnte Cresspahl dann noch solche Lieder singen, ich kann auch wieder runterbefördert werden, dabei bleibt es nicht. Und der Ärger wegen des Kindes. Ich seh ja ein dass meine Tochter schlafen muss um zwanzig Uhr, sie ist zwei Jahre alt, ich seh das ein, aber ich hab sie doch auch nur ein bisschen angehoben zum Abschied, also gut. Um Mitternacht ging ich runter auf die Strasse. Hänschen las in seiner ewigen technischen Fernschule und gähnte dass ich es sehen sollte, beim Anlassen sagte er: »Der Urlaub hätte länger dauern dürfen«, und ich sagte »In Jerichow ist ein Badestrand«, das war aber so um den siebenten Oktober, da fühlte ich mich wieder wohl, das wollen wir doch mal sehen. Das war Anfang Oktober und Herbst und wir fuhren die ganze Nacht weg aus Berlin nach unten und der Himmel wurde immer grösser immer weisser, da stand der Kirchturm von Jerichow ziemlich bescheiden hinter dem Berg. Die Hundefänger von Jerichow haben die beiden Einfamilienhäuser in der Bahnhofstrasse, trübefinster, beinahe baufällig, die Garage dicht daneben, lediglich ein Schild haben sie noch nicht angebracht.“

 

 
Uwe Johnson (20 juli 1934 – 24 februari 1984)
Cover

 

De Vlaamse dichter en schrijver Maurice Gilliams werd geboren in Antwerpen op 20 juli 1900. Zie ook alle tags voor Maurice Gilliams op dit blog.

Uit: Elias of het gevecht met de nachtegalen

“Wij vluchten bij mijne moeder in de eetzaal, omdat we weten dat ze Aloysius tegen tante Zénobie beschermen zal. wonderlijk stil is hij voor mijne moeder geworden, en wanneer haar trage hand over zijn haren streelt, springen er op eens lang ingehouden snikken in hem los.
Beschaamd, zijn voorhoofd tegen de muur gesteund, staat hij met zichzelf te vechten. Ondertusschen zijn wij aan tafel gegaan. Er hangt een afwachtende stilte over de familie. De dienstmeid gaat heen en weer met de dampende soepterrine. Als hij zich eindelijk omkeert is Aloysius als een doofstomme, verdwaasd en ongevoelig voor ons geworden. Zijn oogen staan hard en donker in zijn bleek gezicht, en zij schijnen niemand rond zich heen te herkennen.
Tijdens de zomervacantie wordt er ieder jaar op het familiebuiten een feest gehouden, en naar gewoonte zullen de kinderen een tooneelstukje opvoeren. Tante Theodora heeft er zich mede bemoeid, en alles werd voor een paar weken tot in de puntjes verzorgd. Er zijn de jongens van tante Emma: Casimir, Oscar en Leopold; en er zijn de kinderen van tante Zénobie: Albertus, Aloysius en Hermine. Met vragende oogen staan wij benieuwd rond tante Theodora geschaard; er is verwondering in ons hart, omdat ze met zulke geveinsde en profijtige vriendelijkheid over allerlei bijkomstige dingen spreekt.
Tante Zénobie heeft een zoontje dood: Pietje; Tante Emma, een dochtertje: Virginia. Daar zullen we dit jaar een aandoenlijk spel van vertoonen. Hermine speelt voor het kindje van tante Emma; maar omdat er onder de kinderen van tante Emma geen zulke kleine jongens meer zijn om Pietje uit te beelden, moet ik die gewichtige rol vervullen. Wij houden dagelijks repetitie in een buiten dienst gestelde remise en tante zegt ons plechtig voor wat wij aan elkaar vertellen moeten.
Wanneer we eindelijk mogen uitscheiden ben ik doodmoe, zoodat ik niet met Aloysius mee kan. De groote jongens gaan met hun boeken languit in het gras liggen; ze spelen vogelpik onder een oude eik of kegelen in de schaduw van het waschhuis. Ik word door Hermine in huis gelokt en wij gaan heerlijk in het salon onder de tafel uitrusten.
Hermine is erg zenuwachtig, mager, van doorschijnende bleekte en ze kan plotseling zulke malle invallen hebben. Zij heeft ook gevoelerige buien; dan kan ze niet dicht genoeg bij me zijn en gedurig aan trapt ze mij op de voeten of ze tikt me nijdig op de vingers, dat ze er van gloeien en pijn doen. Zij leert me met vuur spelen. Tersluiks heeft ze een doosje lucifers weggenomen; drie tot tien solferstekken tegelijk ontbranden, die ze dan onvoorzichtig over mij heen in de richting van de koolemmer gooit.”

 


Maurice Gilliams (20 juli 1900 – 18 oktober 1982)
Cover

 

De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca werd geboren in Arezzo op 20 juli 1304. Zie ook alle tags voor Francesco Petrarca op dit blog.

Uit: Die Besteigung des Mont Ventoux (Vertaald door Kurt Steinmann)

„Am festgesetzten Tage gingen wir fort von Haus und kamen gegen Abend nach Malaucène, – das ist ein Ort am Fuße des Berges, nach Norden gewandt.
Wir verweilten dort einen Tag und bestiegen heute endlich, jeder mit einem Bedienten, den Berg, nicht ohne viel Beschwerde. Er ist nämlich eine jäh abstürzende, fast unersteigliche Felsmasse. Indessen gut hat der Dichter gesagt: Verwegnes Mühen alles zwingt. Ein langer Tag, schmeichelnde Luft, Lebensfeuer der Gemüter, Kraft und Gewandtheit der Leiber und was es sonst dergleichen geben mag, stand uns beim Wandern zur Seite; einzig widerstand uns die Natur des Ortes. Einen uralten Hirten trafen wir an den Hängen des Berges, der sich mit viel Worten bemühte, uns von der Besteigung abzubringen. Dieser sagte, er habe vor 50 Jahren in ebensolchem Ansturme jugendlichen Feuers den höchsten Gipfel erstiegen, indessen nichts von da heimgebracht als Reue und Mühe und von Felskanten und spitzen Dorngestrüpp zerrissenen Leib und Rock, und es sei weder vor noch nach jener Zeit je bei ihnen davon gehört worden, daß irgendwer Ähnliches gewagt habe. Da jener dies uns zuschrie, wuchs uns am Verbote das Verlangen – denn jugendliche Herzen schenken ja Warnern nur ungern Glauben. Infolgedessen ging der Greis, als er sah, daß er sich vergebens Mühe, etwas mit vorwärts und wies uns zwischen den Felsen einen steilen Pfad mit dem Finger, wobei er vielerlei zu erinnern wußte und viel hinter uns her seufzte, als wir schon davongegangen waren. Wir lassen bei ihm alles zurück, was irgend an Kleidungsstücken oder sonstiger Ausrüstung hinderlich sein könnte, schicken uns einzig und allein zur Besteigung an und klettern munter los. Aber, wie es meist geschieht, folgt dem ungeheuren Unterfangen geschwind die Ermattung. So erging es mir zu meiner Entrüstung mindestens dreimal innerhalb weniger Stunden, und mein Bruder lachte darob nicht wenig. So hatte ich mich denn, oft enttäuscht, in einem Tal niedergelassen. Dort schwang ich mich auf Gedankenflügeln vom Körperlichen zum Unkörperlichen hinüber und wies mich selbst etwas mit den folgenden Worten zurecht: Was du heute so oft bei Besteigung dieses Berges erfahren hast müssen, wisse, genau das tritt an dich und an viele heran, die da Zutritt suchen zum seligen Leben. Aber es wird deswegen nicht leicht von den Menschen richtig gewogen, weil die Bewegungen des Körpers zutage liegen, die der Seele jedoch unsichtbar sind und verborgen.“

 

 
Francesco Petrarca (20 juli 1304 – 19 juli 1374)
Standbeeld in Venetië

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juli ook mijn blog van 20 juli 2017 en ook mijn blog van 20 juli 2013 deel 2 en eveneens deel 3.

Hans Lodeizen, Henk Hofland, Arie Storm, Uwe Johnson, Simin Behbahāni, Francesco Petrarca, Maurice Gilliams, Erik Axel Karlfeldt, Cormac McCarthy

De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook alle tags voor Hans Lodeizen op dit blog.

 

Weet je nog…

Weet je nog…? – Toen de wind, de bomen
Tergde en hen de mantels, van het lichaam trok,
Dat wij samen – de regen kletterde bij stromen –
Schuilden onder ’t loof, en jij zó schrok

Toen ik je zei dat dit het eind was, en voorgoed
Onze wegen voortaan zouden scheiden.
‘Mijn arme kind ’t is droevig maar het moet;
Beter is het heen te gaan’ Ik zweeg en jij schreide.

Weet je nog? Toen mijn hand de jouwe
Zachtkens drukte, omdat jij spoedig zou zien
Dat ik niet de beste was. ‘zo zijn vrouwen!’
En dat jij door je tranen lachte, en zei; ‘Misschien…!”

Nu is het herfst opnieuw en regen, maar alleen
Schuil ik onder ’t lover, denk aan jou – en ween…

 

In de bedding van je heupen

In de bedding
van je heupen wil ik slapen
door de hemel van je
ogen bedekt

je voeten zijn ver
en toch behoren ze bij je als een
vlieger zijn ze opgelaten
in een zomerdag

ik woon
in een ander huis; soms
komen we elkander tegen
ik slaap altijd zonder jou
en wij zijn altijd samen

 

spinnenwebben van moeheid

spinnenwebben van
moeheid dragen over
grandioze zeeën zijn
ellendig hart. en toch
zal alles zo blijven

 

 
Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)

Lees verder “Hans Lodeizen, Henk Hofland, Arie Storm, Uwe Johnson, Simin Behbahāni, Francesco Petrarca, Maurice Gilliams, Erik Axel Karlfeldt, Cormac McCarthy”

Dolce far niente, Frans Bastiaanse, Hans Lodeizen, Henk Hofland

Dolce far niente

 

Cattle Watering door Thomas Moran, 1888

 

Zomer

Ik zat waar zon op ’t warme water scheen
En gele bloemen bloeiden aan de kant;
Het grazend vee ging door de weiden heen,
De zomerlucht hing walmend over ’t land.

De wilgen waren zilverbleek en stil
Voor ’t stralend blauw, van wolk en nevel vrij;
Een glazenmaker vloog, met lichtgetril
Op ’t parelmoerig vleugelgaas, voorbij.

De schuwe vissen, in ’t koeldonker diep,
Verschoten snel, of stonden lang op wacht,
Waar d’aarde zich, in beeld, nog schoner schiep,
Dromend de zomerdroom van eigen pracht.

En over ’t hooiland, waar een wagen stond
Met vers-groen gras te geuren in de zon,
En verder waar het drachtig korenblond
Met brede golving boog ten horizon,

Tot waar een scheem’rend bos zich flauw verhief,
De wereld wegsmolt in der hemelen gloed,
Dreef mijn gedacht, hoe schoon de dag was, lief
Uw schone ziel verlangend tegemoet.

 

Frans Bastiaanse (14 mei 1868 – 12 juni 1947)
Utrecht, Oude Gracht, rond 1900. Frans Bastiaanse werd geboren in Utrecht.
Lees verder “Dolce far niente, Frans Bastiaanse, Hans Lodeizen, Henk Hofland”

In Memoriam Henk Hofland

In Memoriam Henk Hofland

De Nederlandse schrijver, journalist, commentator, essayist en columnist Henk Hofland is dinsdagochtend overleden. Hij is 88 jaar oud geworden. Henk Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Zie ook alle tags voor Henk Hofland op dit blog.

Uit: Tegels lichten

“Van Troelstra is de waarneming afkomstig, dat na de invoering van het algemeen kiesrecht de bourgeoisie zich van de democratie en het parlementarisme heeft afgekeerd en ook in Nederland sympathie heeft gekregen voor een beetje dictatuur. In mei 1940 stond het er met de Nederlandse democratie niet uitstekend voor, zoals ook toen al vaak werd vastgesteld. Maar de kritiek kwam van twee kanten. Er was een sociaaldemocratische en vrijzinnig liberale minderheid, die via de parlementaire democratie naar emancipatie streefde. En er was een niet geringe, zelfbewuste minderheid die vond dat er al meer dan genoeg werd geëmancipeerd, dat al veel te veel mensen hun neus in de publieke zaak staken, en dat de parlementaire democratie dit hinderlijke proces alleen maar bevorderde, zodat een manier moest worden gevonden om in te grijpen (typische term uit de notabele woordenschat). De eerste vorm van kritiek wilde zichzelf versterken met behulp van de parlementaire methoden; de tweede wilde ook een versterkte positie, maar ten koste van het democratische systeem.
In mei 1940 werden daarom de critici van de eerstgenoemde soort van een probleem verlost: de democratische procedures werden opgeheven. Voor de anderen ontstond min of meer per mirakel het praktische vraagstuk van het wegen en grijpen der nieuwe kansen.
Het morele onderzoek dat hierop betrekking heeft, is nog altijd in volle gang, maar komt in dit verhaal niet voor. Vandaar dat hierna geen sprake zal zijn van goed of fout gedrag, collaboratie, onverzoenlijkheid, vaderlandsliefde, landverraad, enz. Het gaat er meer om, een verschijnsel in de Nederlandse politiek te beschrijven dat niet tot de oorlog is beperkt, maar dat voor 1940 ook al bestond en dat na 1945 zijn invloed op het Bestel onverzwakt heeft behouden. Dat is misschien niet de sympathie van de ‘bourgeoisie’ van Troelstra voor ‘het kleine beetje dictatuur’. Het is meer het gevoel of het besef dat heerst bij menig bestuurder, autoriteit, politicus, directeur en magistraat, zijn natuurlijk inzicht, dat hij en zijn gelijken het onvervreemdbare monopolie hebben om te bekokstoven. We hebben niet te doen met een kwaadwillig potentatisme, maar met het voortdurend nemen van ‘rustige, weloverwogen beslissingen’, gedekt door de magie der geheimhouding en een passende gelegenheidsideologie.”

 
Henk Hofland (20 juli 1927 – 21 juni 2016)

Dolce far niente, Bram Vermeulen, Hans Lodeizen, Arie Storm, Henk Hofland

Dolce far niente

 

 
Kaart van de Beemster met zijn kaarsrechte wegen en sloten

 

Kunst Matig

Nergens bewijst de mens
zijn eng rechtlijnig wezen
zo onverbiddelijk klaar
als langs des polders wegen

Hij vangt er de natuur
tussen dijken recht gesneden.
Het water afgevoerd,
de strijd is lang gestreden.

Het gras dat kent zijn plaats
tussen de linialen sloten.
Hier werd het avontuur
Kunt matig uitgesloten

Want wat uit vroeger tijden
nog krom was van verleden,
werd economisch recht bedacht
en haarscherp afgesneden.

Het meer was vroeger rond
dat viel niet meer recht te dijken.
Maar in het nieuwe land
moest elk natuurlijk wijken

Natuurlijk houdt de koe
en zeker de kudde schapen
zich keurig aan de rechte cel
die voor hen hier werd geschapen

En als het dartel lam
dan nog eens springen wil,
staan zijn ouders al verwaaid
in haakse uithoek stil.

Gelukkig zijn er vogels
de lucht is niet te vangen,
die onbegrensd ver vliegen,
of doodstil biddend hangen.

Gelukkig zwemt de vis niet rechts
in het afgepast kanaal
en drijven de koeten kras
en niet langs liniaal.

Gelukkig zijn er bomen over
van grillig kromme vormen.
Niets in de natuur is recht
zoals ons mensen normen.

Alsof het niet genoeg was
dat mathematisch land,
werd elke wilde wortel wilg
verwijderd van de kant

En dwars door gewassen in gelid,
het planmatig sterven en ontstaan
legt het wiskundig mensenbrein
zijn recht gesneden baan.

Van meedogenloos modern beton
geen gras tussen de stenen.
Een lijn geeft hier de richting aan
waarin de bocht werd afgesneden.

Zo jaagt hij razend voort
in tomeloze vaart.
Met ongehoord geluid
dat nooit meer echt bedaart.

De snelste weg tussen twee punten
is alleen dan een rechte lijn
als de weg zelf er niet toe doet,
slechts het snel ter plekke zijn.

Dan kap je ieder obstakel,
dan moet elk stuk gelijk.
Dan telt niet meer de warme aarde
maar het koude aardse slijk.

De boom groeit met de wind mee,
de takken zoeken het licht.
De mens raast recht af op zijn doel
met ogenkleppen en oren dicht.

Zo maakte de koning der natuur
met zijn loodlijnen verstand
van de wilde water meren
een kaarsrecht polderland.

Wat een geweldig misverstand,
welk onvermogen van bestaan.
Zelf kan hij niet veranderen
dus past hij zijn omgeving aan.

 

 
Bram Vermeulen (13 oktober 1946 – 4 september 2004)
De Schermer, met De Rijp

Lees verder “Dolce far niente, Bram Vermeulen, Hans Lodeizen, Arie Storm, Henk Hofland”

Hans Lodeizen, Uwe Johnson, Henk Hofland, Simin Behbahāni

De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook mijn blog van 20 juli 2010 en eveneens alle tags voor Hans Lodeizen op dit blog.

 

 

ANGST

Een spin holt in de lente
angst is de veer van het horloge
het is bijna tijd.

Dan, dan: o kinderen
van de overspelige moeder,
je gescheiden papa
leeft in het huis naar links.
maak je nagels schoon
de omroeper zegt:
het is lente.

angst voor wat?
De wolken zijn een gerafelde sok
van God.

o lentegeuren!

 

 

 

Weeekend in Metropolis

Zo dikwijls als ik over de lange
populierenlanen liep zacht zingend,
denkend aan de avond haar witte
plaveisel waar ik gestorven ben. –

als ik je weerzie ben je toch een ander
ik ken je je blijft niet lang bij iemand
in steeds andere spiegels behaagt het je
steeds andere mensen te zien steeds jezelf.

nu heb ik je niet langer
weet je het je bent dood
ik heb je gevonden hijgend
over de daken van Metropolis

 

Voor jou

1
voor jou
als ik je ooit zal tegenkomen
of als ik nooit in je hart
zal wachten op een brand van kussen

voor jou

ik zal de ring van trouw bewaken
ik zal de zon openhouden
ik zal de nacht strelen

voor jou zal ik de waardigheid
van de mens op aarde zichtbaar maken
en mijn bed zal wit zijn
voor jou zal ik wachten.

 

Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)

Lees verder “Hans Lodeizen, Uwe Johnson, Henk Hofland, Simin Behbahāni”

P.C. Hooftprijs 2011 voor Henk Hofland

P.C. Hooftprijs 2011 voor Henk Hofland

De Nederlandse schrijver, journalist, commentator, essayist en columnist Henk Hofland krijgt de P.C. Hooftprijs 2011. Dat heeft het bestuur van de Stichting P.C. Hooftprijs voor Letterkunde dinsdag bekendgemaakt. Zie ook mijn blog van 20 juli 2010.

 

Uit: Lezen en schrijven (Column)

 

„De verbreiding van internet betekent niet dat in de digitale bovenlagen ideale democratische verhoudingen zullen heersen. Het is waar: wat we aan het begin van deze eeuw de digitale snelweg noemden, heeft de vrijheid van meningsuiting op een toen nog onvoorstelbare manier bevorderd. Het wereldwijde web heeft een onafzienbare hoeveelheid informatie voor iedereen die met een laptop kan werken toegankelijk gemaakt. Bovendien kan iedereen laten weten wat hij van alles vindt. Nooit zijn zoveel mensen in staat geweest over zoveel zaken een zo groot publiek te laten weten wat ze ervan denken. Iedere dag wordt er bij wijze van spreken een paddestoelwolk van opinies de digitale wereld ingestuurd. Met Facebook en Hyves kun je desnoods duizenden vrienden maken. Internetkranten stellen je in de gelegenheid uit de onkwetsbaarheid van je anonimiteit de machtigsten ter wereld ongenadig uit te schelden. Met Twitter laat je in 140 tekens je diepste wijsheid van het moment weten.

Maar dit wil niet zeggen dat de gebruikers van al deze fantastische faciliteiten weten waar ze het over hebben. Om goed van de schatkamers van informatie gebruik te kunnen maken, moet je weten waar je moet zoeken en datgene te begrijpen wat je hebt gevonden. Dit alles vooronderstelt kennis van zaken die een mens nu eenmaal vergaart in een vooropleiding die toewijding, energie en jaren vergt. Daaraan ontbreekt het al diegenen voor wie de wetenschap van internet wel bereikbaar is, maar de inhoud abracadabra.

De formule die Menno ter Braak in 1937 in zijn Het nationaal-socialisme als rancuneleer gebruikte, heeft een nieuwe actualiteit gekregen. „Naarmate het bezit van cultuur meer als een recht wordt gevoeld, wordt de afstand die er bestaat tussen dat recht op alles en het bezit van weinig in de praktijk, meer beseft als een onrecht.” Degene die hier het slachtoffer is „kan het meerdere bezit van de ander niet verdragen. Het maakt hem hels, de ander bevoorrecht te zien. Hij wrokt omdat hij in de wrok althans de lust van de permanente ontevredenheid beleeft.”

Heeft de schijn van gelijkheid die door de verbreiding van internet is ontstaan deze wrok tot een eigentijds verschijnsel gemoderniseerd? Ligt hier de verklaring van de wijdverbreide haat tegen de ‘elite’, bestaande uit mensen die het dankzij hun opleiding en ervaring op een grote verscheidenheid van gebieden beter weten dan wat vroeger de ‘leek’ werd genoemd? Als van iemand nu gezegd wordt dat hij ‘tot de elite hoort’, is dat in negen van de tien gevallen een verdachtmaking. Elite is een scheldwoord geworden, niet alleen hier; ook in Amerikaanse populistische kringen. ‘Linkse elite’, nog erger – terwijl toch president George W. Bush, de neoconservatieven en de bankiers aan de wortel van onze tegenwoordige problemen hebben gestaan.“

 

 


Henk Hofland (Rotterdam, 20 juli 1927)

Henk Hofland

De Nederlandse schrijver, journalist, commentator, essayist en columnist Henk Hofland werd geboren in Rotterdam op 20 juli 1927. Hofland studeerde aan Nijenrode en kwam in 1953 in dienst bij de buitenlandredactie van het Algemeen Handelsblad en kreeg later de leiding over het zaterdagse supplement. Daarna werd hij adjunct-hoofdredacteur en later hoofdredacteur van de krant. De fusie in 1970 met de Nieuwe Rotterdamsche Courant tot het huidige NRC Handelsblad betekende tevens de val van Hofland. Hierna bouwde hij als freelancer voor diverse media een reputatie van respectabel politiek commentator, columnist en publicist op, met veel aandacht voor de Verenigde Staten. Ook van de ontwikkelingen in het Oostblok deed hij langere tijd verslag; hij maakte diverse reizen door de toenmalige Oostbloklanden, nog voor de val van de muur. New York City beschouwt Hofland als zijn tweede stad. Jaarlijks verblijft hij daar meerdere malen in hetzelfde hotel, en verwerkt zijn waarnemingen in zijn columns. Hofland kreeg in 1992 de Audax columnistenprijs, ontving in 1996 de Gouden Ganzenveer en werd in 1999 door zijn collega’s uitgeroepen tot Journalist van de Eeuw.

 

Uit: De voetbalbeschaving (column)

 

Maar terwijl we de indruk krijgen dat van tijd tot tijd de nationale noodtoestand dreigt, vooral bij wat we evenementen noemen, ontbreekt het aan een analyse van de oorzaken. Wie zijn de ‘raddraaiers’; waarom doen ze het; waarom begrijpen ze niet dat hun geweld en kabaal in het nadeel is van het algemeen belang waarin ze zelf ook hun aandeel hebben? Mijn antwoord klinkt misschien wat ouderwets. Het is een kwestie van opvoeding. Sinds al een jaar of twintig heeft Nederland 250.000 analfabeten die volstrekt niet kunnen lezen en schrijven, en 1,3 miljoen functioneel analfabeten of laaggeletterden die alleen de allersimpelste tekst kunnen begrijpen. De grote meerderheid is autochtoon. Ze betrekken hun informatie vrijwel uitsluitend van de televisie, en dan van de platste programma’s waaraan steeds minder gebrek is. Dat is nu eenmaal de trend die ook bij de serieuze media waarneembaar is. Alles moet leuker want anders gaan we failliet.

Dit meer dan een miljoen analfabeten is een generatie die nu op het punt staat om kinderen te krijgen. Opvoeden bestaat voor een groot deel uit de overdracht van normen en waarden, nieuwsgierigheid en leergierigheid. Deze analfabeten dragen hun onkunde, hun onverschilligheid, misschien hun haat tegen de reguliere samenleving over op hun kinderen.

Laatste nieuws op dit gebied: 145.000 jongeren zitten op ‘zwakke scholen’; de burger moet de politie beter gaan helpen want de ordebewaarders kunnen het niet meer alleen af; in Nederland zijn volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau volledig uitgesloten van sociaal verkeer; en het zogeheten ‘comazuipen’ onder jongeren is het afgelopen jaar met 45 procent gestegen, 500 pubers zijn met alcoholvergiftiging in het ziekenhuis beland.

Gebrek aan algemene kennis is als een gletsjer die langzaam in de maatschappij schuift. Misschien hebben we een jaar of twintig geleden de grondslag gelegd voor een nieuw lompenproletariaat, waarvoor we nu de rekening gepresenteerd krijgen. Dat is dan uiteindelijk ook het gevolg van het eindeloze geëxperimenteer en gehannes met ons onderwijs. En als we nu beginnen met het herstel, zou het nog wel een generatie kunnen duren voor de toen aangerichte schade is hersteld.“

 

 

 
Henk Hofland (Rotterdam, 20 juli 1927)