Gethsemane (Willem de Mérode), Ada Limón

 

 

Christus in Gethsemane door Giacinto Brandi, ca. 1650

 

Gethsemane

Zij gingen zóó zich in hun leed verdiepen,
Dat zij, schoon op hun elleboog geleund
Om Hem te zien, wel zeiden: hoe Hij kreunt,
Maar dan stil schreiden, snikten en weer sliepen.

Hij bad tot God, Wiens grimmigheid Hem trof.
Die zag in Hem den vuigen mensch der zonde.
En toen Hij nergens troost erlangen konde,
Kroop Hij, een worm, wanhopig in het stof.

Toen sterkte God Hem, dat Hij op kon staan.
Hij riep de jongren: Laat ons henengaan!
Reeds rinkelde het harnas der soldaten.

De fakkels vlamden over schild en kling.
Toen Hij zich overgaf en medeging,
Had zelfs Johannes Hem verschrikt verlaten.

 

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
De Andreaskerk in Spijk, de geboorteplaats van Willem de Mérode

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

HET EINDE VAN DE POËZIE

Genoeg van beenderen en matkopmees en zonnebloem
en sneeuwschoenen, esdoorn en zaden, scheuten en samaras,
genoeg chiaroscuro, genoeg van dit en profetie
en de onverzettelijke boer en geloof en onze vader en ’k heb
u lief, genoeg van boezem en bloemknop, huid en god
vergeet niet en sterrenlichamen en bevroren vogels,
genoeg van de wil om door te gaan en niet door te gaan of dat
een bepaald licht een bepaald effect heeft, genoeg
van het knielen en het opstaan en de blik
naar binnen en de blik omhoog, genoeg van het geweer,
het drama, en de zelfmoord van de bekende, de lang verloren
brief op het dressoir, genoeg van het verlangen en
het ego en het uitwissen van ego, genoeg
van de moeder en het kind en de vader en het kind
en genoeg van het wijzen naar de wereld, zwaarmoedig
en wanhopig, genoeg van het gruwelijke en de grens,
genoeg van kun je me zien, kun je me horen, genoeg
ik ben een mens, genoeg ik ben alleen en ik ben radeloos,
genoeg van het dier dat me redt, genoeg van het hoge
water, genoeg verdriet, genoeg van de lucht die rustig maakt,
ik vraag of je me aanraakt.

 

Vertaald door Jeske van der Velden

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

Zie ook alle tags voor Witte Donderdag op dit blog.

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2020 en eveneens mijn blog van 28 maart 2019 en ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Das Abendmahl (Rainer Maria Rilke), Kazim Ali

 

Bij Witte Donderdag

 

Het Laatste Avondmaal, Fresco door Leonardo da Vinci in
het dominicaner klooster Santa Maria delle Grazie in Milaan, 1495 – 1498

 

Das Abendmahl

Sie sind versammelt, staunende Verstörte,
um ihn, der wie ein Weiser sich beschließt
und der sich fortnimmt denen er gehörte
und der an ihnen fremd vorüberfließt.
Die alte Einsamkeit kommt über ihn,
die ihn erzog zu seinem tiefen Handeln;
nun wird er wieder durch den Wald wandeln,
und die ihn lieben werden vor ihm fliehn.
Er hat sie zu dem letzten Tisch entboten
und (wie ein Schuß die Vögel aus den Schoten
scheucht) scheucht er ihre Hände aus den Broten
mit seinem Wort: sie fliegen zu ihm her;
sie flattern bange durch die Tafelrunde
und suchen einen Ausgang. Aber er
ist überall wie eine Dämmerstunde

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
De St. Nicolaaskerk in Praag, de geboortestad van Rainer Maria Rilke

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Kazim Ali werd geboren op 6 april 1971 in Croydon, Engeland. Zie ook alle tags voor Kazim Ali op dit blog.

 

Exit-strategie

Ik hoor het geluid van de sproeier buiten, niet het zachte soort waar we vroeger doorheen renden
maar de harde soort die in één richting zwiept, dan terugdraait en opnieuw begint.

Gisteravond waren we van plan om het witte argument van de Melkweg te vinden
maar we zijn twintig jaar te laat. Gisteravond heb ik de laatste sterrenkijker
lelie afgesneden om in mijn haar te dragen.

Vanmorgen, de moeilijkste aardrijkskundequiz die ik ooit heb gedaan: hoe draag je
jezelf van berg naar meer naar woestijn zonder iets achter te laten?

Misschien had ik harder moeten werken.
Misschien had ik er beter op kunnen letten.
Een berg die ik niet heb beklommen. Muziek waar ik naar verlangde maar niet kon bereiken.

Ik reis zonder kaarten, freestyle mijn geschriften, doe alsof de lucht adequaat
mijn spirituele overtuigingen vertegenwoordigt.

De sproeier stopt ermee. Het gras zal nat zijn.
Ik ben nog niet eens op pagina 2 van mijn leven gekomen en ik ben waarschijnlijk meer dan halverwege,
wie weet wat voor wezen ik zal worden.

 

Kazim Ali (Croydon, 6 april 1971)

 

Zie voor nog meer gedichten bij Witte Donderdag ook alle Witte Donderdag tags op dit blog.

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e april ook mijn twee blogs van 6 april 2019.

Gethsemane (Mary Oliver), Seamus Heaney

 

Bij Witte Donderdag

 

Jezus wast de voeten van de apostelen door Duccio di Buoninsegna, 1308-11

 

Gethsemane

The grass never sleeps.
Or the roses.
Nor does the lily have a secret eye that shuts until morning.
Jesus said, wait with me. But the disciples slept.
The cricket has such splendid fringe on its feet,
and it sings, have you noticed, with its whole body,
and heaven knows if it ever sleeps.
Jesus said, wait with me. And maybe the stars did, maybe
the wind wound itself into a silver tree, and didn’t move,

maybe, the lake far away, where once he walked as on a
blue pavement, lay still and waited, wild awake.
Oh the dear bodies, slumped and eye-shut, that could not
keep that vigil, how they must have wept,
so utterly human, knowing this too
must be a part of the story.

 

Mary Oliver 10 september 1935 – 17 januari 2019)
St. Andrew Church in Maple Heights, Ohio, de geboorteplaats van Mary Oliver

 

De Ierse dichter Seamus Heaney werd op 13 april 1939 te County Derry, Noord-Ierland, geboren. Zie ook alle tags voor Seamus Heaney op dit blog.

 

De rugwaartse blik

Wankeling in lucht,
alsof een taal hier
te kort schoot, kunst-
greep van vleugels.

Het geblaat van de snip,
de nestgrond ontvluchtend
naar een dialect,
naar varianten,

transcripties gonzend
op de natuurmonumenten –
kleine geit van de lucht,
van de avond,

kleine geit van de vorst.
Zijn staartveren zijn ’t die,
elegiëen trommelend
in de slipstroom

van wilde gans
en gele roerdomp,
zich een weg wentelend
door de gewelven

waarop wij teren, zijn vlucht
door sluipschutters schuilhoek,
over schemerige schansen
en wallen van aarde,

verdwijnen tussen
de resten, glimmend
in de nissen
van een veldwerkersarchief.

 

Vertaald door Jan Eijkelboom

 

Seamus Heaney (13 april 1939 – 30 augustus 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e april ook mijn blog van 14 april 2020 en eveneens mijn blog van 14 april 2019.

Maundy Thursday (Wilfred Owen), Jay Parini

 

Bij Witte Donderdag

 

De voetwassing door Giotto in de Cappella degli Scrovegni (Arenakapel), Padua, 1304-06

 

Maundy Thursday (Wilfred Owen)

Between the brown hands of a server-lad
The silver cross was offered to be kissed.
The men came up, lugubrious, but not sad,
And knelt reluctantly, half-prejudiced.
(And kissing, kissed the emblem of a creed.)
Then mourning women knelt; meek mouths they had,
(And kissed the Body of the Christ indeed.)
Young children came, with eager lips and glad.
(These kissed a silver doll, immensely bright.)
Then I, too, knelt before that acolyte.
Above the crucifix I bent my head:
The Christ was thin, and cold, and very dead:
And yet I bowed, yea, kissed – my lips did cling.
(I kissed the warm live hand that held the thing.)

 

Wilfred Owen (18 maart 1893 – 4 november 1918)
St Oswald’s Church, Oswestry, Shropshire, de geboorteplaats van Wilfred Owen

 

De Amerikaanse schrijver, dichter en essayist Jay Parini werd geboren in Pittston op 2 april 1948. Zie ook alle tags voor Jay Parini op dit blog.

 

Onder nul

IJsbloemblaadjes op de bomen.
De driftige zwarte mussen stromen over
het bevroren gazon.
De wind wacht geduldig achter de schuur.

Hoewel ik hier mezelf niet ben, is dat in orde.
Ik ben mijn naam kwijt,
mijn laatste adres, het probleem
dat me deze winterweek elke nacht heeft wakker gehouden.

Zo’n lange tijd komt eraan,
deze witte tijdloze tijd in de tijd,
met nul tot op het bot,
het beste wat je ooit zou kunnen zeggen.

Ik sta hier in de open lucht,
vol stro, losse ledematen, ongedempt.
Niemand is hier, ik ook niet,
deze winterochtend die eeuwig duurt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jay Parini (Pittston, 2 april 1948)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e april ook mijn blog van 1 april 2020 en eveneens mijn twee blogs van 1 april 2019 en ook mijn blog van 1 april 2018 deel 2.

Judas-kus (Hélène Swarth)

 

Bij Witte Donderdag

 

De Judaskus door Giotto di Bondone, 1304 – 1306

 

JUDAS-KUS

Hij nam de beker en Hij brak het brood.
Hij sprak het woord dat onvergeetbaar klonk
Door de eeuwen heen. En onheilspellend blonk
Op Judas’ rosse lokken ’t avondrood.

En elkeen at van ’t brood en elkeen dronk
De purpren wijn, die hem Zijn liefde bood.
Doch ’t brood was Judas bitter als de dood,
In elke wijndrop gloeide een helse vonk.

Kalm stond de god in ’t flikkrend fakkellicht,
Toen hij de valse kus voelde – en terstond
Viel droef zijn blik op Judas’ aangezicht.

-Ik spijsde en laafde u met mijn liefde, en toch
Verraadt gij mij! o snode, rode mond,
Uw Judas-kus brandt op mijn lippen nog!

 

Hélène Swarth (25 oktober 1859 – 20 juni 1941)
De Boomkerk in Amsterdam, de geboorteplaats van Hélène Swarth

 

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

Rand

Wat je nu zegt verplaatst lucht
over een kleine afstand,

kleiner naarmate je zachter,
haastiger praat:

‘Tot waar het weer waait’. Een plek
opzij van het kijken.

Verwachting loopt naar de rand.
Niet te bereiken.

 

Toba

Ik maak de reis die ik nooit
maakte, plan blijf liggen, ik begin
hier waar ik ben en nu meteen, wees stil.

Ik zal vinden wat ik wil, het meer en
meer, lichaam uitspanselwijd
over het volle oppervlak gespreid,
opstaan in drie tijden tegelijk,

het meteen vergeten, om halfzeven
door de nevel en de spinnenwebben
waden, blinden losdoen, hemel
lezen als verwoesting als altijd

 

Mijn kind laat mij met buitenlucht alleen

Mijn kind laat mij met buitenlucht alleen,
zij blijft op afstand sinds zij uit mij viel.
Plastic steekt uit haar afgewend profiel,
met apparaten woont zij achter glas
die haar weerspannig ademen bewaken.

Als ik tot bloedens toe mijn handen was
mag ik een ogenblik haar vel aanraken.
Hoe steel ik haar, hoe krijg ik haar ontvreemd.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

De schelpblazer

De prachtige luchtgeest blaast op de schelphoorn,
de roodachtige, puntige, hij verdeelt het geluid
met zijn hand, dat hier- en daarheen
vliegt, zo heel anders dan kustvogels.

Mijn vriend, de luchtgeest, houdt ervan daar in de weilanden
te slapen en ik heb dit en dat al geleerd
bij hem en nu leer ik niet zoals hij
enkel licht te rusten, slechts leunend tegen de rand

van het donker en nog steeds in het licht,
en met kinderlijk ronde ogen snel te ontwaken.
Hoe moet ik zijn zoals mijn vriend:
alleen met mijn lief, zonder slaap, in de regen?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Gethsemane (Richard Dehmel)

 

Bij Witte Donderdag

 

 
De gevangenneming van Christus door Caravaggio, ca. 1602

 

Gethsemane

Lautlos steht der starre Hain der Palmen,
tiefe Schatten schaun aus Busch und Halmen,
ihre blauen Thränen weint die Nacht.
Nur von dumpfen Menschenlauten schauert
der verstummte starre Hain, und schauert;
einsam stöhnt und stöhnt und trauert
auf den Knien ein Mann in Betteltracht.

Höre, höre, Geist der Wahrheit,
meinen Zwiespalt, meine dunkle Schuld:
der ich wandelte in Kampf und Starrheit,
Liebe lehrt’ ich und Geduld.
Ach! ein Baum, der Licht gab, wollt’ ich leben,
übermächtig der Natur;
nur mein Glaube war mir Leben.
Ach, sie sahn nicht auf mein Streben,
sahn die That, des Baumes Schatten nur.

Uebermenschlich hab’ ich mich vermessen,
und sie haben fromm gemeint:
Ich, ich lebte selbstvergessen.
Einer, Er nur – Judas! Freund!
warum willst du mich verraten?!
O zertrennte mich doch mein Gebet,
daß ich zwiefach lebte Wort und Thaten,
Menschen menschlich irrend zu beraten,
auch dem Zweifel ein Prophet!

Und zum Mond die Arme wild gebreitet
und die Augen in die Nacht geweitet,
läßt er seine dunkeln Blicke irr’n.
Und er sieht die Schaaren seiner Qualen,
durch das Dickicht brechen bleiche Stralen,
und sie bohren ihm die fahlen
Dolche gierig in die glühende Stirn.

Wehe, wehe, Geist der Liebe:
voller Reinheit schwebst du klar und hoch,
doch dein Pfad ist Nacht und kalt und trübe,
und mich kettete die Erde doch!
Schwerter stieß ich in die weichsten Herzen:
Allen wollt’ ich liebend glühn,
aber meiner Mutter mach’ ich Schmerzen
und mit sehnsuchtwundem Herzen
weint um mich die Magdalenerin.

Nackt und bloß, und nur ein Menschensohn,
wollt’ ich trösten all mein arm Geschlecht;
doch im Mitleid glimmt die Rache schon,
auch der Reichste hat auf Liebe Recht!
Judas, Judas, kommst du mich zu richten?
ist Entsagung, ist Gewalt mein Loos?
Muß denn diese Welt sich erst vernichten,
um das Reich des Friedens aufzurichten?
Freiheit, lebst du im Gewissen blos?!

Und verzagt aufs Antlitz hingezwungen,
spürt er heftiger die Anfechtungen,
seine zarte Stirne trieft von Schweiß.
Und er fühlt wie Blut die großen Tropfen
von den Schläfen in die Gräser tropfen,
seine brennenden Pulse klopfen
an die Erde hart und laut und heiß.

Geist des Lebens: Klarheit, Klarheit!
wird denn Sieg um Opfer nur gewährt?
Sieh, es kommt der Jünger Meiner Wahrheit:
hier der Todesbecher, hier das Schwert!
Selig, meiner Inbrunst mich zu töten,
eine Lebensleuchte wollt’ ich stehn,
aber jetzt in Todesnöten
sieh mich zittern, sieh mich beten:
laß den Kelch an mir vorübergehn!

Allzu willig war mein Fleisch dem Geist!
weh: entbrächen meines Glaubens Gluten.
Sollen Tausend um mich Einen bluten?
Wer nach Meinem Wandel lebt, verwaist.
Nein, ich fühl es: nicht wie Ich will, Vater,
dunkler Geist, der alle Seelen speist,
allen Fleisches Schöpfer und Berater,
Du des Lebens, Du des Todes Vater,
Deiner Hand befehl ich meinen Geist!

Und er horcht, und sieht die Nacht erglühen,
starrer stehn die Bäume, Fackeln sprühen
auf, und dumpfe Menschenlaute nahn.
Und verzückt den Seherblick gehoben,
steht und hört er seine Häscher toben,
und ein Lächeln schluchzt nach Oben:
Judas, komm! ich schreite nur voran –

 

 
Richard Dehmel (18 november 1863 – 9 februari 1920)
Dehmel-monument in Hermsdorf, de geboorteplaats van Richard Dehmel

 

Zie voor de schrijvers van de 18e april ook mijn vorige blog van vandaag.

Gethsemane (Jacqueline van der Waals)

 

Bij Witte Donderdag

 


Gethsemane door Carl Bloch, 1875

 

Gethsemane

Jezus, de laatste der nachten,
Ging naar de hof der olijven,
Liet zijn discipelen blijven
Buiten de duistere gaard;
Toen koos Hij drie uit hun midden,
Met Hem te waken, te bidden,
Maar door het bidden en wachten
Werden hun ogen bezwaard.

Kon dan niet één met Hem waken ?
Eén in die smartelijke uren
Met Hem de droefheid verduren
Van Zijn verwerping, Zijn smaad ?
Moest Hij, die zwartste der nachten,
Eenzaam de kruisdood verwachten,
Eenzaam de bitterheid smaken
Van de triomf van het kwaad?

‘k Wil bij Uw droefheid verwijlen,
In Uwe smarten verzinken,
Gij, die de beker moest drinken,
Die de verzoening ons bracht,
Wie zal de angsten doorgronden
Van deze nachtelijke stonden ?
Wie zal de duisternis peilen
Van deze duistere nacht ?

 

 
Jacqueline van der Waals (26 juni 1868 – 29 april 1922)
De Elandkerk (O.L.V. Onbevlekt Ontvangen) in Den Haag, de geboorteplaats van Jacqueline van der Waals

 

Zie voor de schrijvers van de 29e maart ook mijn vorige blog van vandaag.

Gethsemane und Golgatha (Friedrich Nietzsche)

Bij Witte Donderdag

 

 
Christus in de tuin van Gethsemane door Heinrich Hofmann, 1890

 

Gethsemane und Golgatha

Des Mondes Helle zuckt in ungewissen,
Zerstreuten Strahlen durch die Mitternacht;
Die Wolken fliegen wie vom Sturm zerrissen,
Ein aufgelöstes Heer nach wilder Schlacht,
Der Kidron braust in ungestümem Drängen –
Der Ölberg ruht auf stummen Felsenhängen.

Herr, deine Jünger schlafen, hingestreckt
Auf feuchtem Boden, und manch’ ängstlich Bild
Scheucht ihrer Seelen Ruhe und erschreckt
Die Stille, die die Schlummernden umhüllt.
Sie sehen dich im Traum zu ihnen treten,
Sie sehn dich seufzen, sehn dich ängstlich beten.

Doch du liegst einsam! Keine Welt erfaßt
Die Qualen, die dein großes Herz umfluten;
Du liegst gebeugt von ungemess’ner Last,
Und alle Wunden brechen auf und bluten.
Das ist dein letztes, schwerstes Todesringen,
Und Erd’ und Hölle will dich niederzwingen.

Da steht vor deinem Blick ein Berg der Qual
Darauf ein Kreuz und frecher Spötter Fülle;
Das ist dein Berg, dein Kreuz, dein Marterpfahl.
Das ist dein Los, – nein, ’s ist dein eigner Wille.
Und nicht genug – was nie ein Mensch kann sagen –
Die Hölle selber kommt dich anzuklagen.

Du willst die Sünde tragen, und sie naht,
Aus tiefster Finsternis ans Licht gekrochen;
Da naht verstörten Blicks des Zweifels Saat,
Und Greuel, stumm und tief, nie ausgesprochen!
Sie nahen dir mit drohender Gebärde,
Sie wolln dich niederziehn zu Tod und Erde.

Du ringst gewaltig – blutger Tränen Flut
Sie künden deiner Seelen tiefstes Wehe,
“Vorüber geht er nicht, der Kelch voll Blut,
Du mußt ihn trinken, Gott, Dein Will’ geschehe.”
Und wieder naht mit leisem Flügelschlage
Ein Engel, wie an dem Versuchungstage.

O Stätten heiligster Vergangenheit!
Gethesemane und Golgatha! Ihr tönet
Die frohste Botschaft durch die Ewigkeit,
Ihr kündet, daß der Mensch mit Gott versöhnet,
Versöhnet durch das Herz, das hier gerungen,
Das dort verblutet und den Tod bezwungen!

O Stätten heilig ernster Gegenwart!
Zu denen sich die müde Seele führet
Und still der ewigen Lebensfluten harrt,
Die auch noch jetzt ein Engel Gottes rühret.
Es nah’n die Kranken – und der Himmel schließet
Sich auf, und Lebenswasser fließet!

O Stätten, ihr, der Zukunft Weltgericht,
Der Frommen Hoffnung und der Sünder Grauen!
Vor euch wird eitler Ruhm und Glanz zunicht,
Von euch wird Segen auf die Welten tauen.
So schaut ihr, vorwärts, rückwärts, auf die Zeiten,
Merksteine in dem Strom der Ewigkeiten.

 


Friedrich Nietzsche (15 oktober 1844 – 25 augustus 1900)
Röcken, de geboorteplaats van Friedrich Nietzsche

 

Zie voor de schrijvers van de 13e april ook mijn vorige blog van vandaag.

Gethsemane (Annette von Droste-Hülshoff)

Bij Witte Donderdag

 

 
Christus in de hof van Gethsemane door Eugène Delacroix, 1824- 1827

 

Gethsemane

Als Christus lag im Hain Gethsemane
auf seinem Antlitz mit geschloss’nen Augen, –
die Lüfte schienen Seufzer nur zu saugen,
und eine Quelle murmelte ihr Weh,
des Mondes blasse Scheibe widerscheinend, –
das war die Stunde, wo ein Engel weinend

von Gottes Throne ward herabgesandt,
den bittern Leidenskelch in seiner Hand.
Und vor dem Heiland stieg das Kreuz empor;
daran sah seinen eignen Leib er hangen,
zerrissen, ausgespannt; wie Stricke drangen
die Sehnen an den Gliedern ihm hervor.

Die Nägel sah er ragen und die Krone
auf seinem Haupte, wo an jedem Dorn
ein Blutestropfen hing, und wie im Zorn
murrte der Donner mit verhaltnem Tone.
Ein Tröpfeln hört’ er; und am Stamme leis
herniederglitt ein Flimmern qualverloren.

Da seufzte Christus, und aus allen Poren
drang ihm der Schweiß.
Und dunkel ward die Nacht, im grauen Meer
schwamm eine tote Sonne, kaum zu schauen
war noch des qualbewegten Hauptes Grauen,
im Todeskampfe schwankend hin und her.

Am Kreuzesfuße lagen drei Gestalten;
er sah sie grau wie Nebelwolken liegen,
er hörte ihres schweren Odems Fliegen,
vor Zittern rauschten ihrer Kleider Falten.

O welch ein Lieben war wie seines heiß?
Er kannte sie, er hat sie wohl erkannt;
das Menschenblut in seinen Adern stand,
und stärker quoll der Schweiß.

Die Sonnenleiche schwand, nur schwarzer Rauch,
in ihm versunken Kreuz und Seufzerhauch;
ein Schweigen, grauser als des Donners Toben,
schwamm durch des Äthers sternenleere Gassen;
kein Lebenshauch auf weiter Erde mehr,
ringsum ein Krater, ausgebrannt und leer,
und eine hohle Stimme rief von oben:
“Mein Gott, mein Gott, wie hast du mich verlassen!”

Da weinte Christus mit gebrochnem Munde:
“Herr, ist es möglich, so laß diese Stunde
an mir vorübergehn!”
Ein Blitz durchfuhr die Nacht; im Lichte schwamm
das Kreuz, o strahlend mit den Marterzeichen,
und Millionen Hände sah er reichen,
sich angstvoll klammernd um den blut’gen Stamm,
o Händ’ und Händchen aus den fernsten Zonen!

Und um die Krone schwebten Millionen
noch ungeborner Seelen, Funken gleichend;
ein leiser Nebelhauch, dem Grund entschleichend,
stieg aus den Gräbern der Verstorbnen Flehn.
Da hob sich Christus in der Liebe Fülle,
und: “Vater, Vater,” rief er, “nicht mein Wille,
der deine mag geschehn!”

Still schwamm der Mond im Blau, ein Lilienstengel
stand vor dem Heiland im betauten Grün;
und aus dem Lilienkelche trat der Engel
und stärkte ihn.

 

 
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
Het graf van Annette von Droste-Hülshoff vlakbij de Friedhofskapelle in Meerrsburg.

 

Zie voor de schrijvers van de 24e maart ook mijn vorige blog van vandaag.

Gethsemane (Simon Vestdijk)

Bij Witte Donderdag

 

 
Sebastiono Conca, Christus in de tuin van Gethsemane, 1746

 

Gethsemane

Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Opdat ik de plek voel waar gij zijt.
Kunt gij waken, strijdend tegen lijfsdwang,
Kunt ge ook troosten met aanwezigheid.

Zóo zijn goden vaak op ’t eind vereenzaamd,
Menschonwaardig haav’loos en verkild,
Dat zij need’rig smeeken om de bijstand
Van een vriend die ’t zelfde heeft gewild.

En zij gaan ongaarne in de doodsstrijd
Waar geen spiegel zelfs hen gadeslaat,
En zij huiv’ren voor de bleeke nanacht,
Als de haan kraait en de vriend verraadt.

Waakt met mij, éen nacht, éen uur, éen oogwenk,
Slaap is maar een smalle overzij,
En wanneer de slaap u tóch vermeestert,
Breekt uit droomen los, en waakt met mij

 

 
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Harlingen, Sint Michaëlkerk. Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen

 

Zie voor de schrijvers van de 2e april ook mijn vorige blog van vandaag.