Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg als zoon van Berthold Friedrich en Sofie Brecht geboren. Brecht komt uit een gegoede familie; zijn vader was directeur van een papierfabriek. Brecht was in zijn jeugd een teruggetrokken en ziekelijk kind. Na de middelbare school koos Brecht aanvankelijk voor een serieuze carrière. In 1917 ging hij natuurkunde, medicijnen en literatuur studeren aan de Ludwig Maximilian Universiteit in München. Al na één jaar moest hij zijn studies afbreken om te dienen in het leger: hij moest dienst doen als verpleger in een Augsburgs lazaret. De Eerste Wereldoorlog was een traumatische ervaring voor Brecht, die helemaal niets voelde voor geweld of een eredood. In 1920 sloot Bertolt Brecht vriendschap met de in die tijd bekende Duitse cabaretier Karl Valentin. Vanaf die tijd reisde Brecht regelmatig van Augsburg naar Berlijn om een netwerk in de toneelwereld op te bouwen. In 1924 verhuisden de Brechts naar Berlijn, in die tijd het culturele middelpunt van Europa. Al direct in dat jaar regisseerde hij zijn eerste stuk in het Max Reinhardt Theater. De tweede helft van de jaren twintig was de periode van politieke bewustwording van Brecht. Hoewel hij nooit lid zou worden van enige partij, werd hij gegrepen door het communisme. Zijn werk kwam meer en meer in het teken van de politiek staan. In diezelfde periode (vanaf 1926) ontwikkelde Brecht zich richting het episch theater, een vorm van theater waarin een vertelling centraal staat. In mei 1933 werden de werken van Brecht in Duitsland tot verboden literatuur verklaard, ze vielen ten prooi aan de boekverbranding. In 1941 reisde Brecht naar Vladivostok om vervolgens per schip te vertrekken naar de VS, waar hij zijn intrek nam in Santa Monica, vlak bij Hollywood. Begin 1949 vertrok Brecht met een Tsjechisch paspoort weer via Praag naar Oost-Berlijn. Vlak voor zijn dood kreeg hij – in 1955 – nog de Stalin-Vredesprijs. Brecht sterft in 1956 aan een hartinfarct.
An die Nachgeborenen
I
Wirklich, ich lebe in finsteren Zeiten!
Das arglose Wort ist töricht. Eine glatte Stirn
Deutet auf Unempfindlichkeit hin. Der Lachende
Hat die furchtbare Nachricht
Nur noch nicht empfangen.
Was sind das für Zeiten, wo
Ein Gespräch über Bäume fast ein Verbrechen ist
Weil es ein Schweigen über so viele Untaten einschließt!
Der dort ruhig über die Straße geht
Ist wohl nicht mehr erreichbar für seine Freunde
Die in Not sind?
Es ist wahr: ich verdiene noch meinen Unterhalt
Aber glaubt mir: das ist nur ein Zufall. Nichts
Von dem, was ich tue, berechtigt mich dazu, mich sattzuessen.
Zufällig bin ich verschont. (Wenn mein Glück aussetzt, bin ich verloren.)
Man sagt mir: Iß und trink du! Sei froh, daß du hast!
Aber wie kann ich essen und trinken, wenn
Ich dem Hungernden entreiße, was ich esse, und
Mein Glas Wasser einem Verdurstenden fehlt?
Und doch esse und trinke ich.
Ich wäre gerne auch weise.
In den alten Büchern steht, was weise ist:
Sich aus dem Streit der Welt halten und die kurze Zeit
Ohne Furcht verbringen
Auch ohne Gewalt auskommen
Böses mit Gutem vergelten
Seine Wünsche nicht erfüllen, sondern vergessen
Gilt für weise.
Alles das kann ich nicht:
Wirklich, ich lebe in finsteren Zeiten!
II
In die Städte kam ich zur Zeit der Unordnung
Als da Hunger herrschte.
Unter die Menschen kam ich zu der Zeit des Aufruhrs
Und ich empörte mich mit ihnen.
So verging meine Zeit
Die auf Erden mir gegeben war.
Mein Essen aß ich zwischen den Schlachten
Schlafen legte ich mich unter die Mörder
Der Liebe pflegte ich achtlos
Und die Natur sah ich ohne Geduld.
So verging meine Zeit
Die auf Erden mir gegeben war.
Die Straßen führten in den Sumpf zu meiner Zeit.
Die Sprache verriet mich dem Schlächter.
Ich vermochte nur wenig. Aber die Herrschenden
Saßen ohne mich sicherer, das hoffte ich.
So verging meine Zeit
Die auf Erden mir gegeben war.
Die Kräfte waren gering. Das Ziel
Lag in großer Ferne
Es war deutlich sichtbar, wenn auch für mich
Kaum zu erreichen.
So verging meine Zeit
Die auf Erden mir gegeben war.
III
Ihr, die ihr auftauchen werdet aus der Flut
In der wir untergegangen sind
Gedenkt
Wenn ihr von unseren Schwächen sprecht
Auch der finsteren Zeit
Der ihr entronnen seid.
Gingen wir doch, öfter als die Schuhe die Länder wechselnd
Durch die Kriege der Klassen, verzweifelt
Wenn da nur Unrecht war und keine Empörung.
Dabei wissen wir doch:
Auch der Haß gegen die Niedrigkeit
Verzerrt die Züge.
Auch der Zorn über das Unrecht
Macht die Stimme heiser. Ach, wir
Die wir den Boden bereiten wollten für Freundlichkeit
Konnten selber nicht freundlich sein.
Ihr aber, wenn es so weit sein wird
Daß der Mensch dem Menschen ein Helfer ist
Gedenkt unserer
Mit Nachsicht.
Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)
De Russische dichter en schrijver Boris Leonidovich Pasternak werd geboren in Moskou op 10 februari 1890 Hij werd geroemd om zijn poëzie, maar zijn roman Dokter Zjivago (1958), de sage over de avonturen van een jonge arts tijdens de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie bracht hem pas echt internationale faam. De Sovjetautoriteiten weigerden de publicatie van de roman toe te staan, maar het verscheen uiteindelijk toch in het Italiaans en het Engels in 1987. Pasternak won de Nobelprijs voor de Literatuur van 1958, maar hij werd door de Sovjetregering gedwongen de prijs te verwerpen.
Winter night
It snowed and snowed, the whole world over,
Snow swept the world from end to end.
A candle burned on the table;
A candle burned.
As during summer midges swarm
To beat their wings against a flame
Out in the yard the snowflakes swarmed
To beat against the window pane
The blizzard sculptured on the glass
Designs of arrows and of whorls.
A candle burned on the table;
A candle burned.
Distorted shadows fell
Upon the lighted ceiling:
Shadows of crossed arms,of crossed legs-
Of crossed destiny.
Two tiny shoes fell to the floor
And thudded.
A candle on a nightstand shed wax tears
Upon a dress.
All things vanished within
The snowy murk-white,hoary.
A candle burned on the table;
A candle burned.
A corner draft fluttered the flame
And the white fever of temptation
Upswept its angel wings that cast
A cruciform shadow
It snowed hard throughout the month
Of February, and almost constantly
A candle burned on the table;
A candle burned.
Nobel prize
Like a beast in a pen, I’m cut off
From my friends, freedom, the sun,
But the hunters are gaining ground.
I’ve nowhere else to run.
Dark wood and the bank of a pond,
Trunk of a fallen tree.
There’s no way forward, no way back.
It’s all up with me.
Am I a gangster or murderer?
Of what crime do I stand
Condemned? I made the whole world weep
At the beauty of my land.
Even so, one step from my grave,
I believe that cruelty, spite,
The powers of darkness will in time
Be crushed by the spirit of light.
The beaters in a ring close in
With the wrong prey in view,
I’ve nobody at my right hand,
Nobody faithful and true.
And with such a noose on my throat
I should like for one second
My tears to be wiped away
By someone at my right hand
Boris Pasternak (10 februari 1890 – 30 mei 1960)
De Italiaanse dichter en schrijver Giuseppe Ungaretti werd geboren op 10 februari 1888 in Alexandrië, Egypte. Hij is de zoon van Antonio Ungaretti, een immigrant uit Toscane die had meegewerkt aan het Suez-kanaalproject, en Maria Lunardini. Hij bezocht in Alexandrië de Ecole Suisse Jacob waarna hij in 1912 verhuisde naar Frankrijk om te studeren aan het Collegè de France en de Sorbonne. Hier leerde hij verschillende dichters en kunstenaars kennen zoals Guillaume Apollinaire, Pablo Picasso, Giorgio de Chirico, Georges Braque, en Amedeo Modigliani. In 1915 werd zijn eerste gedicht gepubliceerd in de Lacerba. Ungaretti was een echte interventist en meldde zich vrijwillig aan bij het leger en vocht mee in WO I.In 1924 sloot hij zich aan bij het fascisme. Voor de Gazzetta del Popolo in Turijn bezocht hij verschillende buitenlandse steden (1931-1935) waaronder België en Nederland, en schreef hier reisartikelen over. In 1932 heeft hij de Premio del Gondoliere in ontvangst genomen. Tijdens een congres van de Pen Club in Brazilië ontving hij een uitnodiging voor de functie van docent van de Italiaanse taal en literatuur aan de universiteit van San Paulo. In 1942 keerde hij terug naar Italië waar hij docent werd aan de universiteit van Rome van hedendaagse Italiaanse literatuur. In 1956 ontving hij de Grand Prix International de Poesie.
Variations On Nothing
That negligible bit of sand which slides
Without a sound and settles in the hourglass,
And the fleeting impressions on the fleshy-pink,
The perishable fleshy-pink, of a cloud…
Then a hand that turns over the hourglass,
The going back for flowing back, of sand,
The quiet silvering of a cloud
In the first few lead-gray seconds of dawn…
The hand in shadow turned the hourglass,
And the negligible bit of sand which slides
And is silent, is the only thing now heard,
And, being heard, doesn’t vanish in the dark.
Vigil
A whole night long crouched close
to one of our men
butchered
with his mouth
clenched
grinning at the full moon
with the congestion
of his hands
thrust right
into my silence
I’ve written
letters filled with love
I have never been
So
coupled to life
Giuseppe Ungaretti (10 februari 1888 – 2 juni 1970)
Carry-Ann Tjong-Ayong werd op 10 februari 1941 in Paramaribo, Suriname geboren. Zij was het derde kind van dr. Frits Tjong-Ayong en Paulina Lydia Anna Comvalius.In 1955 werd ze met haar oudere zus en twee broers naar Nederland gestuurd voor een studie. Ze doorliep de HBS en studeerde Spaans aan de Rijksuniversiteit Groningen en Klinische Pedagogiek aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Na vijftien jaar in Provinciale Staten en gemeenteraad van Utrecht werd ze in 2000 getroffen door een hersenbloeding. Ze begon een nieuwe carrière als dichter en schrijver. In 2000 ontving ze de ZAMI Award voor poëzie en in 2001 debuteerde ze met De Wasvrouw. In 2004 verscheen haar poëtisch reisverhaal Masiakriki, het lied van de rivier. Pe dede de, libi de, Waar dood is, is leven is haar tweede bundel.
Wie ben ik?
ik ben de wijze Indiaanse
ik ben de hardwerkende Afrikaanse
ik ben de zedige Chinese
ik ben de statige Portugese
ik ben de vrije negerin
ik ben al die vrouwen
meer dan één
wie ben jij
die mij beter meent te kennen
dan ik zelf?
ik ben méér mij
en jij?
Carry-Ann Tjong-Ayong (Paramaribo, 10 februari 1941)
De Surinaamse dichter Eugène Rellum werd geboren in Paramaribo op 10 februari 1896. Hij debuteerde met Moesoedé (Ochtendkrieken, 1960), de eerste in Suriname verschenen bundel in het Sranan. Zijn latere bundels zijn in Sranan en Nederlands: Kren/Klim (1961), Faja lobi (Vurige liefde, 1975), Gedichten (1973), met uitzondering van Oembra foe Sranan (Schaduw van Suriname, 1973) die weer geheel in het Sranan was.
onderschatting
Hij zei:
’t is maar een neger
en
in zijn diepgevoelde
superioriteit,
mat hij mij
met de kleinste maat;
zijn zelf-ingenomenheid
zag niet
de lange schaduw,
die Negerschap
vooruitwerpt,
want anders
zei hij zeker:
wi, een Neger!
negerschap
Negerschap
is als bloeiende vanille
hoog in de bomen van het bos;
in wijde omtrek
laat de geur niemand los,
hij dwingt een ieder
om naar hem,
omhoog te kijken;
mij wikkelt het
in geur’ge, warme dekens,
mij smaakt het beter
dan ’t lekkerste gourmet-banket;
’t is mij een bron
van trots:
mijn vlag,
mijn vuist,
mijn zon.
Eugène Rellum (10 februari 1896 – 29 juli 1989)
De Zwitserse humanistische schrijver en geleerde Thomas Platter de oudere werd geboren op 10 februari 1499 in Grächen in het kanton Wallis. Hij werkte zich door zelfstudie omhoog van herdersjongen tot professor voor Hebreeuws en Grieks aan de universiteit. Daarnaast was hij boekhandelaar, boekdrukker en uitgever. Beroemd werd hij door zijn levendig geschreven en gedetailleerde Lebensbeschreibung die van grote cultuurhistorische waarde is.
Uit: Lebensbeschreibung
„Do ich nun by 6 iaren alt gsin, hatt man mich zu den Eisten than; ist ein tall innert Stalden, do hatt miner mutter säligen schwester ein man, der hieß Thoman an Riedyn, der saß uff eim hoff, hieß Imboden; dem mußt ich das erst jar der gitzin (Geißen) by dem huß hietten. Do mag ich mich denken, das ich etwen im schnee bstäkett, das ich kum drußt mocht kummen, mier offt die schülin do hinden bliben und ich barfuß zittrendt heim kam. Der selb pur hatt by 80 geiß; dären mußt ich das 7. und 8. jar hietten. Und als ich noch so klein was, wen ich den stall uff datt und nit glich näbendsich (beiseite) sprang, stießen mich die geiß nider, liffen über mich uß, dratten mir uff den kopff, oren und ruggen(Rücken), dan ich fiell mer teill für sich. Wen ich den die geiß über die Vispen (ist ein Wasser) uber bruggen treib, liffen mier die ersten in die säit (in die koren äcker), wen ich die druß treib, liffen die andren drin; do weinet ich den und schrey, dan ich wußt woll, das man mich znacht wurd strichen (prügeln“)
Thomas Platter (10 februari 1499 – 26 januari 1582)
(Nagekomen bericht)
De Russische dichter en vertaler Vasily Andreyevich Zhukovsky werd geboren op 29 januari 1783 in Mishenskoe bij Tula. Hij introduceerde de Romantiek in Rusland, met name door zijn vertalingen van o.a. Engelse, Duitse en Franse dichters. Ook was hij mentor van de toekomstige tsaar Alexander II, die beïnvloed werd door zijn liberale ideeën.
The Bard
My friends, can you descry that mound of earth
Above clear waters in the shade of trees?
You can just hear the babbling spring against the bank;
You can just feel a breeze that’s wafting in the leaves;
A wreath and lyre hang upon the boughs…
Alas, my friends! This mound’s a grave;
Here earth conceals the ashes of a bard;
Poor bard!
A gentle soul, a simple heart
He was a sojourner in the world;
He’d barely bloomed, yet lost his taste for life
He craved his end with yearning and excitement;
And early on he met his end,
He found the grave’s desired sleep.
Your time was but a moment – a moment sad
Poor bard!
He sang with tenderness of friendship to his friend, –
His loyal friend cut down in his life’s bloom;
He sang of love – but in a doleful voice;
Alas! Of love he knew naught but its woe;
Now all has met with its demise,
Your soul partakes of peace eternal;
You slumber in your silent grave,
Poor bard!
Here, by this stream one eventide
He sang his doleful farewell song:
“O lovely world, where blossomed I in vain;
Farewell forever; with a soul deceived
For happiness I waited – but my dreams have died;
All’s perished; lyre, be still;
To your serene abode, o haste,
Poor bard!
What’s life, when charm is lacking?
To know of bliss, with all the spirit’s striving,
Only to see oneself cut off by an abyss;
Each moment to desire and yet fear desiring…
O refuge of vexatious hearts,
O grave, sure path to peace,
When will you call to your embrace
The poor bard?”
The bard’s no more … his lyre’s silent…
All trace of him has disappeared from here;
The hills and valleys mourn;
And all is still … save zephyrs soft,
That stir the faded wreath,
And waft betimes above the grave,
A woeful lyre responds:
Poor bard!
Vasily Zhukovsky (29 januari 1783 – 12 april 1852)