Yórgos Seféris, Carson McCullers, Thomas Brasch, Jaan Kross, Siri Hustvedt, Mark Prager Lindo, Dmitri Lipskerov, Amy Tan, Herbert Rosendorfer

De Griekse dichter Yórgos (George) Seferiádis schreef onder het pseudoniem Yórgos Seféris. Hij werd geboren in Smyrna (nu Izmir, in Turkije) op 19 februari 1900 en studeerde rechten in Parijs. Hij was tot 1962 in diplomatieke dienst, het laatst als Grieks ambassadeur in Londen. Hij werd in 1963 geëerd met de Nobelprijs voor de Literatuur. Zijn gedichten ademen een sfeer van diepe melancholie, die wordt veroorzaakt door het besef van het menselijk tekort en de machteloosheid ten aanzien van onderdrukking, machtsmisbruik, geweld en oorlog. Typerend voor zijn literair werk is de alomtegenwoordigheid van het verleden in het heden, niet in het minst door de vele verwijzingen en citaten uit de klassieke en de moderne Griekse dichters. Zijn afkeer van alle geweld bracht hem in 1969 tot het publiceren van een manifest, waarin hij de militaire junta van de “Kolonels” ervan beschuldigde de vrijheid in zijn land te muilkorven.

 

De zee

De zee: hoe is de zee zo geworden?

Jaren heb ik verdaan in de bergen:

de glimwormen verblindden me.

Nu wacht ik op dit strand

op de aankomst van een mens,

een overblijfsel, een vlot.

 

Kan de zee dan gewond raken?

Ooit doorkliefde haar een dolfijn

en een andere keer

de punt van de vleugel van een meeuw.

 

toch waren de golven zacht

waarin ik sprong en zwom als kind

en ook nog toen ik een jonge man was

terwijl ik figuren zocht in de kiezelstenen,

speurend naar patronen,

sprak de Oude Man van de Zee tot me:

Ik ben je land:

misschien ben ik niemand

maar ik kan worden wat je wilt. 

 

 

Santorini – The naked child

 

Bend if you can to the dark sea forgetting
the flute’s sound on naked feet
that trod your sleep in the other, the sunken life.

Write if you can on your last shell

the day the place the name

and fling it into the sea so that it sinks.

 

We found ourselves naked on the pumice stone

watching the rising islands

watching the red islands sink

into their sleep, into our sleep.

Here we found ourselves naked, holding

the scales that tipped toward injustice.

 

Instep of power, unshadowed will, considered love,

projects that ripen in th emidday sun,

course of fate with a young hand

slapping the shoulder;

in the land that was scattered, that can’t res
ist,

in the land that was once our land

the islands, -rust and ash- are sinking.

 

Altars destroyed

and friends forgotten

leaves of the palm tree in mud.

 

Let your hands go traveling if you can

here on time’s curve wtih the ship

that touched the horizon.

When the dice struck the flagstone

when the lance struck the breast-plate

when the eye recognized the stranger

and love went dry

in punctured souls;

when looking round you see

feet harvested everywhere

dead hands everywhere

eyes darkened everywhere;

when you can’t any longer choose

even the death you wanted as your own-

hearing a cry,

even the wolf’s cry,

your due:

let your hands go traveling if you can

free yourself from unfaithful time

and sink-

So sinks whoever raises the great stones.

  

Seferis

Yórgos Seféris (19 februari 1900 – 20 september 1971)

 

De Amerikaanse schrijfster Carson McCullers werd geboren als Lula Carson Smith 19 februari 1917 in Columbus, Georgia. Ze schreef fictie waarin de spirituele isolatie van de buitenstaanders in de zuidelijke staten van de VS werd beschreven. Ze groeide op in Georgia, maar verhuisde op 17-jarige leeftijd naar New York om daar een cursus in Creatief Schrijven te volgen aan de universiteit. Ze trouwde met James Reeves McCullers in 1935, maar na 7 jaar huwelijk bleek de seksualiteit van beiden onduidelijk. Carson had ook een zwakke gezondheid, en werd haar hele leven geplaagd door ziekte, met name reuma, longontstekingen en kanker. Uiteindelijk overleed ze aan een zware hersenbloeding in 1967. Haar bekendste boeken zijn The Heart Is a Lonely Hunter (1940), geschreven toen zij 23 jaar was, en Reflections in a Golden Eye (1942). The Heart is a Lonely Hunter werd verfilmd in 1968 met Alan Arkin in een hoofdrol. Van Reflections in a Golden Eye maakte John Huston in 1967 een film met Marlon Brando en Elizabeth Taylor.

Uit: The Heart is a Lonely Hunter

“In the town there were two mutes, and they were always together. Early every morning they would come out from the house where they lived and walk arm in arm down the street to work. The two friends were very different. The one who always steered the way was an obese and dreamy Greek. In the summer he would come out wearing a yellow or green polo shirt stuffed sloppily into his trousers in front and hanging loose behind. When it was colder he wore over this a shapeless gray sweater. His face was round and oily, with half-closed eyelids and lips that curved in a gentle, stupid smile. The other mute was tall. His eyes had a quick, intelligent expression. He was always immaculate and very soberly dressed.

Every morning the two friends walked silently together until they reac
hed the main street of the town. Then when they came to a certain fruit and candy store they paused for a moment on the sidewalk outside. The Greek, Spiros Antonapoulos, worked for his cousin, who owned this fruit store. His job was to make candies and sweets, uncrate the fruits, and to keep the place clean. The thin mute, John Singer, nearly always put his hand on his friend’s arm and looked for a second into his face before leaving him. Then after this good-bye Singer crossed the street and walked on alone to the jewelry store where he worked as a silverware engraver.”

 

MCCULLERS

Carson McCullers (19 februari 1917 – 29 september 1967)

 

De Duitse schrijver Thomas Brasch werd geboren in Westow,Yorkshire (Engeland) op 19 februari 1945, maar verhuisde twee jaar later naar het voormalige Oost-Duitsland Thomas Brasch schreef toneel, proza en gedichten waarin de weerstand van het individu tegen dwang en beperkingen centraal stond.. Hij werd van de journalistenschool gestuurd wegens ‘het belasteren van leidende persoonlijkheden van de DDR’ en ‘existentialistische opvattingen’. In 1968 werd hij veroordeeld tot 2 jaar en 3 maanden gevangenis wegens ‘vijandige ophitsing tegen de staat’ omdat hij pamfletten tegen de inval in Tsjechoslowakije had verspreid. Hij kreeg later publicatieverbod en emigreerde naar West-Duitsland waar hij overleed in 2001.

Ich weiß nicht wovor

Über mir die gelbe Sonne
Vor mir das Kottbusser Tor
Hinter mir leises Rufen und Flüstern
Jeder Schritt wird mir schwer
Wer tut mir was Keiner ist hier
Aber alle sind hinter mir her
Dann ist es in der Straße still
Ich bin ausgedacht
Welches Feuer ich will
Habe ich angefacht

 

Bleiben, wo ich nie gewesen bin

Was ich habe, will ich nicht verlieren, aber
wo ich bin will ich nicht bleiben, aber
die ich liebe, will ich nicht verlassen, aber
die ich kenne will ich nicht mehr sehen, aber
wo ich sterbe, da will ich nicht hin;
bleiben will ich, wo ich nie gewesen bin.

brasch

Thomas Brasch (19 februari 1945 – 3 november 2001)

 

De Estlandse schrijver Jaan Kross werd geboren op 19 februari 1920 in Tallin. Hij wordt beschouwd als de belangrijkste hedendaagse schrijver van Estland, zeker als de belangrijkste na Anton Hansen Tammsaare. Kross studeerde aan de Tartu universiteit rechten en sloot zijn studie in 1944 af. Hij werkte als docent en als professor voor de vrije kunsten. In 1944 werd hij gearresteerd door de Duitse bezetters en in 1946 door de Sovjets die hem deporteerden naar Siberië, waar hij tot 1954 vast zat in de Goelag. Na zijn vrijlating en terugkeer naar Estland, in die tijd nog een Sovjetrepubliek, werd hij zelfstandig schrijver en vertaler. Zijn romans zijn vrijwel allemaal historisch. In   Das Leben des Balthasar Rüssow beschrijft hij het leven in de 16e eeuw in Reval (na 1918: Tallin).

 

Uit: Das Leben des Balthasar Rüssow

 

Ehrenwerte Handwerksleut, fürnehme Stutzer und Bauernvolk! Ernveste hern und frawn von der adell! Förärade och nadigaste borgare! Herbei, herbei, herbei! Ihr erlebt ein Wunder, desgleichen Ihr Euer Lebtag weder gesehen habt noch sehen werdet!”
Der Ausrufer, ein blutjunger Bursche mit Flaum auf dem Kinn, schwitzender Nase und hellen Kulleraugen, riss sich den feuerroten goldbebänderten Hut vom Wuschelkopf. Mit derselben Bewegung wischte sein ausgefranster Ärmel die Schweißtropfen von der Nase, und sein rot-goldener Hut wies mit weit ausholendem Bogen zum blauen Himmel.
“Ein ersam rad! Schöne frawn! Tichtig junkfer! Steinmetzen und Schuhmacher! Herbei, herbei, herbei!”
Eigentlich taten das schrille dreisprachige Heroldsgeschrei und das Hutschwenken himmelwärts gar nicht mehr not, denn die durch die Große Strandpforte zur Reeperbahn hinausdrängende Volksmenge blinzelte ohnehin zum wolkenlosen Lenzhimmel.
Durch die Strandpforte kamen der vor lauter Eile seine Würde vergessende rotwangige Ratsherr Vegesack mit seiner spindeldürren, heute aber rosig angehauchten Frau sowie weitere Ratsherren mit ihren Ehegesponsen, Kaufherren, Krämer, bierbäuchige Meister und sommersprossige Gesellen, aufgeregte Bürgerstöchter mit ihren gewichtigen Mamas, flinke Dienstmägde, blaubewamste Ratssoldaten und das graue Arbeitsvolk. Alle gafften unentwegt nach oben und bogen die Hälse nach links.
Weiter rechts hastete ein Haufe Lübecker Matrosen polternd die Anlegebrücke entlang. So etwas hatten auch sie noch nicht zu Gesicht bekommen. Links rannte das Volk von Fischermai in Gruppen die Reeperbahn hinauf, gewaltige Staubwolken auf den Fersen.
Wer sich durch die Pforte gezwängt, die Grabenbrücke überschritten und sich so weit von der Mauer entfernt hatte, dass die Giebel der letzten Stadthäuser in sein Blickfeld traten, sah sämtliche Dachluken offenstehen und aus ihnen runde Augen gen Himmel blicken. Drei Knechte eines Kaufmannshauses waren sogar durch eine Luke auf den Windenbalken geklettert und saßen dort in Reih und Glied, wie Dorfjungen, die auf einem Nix reiten. Dabei starrten sie in die Luft und baumelten über der Leere mit den Beinen, was bei anderer Gelegenheit jeden in Schrecken versetzt hätte. Selbst auf die Mauer des mit Gräben und Zäunen umgebenden Pockenhauses waren Neugierige gestiegen: Von dort blickten die lilagefleckten nasenlosen Gesichter der Lustseuchigen zum Himmel.“

 

Kross

Jaan Kross (Tallin, 19 februari 1920)

 

De Amerikaanse schrijfster en essayiste Siri Hustvedt werd geboren op 19 februari 1955 in Northfield, Minnesota. Haar moeder is Noorse en Hustvedt groeide tweetalig op. Toen zij veertien was wilde zij al schrijfser worden en op de Highschool schreef zij al gedichten. In 1982 trouwde zij met de acht jaar oudere schrijver Paul Auster. Zij studeerde literatuur aan de Columbia University. Haar bekendste romans zijn The Enchantment of Lily Dahl (1996) en What I Loved (2003).

 

Uit: A Plea for Eros (2005)

 

“My father once asked me if I knew where yonder was. I said I thought yonder was another word for there. He smiled and said, “No, yonder is between here and there.” This little story has stayed with me for years as an example of linguistic magic: It identified a new space—a middle region that was neither here nor there—a place that simply didn’t exist for me until it was given a name. During my father’s brief explanation of the meaning of yonder, and every time I’ve thought of it since, a landscape appears in my mind: I am standing at the crest of a small hill looking down into an open valley where there is a single tree, and beyond it lies the horizon defined by a series of low mountains or hills. This dull but serviceable image returns when I think of yonder, one of those wonderful words I later discovered linguists call “shifters”—words distinct from others because they are animated by the speaker and move accordingly. In linguistic terms this means that you can never really find yourself yonder. Once you arrive at yonder tree, it becomes here and recedes forever into that imaginary horizon. Words that wobble attract me. The fact that here and there slide and slip depending on where I am is somehow poignant, revealing both the tenuous relation between words and things and the miraculous flexibility of language”.

 

Hustvedt

Siri Hustvedt (Northfield, 19 februari 1955)

 

De Nederlandse schrijver Mark Prager Lindo, beter bekend als Den Ouden Heer Smits werd geboren in Londen op 19 februari 1819. Als 19-jarige arriveerde Lindo in Nederland en werd na het vertalen van enkele romans van Walter Scott redacteur van het tijdschrift De Nederlandse Spectator. Dit tijdschrift schreef hij zelf vol met halfserieuze maatschappijkritische opstellen en schetsen na het voorbeeld van de Engelse Spectators. Deze stukken werden al snel gebundeld. Hij was erg populair in zijn tijd.  Samen met zijn vriend Lodewijk Mulder schreef hij zijn bekendste bundel Afdrukken van indrukken (1854).

Uit: Mooi-Ann van Velp

“Haar liefelijke glimlach verkwikte hem. Hij voelde hoelang hij gezworven had, en hoe mat hij was. Hij wilde in haar armen dromen, terwijl zij hem aankeek. Al het leed en geluk van deze wereld zouden haar kussen hem kunnen geven. Voor ’t eerst strekte hij zijn armen naar een vrouw uit. “Kom aan de vijver zitten,” nodigde hem Mooi-Ann. Hij volgde haar. Was hij anders dan een dronkaard in zijn liefde? Met wankelende passen ging hij, blind-starende. Als Mooi-Ann eens, toen ze de jonkheer van Biljoen had gezien, was hij. De naam van zijn moeder had hij vergeten. Zijn ziel was door de liefde bevlekt, ja, zo hij was blijven leven, voor altijd besmet. Van de eersten, teedere droom, vóór ze hem gevraagd had, met haar mee te gaan, bleef zelfs de herinnering niet over. Het was gelukkig, dat hij stierf. Het maanlicht was over land en water gelijk. Hij merkte niet dat hij met haar in de vijver schreed. Hij zonk in de diepte neer, en smetteloos, vol van glans, sloot zich het water over hem. De nacht verloor niets van de gloed. Mooi-Ann lachte niet, want ze dacht aan haar eigen ondergang terug.

Dit is de sage van Mooi-Ann. Zij gaf dezelfde smart, welke zij ontvangen had, eerlijk terug, en ze was een schakel uit de ketting des verderfs”.

Lindo

Mark Prager Lindo  (19 februari 1819 – Den Haag, 9 maart 1877)

 

De Russische schrijver Dmitri Lipskerov werd geboren op 19 februari 1964 in Moskou. Na zijn afstuderen aan de Schukin Theater Academie in 1985 begon hij met het schrijven van toneelstukken. In het begin van de jaren 1990 werden zijn stukken opgevoerd door belangrijke regisseurs als Mark Zakharov en Oleg Tabakov. Lipskerov woont in Moskou en is naast schrijver ook een bekend restauranthouder. In 1998 stelde hij samen met anderen een “debuutprijs” in voor jonge Russische schrijvers. Controversieel werd hij door een open brief aan de journalisten van radiostation Echo van Moskou in 2005, waarin hij zijn steun uitsprak voor de overname van de oliemaatschappij Yukos door de Russische staat.

Uit: The Last Sleep of Reason  (vertaald door Dmitri Priven)

“Captain Vladimir Sinichkin, of the Pustyrki precinct, was in bed in the departmental hospital, waiting for the Guinness Book of Records man to arrive with his film crew. Waiting for the Guinness man were also the whole staff of the hospital, and the owner of the phenomenal thighs was being treated with something slightly more homemade than one would find in the hospital cafeteria.

The detective lay with his wealth spread over three beds, and dreamed of fame.

“Unto each his own!” concluded Volodya. “Some people sing, some write books, some are brilliant composers or orchestra conductors. Me, I’ve got a pair of brilliant legs!”. He lay still for a moment to get the feeling in his thighs and found that they were not sore at all. On the contrary, they felt pleasantly cool. “That’s also good,” rejoiced the captain.

He also fantasized a bit about (why the heck not!) getting an early promotion, or better yet skipping a rank and becoming Major Pogosian’s superior.

The detective closed his eyes and imagined himself as a general, parked in a fancy wheelchair, his front all decorated. Beside him standing to attention would be Zubov, offering him a handful of pumpkin seeds… Gradually he got completely carried away to a different kind of life – an international stardom – where he traveled around the world, all expenses paid by the Guinness Book, displaying his outstanding limbs for a hefty sum. He saw his wife Anna Karlovna and himself staying in five-star hotels, his other half very proud of her husband’s achievements…”

 

LIPSKEROV

Dmitri Lipskerov (Moskou, 19 februari 1964)

 

De Amerikaanse schrijfster Amy Tan werd geboren in Oakland, Ohio, op 19 februari 1952. Zij is de dochter van Chinese immigranten. Amy Tan was veertien jaar toen haar vader en haar oudere broer stierven aan een hersentumor. Met haar moeder en haar jongere broer verhuisde zij naar Montreux in Zwitserland. Tan haalde een graad in linguistiek aan de San José State University en werkte eerst als spraaktherapeute voor kinderen. In haar werk draait het vaak om de moeder – dochter relatie en om wat het betekent om op te groeien als eerste generatie Aziatisch –Amerikaanse. Haar populairste boek The Joy Luck Club werd met veel succes verfilmd.

Uit:  The Bonesetter’s Daughter

“For the past eight years, always starting on August twelfth, Ruth Young lost her voice.

The first time it happened was when she moved into Art’s flat in San Francisco. For several days, Ruth could only hiss like an untended tea
kettle. She figured it was a virus, or perhaps allergies to a particular mold in the building.

When she lost her voice again, it was on their first anniversary of living together, and Art joked that her laryngitis must be psychosomatic. Ruth wondered whether it was. When she was a child, she lost her voice after breaking her arm. Why was that? On their second anniversary, she and Art were stargazing in the Grand Tetons. According to a park pamphlet, “During the peak of the Perseids, around August 12th, hundreds of ‘shooting’ or ‘falling’ stars streak the sky every hour. They are actually fragments of meteors penetrating the earth’s atmosphere, burning up in their descent.” Against the velvet blackness, Ruth silently admired the light show with Art. She did not actually believe that her laryngitis was star-crossed, or that the meteor shower had anything to do with her inability to speak. Her mother, though, had often told Ruth throughout her childhood that shooting stars were really “melting ghost bodies” and it was bad luck to see them. If you did, that meant a ghost was trying to talk to you. To her mother, just about anything was a sign of ghosts: broken bowls, barking dogs, phone calls with only silence or heavy breathing at the other end.”

 

tan-0114

Amy Tan (Oakland, 19 februari 1952)

 

De Duitse schrijver Herbert Rosendorfer werd op 19 februari 1934 in Gries geboren. Hij studeerde beeldende kunst en rechten in München en werkte als strafpleiter en rechter in Bayreuth en München. In 1990 werd hij in de laatste stad hoogleraar honoris causa aan de Ludwig-Maximilians-Universität. Rosendorfer is schrijver van een omvangrijk oeuvre dat naast romans en verhalen ook toneel, televisiespelen, historisch werk, essays over muziek, libretti, reisgidsen, composities en schilderijen omvat. Zijn proza heeft vaak een satirische en groteske inslag.

 

Uit: Die springenden Alleebäume

 

“Der deutsche Alleenbaum … ist bösartig …Es ist ganz merkwürdig, daß die Alleebäume – wenn man der Ygdrasilovic´- Studie glauben darf – übermüdete, schlafende oder betrunkene Autofahrer offenbar von Weitem schon erkennen.
Mit ganz besonderer Vorliebe springen die Alleebäume solchen Autofahrern in den Weg, die ja viel langsamer reagieren als andere , also gegen die Tücken der Alleebäume so gut wie wehrlos sind.
Daß die Alleebäume fast ausschließlich nachts den Autofahrern in den Weg springen, erklärt sich ganz einfach aus der angeborenen Tücke der Bäume.
Wie raffiniert sie dazu noch sind, erhellt auch die Tatsache, daß drei Viertel aller Fälle, in denen Alleebäume sich Autos in den Weg stellen, bei Regen geschehen.
Da das Auto nach dem Zusammenstoß oft zu brennen anfängt, wählen die Alleebäume für ihre Überfälle gern feuchtes Wetter, wo sie selber naß sind, und so der Brand nicht auf sie übergreifen kann.”

rosendorfer

Herbert Rosendorfer (Gries, 19 februari 1934)

Huub Beurskens, André Breton, Toni Morrison, Níkos Kazantzákis, Bart FM Droog, Jean Marie Auel

De Nederlandse dichter en vertaler Huub Beurskens is geboren in Tegelen op 18 februari 1950 en studeerde op het Thomascollege in Venlo, en aan de Kunstacademie van Tilburg. Hij debuteerde in 1975 met Blindkap gevolgd door Cirkelgang in 1977. Recente boekpublicaties zijn Duivenhart. Een complex (2002), De school aan zee (2001), Als met een vogeltje. Gedichten (2004) en het prozaboek Albinoziel (2005). Huub Beurskens vertaalde werk van o.a. Gottfried Benn, Georg Trakl, Nelly Sachs en Anne Duden. Proza in vertaling werd opgenomen in o.m. The Dedalus Book of Dutch Fantasy (ed. and transl. by Richard Huijng, Dedalus Ltd. 1993) en Die Fähre – Moderne niederländische Erzählungen (Herausg. Carel ter Haar, Suhrkamp Verlag 1993). Poëzie werd vertaald in o.m. het Engels, Duits, Frans, Italiaans, Japans, Hongaars, Tsjechisch en Servisch en verscheen in periodieken als Kolo, Quorum, Si scrive en Gendaishi Techo. In juni 2006 is verschenen In duizend kamers, poëzie geschreven samen met Wiel Kusters. In het najaar van 2006 verschenen bij uitgeverij Meulenhoff Even dit, een vertaalde bloemlezing van gedichten van William Carlos Williams, en het grote prozakeuzeboek De echoïst.

 

De koelkast

 

Het leek me beter mijn getormenteerde hart

(stukken speerschacht steken er voor vast)

in de koelkast te conserveren mijn verdere leven,

 

zodat ik niets anders dan, in mijn binnen-

kamertje gezeten, een vredig pijpje te roken had.

 

Maar ook de koelkast had een hart! Wat

als het dat plotseling aan iets zou ontbreken?

 

De stekker zat goed in het stopcontact, daar

had ik naar gekeken. Maar hoe waren de voedings-

 

draden in de muren? Hoe liepen de leidingen

bij de buren en onder de straten van de stad?

 

En wat als iets de kabels naar de centrale door-

gesneden had? Of als te midden der grazige weiden

 

de centrale zelf dodelijk van afloop was

vanwege een klein scheurtje in het inwendige vat!

 

Daar sta ik dan, voor de koelkast,

met een beklemde borst die bijna barst.

 

 

De handdoek

 

Van heel de wereld het gewicht! Ik

legde maar zelf de doek op mijn gezicht.

 

Man van smarten, o mijn God!, die van dorst

in een azijnspons beet Doch dat niemand

er zich een beeld van vormde was het lijden

waaraan ik nog het hartverscheurendst leed.

 

Toen hoorde ik mijn jongensnaam. Een vrouw!

Haar aansnellende klacht op het stenige pad,

die in de hitte van geen der eender bestofte

cipressen enige schaduw had. Zwetend

 

wierp ik alles van me af en trok de voorhang

open. – Niets van wat ik had gedacht. Ik

 

keek om en zag hoe mijn handdoek

in zijn hoek geamuseerd te lachen lag.

 

BEURSKENS

Huub Beurskens, (Tegelen, 18 februari 1950)

 

De Franse dichter en essayist André Breton werd geboren in Tinchebray in het departement Orne op 18 februari 1896. Hij stond aan de wieg van het surrealisme (Manifeste du surréalisme, 1924), na eerder betrokken te zijn geweest bij het dadaïsme. Van 1927 tot 1935 was hij, evenals andere surrealisten, lid van de Communistische Partij van Frankrijk. Breton was vooral dichter, maar hij schreef ook een roman, Nadja (1928).

Het ‘Manifeste du Surrealisme’, dat hij in 1924 publiceerde, was de vrucht van vijf jaar systematische proefnemingen, hoofdzakelijk op het gebied van het ‘automatisch schrijven’, maar ook op dat van de hypnotische slaap. Het beslissend aandeel dat hij sindsdien in het leven van de beweging bleef nemen, hield evenzeer verband met zijn streven de innerlijke samenhang van het surrealisme te behouden als met het streven direct in voeling te blijven met het gebeuren. Reeds in 1925 dwong hij het bestaansrecht van een surrealistische schilderkunst af. In 1938 verwelkomde hij het binnentreden in deze schilderkunst van het ‘absoluut automatisme’. In 1941 legde hij de nadruk op het eigen karakter van het automatisme binnen de vormgevende activiteiten van het surrealisme.

 

BRETON1

 

 

Breton

André Breton (18 februari 1896 – 28 september 1966)

 

De Afro-Amerikaans schrijfster Toni Morrison werd geboren op 18 februari 1931 als tweede in een gezin met vier kinderen als Chloe Anthony Wofford in Lorain, Ohio. Ze was een verwoed lezer, en haar vader vertelde haar veel volksvertellingen uit zijn cultuur. Ze studeerde letteren aan de Howard Universiteit, en het was daar dat ze haar naam veranderde naar “Toni”, naar haar doopnaam “Anthony”, met als reden dat mensen het lastig vonden om Chloe uit te spreken. Ze ontving haar BA in Engels in 1953, en studeerde daarna voor haar MA aan de Cornell Universiteit. In 2005 kreeg ze een eredoctoraat van de Universiteit van Oxford. Na haar afstuderen gaf ze Engels aan de Texas Southern University in Houston, Texas, en keerde daarna terug naar Howard om les te geven. In 1958 trouwde ze met Harold Morrison. Ze kregen twee kinderen, en scheidden in 1964. Na haar scheiding verhuisde ze naar Syracuse in New York, waar ze als redacteur werkte. Als redacteur voor Random House speelde ze een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van afro-amerikaanse literatuur. Ze gaf ook les aan de State University of New York. In 1984 kreeg ze een Albert Schweitzer chair toegewezen aan de Universiteit van Albany in New York. Vanaf 1989 was ze lange tijd de Robert F. Goheen professor in de Letteren aan de Princeton-universiteit. In mei 2006 nam ze afscheid. In 1993 ontving ze de Nobelprijs voor de Literatuur voor haar oeuvre.

Uit: Beloved

“124 WAS SPITEFUL. Full of a baby’s venom. The women in the house knew it and so did the children. For years each put up with the spite in his own way, but by 1873 Sethe and her daughter Denver were its only victims. The grandmother, Baby Suggs, was dead, and the sons, Howard and Buglar, had run away by the time they were thirteen years old–as soon as merely looking in a mirror shattered it (that was the signal for Buglar); as soon as two tiny band prints appeared in the cake (that was it for Howard). Neither boy waited to see more; another kettleful of chickpeas smoking in a heap on the floor; soda crackers crumbled and strewn in a line next to the doorsill. Nor did they wait for one of the relief periods: the weeks, months even, when nothing was disturbed. No. Each one fled at once–the moment the house committed what was for him the one insult not to be borne or witnessed a second time. Within two months, in the dead of winter, leaving their grandmother, Baby Suggs; Sethe, their mother; and their little sister, Denver, all by themselves in the gray and white house on Bluestone Road. It didn’t have a number then, because Cincinnati didn’t stretch that far. In fact, Ohio had been calling itself a state only seventy years when first one brother and then the next stuffed quilt packing into his hat, snatched up his shoes, and crept away from the lively spite the house felt for them.
Baby Suggs didn’t even raise her head. From her sickbed she heard them go but that wasn’t the reason she lay still. It was a wonder to her that her grandsons had taken so long to realize that every house wasn’t like the one on Bluestone Road. Suspended between the nastiness of life and the meanness of the dead, she couldn’t get interested in leaving life or living it, let alone the fright of two creeping-off boys. Her past had been like her present–intolerable–and since she knew death was anything but forgetfulness, she used the little energy left her for pondering color.
“Bring a little lavender in, if you got any. Pink, if you don’t.”

morrison
Toni Morrison (Lorain, 18 februari 1931)

 

De Griekse schrijver Níkos Kazantzákis werd geboren in Heraklion op  18 februari 1883. Hij studeerde rechten in Athene en filosofie in Parijs bij Henri Bergson. Het begin van zijn carrière had weinig met literatuur te maken: op jeugdige leeftijd reeds bekleedde hij een directeursfunctie op het Griekse ministerie van Sociale Zaken, en na WO Ikreeg hij de leiding van een commissie voor de repatriëring van Griekse vluchtelingen die, op de vlucht voor het oorlogsgeweld in Turks Klein-Azië, naar de Kaukasus en Zuid-Rusland waren gevlucht. Door zijn optreden werden 150.000 Grieken gered van een hongerdood in Rusland. Kazantzakis heeft zeer veel en vaak gereisd. Na 1945 stichtte hij een kleine socialistische partij die alle niet-communistische linkse splintergroepen in Griekenland wilde verenigen. Voor korte tijd was hij minister in de regering Sofoulis, maar hij nam spoedig ontslag en werkte daarna voor de UNESCO. De laatste jaren van zijn leven kreeg hij steeds meer last met de gezondheid. Kazantzakis overleed op 74-jarige leeftijd in Freiburg im Breisgau, op 26 oktober 1957. Het grootste deel van zijn leven had hij buiten Griekenland doorgebracht. Vanwege zijn kritiek op de Grieks-Orthodoxe Kerk, werd hem een begraafplaats op een kerkhof geweigerd, hoewel hij niet ongelovig was. Kazantzakis rust nu op zijn eigen verzoek in zijn geboortestad Iraklion in Kreta, waar een houten kruis zijn graf siert. Kazantzákis was een veelzijdig kunstenaar, met een zeer omvangrijk literair oeuvre: filosofische werken, gedichten, romans, reisbeschrijvingen en toneel, maar ook vertaalwerk. Zijn belangrijkste dichtwerk is het epos Odyssee (1938), dat begint waar de Odyssee van Homerus eindigt.  Vooral met zijn romans verwierf hij grote internationale bekendheid, ook al omdat enkele werden verfilmd: De laatste VerzoekingChristus wordt weer gekruisigd (door Jules Dassin op Kreta zelf verfilmd) – Alexis Zorbas (“Zorba de Griek”)Kapitein Michalis. De inhoud van zijn omstreden romans bracht hem niet alleen in conflict met de Grieks-orthodoxe Kerk, zelfs de paus liet De laatste Verzoeking op de Index der Verboden Boeken plaatsen.

Uit: The Last Temptation of Christ

“A poor man, a rich man, and a rake died on the same day and appeared before God’s tribunal at the same hour. None of them had ever studied the Law. God frowned and asked the poor man, “Why didn’t you study the Law while you were alive?”
“Lord,” he answered, “I was poor and hungry. I slaved day and night to feed my wife and children. I didn’t have time.”
“Were you poorer than my faithful servant Hillel?” God asked angrily. “He had no money to pay to enter the synagogue, and hear the Law being explained, so he climbed onto the roof, stretched himself out, and listened through the skylight. But it snowed and he was so absorbed in what he heard that he did not realize it. In the morning when the rabbi entered the synagogue he say that it was dark. Raising his eyes, he discovered a man’s body over the skylight. He mounted to the roof, dug away the snow and exhumed Hillel. He took him in his arms, carried him down, lighted a fire and brought him back to life. Then he gave him permission to enter and listen after that without paying, and Hillel became the famous rabbi whom the whole world has heard of….
What do you have to say to that?”
“Nothing, Lord,” murmured the poor man, and he began to weep.
God turned to the rich man. “And you, why didn’t you study the Law while you were alive?”
“I was too rich. I had many orchards, many slaves, many cares. How could I manage?”
“Were you richer,” God snapped, “than harsom’s son Eeazar, who inherited a thousand villages and a thousand ships? but he abandoned them all when he learned the whereabouts of a sage who was explaining the Law. What do you have to say for yourself?”
“Nothing, Lord,” the rich man murmured in his turn, and he too began to weep.
God then turned to the rake. “And you, my beauty, why didn’t you study the Law?”
“I was exceedingly handsome and many women threw themselves at me. With all the amusement I had, where could I find time to look at the Law?”
“Were you handsomer than Joseph, who was loved by the wife of Putiphar? He was so beautiful that he said unto the sun,
`Shine, sun, so that I may shine.’ When he unfolded the Law the letters opened up like doors and the meaning came out dressed in light and flames. What do you have to say?”
“Nothing, Lord,” murmured the rake, and he too began to weep.
God clapped his hands and called Hillel, Eleazar and Joseph out from Paradise. When they had come, he said, “Judge these men who because of poverty, wealth, and beauty did not study the Law. Speak, Hillel. Judge the poor one!”
“Lord,” answered Hillel, “how can I condemn him? I know what poverty means, I know what hunger means. He should be pardoned!”
“And you, Eleazar?” said God. “There is the rich one. I hand him over to you!”
“Lord,” replied Eleazar, “how can I condemn him? I know what it is to be rich – death! He should be pardoned!”
“And you, Joseph? It’s your turn. There is the handsome one!”
“Lord, how can I condemn him? I know what a struggle it is, what a terrible martyrdom, to conquer the body’s loveliness. He should be pardoned.””
Jesus paused, smiled, and looked at Nathanael. But the cobbler felt uneasy.
“Well, what did God do next?” he asked.
“Just what you would have done,” Jesus answered with a laugh.”

 

KAZANTZAKIS

Níkos Kazantzákis (18 februari 1883 – 26 oktober 1957)

 

De Nederlandse dichter Bart FM Droog werd geboren in Emmen op 18 februari 1966.Sinds 2000 is hij  hoofdredacteur van het poëziedagblad Rottend Staal Online. Bart FM Droog debuteerde in 1998 met de bundel Deze dagen (Passage, Groningen). In 2000 volgde de bundel Benzine (Passage) en in 2004 de dichtbundel Radioactief. Hij treedt veel in binnen- en buitenland op met het in 1994 opgerichte gezelschap De Dichters uit Epibreren, dat sinds 1998 bestaat uit Tjitse Hofman, Jan Klug en Droog. In 2003 kreeg dit poëzie- en muziekgezelschap de Johnny van Doornprijs voor de Gesproken Letteren. In januari 2002 werd hij door het college van B&W van Groningen benoemd tot eerste stadsdichter van die stad. Hij vervulde deze taak tot en met januari 2005.

 

Het is mei en het regent

Het is mei en het regent en ik denk aan jou
en jij aan mij op deze dag in mei dat het regent
met vogels krijsend in het struweel en het regent
het regent, in mei, in mij, in mei.

in mei zeiden we goedbij, voorgoed, voorgoed
voorbij in mei ging onze liefde voorbij
en het regent en het regent in mei, in mij
in jou en mij voorgoed voorbij

die mei met jou en mij, wanneer dan ook
als het regent in mei denk ik aan mei
dat jij mij zei mijn lief, mijn zoet, die dag
die dag in mij zo lang voorbij.

 

droog

Bart FM Droog (Emmen op 18 februari 1966)

 

De Amerikaanse schrijfster Jean Marie Auel werd geboren op 18 februari 1936 in Chicago en woont tegenwoordig in de staat Oregon, met haar man Ray Bernard Auel die ze in 1954 huwde.In 1977 begon ze met de voorbereidingen voor de romanserie De Aardkinderen. Ze bestudeerde boeken over de ijstijd en volgde een overlevingscursus. Ze leerde veel over jagen met primitieve middelen, over eetbare en geneeskrachtige planten en het bewerken van vuurstenen. Ook reisde ze naar Europa en bezocht diverse prehistorische vindplaatsen. Op basis van deze onderzoeken schreef zij ‘de Aardkinderen’, een romanserie over ontmoetingen tussen de Cro-Magnonmens en de Neanderthalers, die een groot succes werd. Het verhaal is als een (doorlopende) roman geschreven en wordt door sommigen beschouwd als een goede beschrijving van het leven van 40.000 jaar geleden. Door wetenschappers wordt Auel niet serieus genomen.

 

Uit: The Clan of the Cave Bear

 

“Clan Gatherings were also a time to reestablish old acquaintances, see relatives from other clans, and exchange gossip and stories that would enliven many a cold winter evening for the next few years. Young people, unable to find mates within their own clan, vied for each other’s attention, though matings could only take place if the woman was acceptable to the leader of the young man’s clan. It was considered an honor for a young woman to be chosen, especially by a clan of a higher status, although moving away would be traumatic for her and her loved ones left behind.”

 

 

Auel

Jean Marie Auel (Chicago,  18 februari 1936)

Chaim Potok, Gustavo Adolfo Bécquer, Georg Britting, Andrew Paterson, Ruth Rendell

De Amerikaanse schrijver Herman Harold (Chaim) Potok werd geboren in New York City op 17 februari 1929. Hij kreeg vanwege de traditie van zijn ouders na zijn geboorte ook nog de Hebreeuwse namen Chaim Tzvi (‘chaim’ betekent ‘leven’). Hij werd vooral bekend door zijn debuutroman The Chosen (De uitverkorene/De rechtvaardiging) (1967), die meteen een bestseller werd en het vervolgboek The Promise (De Belofte, 1969). The Chosen werd in 1981 verfilmd en ook bewerkt voor theater. Deze twee boeken gaan over de vriendschap tussen twee joodse jongens, waarvan de één uit een streng chassidisch milieu komt en de ander een liberale opvoeding heeft gehad. Het thema, de spanning tussen beide werelden kende Potok uit zijn eigen leven. Hij werd opgevoed in een orthodox-joods gezin. Zijn literaire aspiraties wekten veel weerstand op in zijn milieu.

Uit: The Chosen

“The world kills us! The world flays our skin from our bodies and throws us to the flames! The world laughs at Torah! And if it does not kill us, it tempts us! It misleads us! It contaminates us! It asks us to join in its ugliness, its impurities, its abominations! The world is Amalek! It is not the world that is commanded to study Torah, but the people of Israel! Listen, listen to this mighty teaching.” His voice was suddenly lower, quieter, intimate. “It is written, ‘This world is like a vestibule before the world-to-come; prepare thyself in the vestibule, that thou mayest enter into the hall.’ The meaning is clear: The vestibule is this world, and the hall is the world-to-come. Listen. In gematriya, the words ’this world’ come out one hundred sixty-three, and the words ’the world-to-come’ come out one hundred fifty-four. The difference between ’this world’ and ’the world-to-come’ comes out to nine. Nine is half of eighteen. Eighteen is chai, life. In this world there is only half of chai. We are only half alive in this world! Only half alive!”

 

Potok

Chaim Potok (17 februari 1929 – 23 juli 2002)

 

Gustavo Adolfo Bécquer werd op 17 februari 1836 in Sevilla geboren als Gustavo Adolfo Domínguez Bastida. Hij is een van de bekendste dichters uit de Spaanse romantiek. Toen hij  vijf jaar oud was stierf zijn vader, een bekende schilder die groot aanzien genoot. Nog geen vijf jaar daarna liet zijn moeder acht weeskinderen achter. Gustavo werd door zijn peettante in huis genomen en bleef tot 1854 in Sevilla wonen. Hij besloot literatuur te gaan studeren en zocht zijn geluk in Madrid. Hij schreef artikelen in plaatselijke kranten en tijdschriften maar succes bleef uit. Om geld te verdienen schreef hij voor de Dirección de Bienes Nacionales, maar hij werd al snel ontslagen omdat zijn baas hem betrapte bij het tekenen van scenes uit het werk van Shakespeare. Vanaf 1858 verbleef hij weer in Sevilla, waar hij door tbc en syphilis echter niet meer tot werken kwam. Zijn beroemdse werken zijn Rimas  en Leyendas (Legenden) die vaak samen worden uitgegeven.

 

VI

Como la brisa que la sangre orea
sobre el oscuro campo de batalla,
cargada de perfumes y armonías
en el silencio de la noche vaga.

Símbolo del dolor y la ternura,
del bardo inglés en el horrible drama
la dulce Ofelia, la razón perdida,
cogiendo flores y cantando pasa
.

 

VI

Wie die Brise, welche das Blut auslüftet
Über dem dunklen Schlachtfeld,
Beladen mit Gerüchen und Harmonien
Im Schweigen der schwerfälligen Nacht;

Symbol des Schmerzes und der Zärtlichkeit,
Am englischen Barden im schrecklichen Drama
Die sanfte Ophelia verstandesverlustig
Blumen pflückend und singend vorbeigeht.

 

 

XIII

Tu pupila es azul y cuando ríes
su claridad suave me recuerda
el trémulo fulgor de la mañana
que en el mar se refleja.

Tu pupila es azul y cuando lloras
las trasparentes lágrimas en ella
se me figuran gotas de rocío
sobre una violeta.

Tu pupila es azul y si en su fondo
como un punto de luz radia una idea
me parece en el cielo de la tarde
una perdida estrella.

 

XIII

Deine Pupille ist blau, und wenn Du lachst
Erinnert mich ihre sanfte Klarheit
An den zitternden Glanz des Morgens,
Der im Meer widerscheint.

Deine Pupille ist blau, und wenn Du weinst
Bilden die durchsichtigen Tränen in ihr
Tropfen von Tau
Über einem Veilchen.

Deine Pupille ist blau, und wenn auf ihrem Grund
Eine Idee wie ein Lichtpunkt ausstrahlt
Erscheint mir im Abendhimmel
Ein verlorener Stern!

 

 

Vertalingen door Arne-Wigand Baganz

 

Becquer

Gustavo Adolfo Bécquer (17 februari 1836 – 22 december 1870)

 

De Duitse schrijver Georg Britting werd op 17 februari 1891 geboren in Regensburg. In 1914 trok meldde hij zich als vrijwilliger voor het leger. Daarna ging hij naar München en begon hij met schrijven. Hij was uitgever van «Die Sichel», een tijdschrift voor literatuur en grafiek. Hij schreef toneelstukken, een roman en talrijke gedichten en verhalen. Hij ontving o.a. de Immermann-Preis, 1959 het Bundesverdienstkreuz, 1961 en de Große Preis von Nordrhein-Westfalen.

 

Mitten im Föhrenwald

Der Schnee fiel nicht mehr, aber die Wolken hingen
Ober den Wald.
Der Fuchs umschlich witternd die heimtückisch treuherzigen Schlingen,
Der Rabe saß auf dem Föhrenast, blinzelnd, großväteralt.

Das Eichhörnchen lockte es, über den gefrorenen Weiher zu springen,
Die Luft war silbern und kalt.
Die blaue Eisdecke fing an zu singen,
Und der Mond sah gelb aus dem Wolkenspalt.

Vorm Tor der Scheune, im wollnen, geringen
Janker stand Josef und hatte die Fäuste geballt,
Und seine Ohren, die geschärften, wachsamen, empfingen
Jeden Laut, und plötzlich hat er breit und befreit übers bärtige Antlitz gestrahlt.

Das Eichhörnchen rief er an, den Raben, den Fuchs, und vor allen Dingen
Das gelbe Gesicht, das über der Waldlichtung hing, den Mond, kreisrund von Gestalt.
Und er hob die Arme, als wolle er sie alle umschlingen,
Denn er hatte einen seligen Seufzer vernommen,
Und er schrie: Freut euch mit mir, ihr Tiere, ihr frommen,
Maria ist niedergekommen
Mitten im Föhrenwald!

Und das Eichhörnchen stellte schräg den brennroten Schwanz,
Und der Fuchs nieste höflich und kam Josef sehr nah.
Der Rabe wackelte am Ast einen steifen Tanz,
Und eine Sternschnuppe fiel und sang zwitschernd: Halleluja!

Der Mond ging so tief herab, daß er Josef gelbäugig ins Auge sah,
Und Josef im Janker lachte und in der Scheune ganz
Leis lachte Maria.

Britting

Georg Britting (7 februari 1891- 27 april 1964)

 

De Australische dichter Andrew Barton “Banjo” Paterson werd geboren op 17 februari 1864 in  Narambla in New South Wales. Hij schreef veel ballades en gedichten over het leven in het Australische achterland, de outback. Een van zijn beroemdste gedichten is “Waltzing Matilda”. Het gedicht werd op muziek gezet, en werd vervolgens een van de populairste Australische liedjes. Andere gedichten zijn onder andere “The Man From Snowy River”, waarop een film en een TV serie werden gebaseerd, en “Clancy of the Overflow”, het verhaal over een “drover” (iemand die verantwoordelijk was om kuddes vee over lange afstanden naar een markt te brengen). Patersons gedichten gaven een erg romantische kijk op het leven in de outback. Paterson zelf woonde in de stad, en werkte als een advocaat.

 

Waltzing Matilda

Once a jolly swagman camped by a billabong,
Under the shade of a coolibah tree,
And he sang as he watched and waited ’til his billy boiled
“Who’ll come a-Waltzing Matilda, with me?”

Waltzing Matilda, Waltzing Matilda
Who’ll come a-Waltzing Matilda, with me
And he sang as he watched and waited ’til his billy boiled
“Who’ll come a-Waltzing Matilda, with me?”

Down came a jumbuck to drink from the billabong,
Up jumped the swagman and grabbed him with glee,
And he sang as he stowed that jumbuck in his tucker bag,
“You’ll come a-Waltzing Matilda, with me”.

Waltzing Matilda, Waltzing Matilda
“You’ll come a-Waltzing Matilda, with me”
And he sang as he stowed that jumbuck in his tucker bag,
“You’ll come a-Waltzing Matilda, with me”.

Up rode the squatter, mounted on his thoroughbred,
Down came the troopers, one, two, three,
“Where’s that jolly jumbuck you’ve got in your tucker bag?”
“You’ll come a-Waltzing Matilda, with me”.

Waltzing Matilda, Waltzing Matilda
“You’ll come a-Waltzing Matilda, with me”
“Where’s that jolly jumbuck you’ve got in your tucker bag?”,
“You’ll come a-Waltzing Matilda, with me”.

Up jumped the swagman, leapt into the billabong,
“You’ll never catch me alive,” said he,
And his ghost may be heard as you pass by the billabong,
“Who’ll come a-Waltzing Matilda, with me”.

Waltzing Matilda, Waltzing Matilda
Who’ll come a-Waltzing Matilda, with me
And his ghost may be heard as you pass by t
he billabong,
“Who’ll come a-Waltzing Matilda, with me?”

banjo

Andrew Paterson (17 februari 1864 – 5 april 1941)  

 

De Britse schrijfster Ruth Rendell werd geboren als Ruth Grasemann in Londen op 17 februari 1930. Ze heeft de bijnaam “Queen of Crime” en schrijft ook wel onder het pseudoniem Barbara Vine. Ze werkte aanvankelijk als journalist voordat ze in 1964 haar eerste roman schreef. Ze wordt vooral geroemd om haar taalgebruik en de diep uitgewerkte karakters. Ook zijn in haar boeken de sociale veranderingen te zien. Zo besteedt ze in haar recentere boeken aandacht aan de veranderde sociale status van vrouwen en huiselijk geweld. Voor haar werk heeft ze veel prijzen gekregen. In 1997 kreeg ze de niet-erfbare titel barones. Ze zit in het House of Lords namens de Labour Party.

Uit: Adam and Eve and Pinch Me

“Sonovia always said “being in the force,” never “being a policeman.” Minty was disappointed about the car but didn’t say so. She missed being taken about in Jock’s car, though it was old and what he called a “boneshaker.” Laf came out from the front room and gave her a kiss. His name was Lafcadio but that was a bit much of a name to go to bed with, as Sonovia put it, and everyone called him Laf. He and Sonovia were still only in their late forties but had been married since they were eighteen and had four grown-up children, who’d all left home now and either had their own places or were still at university. Auntie used to say you’d think no one else had ever had a son a doctor and a daughter a lawyer, another daughter at university, and the youngest at the Guildhall School of something or other, the way Sonovia went on about it. Minty thought it was something to be proud of but at the same time couldn’t really comprehend it; she couldn’t imagine all the work and study and time that had gone into getting where they had.
“I’ve seen a ghost,” she said. “When I got in from work. In the front room, sitting in a chair. It was Jock.

Rendell

Ruth Rendell (Londen, 17 februari 1930)

Elisabeth Eybers, Ingmar Heytze, Nikolaj Leskov, Richard Ford, Iris Kammerer, Annie van Gansewinkel, Hubert van Herreweghen

Elisabeth Eybers werd op 16 februari 1915 in Klerksdorp, Transvaal in Zuid-Afrika geboren en debuteerde op 21-jarige leeftijd met Belydenis in die skemering (1936), de eerste bundel Afrikaanse gedichten door een dichteres. Voordat zij in 1961 van Johannesburg naar Amsterdam verhuisde, publiceerde ze zes andere bundels en veroverde ze de prestigieuze Hertzog-prijs. In Amsterdam bleef ze in het Afrikaans dichten; tot en met 1997 verschenen er bij Querido twaalf bundels, waarin zij op onnavolgbare wijze over liefde, verlangen, heimwee, buitenstaanderschap, ouderdom en de dood dicht. Ondanks de grote afstand tussen haar en Zuid-Afrikaanse lezers is haar aanzien in de Afrikaanse letterkunde altijd groot geweest; maar ook in de Nederlandse letterkunde heeft zij zich inmiddels een vooraanstaande positie verworven, zoals blijkt uit de toekenning van de Herman Gorter-, Constantijn Huygens- en P.C. Hooftprijzen. Deze erkenning is een duidelijk bewijs van haar unieke positie in de letterkunden van twee taalgebieden.

Taalles

Die eerste mededele wat mens leer
vóór drie jaar oud is lewenslank genoeg
om die akuutste nood te formuleer
soos: ek het honger … hou van jou … is moeg …

Plots uit die soet ontmoeting weggeruk
het hulle ’n nuwe saamkomplek ontdek
om oor en oor, onnosel van geluk,
toereikend te verduidelik: jy en ek …

’n Maand daarna – want tyd bring raad – hanteer
hul moeiteloos diggeweefde sin,
die voegwoorde van kunstige verweer
soos: daarenteen … ondanks … desnietemin …

 

Dagdroom

Ek het jou brief gelees terwyl ek eet,
die woordesoet het oor my tong gesprei.
Verby die aardse brood het ek gestaar
dwarsdeur die bome in die raam, dwarsdeur die grys
wolkeplafon tot in die paradys
waar alles lig en helder is. En net
soos in die Bybel was ons naak en het
ek, aangekla, gou hom die skuld gegee
wat skemerig sis. . . toe ek opeens gewaar
dat ek my halfgerookte sigaret
aftik in my twee-derde koppie tee.

 

Eerste liefde

Ons liefde het gesterf met die oggendstond,
En ons het haar begrawe, bleek en stom;
teer lentegras en geurige voorjaarsgrond
bedek haar, sonder smuk van krans of blom.

Onthou jy haar?… Sy was tingerig-fyn,
met vingers slank en lig, haar stem was sag,
en haar blou wonder-oë vreemd en rein.
Haar dood was vreedsaam, sonder rougeklag.

Ek mag nie om haar ween: haar stil vertrek
was beter as ’n kwynende bestaan
– maar, ag, ek wonder of jy ooit, soos ek,
’n oomblik by haar graf in mym’ring staan…

eybers
Elisabeth Eybers (Klerksdorp, 16 februari 1915)

 

De Nederlandse schrijver en dichter Ingmar Heytze werd geboren op 16 februari 1970 in Utrecht. Hij studeerde Algemene Letteren (tegenwoordig Taal en Cultuurstudies) in Utrecht, dat tevens zijn geboorteplaats is. Hij heeft last van angsten die hem beletten Utrecht al te ver te verlaten. Als freelance journalist werkt hij regelmatig voor Rails, het Utrechts Universiteitsblad en het hogeschoolblad Trajectum. Incidenteel levert hij bijdragen aan het Algemeen Dagblad, het vroegere Utrechts Nieuwsblad en CJP Magazine. In het seizoen 1999-2000 was hij de eerste “huisfilosoof” van het Centraal Museum in Utrecht. Van december 2000 tot en met april 2001 was in het Universiteitsmuseum in Utrecht zijn tentoonstelling Poëzie op sterk water te bewonderen. Met Kees Wennekendonk heeft hij de expositie Glas & Inkt gemaakt, met gedichten en brilmonturen. Heytze rekent men tot de zogenaamde Utrecht Maffia; een groep van Utrechtse schrijvers en columnisten, waar ook Manon Uphoff, Ronald Giphart, Jerry Goossens en Jack Nouws toe gerekend worden.

 

POÈTE BÉNIT

Het gaat te goed! Doe daar wat aan!
Timmer gaten in mijn muren,
smijt een dreigbrief door het raam
en jaag de schimmel in mijn boeken,
laat de buurt mijn kop vervloeken,
sluit het gas af, doof het licht
en laat een ouderwetse winter
door de waterleiding gaan.

Boek mij voor een habbekrats
in godverlaten oorden, waar
mijn woorden in het schuim verzuipen
van de bierpomp op het plein.
Laat mij spreken voor holle zalen
en zet daar espressomachines bij aan,
laat mij ’s nachts op weg naar huis
bij opgeheven haltes staan.

 

Laat honderd slechte epigonen
mijn hagelwit blazoen besmeuren,
laat mijn werk niet leven maar gebeuren
in een voetnoot van een slecht geschreven
doctoraal. O, laat alleen journaille
en het meest belegen recensentendom
mijn werk waarderen. Geef mij nul
op het rekest, dat zal mij leren!

 

heytze

Ingmar Heytze (Utrecht, 16 februari 1970)

 

De Russische schrijver Nikolaj Semjonovitsj Leskov werd geboren in Orjol op 16 februari 1831.Leskov’s realistische schrijfstijl kenmerkt zich vooral door het gebruik van woorden uit het dagelijks spraakgebruik, en dan met name uit de regio’s. Dit maakt het werk van Leskov wat minder toegankelijk dan bijvoorbeeld het werk van Aleksandr Poesjkin. Zijn sympathie voor de regio’s uitte zich ook door zijn (verdekte) kritiek op de tsaren, zoals bijvoorbeeld in het boek De linkshandige (1881). Een ander bekend werk van Leskov is het verhaal Lady Macbeth van het district Mtsensk (1865). Hierin krijgt Katerina Ismajlova, de vrouw van een rijke landeigenaar, een affaire met een knecht. Het boek Lady Macbeth uit het district Mtsensk vormde de inspiratie voor de gelijknamige opera van Dmitri Sjostakovitsj.

Uit: The Blue Ladder

“When the holy Apostle Peter’s earthly life had terminated, and he was called up to Heaven, the Lord gave him the heavenly keys to the gates of Paradise.

With earnest priestly devotion, the holy apostle went about his exalted business, unlocking the gates of Paradise to the souls of those who had earned heavenly blessedness in their earthly life, by the decision of the Most High and Righteous Judge. And so he  continued for many years, in a steady and habitual manner. But one day, the apostle Peter came before the Lord God in a very troubled state, kissed the sleeve of His luminous robe, and said: “O Lord, may Thy wrath not come upon me! I must bring my troubles before you. Lo, for many days now I have been seeing people whom I have not allowed in through the gates of paradise, in this Thy most illustrious garden. I cannot explain how they come to be here. Their faces do not in any way resemble the faces of the righteous. I fear that this may be a trick of the evil one. He and his servants are capable of every kind of craftiness. Knowing that the keys are always in my possession and that there is no other entrance, I am much perplexed, even saddened.”

The Lord responded: “It is your duty and responsibility. Watch closely those who enter paradise, and there shall be no unwanted guests.”

A few more days passed, and the apostle appeared again before the Lord Sabbaoth: “O great and merciful God, every day more and more strangers steal up to paradise, I know not how over the heavenly fence. I address Thy wisdom and power. I myself have no power, and
my wisdom is insignificant. Thou alone art All-knowing.

 

Leskov

Nikolaj Semjonovitsj Leskov (16 februari 1831 – 5 maart 1895)

 

De Amerikaanse schrijver Richard Ford werd geboren op 16 februari 1944 in Jackson, Missisippi. Voor zijn romans ontving hij al de Pulitzer prijs en de PEN/Faulkner Award. Hij geldt naast John Cheever en Raymond Carver als vertegenwoordiger van het dirty realism”. Veel van zijn verhalen spelen in Montana, wwar hij vaak de zomer doorbracht. Zijn werk verscheen vooral in tijdschriften als The New Yorker en Esquire.

Uit: Independence Day

 “In Haddam, summer floats over tree-softened streets like a sweet lotion balm from a careless, languorous god, and the world falls in tune with its own mysterious anthems. Shaded lawns lie still and damp in the early a.m. Outside, on peaceful-morning Cleveland Street, I hear the footfalls of a lone jogger, tramping past and down the hill toward Taft Lane and across to the Choir College, there to run in the damp grass. In the Negro trace, men sit on stoops, pants legs rolled above their sock tops, sipping coffee in the growing, easeful heat. The marriage enrichment class (4 to 6) has let out at the high school, its members sleepy-eyed and dazed, bound for bed again. While on the green gridiron pallet our varsity band begins its two-a-day drills, revving up for the 4th: “Boom-Haddam, boom-Haddam, boom-boom-ba-boom. Haddam-Haddam, up’n-at-‘em! Boom-boom-ba-boom!
Elsewhere up the seaboard the sky, I know, reads hazy. The heat closes in, a metal smell clocks through the nostrils. Already the first clouds of a summer T-storm lurk on the mountain horizons, and it’s hotter where they live than where we live. Far out on the main line the breeze is right to hear the Amtrak,The Merchants’ special,” hurtle past for Philly. And along on the same breeze, a sea-salt smell floats in from miles and miles away, mingling with shadowy rhododendron aromas and the last of the summer’s staunch azaleas.”

 

FORD_

Richard Ford (Jackson, 16 februari 1944)

 

De Duitse schrijfster Iris Kammerer werd geboren op 16 februari 1963 in Krefeld, Zij studeerde germanistiek, klassieke talen en filosofie in München en Marburg had verschillende banen in de handel. In 1997 sloot zij haar studie af. In 1999 – 2000 was zij medeoprichtster van de 42erAutoren – Verein zur Förderung der Literatur e.V. Kammerer is ook lid van Quo vadis (Förderkreis historischer Roman e.V.) In 2004 verschenen haar historische romans “Der Tribun” en “Die Schwerter des Tiberius”.

 

Uit: Die Schwerter des Tiberius

 

„Das Licht der schräg stehenden Sonne funkelte und tanzte auf den Wellen des Rhenus, der sich träge durch die Ebene wälzte. Schnaubend wühlte der graue Hengst mit einem Vorderhuf das Wasser auf, als Hufschlag über den Ufersand dröhnte. Gaius Cornelius Cinna drehte sich im Sattel um; vier Turmen ubischer Reiterei ordneten sich zu Zügen hinter ihren Standartenträgern, setzten auf einen knappen Befehl hin fast gleichzeitig ihre Pferde in Bewegung. Ein zweiter Ruf, eine Drehung der Wimpel, und sie schwärmten zu vier Reihen aus. Wurfspieße pfiffen durch die Luft, während sie in gestrecktem Galopp an Cinna vorüberdonnerten. Als sie die mannshohen Strohpuppen erreichten, blitzten Schwertklingen, und Halme stoben auf, wo die Figuren zu Boden fielen.
Mit der Linken beschattete Cinna die Augen und strich mit der anderen Hand über den Mähnenkamm seines Pferdes. Er hörte Rufe, Gelächter, einige der Reiter trommelten mit den Schwertern auf den runden Schilden. Der Decurio, der die Übungsbahn auf seinem Falben querte, grinste breit.
»Die Männer sind bestens vorbereitet, Praefect Cinna!«, rief er herüber. »Der Feldzug kann beginnen!«

 

KammererIris

Iris Kammerer (Krefeld, 16 februari 1963)

 

De Nederlandse schrijfster Annie van Gansewinkel werd geboren in Weert op 16 februari 1954. Zij schrijft voor kinderen en volwassenen, zowel proza als poëzie en toneel. Naast teksten in het Nederlands schrijft zij soms ook in het Limburgs, namelijk in haar moedertaal, het Weerts. Onder het pseudoniem Anne Winkels schrijft ze thrillers.

Uit: Dakterras

“Er is dus niets gebeurd. Hoewel ze alleen is op haar dakterras en ze niemand had ingelicht, voelt ze zich toch belachelijk dat ze hier nog is. Gisteren zou het gebeuren, ze was er zo zeker van. Zoals gewoonlijk had ze dan ook niets aan het toeval overgelaten, aan haar zou het niet liggen.
Ze kijkt naar de landingscirkel die
ze op het terras gekalkt heeft. Een grote, witte cirkel met een zwarte punt in het midden. Daar heeft ze zich de hele nacht opgehouden, een makkelijk doelwit, in het licht van de volle maan, bereid tot reizen. Reisvaardig kon je haar echter niet noemen, zonder enige bagage. Nog voor aanvang van de reis had ze haar reistas beetje bij beetje ontdaan van alle ballast. Tot voor kort essentieel geachte voorwerpen als toilettas, haarverf, reislectuur en pen en papier waren achtereenvolgens uit haar bagage verdwenen. Toen alleen nog tampons, condooms en een deodorant restten, wist ze dat ze de hele tas thuis kon laten.
Die beslissing voelde prima. Waar ze ook heen zou gaan, het zou wel goed komen. Ze gaf zich over aan het lot.”

 

Gansewinkel

Annie van Gansewinkel ( Weert, 16 februari 1954)

 

De Vlaamse dichter Hubert Felix Arthur van Herreweghen werd geboren in Pamel op 16 februari 1920. Hij debuteerde in 1943 met de bundel Het jaar der gedachtenis. In 1955 ontving hij de Arthur Merghelynckprijs voor poëzie. Naast dichter was van Herreweghen redacteur van enkele literaire tijdschriften en samensteller van bloemlezingen van gedichten. Voor veel bloemlezingen die hij redigeerde, werkte hij samen met Willy Spillebeen.

 

 

Trekvogels

De Zomer die ons heeft bedrogen;

O weemoed dien de Herfst ons leert.

Boven de wolken, trage en hooge,

een zwarte vogel vóór mijn oogen,

die naar het Zuiden keert.

 

Magische vlucht der wilde ganzen

en kraanvogels met luid gekrijsch

over het land vol gouden glansen.

Dan valt de schaduw die den ganschen

Winter verduistert, tot de nieuwe reis.

 

Ontvanklijk hart, kwetsbare zinnen,

er is geen honk in Oost of West

of gij zijt rusteloos, er binnen.

Leert toch het leven te beminnen

of wat er van het leven rest.

 

Herreweghen

Hubert van Herreweghen (Pamel, 16 februari 1920)

Dieter Lattmann, Jens Immanuel Baggesen, Wilhelm Jensen, Wilhelm Heinse, Chrystine Brouillet, Hans Kruppa

De Duitse schrijver Dieter Lattmann werd geboren op 15 februari 1926 in Potsdam. Hij is de zoon van een officier. In 1944 werd hij als 18 jarige nog opgeroepen voor militaire dienst, maar al snel wegens „Wehrkraftzersetzung“ (obstructie) gedegradeerd. Na de oorlog begon hij met schrijven, eerst alleen krantenartikelen. Van 1969 tot 1974 was hij medeoprichter en voorzitter van de Verband deutscher Schriftsteller, van 1972 tot 1980 lid van de Duitse Bondsdag voor de SPD, van 1977 tot 1985 zat hij in het presidium van het Goethe Instituut.

 

Werk o.a. : Die gelenkige Generation, 1957, Ein Mann mit Familie, Roman, 1962, Schachpartie, Roman, 1968, Die Brüder, Roman, 1985, Jonas vor Potsdam, Roman, 1995, Einigkeit der Einzelgänger, 2006

 

Uit: Fernwanderweg (2003)

 

„In einer Novembernacht gegen zwei Uhr, als dem Nachtdienst die Augen schwer wurden, schoben Helfer einen jungen Mann in die Notaufnahme der Inneren Medizin. Er lag bewusstlos auf dem  Rollwagen.  Die  Besatzung  des  Sankas  hatte  ihn  auf  den Anruf hin aus dem Bierlokal ‚Kini’ geholt. Da war er vom Barschemel gefallen und nicht mehr aufgestanden. Unterwegs hatte der Notarzt die Nadel gelegt und ihn mit einer Kochsalzlösung und  Sauerstoff  versorgt.  Draußen  stach  der  Regen  mit  Eiskörnern  gegen  die  Laternen.  Es  war  eine  jener  Nächte,  in  ,  in  denen verloren wirken, die kein Zuhause haben.

Der  Ohnmächtige  roch  nach  Schnaps,  Tabakrauch  und  Erbrochenem. Die Ärztin im Praktikum, die ihn gemeinsam mit einer Schwester untersuchte, stellte eine akute Vergiftung durch Alkohol fest, wohl auch Tabletten. Als sie den Bauch abfühlte, ging  ein  Ziehen  über  sein  Gesicht.  Die  deutlich  vergrößerte Fettleber  konnte  sie  drei  Querfinger  breit  unter  dem  Rippenbogen  ertasten,  prall  und  stumpfrandig.  Der  junge  Mann  trug Jeans  und  Stoffschuhe.  Er  hatte  eine  Windjacke,  einen  Pullover und ein kariertes Baumwollhemd angehabt. In einer seiner Taschen  hatten  sie  einen  Ausweis  gefunden.  Danach  hieß  er Radji  Osberg  und  war  vor  neunundzwanzig  Jahren  in  Delhi geboren.

 

Lattmann

Dieter Lattmann (Potsdam, 15 februari 1926)
(Photo: Michael Lucan, München)

 

De Deense schrijver en vertaler Jens Immanuel Baggesen werd geboren op 15 februari 1764 in Korsør, op het eiland Seeland. Vanaf 1785 studeerde hij theologie in Kopenhagen en Göttingen. Uit bewondering voor de filosoof Kant nam hij in die tijd Immanuel als tweede voornaam aan. Naast liefdesgedichten en enthousiaste oden aan de Franse Revoltie publiceerde Baggesen ook verhalen in verzen die beïnvloed waren door Christoph Martin Wieland en Ludvig Holberg. In een ervan, Giengaren, nam hij stelling tegen zijn eigen scheppingswerk. Baggesen maakte heel wat reizen door Europa (Duitsland, Frankrijk, Engeland, Zwitserland. Tijdens een terugreis naar Kopenhagen kwam hij in de late zomer van 1790 in Jena en Weimar in de kring van Christoph Martin Wieland en Friedrich Schiller. Na die kennismaking zette hij zich zeer in voor de promotie van Schillers werk in Denemarken.

Uit: Parthenais oder die Alpenreise

“Längst schon hatte versprochen die Fahrt zu den Alpen des Hochlands Seinen erwachsenen Töchtern der Gutsherr Andros von Bonal, Welcher seit einigen Monden in Bern halb Fremdling sich aufhielt. Immer mit Anderer Wohl, sich selbst aufopfernd, beschäftigt,
Hatte zur Stadt ihn geführt ein Bemühn zum Besten des Landvolks, Dort bei den gnädigen Herrn; er selbst sonst liebte die Stadt nicht, Treu der Natur und dem Land’, und den Freiheit liebenden Musen. Ganz ihm gleich im Bestreben und Zweck, und in jeglicher Neigung,
Sonderlich aber im hirtlichen Sinn, und in Liebe zur alten Weltanschauung, lebte mit ihm ein blühender Jüngling, Nordfrank, scandinavischen Stamms, doch griechischer Bildung,
Welchen zuvor in der Fremd’ er gekannt, nunmehro sein Gastfreund. Dieser war ihm vom Lande gefolgt, wo die Gattin zurückblieb Mit den untrennlichen Töchtern, derweil die Männer besorgten Jenes Geschäft. Es hatte gehofft der redliche Volksfreund Bald es zu endigen; aber er fand, nach Wochen, dass langsam Eilen würde die Sach’, und dass Monate dürften darauf gehn. Also sandt’ er den Freund, die Geliebten zu holen; und alle Froh des Vereins, sich selber genug, und Zerstreuungen abhold, Hausten nunmehr beisammen in Berchtolds glänzender Hauptburg, Widmend Geschäften den Tag, und die Abende holder Erquickung;
Bald mit geselligem Spiel, mit Gesang, und mit mancher Erzählung Kürzend die Zeit, bald lernend auf Deutsch die Sprache der Götter, Oft bis tief in die Nacht anhörend mit Wonne, wenn Nordfrank Andachtsvoll vorlas des Eutinischen Sängers Homeros. Gleichsam ein althellenisches Haus in der modischen Hauptstadt Stellten sie dar, schöngläubigen Sinns, voll fröhlicher Einfalt; Und mit den Musen vertraut genossen die Glücklichen doppelt Jeglichen Erdengenuss, in der Dichtung himmlischem Spiegel, Nicht viel fragend nach diesem und dem, in häuslicher Eintracht.”

Baggesen

Jens Immanuel Baggesen (15 februari 1764  – 3 oktober 1826)

 

De Duitse schrijver Wilhelm Jensen werd geboren op 15 februari 1837 in Heiligenhafen (Holstein). Jensen bezocht tot 1856 het gymnasium, eerst in Kiel, daarna in Lübeck, waar ook zijn latere collegaschrijver en vriend Emanuel Geibel naar school ging. Hij studeerde vijf jaar lang medicijnen, maar wijdde zich daarna aan het schrijven en leefde afwisselend in München (op uitnodiging van Geibel), Wenen, als redacteur in Stuttgart en Flensburg, in Kiel en Freiburg en tenslotte weer in München. Jensens werk wordt gekenmerkt door historische thema’s. In zijn romans, novellen, gedichten en toneelstukken toonde hij zich een liberale vrijdenker, verbonden met de Verlichting, die kritisch stond tegenover de Christelijke confessies.

Uit: Gravida

„Beim Besuche einer der großen Antikensammlungen Roms hatte Norbert Hanold ein Reliefbild entdeckt, das ihn ausnehmend angezogen, so daß er sehr erfreut gewesen war, nach Deutschland zurückgekehrt, einen vortrefflichen Gipsabguß davon erhalten zu können. Der hing nun schon seit einigen Jahren an einem bevorzugten Wandplatz seines sonst zumeist von Bücherständern umgebenen Arbeitszimmers, sowohl im richtigen Lichtauffall als an der, wenngleich nur kurz, von der Abendsonne besuchten Seite. Ungefähr in Drittel-Lebensgröße stellte das Bildnis eine vollständige, im Schreiten begriffene weibliche Gestalt dar, noch jung, doch nicht mehr im Kindesalter, andrerseits indes augenscheinlich keine Frau, sondern eine römische Virgo, die etwa in den Anfang der Zwanziger-Jahre eingetreten. Sie erinnerte in nichts an die vielfach erhaltenen Reliefbilder einer Venus, Diana oder sonstigen Olympierin, ebensowenig an eine Psyche oder Nymphe. In ihr gelangte etwas im nicht niedrigen Sinn Menschlich-Alltägliches, gewissermaßen ›Heutiges‹ zur körperhaften Wiedergabe, als ob der Künstler, statt wie in unsern Tagen mit dem Stift eine Skizze auf ein Blatt hinzuwerfen, sie auf der Straße im Vorübergehen rasch nach dem Leben im Tonmodell festgehalten habe. Eine hochwüchsige und schlanke Gestalt, deren leichtgewelltes Haar ein faltiges Kopftuch beinahe völlig umschlungen hielt; von dem ziemlich schmalen Gesicht ging nicht das geringste einer blendenden Wirkung aus.“

Jensen

Wilhelm Jensen (15 februari 1837 – 24 november 1911)

 

De Duitse schrijver Wilhelm Heinse werd op 15 februari 1746 in Langewiesen in Thüringen als zoon van een gemeentesecretaris en latere burgemeester geboren. Vanaf 1766 studeerde hij in Jena en vanaf 1768 in Erfurt. Literair voorbeeld werd gedurende deze tijd voor hem  Christoph Martin Wieland. Heinse brak zijn studie af om te gaan reizen. In 1772 kreeg hij een baan als huisleraar in Halberstadt. Vandaar trok hij naar Düsseldorf, waar hij van 1774 tot 1780 onderdak vond bij de gebroeders Friedrich Heinrich en Johann Georg Jacobi. In 1780 ondernam hij een reeds lang geplande reis naar Italië. Het was voor hem een vlucht uit zijn miserabele omstandigheden met zijn armzalige en onzekere inkomen. Hij bleef 20 maanden in Italië. In 1783 keerde hij naar Düsseldorf terug en begon er te schrijven aan wat zijn belangrijkste werk zou worden, de eerste Duitse kunstenaarsroman „Ardinghello und die glückseligen Inseln“.

 

Uit: Ardinghello und die glückseligen Inseln

 

„Wir fuhren an einem türkischen Schiffe vorbei, sie brannten ihre Kanonen los: die Gondel wankte, worin ich aufgerichtet stand; ich verlor das Gleichgewicht und stürzte in die See, verwickelte mich in meinen Mantel, arbeitete vergebens und sank unter.

Als ich wieder zu mir gekommen war, befand ich mich bei einem jungen Menschen, welcher mich gerettet hatte; seine Kleider lagen von Nässe an, und aus den Haaren troff das Wasser. »Wir haben uns nur ein wenig abgekühlt!« sprach er freundlich mir Mut ein; ich drückte ihm die Hände.

Das Fest war für uns verdorben. Meine vorigen Begleiter eilten nun von dannen. Wir ließen den Bucentoro zwischen tausend Fahrzeugen, unter dem Donner des Geschützes von allen Schiffen aus den Häfen, in die offne See stechen und den Dogen sich mit dem Meere vermählen; und er brachte mich mit seinem Führer nach meiner Wohnung.

Hier schied er von mir, ohne daß er mir weder sein Quartier noch seinen Namen sagen wollte; bloß aus der Mundart bemerkte ich, daß er ein Fremder war; jedoch versprach er, mich bald zu besuchen. Wir umarmten uns, und mir wallte das Herz, es regte sich eine Glut darinnen. Seine Jugend stand eben in schöner Blüte, und um Mund und Kinn flog stark der liebliche Bart an; seine frischen Lippen bezauberten im Reden, und die Augen sprühten Licht und Feuer; groß und wohlgebildet am ganzen Körper, mit einer kühnen Wildheit, erschien er mir ein höheres Wesen.”

 

Heinse

Wilhelm Heinse (15 februari 1746 – 22 juni 1803)

 

De Canadese schrijfster Chrystine Brouillet werd geboren op 15 februari 1958 in Loretteville, Quebec. Zij kreeg haar opleiding aan het Collège Notre-Dame-de-Bellevue, de Séminaire de Québec, en de Université Laval. Brouillet is bekend om haar romans voor kinderen, volwassenen en jonge volwassenen. Zij schrijft vooral historische romans en thrillers. Veel van haar verhalen spelen zich af in Parijs of in Quebec. Zij ontving voor haar werk o.a. de Ordre de la Pléiade.

Uit: Chère voisine

 « Le lendemain, Louise ne travaillait pas mais elle se leva quand même tôt. Elle alla acheter les journaux qui ne lui apprirent pas grand-chose de plus on poursuivait l’enquête, on croyait à un crime de sadique, l’autopsie avait révélé que la jeune femme avait été mutilée sexuellement après avoir été étranglée. Un éminent psychiatre déclarait que les mutilations infligées à la victime indiquaient qu’on avait affaire à un psychopathe ; un individu probablement impuissant que sa carence avait exacerbé. Le cas n’était pas sans rappeler celui de l’étrangleur de Boston. Cela ne voulait pas dire pour autant qu’il allait répéter son geste ; le meurtre pouvait être un instant de délire dans sa vie. Un instant unique. On signalait aussi qu’il était possible que l’auteur du meurtre de Jeanne Lesboens ait récidivé, deux ans plus tard, les mutilations étant étrangement similaires.

On ne l’avouait pas franchement mais les paris étaient ouverts ; certaines personnes croyaient que les autorités policières étaient beaucoup plus fortes qu’on ne le pensait et que le meurtrier serait arrêté sous peu, certaines personnes étaient persuadées que l’assassin coulerait des jours heureux sans être inquiété et certaines étaient sans opinion.

Parce qu’elle était d’humeur joyeuse ce matin-là, Louise décida de porter le quotidien à son voisin. Auparavant elle déjeuna. Le déjeuner était pour la jeune femme un moment privilégié : on pouvait en profiter pleinement parce qu’il n’était rien arrivé de fâcheux, encore, dans la journée. »

 

Chrystine Brouillet

Chrystine Brouillet (Loretteville, 15 februari 1958)

 

De Duitse schrijver Hans Kruppa werd geboren op 15 februari 1952 in Marl. Na zijn eindexamen gymnasium studeerde hij in Freiburg im Breisgau sport en Engels, gaf toen 2 jaar les en werkt sindsdien als zelfstandig schrijver en dichter. Op zijn debuutroman “Der Eierkult” uit 1974 volgden meer dan 80 publicaties met een totale oplage van boven de 2 miljoen exemplaren. Veel van zijn boeken draaien om het thema liefde, of het nu dichtbundels zijn zoals “Nur du” of romans als “Der Kuss des Schmetterlings”. Kruppa is een van de bestverkopende schrijvers in de Duitse taal. Sinds 1981 woont hij in Bremen.

Uit: Der Kuß des Schmetterlings

„Seit knapp drei Jahren halte ich mich nun als Straßenmusiker über Wasser, reise von Stadt zu Stadt, spiele meine Western-Gitarre und singe in den Fußgängerzonen und Einkaufspassagen bekannte englischsprachige Songs.
Am Anfang hatte ich gedacht, daß der Reiz der Straßenmusik mit der Zeit nachlassen würde, aber er ist immer noch so groß wie am Anfang. Es macht mir nach wie vor Spaß, die Leute mit meinen Pflasterauftritten aus ihrem Alltagstrott zu bringen.
Das kann ich nur, weil ich spontan lebe. Spontaneität ist für mich ein anderes Wort für Freiheit. Wer es sich nicht leisten kann, spontan zu sein, kann es sich nicht leisten, frei zu sein. Und wer es sich nicht leisten kann, frei zu sein, kann es sich nicht leisten zu leben. Er macht seinen Job, zahlt seine Steuern, ist ein nützliches Mitglied der Gesellschaft, aber er lebt kaum noch. Und je weniger er lebt, desto nützlicher ist er.
Das mag traurig klingen, aber so traurig, wie es wirklich ist, kann man es wahrscheinlich gar nicht ausdrücken. Die Sprache hat immer etwas Beschönigendes, vielleicht reden die Leute deshalb so fleißig, als würden sie dafür gut bezahlt. Sich gegenseitig mit Worten zu überhäufen, ist die beliebteste Art, sich vor bitteren Wahrheiten zu drücken. Und die meisten Menschen sind leider Drückeberger, konformistisch und anpassungswillig. Sie machen mit, laufen mit – und gehen sich dabei selbst verloren. Deshalb sind sie auch so leblos.“

 

Kruppa

Hans Kruppa (Marl,  15 februari 1952)

Piet Paaltjens, Wsewolod Garsjin, Leone Battista Alberti, Pierre-Claude de La Chaussée, Edmond About, Frederick Philip Grove, Johann Martin Usteri

Piet Paaltjens was het pseudoniem van de Nederlandse dichter en predikant François Haverschmidt Hij werd geboren in Leeuwarden op 14 februari 1835. HaverSchmidt studeerde in Leiden. Als predikant werkte hij in Foudgum, Raard, Den Helder en Schiedam. Zijn bekendste bundel is Snikken en grimlachjes uit 1867. Piet Paaltjens wordt in deze bundel door middel van een mystificatie opgevoerd: de schrijver geeft in de inleiding een levensgeschiedenis van de student-dichter Paaltjens tot zijn verdwijning uit Leiden ‘op den 9 oktober 1853.

Zijn goudblonde lokken en knevel

Zijn goudblonde lokken en knevel,
Zijn geestvolle neus en mond,
Zijn vergeetmijnietblik, zijn tenorstem
En zijn New-Foundlandsche hond,

Ik moet er gedurig aan denken;
Zelfs adem ik soms nog flauw
Den geur in van zijn sigaren.
Hij kocht ze gewoonlijk bij Blaauw.

Ruik ik opnieuw die sigaren,
Dan wordt is eensklaps zoo raar.
Is ’t, omdat hij ze rookte,
Of was de tabak mij te zwaar?

 

Zooals ik eenmaal beminde

Zoo minde er op aarde nooit een,
Maar ‘k vond, tot wien ik mij wendde,
Slechts harten van ijs en van steen.

Toen stierf mijn geloof aan de vriendschap,
Mijn hoop en mijn liefde verdween,
En zooals mijn hart toen haatte,
Zoo haatte er op aarde nooit een.

En sombere, bittere liedren
Zijn aan mijn lippen ontgeleen;
Zoo somber en bitter als ik zong,
Zoo zong er op aarde nooit een.

Verveeld heeft mij eindlijk dat haten,
Dat eeuwig gezang en geween.
Ik zweeg, en zooals ik nu zwijg,
Zoo zweeg er op aarde nooit een.

HAVERSCHMIDT

Piet Paaltjens (14 februari 1835 – 19 januari 1894)

 

De Russische schrijver Wsewolod Garsjin werd geboren op 14 februari 1855 in Prijatnaja Dolina. Hij schreef vooral korte verhalen en was daarmee een voorloper van Tsjechov. Garsjins vader was een officier in het leger die in aanwezigheid van zijn zoon zelfmoord pleegde toen deze zeven jaar was. Garsjin zelf diende ook in het leger tijdens de Russisch – Turkse oorlog en zijn eerste verhalen hadden de oorlog als onderwerp, zoals „Vier dagen“. Zijn literaire werk is niet zeer rijk van omvang: ongeveer 20 verhalen, uitgegeven in één bundel. Zijn bekendste verhaal is „De rode bloem“. Garsjin had, versterkt door de oorlog, een zwakke geestelijke gezondheid en leed aan depressies. Op 31 maart 1888 pleegde hij zelfmoord door zich in het trappenhuis van zijn flat 5 verdiepingen naar beneden te laten vallen.

 

Uit: The scarlet blossom

 

“In the name of His Imperial Majesty the Lord Emperor Peter the First, I order a revision of this Asylum!”

 

Those words were uttered in a loud, strident, resounding voice. The clerk who had registered the patient in a large dilapidated book lying on an ink-bespattered table could not restrain a smile. But the two young men who had escorted the patient did not smile. They could scarcely keep on their feet after forty-eight hours without sleep, passed alone with the lunatic whom they had just brought along by train. At the station immediately preceding their destination the attack had increased in its intensity, and they had succeeded in obtaining a strait-jacket from somewhere, which, with the assistance of the train-conductors and a gendarme, they had placed on the patient, and had brought him to the town, and finally to the Asylum in this dress.

He was dreadful to look at. Over his body and above his grey suit, which had been torn into rags during his paroxysms, was stretched a jacket of coarse canvas opened in front; its sleeves, which were fastened behind, forced his arms crosswise against his chest. His blood-shot eyes (he had not slept for ten days) blazed with a fixed and intense glare. His lower lip was twitching with a nervous tremor, whilst his tangled, curly hair fell mane-like over his forehead. With rapid, agitated steps, he paced from corner to corner of the office, gazing inquisitively at the old shelves laden with documents, and the chairs covered with a kind of oilcloth. Occasionally he glanced at his recent fellow-travellers.

 

garsjin

Wsewolod Garsjin (14 februari 1855 – 31 maart 1888)

 

De Italiaanse dichter Leone Battista Alberti werd geboren in Genua op 14 februari 1404. Naast dichter was hij ook schilder, taalkundige, filosoof, cryptograaf, musicus, en architect en een van de belangrijkste personen uit de Renaissance. Zijn leven werd beschreven in de Vite van Giorgio Vasari. In Italië wordt zijn voornaam gewoonlijk gespeld als Leon. Alberti  was een onrechtmatige zoon van een familie van Florentijnse handelaars. Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Bologna. Alberti maakte een reis door Europa toen hij midden-twintig was. Zijn carrière in het recht werd ingekort door een ziekte die een gedeeltelijk verlies van geheugen veroorzaakte. Alberti wijdde toen zijn capaciteiten aan wetenschap en kunst. Hij schreef rond 1436 Della pittura (‘Over de schilderkunst’), waarin hij de resultaten van zijn studie naar de wetten van het perspectief schreef. Hij was de eerste die regels voor het wetenschappelijk perspectief opstelde. Dit boek werd als het standaardwerk beschouwd door vele schilders.

 

Uit: On painting  (Vertaald door John R. Spencer)

 

“Since then, I have been brought back here [to Florence]–from the long exile in which we Alberti have grown old–into this our city, adorned above all others. I have come to understand that in many men, but especially in you, Filippo, and in our close friend Donato the sculptor and in others like Nencio, Luca and Massaccio,  there is a genius for [accomplishing] every praiseworthy thing. For this they should not be slighted in favour of anyone famous in antiquity in these arts. Therefore, I believe the power of acquiring wide fame in any art or science lies in our industry and diligence more than in the times or in the gifts of nature. It must be admitted that it was less difficult for the Ancients–because they had models to imitate and from which they could learn–to come to a knowledge of those supreme arts which today are most difficult for us. Our fame ought to be much greater, then, if we discover unheard-of and never-before-seen arts and sciences without teachers or without any model whatsoever. Who could ever be hard or envious enough to fail to praise Pippo the architect on seeing here such a large structure, rising above the skies, ample to cover with its shadow all the Tuscan people, and constructed without the aid of centering or great quantity of wood? Since this work seems impossible of execution in our time, if I judge rightly, it was probably unknown and unthought of among the Ancients. But there will be other places, Filippo, to tell of your fame, of the virtues of our Donato, and of the others who are most pleasing to me by their deeds.”

 

Alberti

Leone Battista Alberti (14 februari 1404 — 25 april 1472)

 

De Franse toneelschrijver Pierre-Claude Nivelle de La Chaussée werd geboren op 14 februari 1692 in Parijs. In zijn comedie larmoyante vervaagden de grenzen tussen drama en komedie. In 1731 publiceerde hij Epître de Clio, een didactisch gedicht ter verdediging van Leriget de la Faye in diens dispuut met Antoine Houdar de la Motte, die beweerde dat het schrijven van drama in verzen onzin was.

 

 Uit: EPITRE DE CLIO

 

« O toi, jadis élevé dans mon sein,
Enfant nourri de mon lait le plus sain,
Viens, prends la plume et le style d’Horace
Ecoute, écris, et venge le Parnasse.
Le Fanatisme, au bas de ce vallon,
Veut pervertir les enfans d’Apollon ;
Et, leur prêchant un nouveau catéchisme,
Porte avec lui le scandale et le schisme.
Tâchons enfin d’arrêter les projets
De l’hérétique. Assez de nos sujets,
Comme brebis, se suivant l’une et l’autre,
Pour son bercail ont déserté le nôtre.
Aux nouveautés toujours prostitué,
Et dans l’erreur sophiste habitué,
Quand il lui plaît, sa plume hétérodoxe
En axiome érige un paradoxe ;
Sa bouche exhale un aimable poison
Le tort lui sert autant que la raison,
Et tout chemin le conduit à la gloire.
Ce fut ainsi qu’au temple de Mémoire
Il appella de la prescription
Dont jouissoit le chantre d’Ilion. »

 

chaussee

Pierre-Claude de La Chaussée (14 februari 1692 – 14 mei 1754)

 

De Franse schrijver Edmond François Valentin About werd geboren op 14 februari 1828 in Dieuze, Lorrainne. Hij kreeg zijn opleiding aan de Ecole Normale Supérieure en aan de Franse school in Athene. Als schrijver debuteerde hij met een omstreden werk, La Grèce Contemporaine (1854), en met een controversiële roman Tolla. L’Homme à l’Oreille Cassée (1862) maakte hem populair, maar zijn toneelstukken vielen niet in goede aarde bij het publiek.

Uit: Germaine

« Vers le milieu de la rue de l’Université, entre le numéro 51 et le 57, on voit quatre hôtels qui peuvent compter parmi les plus beaux de Paris. Le premier appartient à M. Pozzo di Borgo; le second, au comte de Mailly; le troisième, au duc de Choiseul; le dernier au baron de Sanglié. C’est celui qui fait l’angle de la rue Bellechasse.

 

L’hôtel de Sanglié est une habitation de noble apparence. La porte cochère s’ouvre sur une cour d’honneur soigneusement sablée et tapissée de treilles centenaires. La loge du suisse est à gauche, cachée sous un lierre épais où les moineaux et les portiers babillent à l’unisson. Au fond de la cour à droite, un large perron, abrité sous une marquise, conduit au vestibule et au grand escalier. Le rez-de-chaussée et le premier sont occupés par le baron tout seul; il jouit sans partage d’un vaste jardin borné par d’autres jardins, peuplé de fauvettes, de merles et d’écureuils qui vont de l’un chez l’autre en pleine liberté, comme s’ils étaient habitants d’un bois, et non citoyens de Paris. »

 

About

Edmond About  (14 februari 1828 – 16 januari 1885)

 

De Canadees-Duitse schrijver en vertaler Frederick Philip Grove werd geboren als Felix Paul Greve op 14 februari 1879 in Radomno, Westpruisen. Hij maakte naam als dichter, romanschrijver en (mede-)grondlegger van de postkoloniale, moderne Canadese literatuur. Tussen 1922 en 1947 publiceerde hij ongeveer 15 werken. Naast zijn romans over de Canadese priarie en haar bewoners vormden zijn autobiografische werken Over Prairie Trails (1922) en A Search for America (1927) het grootste succes. Belangrijke romans zijn Settlers of the Marsh (1925), Our Daily Bread (1928 ) and Fruits of the Earth (1933). Voor zijn In Search of Myself uit 1946 ontving Grove de prestigieuze “Governor General´s Award: in de categorie “non-fiction”. Dat laatste is niet vrij van ironie, want Grove bleek later fantasie en werkelijkheid graag een beetje te vermengen.

 

Uit: In Search of Myself

 

“IT was a dismal November day, with a raw wind blowing from the north-west and cold, iron-grey clouds flying low – one of those Ontario days which, on the lake-shores or in a country of rock and swamp, seem to bring visions of an ageless time after the emergence of the earth from chaos, or a foreboding of the end of a world about to die from entropy.
It was into such a country of rock and swamp, a few miles north of Lake Erie, that my business took me that day. I was driving my old and battered car and, having come a not inconsiderable distance, I felt chilled and cheerless. At last I entered upon a straight, rutted marl road which led for miles over a clay-coloured dam thrown through a morass dotted here and there with the dead stumps of huge trees of a departed generation: swamp-oak, white ash, and pine, now blackened by carbonization.
At last there appeared, on the far side of the marsh to my right, in the very border-seam of higher, wooded ground, a farm with house, barn, and other buildings which, at this distance, seemed to be sketchily washed into their background of leafless bush, for they were unpainted and in a state of not merely incipient decay, resembling so many others in that Ontario which had once been made prosperous by its timber. It was from this place that I was to fetch a girl for the Sisyphus tasks of a household drudge.”

 

Grove

Frederick Philip Grove (14 februari 1879 – 19 augustus 1948)

 

De Zwitserse schrijver en dichter Johann Martin Usteri werd geboren op 14 februari 1763 in  Zürich. Hij schreef vooral geslaagde verhalen in het dialect van zijn geboortestreek. Zijn werk in het Hoogduits daarentegen vond een minder goed onthaal. Zijn  Freut euch des Lebens werd een geliefd volkslied.

 

Rundgesang

Freut euch des Lebens,

Weil noch das Lämpchen glüht;

Pflücket die Rose,

Eh’ sie verblüht!

 

So mancher schafft sich Sorg’ und Müh’,

Sucht Dornen auf, und findet sie

Und läßt das Veilchen unbemerkt,

Das ihm am Wege blüht.

 

Chor

Freut euch des Lebens, u.s.w.

 

Wenn scheu die Schöpfung sich verhüllt

Und laut der Donner ob uns brüllt,

So lacht am Abend nach dem Sturm

Die Sonne, ach! so schön!

 

Chor

Freut euch des Lebens, u.s.w.

 

Wer Neid und Mißgunst sorgsam flieht,

Genügsamkeit im Gärtchen zieht,

Dem schießt sie bald zum Bäumchen auf,

Das goldne Früchte bringt.

 

Chor

Freut euch des Lebens, u.s.w.

 

Wer Redlichkeit und Treue übt
Und gern dem ärmeren Bruder giebt,
Da siedelt sich Zufriedenheit
So gerne bei ihm an.

Chor

Freut euch des Lebens, u.s.w.

 

Und wenn der Pfad sich furchtbar engt,

Und Mißgeschick uns plagt und drängt,

So reicht die holde Freundschaft stets

Dem Redlichen die Hand.

 

Chor

Freut euch des Lebens, u.s.w.

 

Sie trocknet ihm die Thränen ab,

Und streut ihm Blumen bis ins Grab;

Sie wandelt Nacht in Dämmerung,

Und Dämmerung in Licht.

 

Chor

Freut euch des Lebens, u.s.w.

 

Sie ist des Lebens schönstes Band,

Schlagt, Brüder, traulich Hand in Hand,

So wallt man froh, so wallt man leicht,

Ins beßre Vaterland.

 

Chor

Freut euch des Lebens,
Weil noch das Lämpchen glüht,
Pflücket die Rose,
Eh’ sie verblüht!

 

USTERI

Johann Martin Usteri (14 februari 1763 – 29 juli 1827)

M. Vasalis, Jan Arends, Ivan Krylov, George Barker, Eleanor Farjeon, Friedrich Christian Delius, Katja Lange-Müller, Antonia Pozzi, Georges Simenon

De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. M. Vasalis is het pseudoniem van Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans. Vasalis is haar gelatiniseerde meisjesnaam. Vasalis studeerde geneeskunde en antropologie aan de Rijksuniversiteit Leiden en vestigde zich in 1939 als psychiater in Amsterdam. Later werkte ze in diezelfde functie in Assen. Vasalis debuteerde in 1940 met de bundel ‘Parken en woestijnen’. Haar andere dichtbundels zijn ‘De vogel Phoenix’ uit 1947 en ‘Vergezichten en gezichten’ uit 1954. Daarnaast schreef Vasalis ook enkele essays en een novelle. Vasalis’ werk is veelvuldig bekroond.

Herfst

Toornige vreugde doet mij rechtop gaan
dwars door de herfstige plantsoenen
waar in het nat verwilderd gras
rillend naast de zwarte plas
een troep verregende kalkoenen
verworpen, onheilspellend staan.

De wind schuift in de glazen wolken
lichtende wakken hemel open
en wervelt glinsterende kolken
omhoog uit gele bladerhopen.
Als gevallen englen hokken
door geen zon meer te verzoenen
in een somber dreigend mokken
daar mijn broeders de kalkoenen.

 

Tijd

Ik droomde, dat ik langzaam leefde ….
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. ‘k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen

terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen …..
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.

De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd ….
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd ?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten ?

 

COMA

Een plotselinge tranenvloed
stort uit haar ogen, die niet zien.
Natuurverschijnsel – of verdriet?
O felle hoop van hem, die als een valk
boven haar biddend in dat landschap speurt
of er iets leeft, beweegt, gebeurt.

Maar ’t is er niet.

vasalis

M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)

 

 

De Nederlandse schrijver en dichter Jan Arends werd geboren op 13 februari 1925 in Den Haag. Arends werd in 1972 op slag beroemd door de verhalenbundel Keefman, een onbarmhartige beschrijving van het leven van een man die voortdurend botst met de buitenwereld en behandelende psychiaters. In zekere zin was dit een beschrijving van zijn eigen leven; zeker zeven jaren bracht hij door in klinieken om zich er te laten behandelen voor zijn alcoholverslaving en voor zijn onrustige geest. Arends debuteerde in 1955 in het blad Maatstaf met het verhaal Lente/Herfst, tien jaar later gevolgd door Gedichten, welke bundel werd samengesteld voor Remco Campert. In 1975 verscheen zijn verhalenbundel Ik had een strohoed en een wandelstok. Op de dag dat zijn nieuwe bundel Lunchpauzegedichten verscheen, maakte hij een dodelijke sprong uit het raam van zijn Amsterdamse flat. Voor zijn kleine oeuvre zou hij in 1973 de Multatuliprijs krijgen. Toen Arends het raam uitsprong was het juryrapport nog niet gereed. Aangezien het doel van de prijs was ‘het stimuleren van de scheppende kunst’ , zag men af van een postume uitreiking.

 

Naamloos

Ik

schrijf gedichten

als dunne bomen.

 

Wie

kan zo mager

praten

met de taal

als ik?

 

Misschien

is mijn vader

gierig geweest

met het zaad.

 

Ik heb

hem nooit

gekend

die man.

 

Ik heb

nooit

een echt woord gehoord

of het deed pijn.

 

Om pijn

te schrijven

heb je

weinig woorden

nodig.

 

Arends

Jan Arends (13 februari 1925 – 21 januari 1974)

 

 

De Russische schrijver Ivan Andrejevitsj Krylov werd geboren op 13 februari 1769 in Moskou. Hij was de bekendste fabeldichter uit de Russische literatuur. In het begin leunde zijn werk nog op dat van Aesopus en Jean de La Fontaine, later kwam hij tot eigen creaties. Zijn meer dan 200 fabels verschenen tussen 1809 en 1843. Omdat hij in de Russische omgangstaal schreef die door iedereen verstaan werd zijn een aantal van zijn verzen spreekwoordelijk geworden.

 

Quartet

 

Rascal-Monkey

             Donkey

             Billy Goat

      And klunky Bear

      Set out to play a string Quartet.

 They found some scores, viola, bass, two violins

     And sat down in a lea beneath a linden tree

     To charm the world with art.

 They struck their strings, and sawed with all their heart.

 No luck. “Arrete, my fellows, stop!” shouts Monkey,

                                      “Wait!”

 How can the music play when you’re not sitting straight?

 You, Bearie, opposite viola move your bass,

       As primo, I’ll sit opposite secundo’s face

       And then some music will take place.

       We’ll make the hills and forests dance!”

       They took their seats and started the Quartet,

       And once again it came to nyet.

       “Hold on! I know the secret!”

       Shouts Donkey, “It is bound to come out fine

              If everyone sits in a line.”

 They followed Donkey’s plan and settled in a row;

    But even so, the music would not go.

 More fiercely than before they argued then

                     About

        Who should be sitting where.

A nightingale, in passing, chanced the noise to hear.

At once, they turned to her to solve their problem.

They pleaded, “Please, spare us some time

To make of our quartet a paradigm:

We have our instruments and scores,

                    Just tell us how to sit!”

 “For making music, you must have the knack

        And ears more musical than yours,”

        The nightingale comes back,

        “And you, my friends, no matter your positions,

        Will never be musicians!”

 

Kylov

Ivan Krylov (13 februari 1769  – 21 november 1844)

 

 

De Engelse dichter George Granville Barker werd geboren op 13 februar 1913 in Loughton, Essex. Hij verliet de school toen hij 14 jaar was en oefende allerlei beroepen uit voordat hij voor het schrijven koos. Tot zijn vroege werk behoren: Thirty Preliminary Poems (1933), Poems (1935) en Calamiterror (1937), dat geïnspireerd was door de Spaanse Burgeroorlog. Barker werd uitgegeven door T.S. Eliot bij Faber and Faber, en Eliot bezorgde hem ook een baan als professor voor Engelse literatuur aan de Tohoku universiteit in Japan.

 

Sonnet To My Mother

 

Most near, most dear, most loved, and most far,
Under the huge window where I often found her
Sitting as huge as Asia, seismic with laughter,
Gin and chicken helpless in her Irish hand,
Irresistible as Rabelais but most tender for
The lame dogs and hurt birds that surround her,—
She is a procession no one can follow after
But be like a little dog following a brass band.
She will not glance up at the bomber or condescend
To drop her gin and scuttle to a cellar,
But lean on the mahogany table like a mountain
Whom only faith can move, and so I send
O all her faith and all my love to tell her
That she will move from mourning into morning.

 

Barker2

George Barker (13 februari 1913 – 27 oktober 1991)

 

De Engelse schrijfster en dichteres Eleanor Farjeon werd geboren op 13 februari 1881 in Londen. Zij ging om met heel wat literair talent uit haar tijd, waaronder including D. H. Lawrence, Walter de la Mare and Robert Frost. Ook onderhield zij lange tijd een nauwe vriendschap met de dichter Edward Thomas en diens vrouw. Later beschreef zij hun relatie in Edward Thomas: The Last Four Years (1958. Een van haar beroemdste werken Martin Pippin in the Apple Orchard, werd geschreven als een geschenk voor Victor Haslam, een soldaat met wie zij nauw verbonden was na de dood van Thomas. Het beroemdste van haar werken is tegenwoordig wellicht haar hymne Morning Has Broken, geschreven in 1931 voor een oude Gaelische melodie en in 1971 door Cat Stevens op de plaat gezet en gepopulariseerd.

 

Uit: Martin Pippin in the Apple Orchard

 

“In Adversane in Sussex they still sing the song of The Spring-Green Lady; any fine evening, in the streets or in the meadows, you may come upon a band of children playing the old game that is their heritage, though few of them know its origin, or even that it had one. It is to them as the daisies in the grass and the stars in the sky. Of these things, and such as these, they ask no questions. But there you will still find one child who takes the part of the Emperor’s Daughter, and another who is the Wandering Singer, and the remaining group (there should be no more than six in it) becomes the Spring-Green Lady, the Rose-White Lady, the Apple-Gold Lady, of the three parts of the game. Often there are more than six in the group, for the true number of the damsels who guarded their fellow in her prison is as forgotten as their names: Joscelyn, Jane and Jennifer, Jessica, Joyce and Joan. Forgotten, too, the name of Gillian, the lovely captive. And the Wandering Singer is to them but the Wandering Singer, not Martin Pippin the Minstrel. Worse and worse, he is even presumed to be the captive’s sweetheart, who wheedles the flower, the ring, and the prison-key out of the strict virgins forhis own purposes, and flies with her at last in his shallop across the sea, to live with her happily ever after.”

 
farjeon
Eleanor Farjeon (13 februari 1881 – 5 juni 1965)

 

 

De Duitse schrijver Friedrich Christian Delius werd geboren in Rome op 13 februari 1943. Van 1963 tot 1970 studeerde hij literatuurwetenschap in Berlijn. In 1970 promoveerde hij tot doctor in de filosofie. Daarna werkte hij als lector bij verschillende uitgeverijen. Sinds 1978 is hij zelfstandig schrijver. Van 1978 tot 1980 woonde hij in Nijmegen, sinds 1984 weer in Berlijn. Delius begon in de jaren zestig met maatschappijkritische gedichten en documentaire, vaak satirische teksten. Sinds de jaren zeventig schrijft hij voornamelijk romans, waarin vaak de geschiedenis van de bondsrepubliek centraal staat.

 

Uit: Die Minute mit Paul McCartney (Memo-Arien)

 

“An einem Londoner Samstagnachmittag im Frühjahr, Anfang bis Mitte März 1967, fuhren mein Freund Bruno und ich von unserer Wohnung in der Victoria Road in Kilburn zum Regent‘s Park. Das Auto, einen alten Fiat 500, stellte ich an der östlichen Parkseite ab, Bruno trug den Lederball, und wir liefen zu den Fußballfeldern, mittelgroße Plätze mit einfachen Torstangen ohne Netze. Wir schossen und kickten den Ball hin und her, mal ging der eine ins Tor, mal der andere. Auf einmal kam uns ein Hund dazwischen, ein großes, zotteliges, weißes Vieh, und schnappte nach dem Ball vor meinen Füßen, wollte mitspielen, und ich, kein Freund dieser Tiere, wich zurück, der Hund blieb am Ball. Nun trat ein junger Mann auf zu uns, dessen Mantel ähnlich zottelig war wie das Fell seines Hundes, rief einen Namen und sagte, sich mit einem freundlichen Lächeln entschuldigend, „Don‘t be afraid, she‘s a coward!“ Unsere Sprachkenntnisse waren mäßig, wir verstanden die Bedeutung von „coward“ nicht.
Erst in diesem Augenblick, als er schon abdrehte, erkannte ich das Gesicht, es war Paul McCartney. Auch Bruno hatte den Beatle identifiziert. Aber selbst ihm gelang keine Antwort, nicht einmal ein Gruß oder ein „Good luck, Paul!“. Der hatte es eilig weiterzugehen, der Hund folgte ihm. Denn neben uns, hinter Rhododendronbüschen (oder Haselnussbüschen?), war ein Schwarm junger Mädchen aufgetaucht, die juchzend und kichernd hinter McCartney und seinem Hund herjagten.”

 

Friedrich Christian Delius (Rome, 13 februari 1943)

 

 

De Duitse schrijfster Katja Lange-Müller werd geboren op 13 februari 1951 in Berlijn-Lichtenberg. Vanaf 1979 studeerde zij aan het Literaturinstitut “Johannes R. Becher” in Leipzig. Tegenwoordig woont zij in Berlijn. Katja Lange-Müllers werk bestaat vooral uit verhalen waarin zij haar ervaringen en belevenissen op een humoristische en groteske danwel satirische wijze beschrijft.

Uit: Die Enten, die Frauen und die Wahrheit

„Fan-Sein ist schon eine seltsam selbstentfremdete Existenzform, auch wenn man sie längst durch eine ich-bewußtere ersetzt hat und bloß noch einige – allerdings schwerwiegende – Reste von Erinnerung an das einstige Idol tief im Herzen vergraben mit sich rumschleppt.
Nein, in meiner üblichen »Feuchten Welle« wäre ich ihm sicher nie begegnet, aber in dem schweineteuren Charlottengrader Szenelokal, in dem ich mich mit zwei Kollegen verabredet hatte, da saß er leibhaftig hinter einem sparsam mit Spitzen vom ersten Spargel dekorierten Teller, der Schwarm meiner Kindheits- und Pubertätsjahre: Karel Gott, die goldene Stimme aus Prag. Ganz allein tafelte er vor sich hin, mit dem Rücken zur Wand. – Gut sah er aus, so braun gebrannt und ewig jung; mit einem so feinen, so sympathischen Lächeln führte er sein Glas stillen Wassers zu Munde.”

LANGEMueller
Katja Lange-Müller (Berlijn, 13 februari 1951)

 

 

De Italiaanse dichteres Antonia Pozzi werd geboren op 13 februari 1912 in Milaan. Als dochter van een advocaat had zij een onbezorgde jeugd. Op het gymnasium kreeg zijn een diepgaande liefdesrelatie met haar leraar Latijn en Grieks die grote invloed op haar leven zou hebben. In 1936 haalde zij haar doctorstitel in de filosofie aan de universiteit van Milaan. Zij maakte vele reizen door Europa en had in die tijd veel interesse in de moderne Franse, Duitse en Engelse literatuur. In 1938 pleegde zij zelfmoord. Haar werk werd posthuum uitgegeven.

Zeit

Während du schläfst
ziehen die Jahreszeiten
über  das Gebirge.

Der Schnee in der Höhe
lässt schmilzend
den Wind frei:
hinter dem Haus spricht die Wiese,
das Licht
trinkt die Regenspur auf den Wegen.

Während du schläfst
ziehen Sonnenjahre
zwischen den Wipfeln der Lärchen
und den Wolken.

Pozzi

Antonia Pozzi (13 februari 1912 – 3 december 1938)

 

De Belgische (Franstalig) schrijver Georges Simenon werd geboren in Luik op 13 februari 1903.  Simenon werd bij het grote publiek bekend als de schrijver van 84 boeken over inspecteur Maigret. Volgens de overlevering creëerde Simenon de persoon Maigret in Delfzijl tijdens een van zijn bootreizen in 1929. Volgens de Engelse bibliografie verscheen zijn eerste Maigret in het voorjaar van 1930? (Pietr-le-Letton) en zijn laatste (Maigret et monsieur Charles) in 1972. In totaal 103 titels, romans en korte verhalen.

Sinds 2003, het jaar waarin Simenon 100 jaar zou zijn geworden, worden zijn boeken uitgegeven in de beroemde Pléiade-reeks. Naast de detectives over Maigret schreef Simenon een groot aantal romans. In totaal wordt zijn oeuvre op zo’n 500 boeken geschat. Simenon is tevens een van de de meest gelezen auteurs van de twintigste eeuw en ook een van de meest verfilmde

Uit: Maigret et le clochard

 

« Il y eut un moment, entre le quai des Orfèvres et le pont Marie, où Maigret marqua un temps d’arrêt, si court que Lapointe, qui marchait à son côté, n’y fit pas attention. Et pourtant, pendant quelques secondes, peut-être moins d’une seconde, le commissaire venait de se retrouver à l’âge de son compagnon. Cela tenait sans doute à la qualité de l’air, à sa luminosité, à son odeur, à son goût. Il y avait eu un matin tout pareil, des matins pareils, au temps où, jeune inspecteur fraîchement nommé à la Police Judiciaire que les Parisiens appelaient encore la Sûreté, Maigret appartenait au service de la voie publique et déambulait du matin au soir dans les rues de Paris. »

 

Simenon

Georges Simenon  (13 februari 1903 – 4 september 1989)

 

Lou Andreas-Salomé, Barbara Honigmann, Detlev Meyer, Theodor Plievier, Friedrich de la Motte-Fouqué, Kazimierz Przerwa-Tetmajer, George Meredith, Thomas Campion, Casparus Barlaeus

De Russisch-Duitse schrijfster Lou Andreas-Salomé werd geboren op 12 februari 1861 in Sint Petersburg als jongste kind en eerste meisje na vijf jongens. Haar moeder, Louise Wilm, was van Deense adel. Haar vader Gustav von Salomé, van Joodse afkomst maar al sinds generaties bekeerd tot het protestantisme, had als kapitein in het Russische leger deelgenomen aan het neerslaan van de opstand in Warschau. In de periode rond de eeuwwisseling heeft Lou Salomé veel geschreven : Hendrik Ibsens Frauengestalten, Ruth, Aus fremder Seele, Fenitschka, Menschenkinder, Ma en Im Zwischenland. Ze was een bekende auteur en het geld vulde haar Russische toelage aan, en bezorgde haar de vrijheid om te reizen zoals ze wilde. In 1887 trouwde zij met Carl Andreas, een specialist in Perzische cultuur, maar op voorwaarde dat er geen sprake was van seksuele relaties. Aanvankelijk aanvaardde Andreas dit voorstel, en niettegenstaande al zijn latere pogingen slaagde hij er niet in Lou op andere gedachten te brengen. Hun huwelijk dat ongeveer een halve eeuw standhield zou dus nooit ‘voltrokken’ worden. Op 35-jarige leeftijd werd zij verliefd op de dan 21-jarige René Maria Rilke, een zeer verleidelijke dichter… na twee dagen zochten ze al een woning voor hen beiden. Het was Lou die zijn voornaam veranderde van René in Rainer. Andreas aanvaarde deze situatie en kwam zelfs af en toe op bezoek. Tenslotte besloten ze naar Rusland te reizen met zijn drieën en ze vertrokken in april 1900. Het jaar daarna vertrokken Lou en Rilke samen, maar deze reis werd het einde van hun relatie : Lou ging alleen op bezoek bij haar familie in Finland en schreef hem een afscheidsbrief die geen twijfel liet over haar bedoeling de relatie te verbreken. Terug in Duitsland trouwde Rilke al snel met de jonge beeldhouwster Clara Westhoff, ze kregen een kind en hij werkte hard aan zijn publicaties. Later zouden Lou Salomé en Rilke opnieuw in vriendschap met elkaar corresponderen.

Märzglück

An kahlen, windverwehten Zweigen
Hängt letzter Märzschnee feucht und weich,
Ich schreite wie durch Märchenreich
Hinein in abenddunkles Schweigen.

Hell tönt aus tiefen Waldesgründen
Das Zwitschern einer Meise nur,
Wie Selbstverheißung der Natur:
Ein Ruf, ein Gruß, ein Frühlingskünden.

Als müßte sie einen Boten schicken
Um den man Frost und Schnee vergißt,
Bis einen Frühling, der nicht ist,
Die Augen traumbetört erblicken.

Nun! Darf er nie mehr mich betören –
Dies Märzglück doch soll mir geschehen:
In Winterlandschaft stillzustehn
Um einen Lenzruf anzuhören.

 

Wolga

Bist Du auch fern: ich schaue Dich doch an,
Bist Du auch fern: mir bleibst Du doch gegeben –
Wie eine Gegenwart, die nicht verblassen kann.
Wie meine Landschaft liegst Du um mein Leben.

Hätt ich an Deinen Ufern nie geruht:
Mir ist, als wüßt ich doch um Deine Weiten,
Als landete mich jede Traumesflut
An Deinen ungeheuren Einsamkeiten

lou01

Lou Andreas-Salomé (12 februari 1861 – 5 februari 1937)

 

De Duitse schrijfster Barbara Honigmann werd geboren op 12 februari 1949 in Oost-Berlijn, waarnaar haar ouders na hun exil  teruggekeerd waren. Ze werkte als dramaturg en regisseur. Sinds 1984 woont ze in Straatsburg. Voor haar werk kreeg ze in 2000 de Kleist-Preis en in 2004 de Koret Jewish Book Award.

Werk o.a.: Roman von einem Kinde (1986), Soharas Reise (1996), Damals, dann und danach (1999), Ein Kapitel aus meinem Leben (2004)

Uit: Alles, alles Liebe!

“Du hast es als erste gewagt, wahrscheinlich weil Du Schauspielerin bist und spielst. Und ich folge Dir jetzt in dieses Abenteuer und finde mich erst einmal an dem Ort wieder, den ich am allermeisten auf der Welt hasse, in der Provinz. Doch wer weiß, vielleicht wird hier etwas ganz Neues beginnen, etwas, worauf man später zurückblikken wird und denken, ja, es hat alles in dieser Provinzstadt angefangen. Eva, ob wir eines Tages zwischen unserer Faulheit und unserem Größenwahn einen Weg hinaus in ein vernünftiges Leben finden? Ich fühle mich jetzt schon ganz verloren. Faul darf ich hier nicht sein und größenwahnsinnig auch nicht, aber zu etwas anderem bin ich wahrscheinlich gar nicht imstande. O durchwachte Nächte in den Küchen und Kantinen! O alle Mittagsschläfchen meines Lebens! An das “Espresso” denke ich jetzt wie an ein fernes Land hinter dem Meer, und an alle unsere Freunde wie an eine Familie, aus der ich halb entführt und halb verstoßen worden bin. Sind das Symptome des Erwachsenseins? Nachdem wir uns gegenseitig ein paar Tage observiert haben, hat mir die Theaterleitung gestern einen Vertrag vorgelegt. Auf dem Deckblatt steht, daß ich meine Fähigkeiten als sozialistische Künstlerpersönlichkeit in enger Verbindung mit der Arbeiterklasse bewußt einzusetzen und mich auch dauernd weltanschaulich weiterzubilden habe. Steht das etwa auf allen Theaterverträgen? Steht das auch auf Deinem Vertrag? Im Innenteil sieht es schon viel prosaischer aus. Als Gage für die gesamte Inszenierung bekomme ich 800 Mark, damit dürfte ich noch zufrieden sein, haben sie gesagt, weil Anfänger eigentlich nur 600 Mark bekommen. Dafür muß ich noch zwei Konzerteinführungen halten. Ich habe den Vertrag heute unterschrieben Prenzlau, den 1. November 1975. Anna Herzfeld. Der Tag, an dem Pasolini ermordet worden ist.”

HONIGMANN

Barbara Honigmann (Oost-Berlijn, 12 februari 1949)

 

De Duitse schrijver en dichter Detlev Meyer werd geboren op 12 februari 1950 in Berlijn. Hij studeerde bibliotheek- en informatiewetenschappen in Berkijb en Cleveland (Ohio), werkte als bibliothecaris in Toronto en als ontwikkelingshelper in Jamaïca. Meyer was een van de weinige openlijk homosexuele auteurs in Duitsland. Zijn thema’s waren het leven in en met de scene en de bedreiging door aids, de ziekte die hem zelf ook het leven kostte. Hij bleef echter geen schrijver „van de scene“. Zijn boeken bereikten een groter publiek en werden besproken op de literatuurpagina’s van de FAZ en Die Zeit. Deze laatste betitelde hem als „einzigen Dandy der deutschen Gegenwartsliteratur“.  Bekend werd hij door de „Biographie der Bestürzung“ bestaande uit de delen  „Im Dampfbad greift nach mir ein Engel“, „David steigt aufs Riesenrad“ en  „Ein letzter Dank den Leichtathleten“ (1985 bis 1989). In 2001 verscheen posthuum Das Sonnenkind“, een autobiografisch getinte roman over zijn jeugd in het Berlijn van de jaren vijftig en zestig.

Uit: Bericht an einen fernen Freund

 

“Ich war übrigens nicht allzu betrunken, und du darfst mir getrost glauben, dass meine erste Nacht in Amsterdam nicht mit einem Filmriss endete, was mich selber verwundert, da ich vor dem Besuch des „Company” ein paar Stunden mit dem trinkfreudigen Hubert (du kennst ihn?) verbrachte, wir hatten uns im „De Jaaren” verabredet (das kennst du). Was ich zum Trinken gegessen habe? Lachs und Salat, kein Dessert. Das Hauptgericht war ein erfreulicher Pinot Grigio für knappe dreißig Gulden. Nach dem zweiten Digestif meldete sich mein Glied und fing an zu nörgeln. Bauch und Kehle waren ruhig gestellt, also pochte nun es auf sein Recht, wollte es sich versorgt sehen. Aus diesem Grund führte es mich, wie bereits erwähnt, ins „Company”. Mein Glied fühlte sich dort gleich wie zu Hause, während ich mir mit Schlips und Kragen sehr deplatziert vorkam.

Meinem kühnen Verstoß gegen den dresscode wurde jedoch die freundlichste Aufmerksamkeit zuteil, und ich darf dir berichten, mehr Blicke geerntet zu haben als alle Lederkerle zusammen.

Nun will ich keineswegs verhehlen, lieber Timo, dass ich ausgesprochen elegant aussah. Ich trug einen lichtgrauen Zweireiher aus feiner Wolle im Minihahnentritt zu einer dunkelgrauen Flanellhose mit Kellerfalte und Schlag. Ich neige zu der Ansicht, dass es dieser Schlag war, der mich so begehrenswert machte, falls du mir diesen kleinen Scherz bitte nachsehen möchtest.”

 

Meyer

Detlev Meyer (12 februari 1950 – 30 oktober 1999)

 

De Duitse schrijver Theodor Plievier werd geboren op 12 februari 1892 in Berlijn. Na het einde van WO I verliet hij de keizerlijke marine en richtte hij de anarchistische „Verlag der Zwölf” op. Onder invloed van Michael Bakunin en Nietzsche propageerde hij het anarchisme van het individu, maar hij had geen politieke doelen. In 1930 debuteerde hij met de roman “Des Kaisers Kulis en werd daarmee van de ene op de andere dag internationaal bekend. De regisseur Erwin Piscator bracht de roman als toneelstuk op de planken. Het boek was één grote aanklacht tegen de toestand van de Duitse marine en de levensomstandigheden van de matrozen. Inhoud en bekendheid maakten dat het boek al snel op de lijst van verbrande boeken belandde. Plieivier emigreerde nog in 1933 naar de Sovjet Unie. Daar verscheen in 1945 Stalingrad. In zijn rede op het schrijverscongres in Frankfurt am Main , Einige Bemerkungen über die Bedeutung der Freiheit, vatte Plievier in 1948 zijn afkeer van het communisme samen

 

Uit  Stalingrad

 

“Und da war Gnotke.
Es war ein grauer Novembertag, und August Gnotke hatte einen Spaten in der Hand. Acht Meter lang war die Grube und zwei breit und anderthalb tief, an welcher Gnotke, Aslang, Hubbe, Dinger und Gimpf die letzte Hand angelegt hatten. Unteroffizier Gnotke, Feldwebel Aslang, die Gefreiten Hubbe und Dinger und der Soldat Gimpf unterschieden sich in nichts voneinander. Sie trugen keine Schulterklappen und keinerlei Abzeichen, und ihre Hände und Gesichter waren ebenso wie die Uniformen, es schienen vor langer Zeit einmal Hände und Gesichter und Uniformen gewesen zu sein.
Der letzte Spatenstich war gemacht.
Hubbe und Dinger, Gnotke und Gimpf ergriffen je ein Traggestell. Ihre Bewegungen waren langsam, aber eine folgte der anderen, kein Aufblicken und keine Pause. Nach= dem sie die Spaten in den aufgeworfenen Erdhaufen ge= steckt und die Traggestelle aufgenommen hatten, trotteten sie davon und verschwanden im Dunst. Es war in der Ge= gend östlich Kletskaja und in der Schleife, die der Don zwischen Kletskaja und Wertjatschi bildet, und es war im Bereich der 376. Infanteriedivision. Linker Hand, das heißt im Westen, wälzte der Don seine erste eisgraue Winter= decke abwärts, und im Rücken und zwei Tagemärsche ost= wärts war wieder der Don, der hier einen Bogen beschreibt, und jenseits des Don und nochmals zwei Tagemärsche ost= wärts lag die Wolga und lag Stalingrad. Hier befand man sich an der am Donbogen angelehnten nördlichen Flanke der Front. Voraus und im Rücken, unter den Füßen und in der Luft, hier war Front.”

 

Plievier

Theodor Plievier (12 februari 1892 – 12 maart 1955)

 

De Duitse schrijver Friedrich Heinrich Karl Freiherr de la Motte-Fouqué werd geboren in Brandenburg an der Havel op 12 februari. Hij was een vertegenwoordiger van de Duitse romantiek. Fouqué had een sterke belangstelling voor de Noorse mythologie en de ridderroman, wat men in zijn werk duidelijk merkt. Op korte tijd schreef hij meerdere romantische, fantasierijke werken, waaronder de romans Historie vom edlen Ritter Galmy en Alwin, en het toneelstuk Sigurd, der Schlangentöter. In zijn kring circuleerden Kleist en later Eichendorff, en in het bijzonder Chamisso was een goede vriend van hem. Fouqués grootste roem kwam tussen 1808 en 1820; in deze periode was hij bijzonder productief. In 1811 schreef hij zijn bekendste en best onthaalde werk, Undine, tevens het enige dat door het grote publiek nog enigszins herinnerd wordt.

 

Uit: Undine

 

„Es mögen nun wohl schon viele hundert Jahre her sein, da gab es einmal einen alten guten Fischer, der saß eines schönen Abends vor der Tür und flickte seine Netze. Er wohnte aber in einer überaus anmutigen Gegend. Der grüne Boden, worauf seine Hütte gebaut war, streckte sich weit in einen großen Landsee hinaus, und es schien ebensowohl, die Erdzunge habe sich aus Liebe zu der bläulich klaren, wunderhellen Flut in diese hineingedrängt, als auch, das Wasser habe mit verliebten Armen nach der schönen Aue gegriffen, nach ihren hochschwankenden Gräsern und Blumen und nach dem erquicklichen Schatten ihrer Bäume. Eins ging bei dem andern zu Gaste, und eben deshalb war jegliches so schön. Von Menschen freilich war an dieser hübschen Stelle wenig oder gar nichts anzutreffen, den Fischer und seine Hausleute ausgenommen. Denn hinter der Erdzunge lag ein sehr wilder Wald, den die mehrsten Leute wegen seiner Finsternis und Unwegsamkeit, wie auch wegen der wundersamen Kreaturen und Gaukeleien, die man darin antreffen sollte, allzusehr scheueten, um sich ohne Not hineinzubegeben. Der alte fromme Fischer jedoch durchschnitt ihn ohne Anfechtung zu vielen Malen, wenn er die köstlichen Fische, die er auf seiner schönen Landzunge fing, nach einer großen Stadt trug, welche nicht sehr weit hinter dem großen Walde lag.“

 

Fouque2

Friedrich de la Motte-Fouqué (12 februari 1777 – 23 januari 1843)

 

De Poolse dichter en schrijver Kazimierz Przerwa-Tetmajer werd geboren op 12 februari 1865 in Ludźmierz. Hij behoorde tot de beweging Jong Polen. Hij studeerde klassieke talen en filosofie. Voor WO I schreef hij zeven dichtbundels. Na de oorlog verhuisde hij naar Warschau en werd er president van de Vereniging van schrijvers en journalisten. In de laatste jaren van zijn leven was hij psychisch niet meer tot schrijven in staat. Hij was opgenomen in een kliniek die de nazi’s in 1940 ontruimden. Przerwa-Tetmajer werd dakloos en overleed korte tijd later in een ziekenhuis in Warschau.

 

A Cradle Wind

Toward my cradle flew a Tatra wind,
brushed by eagles’ wings and mountain pines
which gape from craggs into the abyss —
it blew and roared above my cradle.

Into my heart poured a lasting fit
of longing for eagles’ flight and the
pensiveness of pines swaying in the
mountain tops, engulfed in pure quiet.

 

Vertaald door Walter Whipple

Tetmajer

Kazimierz Przerwa-Tetmajer (12 februari 1865 – 18 januari 1940)

 

De Engelse dichter en schrijver George Meredith werd geboren op 12 februari 1828 in Portsmouth. Hij werkte aanvankelijk als journalist. Zijn eerste gedichten verschenen ook in tijdschriften. Zijn eerste bundel verscheen in 1851, iets later volgede de sonnettenverzameling Modern Love. Er volgden verschillende romans, waaronder Emilia (1864) en een jaar later Rhoda Fleming. Zijn eerste roman The Ordeal of Richard Feveral, waarmee hij bekendheid kreeg als romancier werd echter op morele gronden verboden.

 

 

THE RAPE OF AURORA

Never, O never,

Since dewy sweet Flora

Was ravished by Zephyr,

Was such a thing heard

In the valleys so hollow!

Till rosy Aurora,

Uprising as ever,

Bright Phosphor to follow,

Pale Phoebe to sever,

Was caught like a bird

To the breast of Apollo!

 

Wildly she flutters,
And flushes all over
With passionate mutters
Of shame to the hush
Of his amorous whispers:
But O such a lover
Must win when he utters,
Thro’ rosy red lispers,
The pains that discover
The wishes that gush
From the torches of Hesperus.

One finger just touching
The Orient chamber,
Unflooded the gushing
Of light that illumed
All her lustrous unveiling.
On clouds of gold amber,
Her limbs richly blushing,
She lay sweetly wailing,
In odours that gloomed
On the God as he bloomed
O’er her loveliness paling.

Great Pan in his covert
Beheld the rare glistening,
The cry of the love-hurt,
The sigh and the kiss
Of the latest close mingling:
But love, thought he, listening,
Will not do a dove hurt,
I know,–and a tingling,
Latent with bliss,
Prickt thro’ him, I wis,
For the Nymph he was singling.

meredith

George Meredith (12 februari 1828 – 18 mei 1909)

 

De Engelse dichter, schrijver, componist en medicus Thomas Campion werd geboren op 12 februari 1567 in Londen. Zijn gedichten verschenen voor het eerst in een editie van Sir Philip Sidney’s Astrophel and Stella.  Zijn Songs of Mourning: Bewailing the Untimely Death of Prince Henry (1613) werden op muziek gezet door John Cooper. Naast gedichten schreef hij ook een boek over poëzie Observations in the Art of English Poesie (1602).

 

 

There is a Garden in her face

There is a Garden in her face,
Where Roses and white Lillies grow ;
A heau’nly paradice is that place,
Wherein all pleasant fruits doe flow.
There Cherries grow, which none may buy
Till Cherry ripe themselues doe cry.

Those Cherries fayrely doe enclose
Of Orient Pearle a double row ;
Which when her louely laughter showes,
They look like Rose-buds fill’d with snow.
Yet them nor Peere nor Prince can buy,
Till Cherry ripe themselues doe cry.

Her Eyes like Angels watch them still ;
Her Browes like bended bowes doe stand,
Threatning with piercing frownes to kill
All that attempt with eye or hand
Those sacred Cherries to come nigh,
Till Cherry ripe themselues doe cry.

 

Volg steeds je schone zon

Volg steeds je schone zon, bedroefde schaduw.
Al ben jij duisternis
Waar zij ál luister is,
Volg tóch je schone zon, bedroefde schaduw.

 

Volg haar wier licht het jouwe heeft verdreven.
Al leef je onteerd, en zij
De hemel zó nabij,
Volg tóch haar licht: het schenkt de wereld leven.

 

Volg dat puur stralend schoon, dat felle blaken
– Al heeft het je verschroeid –
Tot het in mildheid gloeit
En je dof zwart tot blinkend licht gaat maken.

 

Volg haar zolang haar heerlijkheid blijft schijnen.
Al komt eens de onheilsnacht
Die heel haar licht ontkracht
En jou nu al verbleken doet en kwijnen,

 

Volg tóch: dit heeft je lot toegewezen.
Zon richt zijn schaduw aan
Tot beiden ondergaan,
De zon beproefd, de schaduw nóg misprezen.

 

 

Vertaald door W. Jonker

 

Campion

Thomas Campion (12 februari 1567 – 1 maart 1620)

 

Casparus Barlaeus werd geboren op 12 februari 1584 te Antwerpen. Hij was een Nederlands predikant, schrijver en dichter, die vooral in het Latijn schreef. Hij latiniseerde zijn Nederlandse naam Kaspar van Baerle naar Casparus Barlaeus. Hij volgde een opleiding in de geneeskunde en promoveerde tot doctor in Caen. Hij bleef echter nog steeds wijsbegeerte in Leiden onderwijzen. In 1641 werd hij hoogleraar in de wijsbegeerte en welsprekendheid aan de sinds kort opgerichte Athenaeum Illustre te Amsterdam. Daar beoefende hij de redenaarskunst in het Latijn. Zijn redevoeringen werden vaak in druk uitgegeven. Zijn poëzie-werken, in het bijzonder zijn Latijnse poëzie, stonden hoog aangeschreven.

Op de Cirkel der vrouwen, doen zij de
Heer Constantijn Huygens, Heere van Zuulichem,
beslooten en verbaden.

Daer staet de man en kijckt int middelpunct der Vrouwen,
En ’t harde hart, dat leert sijn hardigheydt verdouwen;
Der Wijven circkel maekt dat Vastaert leut’ren moet,
En Tessels crachtich woort de Suijle buijgen doet;
Hij schaft het reijsen aff, hy blijft hier wel beraden,
Want morgen sal het Speck ons graghe vleesch versaden.
Nu, Vrouwtjens. triumpheert. Siet, siet, die brave helt
Wordt door de doeck en huyff en spinroch neergevelt.

 

Barlaeus

Casparus Barlaeus (12 februari 1584 – 14 januari 1648)

In memoriam Marianne Fredriksson


De Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson is gisteren overleden. Zij werd geboren in Göteborg op 28 maart 1927. Eerst werkte Fredriksson in Göteborg als journalist. Op haar tweeënveertigste raakte zij in een diepe depressie. Twee jaar psychoanalyse hielpen haar er langzaam weer bovenop. In die tijd ontdekte ze ook dat ze op een andere wijze dan alleen als journaliste kon schrijven. Het uitschrijven van een droom in het kader van de therapie luidde het begin van een tweede carrière in: als schrijfster. In 1980 kwam haar eerste boek uit, Evas bok (Eva’s boek). Sindsdien werden haar boeken met miljoenen gedrukt in tal van talen.

In 1998 kreeg Fredriksson de Trouw Publieksprijs voor het Nederlandse Boek, voor de roman Anna, Hanna en Johanna.

 

Uit: Anna, Hanna en Johanna

 

“Anna begreep wel dat ze kindelijke verwachtingen had. Maar- het hielp niet, zodra ze -eraan toe gaf gleden haar gedachten weg: nog één keer echt contact en misschien een antwoord op een van de vragen waarvan ik nooit gelegenheid heb gehad ze te stellen. Maar- toen ze na ruim vijf uur de pakeerplaats van het verpleeghuis opreed, had ze geaccepteerd dat haar moeder haar ook deze keer niet zou herkennen. Toch moest ze de vragen stellen. Ik doe het voor mezelf, dacht ze. Voor mijn moeder maakt het niet uit waar ik over praat. Maar daarin had ze ongelijk. Johanna begreep de, woorden niet maar stond wel open voor haar dochters pijn en haar eigen machteloosheid. Ze wist niet meer- dat het haar taak was om het kind te troosten dat altijd al onmogelijke vragen had gesteld. Maar- dat verlangen bestond nog wel en ook het schuldgevoel over- haar ontoereikenheid. Ze wilde vluchten in de stilte, sloot haar- ogen. Het lukte niet,- haar- hart bonkte en achter haar oogleden was de duisternis rood en pijnlijk. Ze begon te huilen. Anna probeerde haar te troosten, stil maar, stil maar, droogde haar moeders tranen af en schaamde zich. Maar Johanna’s vertwijfeling viel niet te stuiten.”

 

 

 

FREDRIKSON
Marianne Fredriksson (28 maart 1927 – 11 februari 2007)

 

 

Gerhard Kofler, Else Lasker-Schüler, Karoline von Günderrode , Johannes van Melle, Lydia Maria Francis Child, Marie-Joseph Chénier, Bernard de Fontenelle, Honoré d’Urfé

De Oostenrijkse dichter Gerhard Kofler werd geboren op 11 februari 1949 in Bozen. Hij schreef gedichten en essays zowel in het Duits als in het Italiaans. Hij studeerde germanistiek en romanistiek in Salzburg. Hij was schrijver, dichter, criticus en secretaris van de Grazer Autorenversammlung in Wenen. Zijn omvangrijke verzameling gedichten Poesie von Meer, Erde und Himmel – Poesie di mare, terra e cielo verscheen in 2003. Kofler vertaalde ook poezie van o.a. H.C. Artmann, Gerald Bisinger, Ernst Jandl, Friederike Mayröcker en Gerhard Rühm in het Italiaans.

 

 

Kaffeetasse (klein)

das ist
der glückliche moment

resumée
und begegnung

schluck
aufs herz

im heißen
hält sich
die zunge

berührt
das duftende erinnern
aller freunde
aller lieben

ein mann bin ich
in kurzer
sprache

 

 

Bildschirm und Himmel

während ich zufällig
im fernseher
den wir gerade bekamen
die tragödie
von New York
in direktübertragung sah
war in Bowling Green
der himmel
blau
und ohne wolken

die schönheit
der welt
ist grausam
jenseits
unserer geschichte

wo die himmel
stürzen
in unsere bildschirme

 

KOFLER

Gerhard Kofler (11 februari 1949 –  2 november 2005)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Else Lasker-Schüler werd geboren in Elberfeld op 11 februari 1869. Lasker was de dochter van een bankier uit Wuppertal en groeide in een gegoed milieu op. Tijdens haar leven reisde ze voortdurend en had geen vaste woonplaats. Ze huwde tweemaal; de toevoeging ‘Schüler’ aan haar familienaam behield ze van haar eerste echtgenoot. Haar latere financiële toestand was onstabiel; haar talrijke vrienden, onder wie Karl Kraus, ondersteunden haar. Sinds 1900 was ze actief op de Berlijnse kunstscène. Ze was een van de hoofdmedewerkers van het expressionistische tijdschrift Der Sturm. In 1932 won ze de Heinrich von Kleist-Preis. Na de machtsovername door de NSDAP in 1933 vluchtte Lasker-Schüler naar Zwitserland; zij was persona non grata, aangezien ze enerzijds joods was en anderzijds duidelijk Entartete Kunst bedreef. In 1934 ging ze eerst naar Egypte en vervolgens naar Palestina. Ze stierf zwaar berooid op het eind van de Tweede Wereldoorlog. Haar werk is van grote invloed geweest op haar vriend Georg Trakl.

 

Mein blaues Klavier

Ich habe zu Hause ein blaues Klavier
Und kenne doch keine Note.

Es steht im Dunkel der Kellertür,
Seitdem die Welt verrohte.

Es spielen Sternenhände vier
– Die Mondfrau sang im Boote –
Nun tanzen die Ratten im Geklirr.

Zerbrochen ist die Klaviatür…..
Ich beweine die blaue Tote.

Ach liebe Engel öffnet mir
– Ich aß vom bitteren Brote –
Mir lebend schon die Himmelstür –
Auch wider dem Verbote.

 

 

Ich weiß

Ich weiß,
dass ich bald sterben muß

Es leuchten doch alle Bäume

Nach langersehntem Julikuß –

 

Fahl werden meine Träume –

Nie dichtete ich einen trüberen Schluß

In den Büchern meiner Reime.

 

Eine Blume brichst du mir zum Gruß –

Ich liebte sie schon im Keime.

Doch ich weiß, dass ich bald sterben muß.

 

Mein Odem schwebt über Gottes Fluß –

Ich setze leise meinen Fuß

Auf den Pfad zum ewigen Heime.

 

LASKER

Else Lasker-Schüler  (11 februari 1869 – 22 januari 1945)

 

De Duitse dichteres Karoline von Günderrode werd geboren op 11 februari 1780 in Karlsruhe. Toen zij zeventien jaar was werd zij naar het stift voor adelijke dames in Frankfurt am Main gestuurd. Zij voelde zich daar echter als een gevangene. Zij was enthousiast over de Franse Revolutie. In wat zij schreef tekenden zich toen al de thema’s af die haar haar leven lang zouden bezighouden: gevangenschap en vrijheid, liefde en dood. In de jaren 70 van de 20e eeuw groeide zij uit tot een identificatiefiguur van de vrouwenbeweging.

 

Zueignung

Ich habe Dir in ernsten stillen Stunden,
Betrachtungsvoll in heil’ger Einsamkeit,
Die Blumen dieser und vergangner Zeit,
Die mir erblüht, zu einem Kranz gewunden.

Von Dir, ich weiß es, wird der Sinn empfunden,
Der in des Blüthenkelchs Verschwiegenheit
Nur sichtbar wird dem Auge, das geweiht
Im Farbenspiel den stillen Geist gefunden.

Es flechten Mädchen so im Orient
Den bunten Kranz; daß vielen er gefalle,
Wetteifern unter sich die Blumen alle.

Doch Einer ihren tiefern Sinn erkennt,
Ihm sind Symbole sie nur, äußre Zeichen;
Sie reden ihm, obgleich sie alle schweigen.

 

guenderode

Karoline von Günderrode (11 februari 1780  – 26 juli 1806)

 

De Zuidafrikaanse-Nederlandse schrijver Johannes van Melle werd op 11 februari 1887 in Goes, Zeeland geboren in een gezin van tien kinderen. Hij kreeg zijn opleiding aan de Christelijke Normaalschool in Doetinchem en vertrok in 1907 om gezondheidsredenen naar Zuid-Afrika waar hij aanvankelijk als leraar op Dullstroom en later ook op Wakkerstroom en Witfontein werkte. Het wonen op het platteland was voor hem de kans het Boerenleven te leren kennen. Na een kort verblijf in dit land vertrok hij met een Duits zeilschip naar West-Indië en kwam in 1908 in Nederland aan waar hij verzen en prozaschetsen in het Nederlands schreef. In 1913 vestigde zich van Melle permanent in Zuid-Afrika. Zijn identificatie met het Boerenvolk leidde tot het besluit zich in 1914 bij de rebellen onder generaal Muller als officier van een commando aan te sluiten. De vergeefse Rebellie was gericht tegen oud-generaal Louis Botha (op dat moment premier van Zuid-Afrika) en tegen zijn beslissing samen met Engeland tegen Duitsland te vechten. Voor mensen die aan de Anglo-Boerenoorlog hadden deelgenomen en in de Engelse concentratiekampen hadden gezeten, was dat onacceptabel. Na enkele maanden van schermutselingen tussen rebellen en regeringstroepen gaven de eerstgenoemden zich over en van Melle belandde in de gevangenis. Ook kreeg hij voor drie jaar onderwijsverbod. In 1917 nam hij weer het werk als onderwijzer op. In 1924 aanvaarde hij een post in Johannesburg en schreef hij voor de eerste keer in het Afrikaans schetsen en verhalen in De volksstem, Die Huisgenoot, Die Brandwag en Die Vaderland. In de jaren veertig legde hij zich steeds meer op de bijbelstudie toe. Johannes van Melle overleed op 8 november 1953. Zijn roman Bart Nel, de opstandeling geldt in Zuid-Arrika als een meesterwerk en werd meer dan vijfentwintig keer herdrukt.

Uit: Bart Nel, de opstandeling

“Bart Nel woonde indertijd op Kafferkraal, een plaats in de wijk Buffelshoek van het distrikt Pretoria. Hij had daar niet van jongs-af gewoond, maar zijn grond gekocht. Hij zat daar tussen een hoop Vermaaks en Le Roux’s, allen familie van elkaar, broers en zwagers en neven. Maar dat hinderde hem niet. Bart was als een van hen en hij gevoelde zich daar thuis.

Als iemand hem soms vroeg: ‘Hoe leef jy tussen die klomp Vermake?’ of: ‘Hoe geval dit jou tussen die klomp Le Roux’s?’ dan zei hij: ‘Lekker; ek leef lekker tussen hulle. Hulle is goeie mense; ek kom goed met hulle klaar. Hulle is nie volmaak nie, maar dit is ek ook nie.’

‘Om jou die waarheid te sê, woon ek liewer hier as by my skoonvader’ dacht Bart dan daarbij.

‘So’n skoonvader meen party dae dat hy jou moet raad gee en as jy sy raad dan nie opvolg nie voel hy altemits gekrenk. Nee so is dit net goed. Hulle bly na genoeg om hulle so nou en dan te gaan sien en ver genoeg dat hulle teenwoordigheid nie tot ’n las word nie.’

Over zijn eigen vader en moeder zou hij niet zo gedacht hebben, maar die waren beiden al dood.

Daar stonden op Kafferkraal nog een stuk of zeven huizen want het was een vruchtbare plaats met veel water en veel bevloeibare landerijen. De gehele plaats was vier duizend morgen groot en daarvan had Bart er zes honderd; een twintig morgen bevloeibaar land en het overige droge grond, meest weiveld. Met hard werken en een beetje voorspoed had hij daar een goed bestaan genoten, maar den laatsten tijd zat hij in zorgen omdat hij veel geld in zijn boerderij gestoken had. Hij had een vangdam in zijn veld gemaakt om met regenweer het water, dat van de Rooirand afkwam, op te vangen. Hij had zijn grond met prikkeldraad omheind en hij had kampen gemaakt voor zijn vee, zodat hij het zonder wachter kon laten weiden en buiten kon laten slapen als hij dat beter vond. Daarover zat hij toen dikwels te tobben.”

 

VanMelle

Johannes van Melle (10 februari 1887 – 8 november 1953)

 

De Amerikaanse schrijfster Lydia Maria Francis Child werd geboren op 11 februari 1802 in Medford, Massachusetts. Toen zij in de twintig was begon zij met het schrijven van populaire historische romans, zoals Hobomok (1824) en The Rebels (1825). In 1831 hoorde zij William Lloyd Garrison spreken over de afschaffing van de slavernij en zij raakte bij de campagne betrokken. In 1839 werd zij samen met twee andere vrouwen in het uitvoerend comité gekozen van de Anti Slavery Society. Child zette zich later ook in voor vrouwenrechten en voor de Native Americans.

 

The New-England Boy’s Song about Thanksgiving Day

             

                Over the river, and through the wood,

                  To grandfather’s house we go;

                      The horse knows the way,

                      To carry the sleigh,

                  Through the white and drifted snow.

 

              Over the river, and through the wood,

                  To grandfather’s house away!

                      We would not stop

                      For doll or top,

                For ’t is Thanksgiving day.

 

            Over the river, and through the wood,

                Oh, how the wind does blow!

                    It stings the toes,

                    And bites the nose,

                As over the ground we go.

 

            Over the river, and through the wood,

                With a clear blue winter sky,

                    The dogs do bark,

                    And children hark,

                As we go jingling by.

 

            Over the river, and through the wood,

               To have a first-rate play —

                    Hear the bells ring

                    Ting a ling ding,

                Hurra for Thanksgiving day!

 

            Over the river, and through the wood —

           
No matter for winds that blow;

                    Or if we get

                    The sleigh upset,

                Into a bank of snow.

 

            Over the river, and through the wood,

                To see little John and Ann;

                    We will kiss them all,

                    And play snow-ball,

                And stay as long as we can.

 

            Over the river, and through the wood,

                Trot fast, my dapple grey!

                    Spring over the ground,

                    Like a hunting hound,

                For ’t is Thanksgiving day!

 

            Over the river, and through the wood,

                And straight through the barn-yard gate;

                    We seem to go

                    Extremely slow,

                It is so hard to wait.

 

            Over the river, and through the wood,

                Old Jowler hears our bells;

                   He shakes his pow,

                    With a loud bow wow,

                And thus the news he tells.

 

            Over the river, and through the wood —

                When grandmother sees us come,

                    She will say, Oh dear,

                    The children are here,

                Bring a pie for every one.

 

            Over the river, and through the wood —

                Now grandmother’s cap I spy!

                    Hurra for the fun!

                    Is the pudding done?

                Hurra for the pumpkin pie!

 

 

childlmf1
Lydia Maria Francis Child (11 februari 1802  – 7 juli 1880)

 

De Franse schrijver Marie-Joseph Chénier werd geboren op 11 februari 1764 in Constantinopel. Hij groeide op in Carcassonne en kwam met zijn familie in 1765 naar Parijs waar hij het Collège de Navarre bezocht. Zijn eerste toneelstukken waren geen succes, maar “Charles IX” (1789) werd warm onthaald, overigens meer vanwege zijn revolutionaire inhoud en appel aan de hartstochten van het volk dan canwege zijn literaire waarde. Hij werd lid van de raad van vijfhonderd en op zijn voorstel werden scholen voor lager onderwijs opgericht. Later werd hij zelf inspecteur-generaal van het onderwijs. Zijn bij de kroning van Napoleon tot keizer opgevoerde drama “Cyrus”  kreeg geen bijval, noch van Napoleon, noch van het publiek. Met zijn Tibère” en vooral met zijn “Épître à Voltaire” viel hij bij Napoleon helemaal in ongenade. Zijn “Chant du départ” echter wordt wel beschouwd als het tweede volkslied na de Marseillaise.

 

Hymne à l’égalité

Égalité douce et touchante,
Sur qui reposent nos destins,
C’est aujourd’hui que l’on te chante,
Parmi les jeux et les festins.

Ce jour est saint pour la patrie ;
Il est fameux par tes bienfaits
C’est le jour où ta voix chérie
Vint rapprocher tous les Français

Tu vis tomber l’amas servile
Des titres fastueux et vains,
Hochets d’un orgueil imbécile
Qui foulait aux pieds les humains.

Tu brisas des fers sacriléges ;
Des peuples tu conquis les droits ;
Tu détrônas les priviléges ;
Tu fis naître et régner les lois.

Seule idole d’un peuple libre,
Trésor moins connu qu’adoré,
Les bords du Céphise et du Tibre
N’ont chéri que ton nom sacré.

Chenier

Marie-Joseph Chénier (11 februari 1764 – 10 januari 1811)

 

De Franse schrijver Bernard le Bovier de Fontenelle werd geboren op 11 februari 1657 in Rouen. Fontenelle geldt naast Pierre Bayleals belangrijkste Franse wegbereider van de Verlichting. Hij stamde uit een juristenfamilie van de toneelauteurs Pierre en Thomas Corneille. Na zijn studie bij de Jezuieten ging hij naar Parijs waar hij zijn naam vestigde als dichter, auteur van komedies, librettist en schrijver van een briefroman en waar hij in de literaire salons een graag geziene gast werd.

 

Uit : Entretiens sur la pluralité des mondes

 

« Nous allâmes donc un soir après souper nous promener dans le parc. Il faisait un frais délicieux, qui nous récompensait d’une journée fort chaude que nous avions essuyée. La Lune était levée il y avait peut-être une heure et ses rayons, qui ne venaient à nous qu’entre les branches des arbres, faisaient un agréable mélange d’un blanc fort vif, avec tout ce vert qui paraissait noir. Il n’y avait pas un nuage qui dérobât ou qui obscurcît la moindre étoile, elles étaient toutes d’un or pur et éclatant, et qui était encore relevé par le fond bleu où elles sont attachées. Ce spectacle me fit rêver; et peut-être sans la marquise eussé-je rêvé assez longtemps; mais la présence d’une si aimable dame ne me permit pas de m’abandonner à la Lune et aux étoiles. Ne trouvez-vous pas, lui dis-je, que le jour même n’est pas si beau qu’une belle nuit ? Oui, me répondit-elle, la beauté du jour est comme une beauté blonde qui a plus de brillant; mais la beauté de la nuit est une beauté brune qui est plus touchante. Vous êtes bien généreuse, repris-je, de donner cet avantage aux brunes, vous qui ne l’êtes pas. Il est pourtant vrai que le jour est ce qu’il y a de plus beau dans la nature, et que les héro•nes de romans, qui sont ce qu’il y a de plus beau dans l’imagination, sont presque toujours blondes. Ce n’est rien que la beauté, répliqua-t’elle, si elle ne touche. Avouez que le jour ne vous eût jamais jeté dans une rêverie aussi douce que celle où je vous ai vu près de tomber tout à l’heure à la vue de cette belle nuit. »

 

FONTENELLE

Bernard de Fontenelle (11 februari 1657 –  9 januari 1657)

 

De Franse schrijver Honoré d’Urfé werd geboren op 11 februari 1568 in Marseille. Zijn naam is vooral verbonden gebleven met L’Astrée, een even omvangrijke als invloedrijke en succesvolle herdersroman. d’Urfé streed eerst aan de kant van de Katholieke liga tegen de nieuwe protestantse koning Henry IV, maar verzoende zich later met hem, keerde terug naar Parijs, waar hij de koning diende als “gentilhomme ordinaire” en frequenteerde er de literaire salons zoals Hôtel de Rambouillet.

 

Uit: L’Astrée

 

« Aupres de l’ancienne ville de Lyon, du coste du soleil’couchant, il y a un pays nomme Forests, qui en sa petitesse contient ce qui est de plus rare au reste des Gaules, car estant divisé en plaines et en montaignes, les unes et les autres sont si fertiles, et situées en un air si temperé, que la terre y est capable de tout ce que peut desirer le laboureur. Au cœur du pays est le plus beau de la plaine, ceinte, comme d’une forte muraille, des monts assez voisins et arrosée du fleuve de Loyre, qui prenant sa source assez pres de là, passe presque par le milieu, non point encor trop enflé ny orgueilleux, mais doux et paisible. Plusieurs autres ruisseaux en divers lieux la vont baignant de leurs claires ondes, mais l’un des plus beaux est Lignon, qui vagabond en son cours, aussi bien que douteux en sa source, va serpentant par ceste plaine depuis les hautes montaignes de Cervieres et de Chalmasel, jusques à Feurs, où Loire le recevant, et luy faisant perdre son nom propre, l’emporte pour tribut à l’Océan. »

 

HONORE

Honoré d’Urfé (11 februari 1568 – 1 juni 1625)