Cyriel Buysse, Javier Marías, Upton Sinclair

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007.

 

Uit: ’n Leeuw van Vlaanderen

“’s Ochtends had zich nog schuchter een zonnestraaltje vertoond tusschen de wolken, maar met den dag was weer alles grijs geworden, eentonig grijs van kilvochtigen hemel, alsof ’t de droefheid zelve van dien dag van rouw was, die zoo loomdrukkend over de aarde hing.

Allerzielendag! Die dag, waarvan de uiterlijke rouw zich in de groote steden slechts op de kerkhoven en hun onmiddellijke omgeving vertoont, verspreidde hier, over dat afgelegen plattelandsch dorp, zijn echt lugubere stemming van dood en nooit-meer-wederzien. In de straat het dof gegons der voorbijgaande dorpelingen, als kudden zich begevend naar de kerk; in de kille, grijze lucht het onophoudend, zwaarmoedig gelui der klokken, galmend als de klaagstemmen van lijdenden en stervenden…

De triestigheid van buiten binnendringend in de huizen met de vroeg invallende najaars-schemering; de geest der levenden gekweld door de obsessie van de overledenen, die als het ware nog eens weer over de aarde komen zweven, herinnerend aan de broosheid van ’t bestaan…

Roerloos in zijn leunstoel uitgestrekt, de voeten vóór het vuur, het boek, waarin hij niet meer las, opengebladerd op zijn knieën, en de oogen naar het raam, waardoor hij de naakte boomenkruinen van den tuin ontwaarde, zat Robert in diepe mijmeringen verzonken.

Vage gepeinzen, bespiegelende terugblik in ’t verleden, gemengde sensaties van zachtheid en van weemoed, grijs-treurig en zwaar-drukkend soms, als de triestige atmosfeer waaruit zij schenen op te wasemen.

Hij ook dacht aan zijn lieve dooden, aan zijn ouders, nu drie en vier jaren overleden. Hun bleeke, stille schimmen zweefden zacht-weemoedig vóór zijn geest, in loutere teederheid van goedheid en verzoening, voor altijd in zijn gedachtenis bevrijd van ’t pijnlijk bittere der vroegere strijden. En in verbeelding leefde hij weer mede hun eentonig en geregeld buitenleven.

Het waren geen vroolijke jaren geweest. Het waren jaren geweest van zeer veel droefheid en ontstemming soms, omdat hij er niet toe besluiten kon, evenals zijn oudere broeder Alfred, in de aanzienlijke fabriek van zijn vader een betrekking te zoeken. Lang had het geduurd vóór mijnheer La Croix, moe van ’t herhaald en vruchteloos aandringen, er in had toegestemd dat hij zijn onderbroken studiën weer hervatten zou. Maar ’t was toch eindelijk gebeurd, en er was trots en vreugde geweest in huis, toen hij, vier jaar later, na schitterende examens, met de beide diploma’s van dokter in de rechten en candidaat-notaris terugkwam. Wat dan…? ‘Notaris! notaris!’ had zijn vader dringend geopperd. Maar Robert zelf was veel liever advocaat geworden in een groote stad dan notaris op een dorp.”

 

Buysse

Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)
Portret uit 1924

 

De Spaanse schrijver Javier Marías Franco werd op 20 september 1951 in Madrid geboren. Omdat zijn vader republikeins was werd hij door het regime van generaal Franco vervolgd en kreeg hij een beroepsverbod als filosoof. Hij reisde vaker naar de VS om er te doceren en zijn familie begeleidde hem daarbij. Vanaf 1968 studeerde Javier Marías in madrid literatuurwetenschap en filosofie. In zijn studietijd was hij aangesloten bij een communistische groep, maar later nam hij er afstand van en benadrukte hij zijn politieke onafhankelijkheid. Zijn eerste geld verdiende hij met vertalingen en met korte optredens in de films van zijn oom Jesús Franco. Marías schrijft romans en verhalen, vertaalt voornamelijk uit het Engels en schrijft ook artikelen voor kranten en tijdschriften. Voor de vertaling van Tristram Shandy kreeg hij in 1979 de Premio Nacional de Traducción. Sinds 1987 verblijft hij voornamelijk in Madrid en doceert er aan de universiteit.

 

Uit: Written Lives

 

“ACCORDING TO SOMEWHAT kitsch literary legend, William Faulkner wrote his novel As I Lay Dying in the space of six weeks and in the most precarious of situations, namely, while he was working on the night shift down a mine, with the pages resting on an upturned wheelbarrow and lit only by the dim rays of the lamp affixed to his own dust-caked helmet. This said kitsch legend is a clear attempt to enlist Faulkner in the ranks of other poor, self-sacrificing, slightly proletarian writers. The bit about the six weeks is the only true part: for six weeks one summer he made the most of the long, long intervals between feeding spadefuls of coal into the boiler he had been put in charge of in an electrical power plant. According to Faulkner, no one bothered him there, the continual hum from the enormous old dynamo was “soothing,” and the place itself was otherwise “warm and silent.”

There is certainly no doubting his ability to lose himself in his writing or his reading. His father had got him the position at the power station after he was dismissed from his previous fob as a post office clerk at the University of Mississippi. Apparently one of the lecturers there, quite reasonably, complained: the only way he could gethis letters was by rummaging around by the garbage can at the back door, where the unopened mail bags all too often ended up. Faulkner did not like having his reading interrupted, and the sale of stamps tell alarmingly: by wax of explanation, Faulkner told his family that he was not prepared to keep setting up to wait on people at the window and having to be beholden to any son-of-a-bitch who had two cents to buy a stamp.”

 

marias

Javier Marías (Madrid, 20 september 1951)

 

Zie voor onderstaande schrijver mijn blog van 20 september 2006.

 

De Amerikaanse schrijver Upton Beall Sinclair werd geboren op 20 september 1878.

William Golding, H.H. ter Balkt

De Engelse schrijver Sir William Gerald Golding werd geboren in St. Columb Minor, Newquay, Cornwall op 19 september 1911. Golding studeerde aan de universiteit van Oxford. Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende hij in de Britse Koninklijke Marine, en zat in dienst toen het Duitse oorlogsschip Bismarck tot zinken werd gebracht. Hij deed mee aan de invasie van Normandië op D-Day. Na de oorlog keerde hij terug naar Engeland, en werkte als leraar en schrijver. In 1988 werd hij door koningin Elizabeth II geëerd met de titel Sir. Hij ligt begraven op de begraafplaats in Bowerchalke, Wiltshire, Engeland. Zijn bekendste werk is Lord of the Flies uit 1954. Het werd een onmiddellijk wereldwijd succes. Het boek weerspiegelde dan ook de ontgoocheling in de menselijke natuur in de na-oorlogse periode. Golding verklaarde zelf dat de roman voortgekomen was uit zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Van het boek zijn ook twee filmversies gemaakt: een in 1963 door Peter Brook, de andere in 1990 door Harry Hook. Golding won de Nobelprijs voor de Literatuur in 1983.

Uit: Lord of the flies

 

“THE BOY WITH FAIR HAIR LOWERED HIMSELF down the last few feet of rock and began to pick his way toward the lagoon. Though he had taken off his school sweater and trailed it now from one hand, his grey shirt stuck to him and his hair was plastered to his forehead. All round him the long scar smashed into the jungle was a bath of heat. He was clambering heavily among the creepers and broken trunks when a bird, a vision of red and yellow, flashed upwards with a witchlike cry; and this cry was echoed by another.

“Hi!” it said. “Wait a minute!”

The undergrowth at the side of the scar was shaken and a multitude of raindrops fell pattering.

“Wait a minute,” the voice said. “I got caught up.”

The fair boy stopped and jerked his stockings with an automatic gesture that made the jungle seem for a moment like the Home Counties.

The voice spoke again.

“I can’t hardly move with all these creeper things.”

The owner of the voice came backing out of the undergrowth so that twigs scratched on a greasy wind-breaker. The naked crooks of his knees were plump, caught and scratched by thorns. He bent down, removed the thorns carefully, and turned around. He was shorter than the fair boy and very fat. He came forward, searching out safe lodgments for his feet, and then looked up through thick spectacles.

“Where’s the man with the megaphone?”

The fair boy shook his head.


“This is an island. At least I think it’s an island. That’s a reef out in the sea. Perhaps there aren’t any grownups anywhere.”

The fat boy looked startled.

“There was that pilot. But he wasn’t in the passenger cabin, he was up in front.”

The fair boy was peering at the reef through screwed-up eyes.

“All them other kids,” the fat boy went on. “Some of them must have got out. They must have, mustn’t they?”

The fair boy began to pick his way as casually as possible toward the water. He tried to be offhand and not too obviously uninterested, but the fat boy hurried after him.

“Aren’t there any grownups at all?”

“I don’t think so.”

The fair boy said this solemnly; but then the delight of a realized ambition overcame him. In the middle of the scar he stood on his head and grinned at the reversed fat boy.

“No grownups!”

Golding

William Golding (19 september 1911 – 19 juni 1993)

 

De Nijmeegse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook mijn blog van 19 september 2006.

 

 

Landschap met wagen (Jan van Goyen)
of: De ooggetuige

Meer dan dertig jaar na de slag klautert hij
die erbij was, de verscherfde ooggetuige,
van de wagen van Jan van Goyen, herinnert
zich de gekraakten onder de raderen,

almachtig. En daar was de lis, de bliksem-
besprongen eik. Gekerfd als Karel de Stoute
mompelt de getuige ‘Wat ik toen zag was vast
meer nog dan wat ik niet zag: de uitweg.’

Veelspakige wielen van de wagen rollen
dóór, na tweeëndertig winters. Geest op de tak
van de perenboom lost op in de houtrook

van vlammen bij de muur. Zeggen de zeearend
boven de zee, de haas in ’t bloedige veld
‘Wij zagen wat de ooggetuige niet zag.’

 

balkt

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

Armando, Ivan Diviš

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren als Herman Dirk van Dodeweerd in Amsterdam op 18 september 1929. Hij bracht zijn jeugd door in Amersfoort. Later studeerde hij een aantal jaren kunstgeschiedenis. Als beeldend kunstenaar maakte hij deel uit van de in1959 door Jan Henderikse opgerichte Nederlandse Informele Groep, die in 1960 opging in de Nederlandse Nul-beweging. Als dichter en kunstenaar was hij verder betrokken bij De Nieuwe Stijl en Gard Sivik. Naast de beeldende kunst en de literatuur was hij ook actief in de journalistiek, theater, televisie, muziek (als violist in het zigeunerorkest van Tata Mirando) en sport (bv. amateurboksen). Hij speelde gedurende vijfentwintig jaar met Cherry Duyns en Johnny van Doorn in Herenleed, eerst in de televisieserie en daarna in de theaterversie: absurde, traag verlopende taferelen uit een leven met meester-knechtverhoudingen. Armando was betrokken bij verschillende kunstenaarsgroepen zoals de Liga Nieuw Beelden, de Informele Groep en Nul. De leden van de Nul-groep brachten in hun werk een geheel nieuwe, verwondering wekkende visie op bekende dingen In 1957 was hij een van de leden van de Nederlandse Informele Groep (Informelen) samen met de Nederlandse kunstschilders Kees van Bohemen, Jan Henderikse, Henk Peeters, Jan Schoonhoven en andere. Vanaf 1979 woont hij in Berlijn, waar hij tot 1989 in het oude atelier van de nazi-beeldhouwer Arno Breker werkte.

 

niemand weet wie ik zal zijn wie ik was

 

niemand weet wie ik zal zijn wie ik was
u overschat mij
ik ben radeloos ik was een ander

geef mij touwen bind mij vast
dood mij niet
ik ben onschuldig ik ben de vijand

 

 

Herenleed

Fragment

Man 1 staat te bewegen, hij kan geen moment stil staan, wat heeft hij toch.

Man 2: Meneer, staat u toch eens even stil, wilt u.
Man 1: Ja, dat is het danseresje in me, dat doet me steeds bewegen, het danseresje.
Man 2: Ach juist.
Man 1: Want wat ik al niet in me heb, ik heb in me: het pelgrimmetje, het bloemenverkoopstertje, het roverhoofdmannetje, en het danseresje natuurlijk, dat zei ik al.
Man 2: Dat is veel te weinig om prat op te gaan, wilt u.
Man 1: Ik ga niet prat!
Man 2: U ging heel erg prat.
Man 1: Ja, soms ga ik wel es een beetje prat ja.
Man 2: Zeg, had u nog een nummertje te berde?
Man 1: O, zeker te berde ja, dat zeker, namelijk…
Man 2: Ja?
Man 1 onduidelijk: Declameren.
Man 2: Wat?
Man 1: Declameren.
Man 2: Duidelijker voor de draad graag.
Man 1: Declameren.
Man 2 kucht: Declameren?
Man 1: Ja, declameren.
Man 2: En hoe gaat het dan toe tijdens het genoemde declameren?
Man 1: Declameren, dat is praten met schone klanken, een beetje als een lakei, of als een schoolopziener, of als een mandenmaker.
Man 2: Ach, op die manier. Ja, doet u maar.

 

Armando

Armando (Amsterdam, 18 september 1929)
Armando in 1962

 

De Tsjechische dichter Ivan Diviš werd geboren op 18 september 1924 in het gezin van een bankemployé in Praag. Hij doorliep zijn middelbare school bij het reaalgymnasium in Praag. In 1941 werd hij in de septima (laatste klas) gearresteerd door de Gestapo en vastgezet. Naast zijn werk studeerde hij en legde in 1945 zijn eindexamen af. Daarna ging hij filosofie en esthetiek studeren bij de faculteit geesteswetenschappen van de Karelsuniversiteit te Praag (1945-49).In 1949 werkte hij kort als leider van een boekhandel in Liberec. In de jaren 1949-1953 was hij eerst propagandaredacteur van uitgeverij Svoboda, later werd hij corrector van de krant Rudé právo (De Rode Waarheid) te Praag. Van 1953 tot 1960 werkte hij als bankwerker in Liberec en in Praag. In de jaren 1961-1968 was hij redacteur van uitgeverij Mladá fronta (Het Jonge Front). in 1964 werd hij gedoopt en converteerde hij tot het katholicisme. In 1969 werd hij redacteur van het tijdschrift Sešity pro literaturu a diskusi (Schriften voor de Literatuur en Discussie).In datzelfde jaar emigreerd hij naar West-Duitsland, waar hij bij Radio Free Europe ging werken. Hij keerde na de Fluwelen Revolutie van 1989 terug naar Tsjechië, waar hij de rest van zijn leven doorbracht.

Les tilleuls face aux vitres

 

Les tilleuls face aux vitres sous une tente de miel
l’un après l’autre comme des vierges

d’un vert de grâce m’imprègnent
me concilient un instant avec le mal

Dans peu de temps, déjà demain soir
armé d’un canif innocent j’irai cueillir des pivoines

pivoines, rouges fées,
toute plante bénéfique qui embaume:

Ô mon eau, ruisseau de grand’maman,
où ma mère venait rafraîchir ses seins,
seins d’espoir sauvage

Qu’est du donc, soulagement du thé,
d’où viens-tu donc, parfum?
Je ferme les yeux un instant,

je lêche du sel, à une biche semblable
lorsqu’elle a froid

 

 

Vertaald door Jana Boxberger et Petr Kral.

 

 

divis

Ivan Diviš (18 september 1924 – 7 april 1999)

 

William Carlos Williams

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook mijn blog van 18 september 2006.

A Goodnight

 

Go to sleep–though of course you will not–
to tideless waves thundering slantwise against
strong embankments, rattle and swish of spray
dashed thirty feet high, caught by the lake wind,
scattered and strewn broadcast in over the steady
car rails! Sleep, sleep! Gulls’ cries in a wind-gust
broken by the wind; calculating wings set above
the field of waves breaking.
Go to sleep to the lunge between foam-crests,
refuse churned in the recoil. Food! Food!
Offal! Offal! that holds them in the air, wave-white
for the one purpose, feather upon feather, the wild
chill in their eyes, the hoarseness in their voices–
sleep, sleep . . .

Gentlefooted crowds are treading out your lullaby.
Their arms nudge, they brush shoulders,
hitch this way then that, mass and surge at the crossings–
lullaby, lullaby! The wild-fowl police whistles,
the enraged roar of the traffic, machine shrieks:
it is all to put you to sleep,
to soften your limbs in relaxed postures,
and that your head slip sidewise, and your hair loosen
and fall over your eyes and over your mouth,
brushing your lips wistfully that you may dream,
sleep and dream–

A black fungus springs out about the lonely church doors–
sleep, sleep. The Night, coming down upon
the wet boulevard, would start you awake with his
message, to have in at your window. Pay no
heed to him. He storms at your sill with
cooings, with gesticulations, curses!
You will not let him in. He would keep you from sleeping.
He would have you sit under your desk lamp
brooding, pondering; he would have you
slide out the drawer, take up the ornamented dagger
and handle it. It is late, it is nineteen-nineteen–
go to sleep, his cries are a lullaby;
his jabbering is a sleep-well-my-baby; he is
a crackbrained messenger.

The maid waking you in the morning
when you are up and dressing,
the rustle of your clothes as you raise them–
it is the same tune.
At table the cold, greeninsh, split grapefruit, its juice
on the tongue, the clink of the spoon in
your coffee, the toast odors say it over and over.

The open street-door lets in the breath of
the morning wind from over the lake.
The bus coming to a halt grinds from its sullen brakes–
lullaby, lullaby. The crackle of a newspaper,
the movement of the troubled coat beside you–
sleep, sleep, sleep, sleep . . .
It is the sting of snow, the burning liquor of
the moonlight, the rush of rain in the gutters packed
with dead leaves: go to sleep, go to sleep.
And the night passes–and never passes—

 

Wcwilliams

William Carlos Williams (17 september 1883 –  4 maart 1963)

Breyten Breytenbach, Hans Arp, Frans Eemil Sillanpää, Anna Bosboom – Toussaint

De Zuid-Afrikaanse schrijver en dichter Breyten Breytenbach werd geboren op 16 september 1936 in Bonnievale. Zie ook mijn blog van 16 september 2006.

 

 Allerliefste, ek stuur vir jou ’n rooiborsduif

 

Allerliefste, ek stuur vir jou ’n rooiborsduif
want niemand sal ’n boodskap wat rooi is skiet nie.
Ek gooi my rooiborsduif hoof in die lug en ek
weet al die jagters sal dink dis die son.
Kyk, my duif kom op en my duif gaan onder
en waar hy vlieg daar skitter oseane
en bome word groen
en hy kleur my boodskap so bruin op jou vel

Want my liefde reis met jou mee,
my liefde moet soos ’n engel by jou bly,
soos vlerke, wit soos ’n engel.
Jy moet van my liefde bly weet
soos van die vlerke waarmee jy nie kan vlieg nie

 

Wat uit de mond komt

wat uit de mond komt
zijn alleen maar woorden
vleermuizen botsend tegen het niets –
de gedachtengang van een grot

naakt zal ik uit het duister treden
en dan blind de zon omhelzen
de gedachtensprong een schot –
zo draait een mens de wond uit zicht


Vertaald door Laurens Vancrevel

 

breytenbach

Breyten Breytenbach (Bonnievale, 16 september 1936)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers mijn blog van 16 september 2006.

 

De Frans-Zwitserse kunstenaar, dichter en schrijver Hans (Jean) Arp werd geboren op 16 september 1886 in Straatsburg.

De Finse schrijver en Nobelprijswinnaar Frans Eemil Sillanpää werd geboren in Hämeenkyrö op 16 september 1888.

De Nederlandse schrijfster Anna Bosboom – Toussaint werd geboren op 16 september 1912 te Alkmaar.

Jan Slauerhoff, Gunnar Ekelöf, Lucebert, Ina Seidel

De Nederlandse dichter Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Zie ook mijn blog van 15 september 2006.

Herfst

 

Ik kon het in huis niet uithouden.

’t Laatste lief stelde mij teleur

Evenzeer als het eerste.

Ik ging op ’t terras uitzien op de wouden

Trachtte mij te troosten met de allereerste

Bloemen en de allerbedwelmendste geur.

 

Maar ’t was later seizoen dan ik dacht; de koude

Bergwind trok dampen over de dalen,

Grijs werd alle kleur.

Ik dacht dat ik nooit meer van eene zou houden

En zag beneên door een nevelscheur

Het rood van de laatste mispels valen.

 

 

Billet Doux

 

Ik wilde een gedicht op een waaier schrijven,

Zoodat je de woorden je kunt toewuiven

En de strophen, wanneer je wilt blijven

Mijmren, weer achtloos dicht kunt schuiven;

 

Maar liever wilde ik dat ze binnen

In je gewaad geschreven stonden,

Zoodat tegelijk met batist of linnen

Mijn gedachten je streelen konden.

 

Ik zou deze dwaze wensch niet uiten

Als mij een krankzinnige was vervuld,

Je eenmaal zelf in mijn armen te sluiten…

Maar ik heb engelengeduld.

 

 

Fado

 

Ben ik traag omdat ik droef ben,

Alles vergeefs vind en veil

Op aarde geen hoogere behoefte ken

Dan wat schaduw onder een zonnezeil?

 

Of ben ik droef omdat ik traag ben,

Nooit de wijde wereld inga,

Alleen Lisboa van bij de Taag ken,

En ook daar voor niemand besta,

 

Liever doelloos in donkere stegen

Van de armoedige Mouraria loop?

Daar kom ik velen als mijzelven tegen

Die leven zonder liefde, lust, hoop.

 

Slauerhoff

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

 

De Zweedse dichter en schrijver Bengt Gunnar Ekelöf werd geboren op 15 september 1907 in Stockholm. In zijn werk zitten elementen van het symbolisme en het surrealisme. Ook de muziek van Igor Strawinsky had invloed op hem. Zijn late werk uit de jaren zestig speelt in het Byzantijnse Rijk van de middeleeuwen. Ekelöf was ook cultuur –en literatuurcriticus.

 

 

 

apotheose

 

gib mir gift zum sterben oder träume zum leben/

askese wird enden bald unter dem tor des monds von der sonne gesegnet/

und wenn unvermählt auch dem wirklichen werden die träume des toten beenden/

die klage um ihr geschick./

 

vater deinem himmel gleich einem tropfen bläue im meer reich ich mein auge zurück/

die schwarze welt sie beugt sich nicht mehr palmwedeln und psalmensang/

aber tausendjährige winde kämmen der bäume offenes haar/

quellen löschen des unsichtbaren wanderers durst/

vier weltecken stehen leer um die bahre/und der engel flor verwandelt sich/

durch zauberhand/

in nichts

 

 

gunnar-ekelof

Gunnar Ekelöf (15 september 1907 – 16 maart 1968)

 

De Nederlandse dichter Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook mijn blog van 15 september 2006.

Er is een grote norse neger

 

er is een grote norse neger in mij neergedaald die van

binnen dingen doet die niemand ziet ook ik niet want donker

is het daar en zwart

 

maar ik weet zeker hij bestudeert er aard en struktuur van

heel mijn blanke almacht

 

hij morrelt eerst aan halfvermolmde kasten

dan voel ik splinters schieten door mijn schouder nu leest hij oude

formulieren dit is het lastigst te veel slaven trok ik af van de

belasting

 

 

 

ik draai een kleine revolutie af

ik draai een kleine revolutie af
ik draai een kleine mooie revolutie af
ik ben niet langer van land
ik ben weer water
ik draag schuimende koppen op mijn hoofd
ik draag weer schietende schimmen in mijn hoofd
op mijn rug rust een zeemeermin
op mijn rug rust de wind
de wind en de zeemeermin zingen
de schuimende koppen ruisen
de schietende schimmen vallen

ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af
en ik val en ik ruis en ik zing

 

 

haar lichaam heeft haar typograaf

 

spreek van wat niet spreken doet

van vlees je volmaakt gesloten geest

maar mijn ontwaakte vinger leest

het vers van je tepels venushaar je leest

 

leven is letterzetter zonder letterkast

zijn cursief is te genieten lust

en schoon is alles schuin

de liefde vernietigt de rechte druk

liefde ontheft van iedere druk

 

de poëzie die lippen heeft van bloed

van mijn mond jouw mond leeft

zij spreken van wat niet spreken doet

 

 

Lucebert

Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Ina Seidel werd geboren op 15 september 1885 in Halle. Haar jeugd bracht zij door in Braunschweig. Zijn vader had de leiding over het ziekenhuis daar, maar pleegse wegens allerlei intriges van zijn collega’s zelfmoord. De familie verliet toen Braunschweig en trol naar Marburg en nog later naar München. In 1930 publiceerde Ina Seidel haar belangrijkste werk, de roman Das Wunschkind. Samen met Gottfried Benn werd zij als tweede vrouw naast Ricarda Huch in 1932 opgenomen in de Preußische Akademie der Künste.

 

Sommer

 

Sanft – so dehnt sich mein Herz,
Segel, gehoben von Luft,
Sehnt sich weit länderwärts,
Stiller, blauer August –
Sanft so dehnt sich mein Herz.

 

Silberne Fäden fliehn
An mir vorüber im Wind,
Schimmernde Wolken ziehn,
Wege bedrängen mich lind.   

 

Wege verlocken mein Herz,
Einer dem andern mich gibt,
Wiesenzu, wälderwärt
s:
Oh, wie die Erde mich liebt! –
Sanft – so dehnt sich mein Herz …

 

 

Trost

Unsterblich duften die Linden –
Was bangst du nur?
Du wirst vergehn, und Deiner Füße Spur
wird bald kein Auge mehr im Staube finden.
Doch blau und leuchtend wird der Sommer stehn
und wird mit seinem süßen Atemwehn
gelind die arme Menschenbrust entbinden.
Wo kommst du her? Wie lang bist Du noch hier?
was liegt an Dir?
Unsterblich duften die Linden –

 

seidel

Ina Seidel (15 september 1885 – 2 oktober 1974

Theodor Storm, Hans Faverey, Ivan Klima, Corly Verlooghen

De Duitse dichter en schrijver Theodor Storm werd geboren in Husum op 14 september 1817. Hij studeerde recht te Kiel en vervolgens Berlijn, en in 1843 was hij zelf advocaat. In dat jaar keerde hij naar huis terug en publiceerde met Theodor Mommsen een gedichtenbundel. Hij begon verhalen te schrijven; in 1846 huwde hij. Daar hij echter gekant was tegen de Deense bezetting van Holstein ging hij in 1843 in vrijwillige ballingschap naar Pruisen. In Potsdam ontmoette hij Eichendorff, Heyse en Fontane, en ook Mörike en later vooral Keller behoorden tot zijn vriendenkring. Hij bleef eenentwintig jaar in ballingschap; zijn reputatie als novellist en dichter was aanzienlijk. Storm behoort als schrijver tot de post-Romantiek: Zijn eerste en laatste novelle, Immensee en Der Schimmelreiter, zijn het bekendst. Hauke, de dijkgraaf, koopt een oud ros, waarmee hij bij nachte over zijn dijk gaat rijden. Uiteindelijk stort de dijk in, verdrinkt zijn nakroost en stort Hauke zich met zijn schimmel in de zee; waarom hij überhaupt ’s nachts uit rijden gaat, blijft een mysterie.

Uit: Der Schimmelreiter

 

“Es war im dritten Jahrzehnt unseres Jahrhunderts, an einem Oktobernachmittag – so begann der damalige Erzähler -, als ich bei starkem Unwetter auf einem nordfriesischen Deich entlangritt. Zur Linken hatte ich jetzt schon seit über einer Stunde die öde, bereits von allem Vieh geleerte Marsch, zur Rechten, und zwar in unbehaglichster Nähe, das Wattenmeer der Nordsee; zwar sollte man vom Deiche aus auf Halligen und Inseln sehen können; aber ich sah nichts als die gelbgrauen Wellen, die unaufhörlich wie mit Wutgebrüll an den Deich hinaufschlugen und mitunter mich und das Pferd mit schmutzigem Schaum bespritzten; dahinter wüste Dämmerung, die Himmel und Erde nicht unterscheiden ließ; denn auch der halbe Mond, der jetzt in der Höhe stand, war meist von treibendem Wolkendunkel überzogen. Es war eiskalt; meine verklommenen Hände konnten kaum den Zügel halten, und ich verdachte es nicht den Krähen und Möwen, die sich fortwährend krächzend und gackernd vom Sturm ins Land hineintreiben ließen. Die Nachtdämmerung hatte begonnen, und schon konnte ich nicht mehr mit Sicherheit die Hufen meines Pferdes erkennen; keine Menschenseele war mir begegnet, ich hörte nichts als das Geschrei der Vögel, wenn sie mich oder meine treue Stute fast mit den langen Flügeln streiften, und das Toben von Wind und Wasser. Ich leugne nicht, ich wünschte mich mitunter in sicheres Quartier.”

 

Das Wetter dauerte jetzt in den dritten Tag, und ich hatte mich schon über Gebühr von einem mir besonders lieben Verwandten auf seinem Hofe halten lassen, den er in einer der nördlicheren Harden besaß. Heute aber ging es nicht länger; ich hatte Geschäfte in der Stadt, die auch jetzt wohl noch ein paar Stunden weit nach Süden vor mir lag, und trotz aller Überredungskünste des Vetters und seiner lieben Frau, trotz der schönen selbstgezogenen Perinette- und Grand-Richard-Äpfel, die noch zu probieren waren, am Nachmittag war ich davongeritten. »Wart nur, bis du ans Meer kommst«, hatte er noch an seiner Haustür mir nachgerufen; »du kehrst noch wieder um; dein Zimmer wird dir vorbehalten!«

 

storm

Theodor Storm (14 september 1817 – 4 juli 1888)

 

De Nederlandse dichter Hans Faverey werd op 14 september 1933 geboren in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.

 

 

[De tijd die even]

 

De tijd die even

een oorlel aanraakt,

heeft die terug van de tijd

die de wijzers aanstaart?

 

Geen schaduw is duidelijker;

 

en goedschiks bloeden doet het

nooit. Alleen verschwarzte zwanen

zijn echter. Soms lijkt het wel

een eiland waar erg mooi witblond

snachts ook mooi kan zijn, moest

 

elk moment zich voor immer op

zulke lippen bestorven zijn

 

 

 

[Wie niet wacht op het onverhoopte]

 

Wie niet wacht op het onverhoopte,

die houdt het nooit zo lang vol

tot hij uitroept: genoeg.

 

Elk eiland bewaart

 

het beste boek: zichzelf.

Het paard trapte niet:

 

een hoefsmid stierf.

 

Van Sapfo ben ik gaan houden

sinds de vernietiging

haar teksten heeft ingekort.

 

 

 

[Zodra het leed is geleden]

 

Zodra het leed is geleden,

mag kalfje de put delven

en kunnen de kippen op stok.

 

Niemand verdrinkt tweemaal,

 

bij dezelfde rode steen,

in dezelfde rode rivier.

 

Zelfs iemand die over meerdere

paraplu’s beschikt, wacht zelden

met ongeduld op de herfstregens.

Met het andere touw moest ik iets

 

zien vast te binden waar rook uit

komt, en dat nooit meer los mag.

 

Faverey

Hans Faverey (14 september 1933 – 8 juli 1990)

 

 

Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 14 september 2006.

 

De Tsjechische schrijver Ivan Klíma werd op 14 september 1931 geboren in Praag.

 

De Surinaamse dichter, schrijver, journalist en muziekpedagoog Corly Verlooghen werd geboren op 14 september 1932 in Paramaribo.

 

J. B. Priestley, Julian Tuwim, Tõnu Õnnepalu, Nicolaas Beets, Roald Dahl, Anton Constandse

De Engelse schrijver, journalist en literatuurcriticus John Boynton Priestley werd geboren in Bradford op 13 september 1894. Tijdens WO I diende hij in het leger als vrijwilliger. Na de oorlog begon hij aan een studie literatuur en geschiedenis in Cambridge. Vanaf 1922 was hij als zelfstandig schrijver en criticus werkzaam. Hij schreef romans, toneelstukken, korte verhalen en essays. Tot aan 1940 wijdde hij zich aan het theater. Ook als regisseur en zelfs een keer als acteur. Tijdens WO II werkte hij voor de BBC. In die tijd werd hij een van Engelands populairste radiopresentatoren.

Uit: English Journey

“Southampton to Newcastle, Newcastle to Norwich: memories rose like milk coming to the boil. I had seen England. I had seen a lot of Englands. How many? At once, three disengaged themselves from the shifting mass. There was first, Old England, the country of the cathedrals and minsters and manor houses and inns, of parson and Squire; guide-book and quaint highways and byways England… Then, I decided, there is the nineteenth-century England, the industrial England of coal, iron, steel, cotton, wool, railways; of thousands of rows of little houses all alike, sham Gothic churches, square-faced chapels, Town Halls, Mechanics’ Institutes, mills, foundries, warehouses, refined watering-places, Pier Pavilions, Family and Commercial Hotels, Literary and Philosophical Societies, back-to-back houses, detached villas with monkey-trees, Grill Rooms, railway stations, slag-heaps and ‘tips’, dock roads, Refreshment Rooms, doss-houses, Unionist or Liberal Clubs, cindery waste ground, mill chimneys, slums, fried-fish shops, public-houses with red blinds, bethels in corrugated iron, good-class draper’s and confectioners’ shops, a cynically devastated countryside, sooty dismal little towns, and still sootier grim fortress-like cities. This England makes up the larger part of the Midlands and the North and exists everywhere; but it is not been added to and has no new life poured into it…”

 

priestley

John Boynton Priestley (13 september 1894 – 14 augustus 1984)

 

De Poolse dichter Julian Tuwim werd geboren in Łódź op 13 september 1894. Hij was oprichter van de dichtersgroep Skamander en een prominent vertegenwoordiger van het literaire cabaret in de jaren twintig en dertig. Ook was hij vertaler uit het Russisch. Tijdens de bezetting emigreerde Tuwim naar via Frankrijk en Zuidamerika naar de VS. Na de oorlog was hij een van de eerste schrijvers die naar Polen terugkeerden.

 

The Common Man

When plastered billboards scream with slogans
‘fight for your country, go to battle’
When media’s print assaults your senses,
‘Support our leaders’ shrieks and rattles…
And fools who don’t know any better
Believe the old, eternal lie
That we must march and shoot and kill
Murder, and burn, and bomb, and grill…

When press begins the battle-cry
That nation needs to unify
And for your country you must die…
Dear brainwashed friend, my neighbor dear
Brother from this, or other nation
Know that the cries of anger, fear,
Are nothing but manipulation
by fat-cats, kings who covet riches,
And feed off your sweat and blood – the leeches!
When call to arms engulfs the land
It means that somewhere oil was found,
Shooting ‘blackgold’ from underground!
It means they found a sneaky way
To make more money, grab more gold
But this is not what you are told!

Don’t spill your blood for bucks or oil
Break, burn your rifle, shout: ‘NO DEAL!’
Let the rich scoundrels, kings, and bankers
Send their own children to get killed!
May your loud voice be amplified
By roar of other common men
The battle-weary of all nations:
WE WON’T BE CONNED TO WAR AGAIN

 

tuwim1

Julian Tuwim (13 september 1894 – 27 december 1953)

 

De Estische dichter, schrijver en vertalerTõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Tot 1985 studeerde hij botanica en ecologie aan de universiteit van Tartu. Daarna doceerde hij scheikunde en biologie. Sinds 1988 is hij werkzaam als zelfstandig schrijver en vertaler en tevens als redacteur bij het culturele tijdschrift Vikerkaar. In 1993 kwam hij internationaal in de belangstelling met zijn roman Piiririik (Engels: “Border State”) die verscheen onder zijn pseudoniem Emil Tode.
Het boek werd in veertien talen vertaald en werd het meest vertaalde boek uit Estland gedurende de jaren negentig.

Uit: Practicing

 

“I don’t want any changes. In my life, that is. Nothing about it must change.
Let it all stay the way it always has been. Everything around me can change, that’s fascinating; it’s thrilling to observe the reforms, catastrophes, revolutions and wars. But only from a distance. My greatest mistake has been to imagine I want changes in my life.
Why should life change? It’s disturbing enough without any changes. It’s hard enough to make sense of it already.
Routine is the greatest blessing, but in my ingratitude I have regarded it as
the source of my despair. And yet by instinct I have never sought anything but
stability. A means to make my life so routinely repetitive that it would fade away completely, allowing me an unobstructed view. //to observe unobstructed//
Today, like every other working day, at about two o’clock I took a train to the Notre-Dame des Champs metro station. There’s one change to make
on the way, but it’s still quick. I know all the stops by heart. I know which end of
the train is more convenient and what comes after what: Rue du Bac, Sevres-Babylone, Rennes, Notre-Dame des Champs.
There’s a small sandwich bar there that I discovered last summer, when
this exhibition was on in the jardin de Luxemburg. It’s cheap, only 35 francs a meal. For that I get a toasted panini — either chicken curry or turkey emmental — an iced tea (there are’t any hot drinks on the menu) and a flan — a dull-looking, actually rather repulsive cake that I like because it reminds me of the custard cake or pie of my childhood. I always pretend to make my selection carefully, then with calculated pauses I inform the girl, the woman or the man — whoever happens to be standing behind the counter at the time — of my choice. This is my daily act of social intercourse, my gesture of communication with this city. I have no
desire for any more intimate relationship with the people at the counter. I feel annoyed by the very fact that they recognize me and are accustomed to my daily appearance. If it were up to me I’d make them forget me every day, so I could just keep on dropping in for the first time, in passing.
But what’s more important than that is that the sandwich bar holds no surprises for me. The panini and the cake always taste the same. The flavour of the iced tea depends on whether I bother to specify citron, other wise they always give me peche, the peach. That makes no great difference. But today for some reason I decided to vary my menu and took apple tarte instead of the flan. This change bothered me right through the meal. I had to think about the apple tarte, I couldn’t be sure it would prove satisfactory. And in fact, it was a bit too sweet.”

Onnupalu1

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 13 september 2006.

 

De Nederlandse dichter, predikant en hoogleraarr Nicolaas Beets werd geboren op 13 september 1814 in Haarlem.

 

De Britse schrijver Roald Dahl werd geboren op 13 september 1916 in Llandalf, Zuid-Wales.

De Nederlandse wetenschapper en publicist, vrijdenker en anarchist Anton Constandse werd geboren in Brouwershaven op 13 september 1899.

 

James Frey, Hannes Meinkema, Stanislaw Lem

De Amerikaanse schrijver James Frey werd geboren op 12 september 1969 in Cleveland. In 1993 werd hij in een kliniek opgenomen om van zijn verslaving aan alcohol en drugs af te komen. In 1996 trok hij naar Los Angeles om als draaiboek auteur zijn brood te verdienen. Ook begon hij toen aan zijn roman A Million Little Pieces. Als roman kon hij het echter niet gepubliceerd krijgen. IA Million Little Pieces verscheen toen in april 2003 als autobiografie en was een klein, maar geen overdonderend succes. Tot 26 oktober 2005. Op die dag werd James Frey als held ontvangen door Oprah Winfrey in een show getiteld The Man Who Kept Oprah Awake At Night. Oprah had zijn boek geselecteerd voor haar invloedrijke boekenclub, waarin ze eerder auteurs als Faulkner, Steinbeck en Tolstoj bejubelde. Een paar weken later was James Frey multimiljonair. Dankzij Oprah kochten twee miljoen Amerikanen het boek; een ongekend succes. Frey voerde vijftien weken lang de non-fictie bestsellerlijst van de New York Times aan. En er verscheen een vervolg: My Friend Leonard, dat begint waar A Million Little Pieces ophield. Frey heeft zijn straf uitgezeten en spoedt zich naar zijn vriendin Lily in Chicago. Als hij daar aankomt, blijkt dat zij zich net de vorige dag heeft opgehangen. In januari 2006 publiceerden de schrijvers van de internetsite The Smoking Gun een omvangrijk artikel onder de titel „A Million Little Lies“ waarin aangetoond werd dat er voor de meeste belevenissen waar Frey over bericht geen bewijzen te vinden zijn. Inmidels heeft Frey toegegeven bepaalde dingen verzonnen te hebben vanwege de dramatiek.

 

Uit: A Million Little Pieces

 

“I wake to the drone of an airplane engine and the feeling of something warm dripping down my chin. I lift my hand to feel my face. My front four teeth are gone, I have a hole in my cheek, my nose is broken and my eyes are swollen nearly shut. I open them and I look around and I’m in the back of a plane and there’s no one near me. I look at my clothes and my clothes are covered with a colorful mixture of spit, snot, urine, vomit and blood. I reach for the call button and I find it and I push it and I wait and thirty seconds later an
Attendant arrives.
How can I help you?
Where am I going?
You don’t know?
No.
You’re going to Chicago, Sir.
How did I get here?
A Doctor and two men brought you on.
They say anything?
They talked to the Captain, Sir. We were told to let you sleep.
How long till we land?
About twenty minutes.
Thank you.
Although I never look up, I know she smiles and feels sorry for me. She shouldn’t.
A short while later we touch down. I look around for anything I might have with me, but there’s nothing. No ticket, no bags, no clothes, no wallet. I sit and I wait and I try to figure out what happened. Nothing comes.
Once the rest of the Passengers are gone I stand and start to make my way to the door. After about five steps I sit back down. Walking is out of the question.
I see my Attendant friend and I raise a hand.
Are you okay?
No.
What’s wrong?
I can’t really walk.
If you make it to the door I can get you a chair.
How far is the door?
Not far.
I stand. I wobble. I sit back down. I stare at the floor and take a deep breath.
You’ll be all right.
I look up and she’s smiling.
Here.
She holds out her hand and I take it. I stand and I lean against her and she helps me down the Aisle. We get to the door.
I’ll be right back.
I let go of her hand and I sit down on the steel bridge of the Jetway that connects the Plane to the Gate.
I’m not going anywhere.
She laughs and I watch her walk away and I close my eyes. My head hurts, my mouth hurts, my eyes hurt, my hands hurt. Things without names hurt.
I rub my stomach. I can feel it coming. Fast and strong and burning. No way to stop it, just close your eyes and let it ride. It comes and I recoil from the stench and the pain. There’s nothing I can do.”

 

Frey

James Frey (Cleveland, 12 september 1969)

 

De Nederlandse schrijfster Hannemieke Stamperius – beter bekend als Hannes Meinkema – werd op 12 september 1943 geboren in Tiel als dochter van ouders die in het verzet zaten en derhalve niet konden trouwen. Na het gymnasium haalde ze cum laude in Utrecht haar doctoraal Nederlands en daarna idem Algemene Literatuurwetenschap, en in 1977 promoveerde ze als literatuurtheoretica cum laude op een later bekroond proefschrift op het gebied van de poëzietheorie, met de titel Marsmans ‘Verzen’: toetsing van een ergocentrisch interpretatiemodel.

In 1974 verscheen onder het pseudoniem Hannes Meinkema (min of meer een anagram van ‘Hannemieke’) haar literaire debuut De maaneter en met haar tweede roman en derde boek En dan is er koffie uit 1976 was haar naam gevestigd. Nog steeds is dit hèt boek over de tijdgeest van de roemruchte jaren zeventig. Zie ook mijn blog van 12 september 2006.

 

Uit: En dan is er koffie

 

“De badkamer, de wc. Waarom hebben mensen zoveel bloed in hun lichaam, ze verbaast zich erover, ze voelt geen pijn. Alsof het niet van haar is, dat warme vocht, zo voelt het.
Maar het komt. Het komt terwijl haar moeder staat te bonzen op de badkamerdeur.
Sta daar niet te gillen op de gang, moeder. Ik zal heus straks alles opruimen. Ondertussen schijn ik hier een abortus te hebben op de wc. Er is hier tenminste iets groots, dat ik eruit moet trekken. Ik moet het breken anders krijg ik het er niet uit. Het is zo groot als mijn onderarm.
Het heeft al beentjes.
Als het maar doorspoelt. Als de wc maar niet verstopt raakt. Het is van kr
aakbeen zeggen ze, dat lost gauwer op, zeggen ze.
Ik moet niet vergeten er loog achteraan te gooien, en veel water.
Ze is verstandig. ‘Bel de dokter maar op, moeder,’ zegt ze van achter de deur.
Ze heeft alles opgedweild als hij komt.
Hij maakt haar schoon, en nu doet het pijn. ‘Je weet maar nooit of er niet iets is blijven zitten.’
‘Uw dochter heeft nierbekkenontsteking, mevrouw. Niet ernstig, veertien dagen in bed en ze is weer als nieuw.’
Ze is weer als nieuw. En hoe.
Maar die duizend gulden heeft ze niet hoeven te betalen.
Die niet.”

 

Meinkema

Hannes Meinkema (Tiel, 12 september 1943)

 

De Poolse schrijver Stanislaw Lem werd geboren op 12 september 1921 in Lwów. Zie ook mijn blog van 12 september 2006.

 

Peter Hille, Eddy van Vliet, D.H. Lawrence

De Duitse schrijver Peter Hille werd geboren in Erwitzen bij Nieheim op 11 september 1854. Hille groeide op in Westfalen. Hij bezocht in Holzhausen de lagere school. Achtereenvolgens stroomde hij door naar het “Marianum” in Warburg en het gymnasium “Paulinum” in Münster. Hier was hij lid van een scholierengroep, waarin een reeks “verboden” auteurs werd gelezen: Marx, Bebel, Darwin, Proudhon etc. Uit deze periode stamt de jarenlange vriendschap van Hille met de gebroeders Heinrich en Julius Hart. Door zijn literaire belangstelling verwaarloosde Hille zijn verplichtingen op school, totdat hij in 1874 van school werd gewezen. In 1874 begon Peter Hille als klerk bij de officier van Justitie in Höxter bij Nieheim, maar hij was volgens de officier geen succesnummer. Hille besloot daarop naar Leipzigte gaan, werkte er als corrector in een drukkerij en volgde college literatuur, filosofie en kunstgeschiedenis. In 1878 keerde Hille terug naar de oude woonplaats van zijn ouders, Holzhausen. Hij hield het er niet lang uit. In de winter van 1878/1879 verbleef Hille in Bremen bij de gebroeders Hart; hij kon er meewerken aan de “Deutsche Monatsblätter“. In Bremen was hij eveneens werkzaam bij de sociaal-democratische krant “Bremer Tageblatt“. Door het overlijden van zijn moeder in 1879 beschikte Hille over een erfenis. Onmiddellijk vertrok hij voor een lange tijd op reis. Hij belandde in Londen, waar hij – onder andere in de sloppenwijken van Whitechapel – kennis maakte met socialisten en anarchisten. Twee jaar zou hij er blijven. In ongeveer 1882 brak Hille op voor een verblijf in Nederland. Hier leerde hij een rondreizend theater kennen, waar Hille zijn laatste geld in zou stoppen. Nadat de erfenis op was, keerde Hille terug naar Duitsland. Hij vond er wederom aansluiting bij de broers Hart en raakte betrokken bij de Friedrichshagener Kreis. Detlev von Liliencron en Erich Mühsam behoorden tot zijn vriendenkring.

Uit: Ein fideler Abend

“Heute war mal wieder das dauernde Versatzstück, die goldene Uhr, die in der Regel vierzig Mark trug, in ihres Eigentümers Händen. So gab er sie mir, da ich solche Gänge aus alter Gewohnheit am wenigsten scheute, sie zu verpfänden. »Vierzig Mark hat’s das vorige Mal gegeben. Kannst sie aber auch für dreißig lassen!«

Glücklicherweise gab’s vierzig.

So zogen wir denn, Stacho-Stanislaus Prczybiczewski, den man meist als den deutschpolnischen Sataniker auffaßt, seine norwegische Gemahlin Dagno, meist nach Stachos Kosewort von uns allen »Ducha« – Seele – genannt, Richard Dehmel, der Kunstschriftsteller Willy Pastor und Paul Scheerbart, den wir erst eben zum geölten König von Polen gewählt hatten, von Stachos Bude, wo wir durch einige Dutzend Flaschen Bier und Aufschnitt seine Monatsrechnung vermehrt und den Zigarettenvorrat entsprechend vermindert hatten, die paar Schritte vom Zirkus-Renz-Platz bis zum neuen Theater-Restaurant.

Hier entschieden wir uns nach eingehender Beratung für eine Platte Roastbeef und Burgunder. Das Übrigbleibende stand ad libitum: nur ward Vorsicht empfohlen, es seien nur einige Mark. Da zog denn der eine auf des Burgunders schwere Glut ein Löwenbräu vor, ein zweiter wählte Zigaretten, der dritte Aquavit. Später mußte man bei jedem einzelnen Wunsche fragen. Zögernd ward die letzte Einwilligung gegeben.“

Peter_Hille_1900

Peter Hille (11 september 1854 – 7 mei 1904)

 

 

 

De Vlaamse dichter Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 11 september 2006.

 

De val

Ik ben heel goed in het vinden van de stoep
die struikelen doet. Een leeftijdloos moment.
De oude man die zich terugvindt in het wankelend kind.

Tussen vliegen en de onontkoombaarheid
van de zwaartekracht. Ik verwacht mijn schaterlach
op andermans gezicht: de slapstick. De bananeschil
en de ober die zijn borden redden wil.

Wat niets van dit alles verschilt: het strelen
van vrouwenarmen, als steeds bereid
te beweren dat zij mij ontvangen.

 

Nacht

Het is nacht. De dwingelanden
wisselen de wacht.

De aarde wordt bewaakt door de maan.
De dood verleent de merel uitstel.
De blinde is de steun van wie zich
op het bergpad waagt.
Wat onzichtbaar was hijst de vlag.

De afwezige grijpt de macht.
Hoe lang nog voor de eerste tram
door de straten snijdt?

VanVliet

Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)

 

 

De Engelse romanschrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook mijn blog van 11 september 2006.

 

Uit: Lady Chatterley’s Lover

 

Mrs Bolton also kept a cherishing eye on Connie, feeling she must extend to her her female and professional protection. She was always urging her ladyship to walk out, to drive to Uthwaite, to be in the air. For Connie had got into the habit of sitting still by the fire, pretending to read; or to sew feebly, and hardly going out at all.

It was a blowy day soon after Hilda had gone, that Mrs Bolton said: ‘Now why don’t you go for a walk through the wood, and look at the daffs behind the keeper’s cottage? They’re the prettiest sight you’d see in a day’s march. And you could put some in your room; wild daffs are always so cheerful-looking, aren’t they?’

Connie took it in good part, even daffs for daffodils. Wild daffodils! After all, one could not stew in one’s own juice. The spring came back . . . ‘Seasons return, but not to me returns Day, or the sweet approach of Ev’n or Morn.’

And the keeper, his thin, white body, like a lonely pistil of an invisible flower! She had forgotten him in her unspeakable depression. But now something roused . . . ‘Pale beyond porch and portal’ . . . the thing to do was to pass the porches and the portals.

She was stronger, she could walk better, and in the wood the wind would not be so tiring as it was across the bark, flatten against her. She wanted to forget, to forget the world, and all the dreadful, carrion-bodied people. ‘Ye must be born again! I believe in the resurrection of the body! Except a grain of wheat fall into the earth and die, it shall by no means bring forth. When the crocus cometh forth I too will emerge and see the sun!’ In the wind of March endless phrases swept through her consciousness.”

 

Lawrence

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)