Anne Frank, Djuna Barnes, H. C. Artmann, Sandro Penna, Christoph Meckel, Renan Demirkan, Johanna Spyri, Rona Jaffe

De Nederlandse schrijfster Anne Frank werd geboren in Frankfurt am Main op 12 juni 1929. Zie ook mijn blog van 12 juni 2006 en ook mijn blog van 12 juni 2007.

Uit: Dagboek van Anne Frank

5 april 1944-
“Niemand die zelf niet schrijft weet hoe fijn schrijven is; vroeger betreurde ik het altijd dat ik in ’t geheel niet tekenen kon, maar nu ben ik overgelukkig dat ik tenminste schrijven kan. En als ik geen talent heb om voor kranten of boeken te schrijven, wel, dan kan ik nog altijd voor mezelf schrijven. Maar ik wil verder komen, ik kan me niet voorstellen, dat ik zou moeten leven zoals moeder, mevrouw van Daan* en al die vrouwen die hun werk doen en later vergeten zijn. Ik moet iets hebben naast man en kinderen, waar ik me aan wijden kan! O ja, ik wil niet zoals de meeste mensen voor niets geleefd hebben. Ik wil van nut of plezier zijn voor de mensen, die om mij heen leven en die mij toch niet kennen, ik wil nog voortleven, ook na mijn dood!”

 

-1 augustus 1944-
“In gezelschap is de lieve Anne dus nog nooit, nog niet één keer te voorschijn gekomen, maar in het alleenzijn voert zij haast altijd de boventoon. Ik weet precies wat hoe ik zou willen zijn, hoe ik ook ben… van binnen, maar helaas, ik ben het enkel voor mezelf. En dat is misschien, neen, heel zeker de reden waarom ik mezelf een gelukkige binnennatuur noem en andere mensen me een gelukkige buitennatuur vinden. Van binnen wijst de reine Anne me de weg, van buiten ben ik niets dan een van uitgelatenheid zich losrukkend geitje”

“Het snikt in me: “Zie je wel, dat is er van je terechtgekomen, slechte meningen, spottende en verstoorde gezichten, mensen die je antipathiek vinden, en dat alles alleen omdat je niet naar de goede raad van je eigen goede helft luistert. Ach, ik zou wel willen luisteren, maar het gaat niet, als ik stil en ernstig ben, denkt iedereen dat het een nieuwe komedie is, en dan moet ik me wel met een grapje eruit redden, nog niet eens over m’n eigen familie gesproken, die beslist denkt dat ik ziek ben, me hoofdpijnpillen en kalmeertabletten laat slikken, m’n hals en voorhoofd voelt of ik koorts heb, naar m’n ontlasting vraagt en m’n slechte bui bekritiseert, dat houd ik niet vol, als er op me gelet wordt, dan word ik eerst snibbig, dan verdrietig en ten slotte draai ik m’n hart weer om, draai het slechte naar buiten, het goede naar binnen en zoek aldoor naar een middel om te worden, zoals ik zo erg graag zou willen zijn en zoals ik zou kunnen zijn, als… er geen andere mensen in de wereld zouden wonen.

Frank

Anne Frank (12 juni 1929 – maart 1945)

 

De Amerikaanse schrijfster Djuna Barnes werd geboren in Cornwall-on-Hudson, Orange County in de staat New York op 12 juni 1892. Zie ook mijn blog van 12 juni 2007.

TWILIGHT OF THE ILLICIT

OU, with your long blank udders
And your calms,
Your spotted linen and your
Slack’ning arms.
With satiated fingers dragging
At your palms.

Your knees set far apart like
Heavy spheres;
With discs upon your eyes like
Husks of tears,
And great ghastly loops of gold
Snared in your ears.

Your dying hair hand-beaten
’Round your head.
Lips, long lengthened by wise words
Unsaid.
And in your living all grimaces
Of the dead.

One sees you sitting in the sun
Asleep;
With the sweeter gifts you had
And didn’t keep,
One grieves that the altars of
Your vice lie deep.

You, the twilight powder of
A fire-wet dawn;
You, the massive mother of
Illicit spawn;
While the others shrink in virtue
You have borne.

We’ll see you staring in the sun
A few more years,
With discs upon your eyes like
Husks of tears;
And great ghastly loops of gold
Snared in your ears.

 

TO A CABARET DANCER

THOUSAND lights had smitten her
Into this thing;
Life had taken her and given her
One place to sing.

She came with laughter wide and calm;
        And splendid grace;
And looked between the lights and wine
        For one fine face.

And found life only passion wide
        ’Twixt mouth and wine.
She ceased to search, and growing wise
        Became less fine.

Yet some wondrous thing within the mess
        Was held in check:—
Was missing as she groped and clung
        About his neck.

One master chord we couldn’t sound
        For lost the keys,
Yet she hinted of it as she sang
        Between our knees.

We watched her come with subtle fire
        And learned feet,
Stumbling among the lustful drunk
        Yet somehow sweet.

We saw the crimson leave her cheeks
        Flame in her eyes;
For when a woman lives in awful haste
        A woman dies.

The jests that lit our hours by night
And made them gay,
Soiled a sweet and ignorant soul
And fouled its play.

Barriers and heart both broken—dust
        Beneath her feet.
You’ve passed her forty times and sneered
        Out in the street.

A thousand jibes had driven her
        To this at last;
Till the ruined crimson of her lips
        Grew vague and vast.

Until her songless soul admits
        Time comes to kill;
You pay her price and wonder why
        You need her still.

barnes

Djuna Barnes (12 juni 1892 – 18 juni 1982)

 

De Oostenrijkse dichter en vertaler Hans Carl Artmann werd geboren op 12 juni 1921 in Wenen. Zie ook mijn blog van 12 juni 2007.

auf dem berge ararat 

auf dem berge ararat 
wohnt der schneider drakulat, 
seine frau, die nosfretete, 
saß am särgelein und nähte, 
fiel herab, fiel herab, 
und der linke zahn brach ab. 
kam ihr männchen angerannt 
mit der nadel in der hand, 
näht ihn an, näht ihn an, 
daß sie wieder beißen kann.

 

tanzlied: brugge

tanzlied: brugge

sing E und I und O 
trinitatis ach versúng 
sublim in provisoor 
vergondelblumenblei 
belooste güldenklei 
am hellen amseldamm 
umvóll kalkülenblau

den wattenmondemord 
erstieg 
in sanften fjorden 
rausumbúst 
lieb lemmelind 
und wolk de reiden 
loos und lombedond 
mit E und I und O

H_C__Artmann

H. C. Artmann (12 juni 1921 – 4 december 2000)

 

De Italiaanse dichter en schrijver  Sandro Penna werd geboren op 12 juni 1906 in Perugia. Zie ook mijn blog van 12 juni 2007.

Uit: Een beetje koorts (Vertaald door Willem Timmermans)

“Later merk ik dat ik niet de enige ben met deze belangstelling: hier zijn jongens die blij zijn als ze tussen de militairen iemand uit hun dorp ontdekt hebben. Als ze dan samen zijn scheppen ze vrijelijk genoegen in dezelfde dingen, en met dezelfde zinnen, wat meer dan al het andere telt voor ze, misschien ook wel voor mij. Het lijkt echter of ze op deze manier willen bijkomen, deze stadsjongens tenminste, van de een of andere continue heel oude onderdrukking van hun eigenlijke wezen. Ze demonstreren eigenlijk een zuur en misschien wel voorlopig genot. Ik ben een beetje teleurgesteld als ik bedenk dat zij zich niet door hetzelfde vuur hebben laten leiden als ik. Ik zou me willen richten, als ik dat al ooit zou doen, juist tot degenen die ver van me afstaan, anderen leren kennen en niet teveel toegeven – ook al is dat natuurlijk – aan de dorre weemoed. Maar misschien zijn ze allemaal wel… Dan bekijk ik de arme zanger met de megafoon hoog boven die menigte van hem met ronde ogen, en plotseling voel ik me alleen, als voor altijd losgemaakt van een denkbeeldige liefde.”

sandro_penna

Sandro Penna (12 juni 1906 – 21 januari 1977)

 

De Duitse dichter, schrijver en graficusChristoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 12 juni 2006 en ook mijn blog van 12 juni 2007.

Uit: Einer bleibt übrig, damit er berichte

“Sie lag auf der Erde, allein mit sich selbst und den Kleidern, der Zeit und dem Zufall, zwischen Rücken und Beinen von Leuten, die sie nicht kannte, den Kopf auf einem Stück Gras, zertrampelt und dürr, und hörte die Sirene des Wagens, der den Suppenkessel ins Lager fuhr. Hunderte drängten sich zu der Stelle, mit Eimern, Büchsen, Plastikbeuteln, andere standen mühsam vom Boden auf, kehrten mit leeren Behältern um. Sie hatte keinen Behälter, sie blieb zurück, allein mit dem Hunger, der ihr gleichgültig war, sah den Wagen zwischen den Leuten schwanken und hörte den Schrei, als der Kessel umfiel und der Mann mit der Schöpfkelle in die Menge flog.

Sie stand auf und ging fort. Kein Auge sah, daß sie aufstand und fortging, hier wurde kein Mensch bemerkt, weil er aufstand und rumlief, zwischen seinesgleichen herumstand und weiterging, wimmerte oder schwieg und weiterging, etwas verloren hatte, nichts mehr suchte, das Lager hinter sich ließ und weiterging, den Müll, die Toiletten, die Toten zurückließ, allein mit sich selbst, in verbrauchten Kleidern, Haare vor dem Gesicht, mit leeren Händen, die schmalen Arme vor der Brust verschränkt, als trüge ein Schlaf sie mit sich fort, ein stilles Tier, das nichts von sich wußte, nach ein paar Schritten nicht mehr da.

Sie ging durch das fremde Land, sie war allein, von Angst und Hunger in Ruhe gelassen, in verbrauchten Kleidern und flachen Schuhen, vor Augen ein Horizont, der den Süden verbarg, ein Fahrweg aus Schotter und trockenem Schlamm. Von ihm gingen Pfade fort in alle Richtungen – Panzerketten, Schuhe, Reifen, Pfoten der Tiere –, vermischten und trennten sich, brachen spurlos ab, und verloren sich fern in Rinnen aus Sand und Gras. Brachland, verkümmerte Felder, von Wildgras umgeben, im flachen Grasmeer verschwanden die Steine, ein Vogel flog senkrecht aus dem Gras in die Höhe, sie blieb stehen und hörte ihr Herz und ein Flügelschlagen, das sich leicht und schnell in der Luft verlor. Glück, eine schnelle Freude, durchwärmte ihr Blut, weil der Name des Vogels ihr Eigentum war – Lerche! Die Lerche! Sie war kaum ein paar Schritte allein unterwegs, da war schon die Lerche mit ihrem Namen da, eine Lerche allein in der Fülle aus Gras und Luft. Als sie weiterging, wußte sie, daß sie lebte und nichts weiter brauchte von sich und den Sachen als die Gewißheit ihres Lebendigseins. Nichts fehlte, seit ihr die Lerche begegnet war. Sie sprach mit den Sachen, die sie umgaben, ungefähr singend, weil sie kein Wort dafür brauchte, ungefähr horchend auf sich und die Stille, sie wollte wissen, wie ihr geschah.“

Meckel

Christoph Meckel (Berlijn, 12 juni 1935)

 

De Turks-Duitse schrijfster en actrice Renan Demirkan werd geboren op 12 juni 1955 in Ankara. Zie ook mijn blog van 12 juni 2007.

Uit: Der Mond, der Kühlschrank und ich

Es ist schon fast eine Ewigkeit her, aber ich zittere noch immer bei jedem Gedanken an diese Erinnerung.
Ich war kurz vor dem Abitur, da sprach mich in einer Kneipe eine Frau an. Etwa 30 und im vierten Monat schwanger. Der Kellner hatte gerade die letzte Runde angekündigt, und draußen war es kalt, Winter.
>> Kann ich heute Nacht bei dir schlafen?<< , fragt sie. Ihr >>Typ<< sei im Knast, und sie hätte keine Bleibe. >> Und mit dem Kind im Bauch kann ich nicht überall hin.<<
Ich weiß bis heute nicht, warum sie sich ausgerechnet mich ausgeguckt hatte. Ich kannte sie nicht. Sie war mir einmal in einer WG begegnet. Aber ich sagte trotzdem ja, dachte, für einen Nacht, da ist doch nichts dabei.
Am nächsten Morgen verließ ich früh um sieben meine Wohnung. Ich musste ja in die Schule und bat sie, wenn sie ausgeschlafen hat, einfach die Tür hinter sich zuzuziehen.
Das war damals so. Ich war da keine Ausnahme. Das heißt, in meinem Alter war man so, ohne Argwohn. Weshalb auch, weder hatte ich einen Besitz noch andere Kostbarkeiten, um die ich mich hätte ängstigen müssen. Meine Garderobe hätte ihr nicht gepasst, meine Bücher brauchte sie nicht. Jedoch hatte ich ein Dach über dem Kopf und sie ein Kind im Bauch, und sich zu helfen war damals Zeitgeist.”

renan_demirkan

Renan Demirkan (Ankara, 12 juni 1955)

 

Zie voor onderstaande schrijfster ook mijn blog van 12 juni 2007.

De Zwitserse schrijfster Johanna Spyri werd geboren in Hirzel op 12 juni 1827.

De Amerika
anse schrijfster Rona Jaffe werd geboren op 12 juni 1932 in New York.

William Styron, Renée Vivien, Athol Fugard, Ben Jonson, Yasunari Kawabata, George Wither

De Amerikaanse schrijver William Styron werd op 11 juni 1925 in Newport News in de staat Virginia geboren. Zie ook mijn blogs van 11 juni 2006, van 4 november 2006. en mijn blog van 11 juni 2007.

 

Uit: The Paris Review, interview (1954)

 

 

INTERVIEWER

 

Does your emotional state have any bearing on your work?

 

STYRON

 

I guess like everybody I’m emotionally fouled up most of the

time, but I find I do better when I’m relatively placid. It’s hard to

say, though. If writers had to wait until their precious psyches were

completely serene there wouldn’t be much writing done.

Actually—though I don’t take advantage of the fact as much as

I should—I find that I’m simply the happiest, the placidest, when

I’m writing, and so I suppose that that, for me, is the final answer.

When I’m writing I find it’s the only time that I feel completely

self-possessed, even when the writing itself is not going too well.

It’s fine therapy for people who are perpetually scared of nameless

threats as I am most of the time—for jittery people. Besides, I’ve

discovered that when I’m not writing I’m prone to developing

certain nervous tics, and hypochondria. Writing alleviates those

quite a bit. I think I resist change more than most people. I dislike

traveling, like to stay settled. When I first came to Paris all I could

think about was going home, home to the old James River. One of

these days I expect to inherit a peanut farm. Go back home and

farm them old peanuts and be real old Southern whiskey gentry.

 

INTERVIEWER

 

Your novel was linked to the Southern school of fiction.

Do you think the critics were justified in doing this?

 

STYRON

 

No, frankly, I don’t consider myself in the Southern school,

whatever that is. Lie Down in Darkness, or most of it, was set in

the South, but I don’t care if I never write about the South again,

really. Only certain things in the book are particularly Southern.

I used leitmotifs—the negroes, for example—that run throughout

the book, but I would like to believe that my people would have

behaved the way they did anywhere. The girl, Peyton, for instance,

didn’t have to come from Virginia. She would have wound up

jumping from a window no matter where she came from. Critics

are always linking writers to “schools.” If they couldn’t link

people to schools, they’d die. When what they condescendingly

call “a genuinely fresh talent” arrives on the scene, the critics

rarely try to point out what makes him fresh or genuine but

concentrate instead on how he behaves in accordance with their

preconceived notion of what school he belongs to.

 

 

Styron

William Styron (11 juni 1925 – 1 november 2006)
Foto uit 1952

 

 

 

De Britse dichteres en schrijfster Renée Vivien (eig. Pauline Mary Tarn) werd geboren op 11 juni 1877 in Londen. Zie ook mijn blog van 11 juni 2007

 

Roses Rising

 

My brunette with the golden eyes, your ivory body, your amber
Has left bright reflections in the room
Above the garden.

The clear midnight sky, under my closed lids,
Still shines….I am drunk from so many roses
Redder than wine.

Leaving their
garden, the roses have followed me….
I drink their brief breath, I breathe their life.
All of them are here.

It’s a miracle….The stars have risen,
Hastily, across the wide windows
Where the melted gold pours.

Now, among the roses and the stars,
You, here in my room, loosening your robe,
And your nakedness glistens

Your unspeakable gaze rests on my eyes….
Without stars and without flowers, I dream the impossible
In the cold night.

 

Undine

 

Your laughter is light, your caress deep,
Your cold kisses love the harm they do;
Your eyes-blue lotus waves
And the water lilies are less pure than your face..

You flee, a fluid parting,
Your hair falls in gentle tangles;
Your voice-a treacherous tide;
Your arms-supple reeds.

Long river reeds, their embrace
Enlaces, chokes, strangles savagely,
Deep in the waves, an agony
Extinguished in a night drift.

 

 

 

Vertaald door Margaret Porter and Catherine Kroger

 

 

VivienDoorRodin

Renée Vivien (11 juni 1877 – 10 november 1909)
Beeld door Auguste Rodin

 

 

 

De Zuidafrikaanse schrijver Harold Athol Lannigan Fugard werd geboren op 11 juni 1932 in Middelburg, Kaapprovincie. Zie ook mijn blog van 11 juni 2007.

 

Uit: Encounters with Fugard: native of the Karoo (artikel in ‘Twentieth Century Literature’ door Mary Benson)

 

His sense of rootedness became a recurring theme. “I know that I have mastered the code of one time, one place,” he confided in another letter. “My life’s work is possibly to witness as truthfully as I can the nameless and destitute of this one little corner of the world.” And so he wrote about Johnnie and Hester Smit living in a back street of Port Elizabeth and in the first production of Hello and Goodbye, directed by Barney Simon at the Library Theatre in Johannesburg, gave a poignant and wonderfully comic performance as Johnnie. Next he created Boesman and Lena, the “coloured” couple scratching for bait in the mudflats, and embraced them “so fiercely and lovingly,” as Stanley Kauffmann wrote in The New Republic, “that in their rags and drunkenness and cunning and persistence they move through a small epic of contemporary man” .

Deprived of his passport for four years by the South African government, Fugard was not free until 1971 to journey to London for a production of Boesman and Lena. He arrived exhausted after touring the play in South Africa. Paul Klee’s Pedagogical Sketchbook stimulated him with its theme of the flight of an arrow and the question, “How do I expand my reach?” (Klee 54). Here is restriction, thither is there and liberation, Klee was saying. The consolation, then, is to go a bit farther than customary. “Yes!” Athol exclaimed, when I gave him Klee’s book and he glanced through it, “I must extend my reach with this new production!”

 

fugard

Athol Fugard (Middelburg (ZA), 11 juni 1932)

 

De Engelse dichter en schrijver  Ben Jonson werd geboren rond 11 juni 1572 in Westminster, Londen. Zie ook mijn blog van 11 juni 2006 en ook mijn blog van 11 juni 2007

 

 

To John Donne

 

DONNE, the delight of Phoebus, and each Muse,

Who, to thy one, all other braines refuse ;

Whose every work, of thy most early wit,

Came forth example, and remaines so, yet ;

Longer a knowing, than most wits do live ;

And which no affection praise enough can give !

To it, thy language, letters, arts, best life,

Which might with halfe mankinde maintaine a strife ;

All which I meant to praise, and, yet, I would ;

But leave, because I cannot as I should !

 

 

 

WHY I WRITE NOT OF LOVE

 

SOME act of LOVE’S bound to rehearse,

I thought to bind him in my verse :

Which when he felt, Away, quoth he,

Can poets hope to fetter me ?

It is enough, they once did get

Mars and my mother, in their net :

I wear not these my wings in vain.

With which he fled me ; and again,

Into my rhymes could ne’er be got

By any art : then wonder not, 

That since, my numbers are so cold,

When Love is fled, and I grow cold.

 

 

 

OF LIFE AND DEATH

 

The ports of death are sins ; of life, good deeds ;

Through which our merit leads us to our meeds.

How wilful blind is he, then, that would stray,

And hath it, in his powers, to make his way !

This world death’s region is, the other life’s ;

And here, it should be one of our first strifes,

So to front death, as men might judge us past it :

For good men but see death, the wicked taste it.

 

 

Jonson_L

Ben Jonson (ca. 11 juni 1572 – 6 augustus 1637)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 11 juni 2007

 

De Japanse schrijver Yasunari Kawabata werd geboren op 11 juni 1899 in Osaka.

 

De Engelse dichter en satiricus George Wither werd geboren op 11 juni 1588 in Bentworth.

 

 

In Memoriam Adriaan Jaeggi

In memoriam Adriaan Jaeggi

De Nederlandse schrijver, dichter en columnist Adriaan Jaeggi is overleden.

jaeggi
Adriaan Jaeggi (3 april 1963 – 10 juni 2008)

 

   

Adriaan Jaeggi werd geboren op 3 april 1963 in Wassenaar. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde in Leiden. Tijdens zijn studie werkte hij o.a. als trombonist, duikinstructeur, vorkheftruckchauffeur en snackbarhouder. Vlak voor zijn afstuderen werd hij redacteur van Propria Cures. Na zijn afstuderen (met een scriptie over Amerikaanse zwarte muziek en zwarte literatuur) trad hij in 1995 als redacteur in dienst bij de Thomas Rap. In dat jaar publiceerde hij ook zijn eerste roman, De tol van de roem.  Na de dood van Thomas Rap in 1999 verhuisde hij met de inboedel mee naar uitgeverij De Bezige, waar hij tweeëneenhalf jaar werkte als redacteur. In 1999 verscheen zijn tweede roman, Held van beroep. Deze beleefde vijf drukken, werd genomineerd voor de longlist van de AKO- en de LIBRIS-prijs, bekroond met de literatuurprijs van de stad Roermond, in het Duits vertaald en door de pers in binnen- en buitenland geroemd om toon en stijl.  In 2002 verscheen zijn eerste officiële dichtbundel, Sorry dat ik het paard en de hond heb doodgeschoten. Twee gedichten hieruit werden opgenomen in Gerrit Komrij’s befaamde bloemlezing. In januari 2005 werd hij benoemd tot eerste stadsdichter van Amsterdam. Jaeggi schreef als columnist voor De Groene Amsterdammer, de Volkskrant en Volkskrant magazine. In 2004 verscheen een verzameling van zijn columns onder de titel Luxeproblemen. In de Boekenweek van 2006 verscheen het autobiografische Tromboneliefde, dat na een maand herdrukt werd. Zijn derde roman, Edele dieren, is net verschenen.

 Ode aan een nachtegaal 

Ineens stopte hij met praten.
Hij bezat informatie die onschuldige levens kon redden
dus waren wij gedwongen nieuwe procedures
toe te passen. Na toepassing van de
nieuwe procedures begon hij te zingen.
Als een nachtegaal. Hij liep blauw aan
en werd zacht in het midden
conform de nieuwe procedures. 
 

Hij werd per vliegtuig vervoerd naar bondgenoten
die beschikken over de allernieuwste procedures.
Wij verwachten dat hij bij toepassing van de
nieuwste procedures zal blijven praten.
En praten. En praten.
 

Dit was onmogelijk geweest zonder jullie steun.

 

Zie ook mijn blog van 3 april 2008.

Louis Couperus, Oktay Rifat, Saul Bellow, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Antun Mihanović

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook mijn blogs van 10 juni 2006 en van 16 juli 2006 en mijn blog van 10 juni 2007.

Uit: Psyche

 

Reusachtig massief, met driehonderd torens, op den hoogsten top van een rotsgebergte, rees het koningsslot in de wolken.

Maar de top was breed vlak als een hoogland, en het slot breidde zich mijlen er uit, met wallen, met muren van tinnen, mijlen, mijlen ver uit…

En overal rezen de torens op, verloren in de wolken, en het slot was als een stad, hoog op de rots van bazalt.

Rondom het slot cirkelden lager en verder, lager en verder, de valleien van het rijk, verschietende met horizonnen, de een achter den ander en altijd, altijd door.

Achter de kimmen daagden weêr kimmen; achter de rozige zilveren; achter de blauwende goudene; achter de grauwende bleekende nevelende, wemelende weg, en nooit was de laatste te zien: bij helder weêr doemde achter den einder altijd een einder weêr.

Ze cirkelden eindeloos achter elkaâr, ze verloren zich in wegtrillende misten, en plotseling teekende scherper zich af de silhouet van hun kim.

Over de hooge torens streek soms een waas van wolkfloers heen, maar onder bruiste een vloed, die zich stortte wanhopig als waterval in een afgrond van peillooze duizeling.

Zoo scheen het of het kasteel oprees tot de hoogste starren, en daalde tot in de diepste middenpuntnaven der aarde.

Langs de meer dan mannehoogen kanteelen dwaalde Psyche veel rond, rondom het slot, dwaalde ze van toren naar toren, van tinne naar tin, met een glimlach van gedroom. Dan keek ze naar boven en strekte de hand als naar de starren, of keek naar beneden in het regenbogende watergeklots, tot het duizelde in haar hoofdje, en zij ijlings zich trok terug en de handjes sloeg voor de oogen. En heel lang kon zij dan zitten in den hoek van een kanteel, de oogen ver, een lachje om hare lippen, de knieën opgetrokken en met de armen omvangen, en hare kleine vleugels lagen uitgespreid aan tegen het mossige steen, als een kapelletje, dat zat onbewegelijk.

En zij tuurde naar de kimmen.

En hoe zij ook tuurde, zij zag er altijd meerdere.

Dichtbij waren het groene valleien, met grazende schapen bespikkeld, sappige weiden met vette vee; wuivende korens, scheeprijke kanalen; en het huizengevlak an een dorp. Verder werden het lijnen van wouden, toppen van heuvels, kammen van bergen, of ruw uitgehakt, onverwachts, een massa van hoekig bazalt. Nog verder, nevelden steden weg met minaretten en dommen, koepels en spitsen, schoorsteenen, die rookten, het lint van een breede rivier… Nog verder, verteederden horizonnen in melkblank en opaal gedroom, geen lijn meer, maar tint alleen, weêrschijn van laatsten zonneglans, verheveling of er meren spiegelden, eilanden rezen laag aan de lucht, luchtparadijzen, waterstrepen van hemelzee, oceanen van ether en lichttrillende niets…

En Psyche tuurde, tuurde voor zich uit…

Zij was het derde prinsesje, de jongste dochter van den ouden koning, vorst van het Rijk van Verleden… Zij was altijd heel eenzaam, hare zusters zag ze weinig, haar vader maar een enkel oogenblik des avonds, voor zij slapen ging, en, zoo ze kans zag, vluchtte zij weg van de mummelende voedster, en dwaalde zij langs de tinnen, en droomde zij, met haar oogen ver, ver turende uit naar het wijde rijk, dat cirkelde weg in het niets… O, hoe ze verlangde te gaan, verder dan het slot, te gaan naar de weiden, de wouden, de steden, te gaan naar de spiegelende meren, opalen eilanden, oceanen van ether, en dan naar dat verre, verre niets, dat zoo trilde als een bleek, bleek licht… Zoû zij ooit nog de poorten uit kunnen gaan? O, hoe zij verlangde te dwalen, te zoeken, te vliegen… Te vliegen, o te vliegen, te vliegen als de musschen, de duiven, de arenden…!

En zij klepte met hare wiekjes, zwak. het waren, aan hare schoudertjes teêr, twee wiekjes als van een heel groote kapel, doorschijnende vlies, karmozijn bestuifde en zachtgeel, azuurtjes en rozig geaderd, waar ze vasthechteden aan haar rug, en op ieder wiekje gloeiden twee oogen, zooals op de staart van een pauw, maar fijner van kleur, en schitterend als gestampt juweel: gestampt saffier en smaragd op fluweel, en het fluweelen oog viermalen gezet in het schitterstof van de wiekjes.

Ze klepte er meê, ze kon er niet meê vliegen.

Dàt, dat was haar groote verdriet, en dàt, dat was haar peinzen, waarvoor ze dan dienden, die vleugeltjes, daar aan haar schouderblaadjes. En ze schokte er meê, en klepte er meê, maar ze rees niet boven den grond: haar fijne figuurtje verluchtigde niet, haar naakte voetje bleef vast aan den grond, en alleen haar heel fijne sluiertje, dat sleepte een beetje rondom haar blank-blanke leedjes heen, werd even gewapperd òp, door een vlaagje van vleugeltjeswaai.”

 

 

Couperus

Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)

 

 

De Turkse dichter Oktay Rifat werd geboren op 10 juni 1914 in Trabzon. Zie ook mijn blog van 10 juni 2007.

 

DESTINY

 

It’s torturing me:

I am an accountant

but I can’t do Maths.

My favourite food is Prophet’s Passion Aubergines –

they don’t agree with me,

I know a girl with freckles,

I love her,

she doesn’t love me

 

DUTY

Blacker than a grape,
waist finer than a needle,
how does the ant climb
the slopes with its burden?
Look at the state of this world,
look at the ruined order,
hatched yesterday,
today the dove of passion.
In the twinkling of an eye
the hawk swoops on the swallows.
When the monster’s by the waterside
the gazelle is covered in blood.
I’m carrying the whole burden.
I have to think about each of them one by one,
the young coming into the world
ignorant of the world.
The sun rise in the east -that’s for sure-
no surprise.
Then I’m the one who has to worry
when the bee stings a child.
The fox’s paw is bloody-
something happens to the lamb.
What is the point, Oktay,
of paint for wolf and bird?

 

Vertaald door Richard McKane

Oktay-Rifat

Oktay Rifat (10 juni 1914 – 10 april 1988)

 

De joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellow werd geboren op 10 juni 1915 te Lachine, een voorstad van Montreal. Zie ook mijn blog van 10 juni 2006 en ook mijn blog van 10 juni 2007.

Uit : Seize The Day

 

« By that time Wilhelm too had taken his new name. In California he became Tommy Wilhelm. Dr. Adler would not accept the change. Today he still called his son Wilky, as he had done for more than forty years. Well, now, Wilhelm was thinking, the paper crowded in disarray under his arm, there’s really very little that a man can change at will. He can’t change his lungs, or nerves, or constitution or temperament. They’re not under his control. When he’s young and strong and impulsive and dissatisfied with the way things are he wants to rearrange them to assert his freedom. He can’t overthrow the government or be differently born; he only has a little scope and maybe a foreboding, too, that essentially you can’t change. Nevertheless, he makes a gesture and becomes Tommy Wilhelm. Wilhelm had always had a great longing to be Tommy. He had never, however, succeeded in feeling like Tommy and in his soul had always remained Wilky. When he was drunk he reproached himself horribly as Wilky. “You fool, you clunk, you Wilky!” he called himself. He thought that it was a good thing perhaps that he had not become a success as Tommy since that would not have been a genuine success. Wilhelm would have feared that not he but Tommy had brought it off, cheating Wilky of his birthright. Yes, it had been a stupid thing to do, but it was his imperfect judgment at the age of twenty which should be blamed. He had cast off his father’s name, and with it his father’s opinion of him. It was, he knew it was, his bid for liberty, Adler being in his mind the title of the species, Tommy the freedom of the person. But Wilky was his inescapable self.
In middle age you no longer thought such thoughts about free choice. Then it came over you that from one grandfather you had inherited such and such a head of hair which looks like honey when it whitens or sugars in the jar; from another, broad thick shoulders; an oddity of speech from one uncle, and small teeth from another, and the wide gray eyes with darkness diffused even into the whites, and a wide-lipped mouth like a statue from Peru. Wandering races have such looks, the bones of one tribe, the skin of another. From his mother he had gotten sensitive feelings, a soft heart, a brooding nature, a tendency to be confused under pressure.
The changed name was a mistake, and he would admit it as freely as you liked. But this mistake couldn’t be undone now, so why must his father continually remind him how he had sinned? It was too late. He would have to go back to the pathetic day when the sin was committed. And where was that day. Past and dead. Whose humiliating memories were these? His and not his father’s. What had he to think back on that he could call good? Very, very little. You had to forgive. First, to forgive yourself, and then general forgiveness. Didn’t he suffer from his mistakes far more than his father could.
“Oh God,” Wilhelm prayed. “Let me out of my trouble. Let
me out of my thoughts, and let me do something better with myself. For all the time I have wasted I am very sorry. Let me out of this clutch and into a different life. For I am all balled up. Have mercy.”

 

 

Saul_Bellow

Saul Bellow (10 juni 1915 – 5 april 2005)

 

 

De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag als Mensje Francina van der Steen, roepnaam Mennie. Zie ook mijn blog van 10 juni 2006 en ook mijn blog van 10 juni 2007.

 

Uit : Bleekers zomer

 

“Annie woonde boven een loodgieter op de Geldersekade. De voorkamer werd vrijwel geheel in beslag genomen door een wit plastic bankstel om een kloostertafel. In de hoek hing een kastje waarin een rij lichte lectuur, het theeservies en de radio stonden. Verder waren de muren, schoorsteen en vensterbanken opgedirkt door schreeuwerige snuisterijen.
Ze schopte haar schoenen uit en kneep in haar voeten. ‘Wou je nog wat drinken, schatje?’
‘Liever niet,’ zei Bleeker en liep naar het achterste vertrek waar ie zich op bed liet vallen. Het kostte hem geen enkele moeite zijn ogen dicht te doen. Wel om ze weer te openen en daar had ie geen zin in. Hij sliep bijna toen Annie z’n schoenen los veterde en ‘m z’n kleren uittrok.
‘Geef es ’n beetje mee,’ zei ze hijgend onder het sjorren aan hem en het dek waar ze hem onder wou hebben.
Hij ging enigszins overeind zitten. Door de spleetjes van z’n ogen zag ie hoe Annie in haar vette nakie de dekens over z’n eigen blote lichaam trok. Daarna kwam ze in bed en kroop onmiddellijk tegen hem aan.
‘Hé,’ fluisterde ze, ‘draai je es even om.’ En toen het stil bleef: ‘Je slaapt toch niet?’ Ze wachtte even. ‘Ik maak je wakker hoor.’
Bleeker had, op slapen na, nergens trek in. Hij haalde zo regelmatig mogelijk adem en bleef, alhoewel dat inspanning kostte, roerloos liggen.
Annie voegde de daad bij het woord en prikte een vinger tussen zijn billen.
‘Aaah,’ kreet hij en draaide zich met ’n slag op z’n rug. Het volgende moment werd ie bedolven onder haar zware bovenlichaam. Ze beet in z’n buik, likte z’n navel, draaide haar vingers in het weinige borsthaar dat ie bezat en gaf niet op ondanks zijn ‘nee nee’ geroep. Ze draaide zich zelfs om en leunde haar handen op z’n heupen, terwijl ze met een been over hem heen stapte om met haar volle gewicht boven op z’n borst te gaan zitten.

 

Mensje_van_Keulen

Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)

 

De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook mijn blog van 10 juni 2006 en ook mijn blog van 10 juni 2007.

 

Uit : Iets van Bach

“De kerk schuifelde leeg. Moeder droeg een wijde witte mantel en een blauwe hoed; ze hield mijn hand stevig vast en ik peinsde er niet over die koele kanten handschoen los te laten. Het orgel speelde; de kerkgang was die pinkstermorgen niet anders dan op gewone zondagen – gewichtig en voornaam.

Op het grintpad kwam mevrouw Tak naast ons lopen. De wind veegde de laatste wolken uit de hemel; mevrouw Tak sprak op fluistertoon en bij iedere stap zag ik het gezicht van moeder opklaren.

Aan tafel glom ze. Mevrouw Tak, die van haar meisjesnaam Jørensen heette, had ons zomaar haar zomerhuis aangeboden. Vader wriemelde aan zijn stijve boord en knikte instemmend; het aanbod verraste hem allerminst; hij had pakkend gepreekt en bovendien uit de Tafelredes geciteerd; die lutherse mevrouw mocht tevreden wezen.

Een paar maanden eerder was ze in Portland komen wonen, een met een Rotterdamse havenbaron getrouwde Deense, blond natuurlijk, en nogal opzichtig. Moeder had het direct goed met haar kunnen vinden. Waarom begreep ik niet, of wilde ik niet begrijpen; voor mij paste die opgedirkte mevrouw niet bij mijn moeder, want behalve beschilderd was ze ver in de dertig èn kinderloos, wat ik met mijn gezonde polderogen en mijn al behoorlijk scherpe kijk op de wereld van een onbetamelijke zorgeloosheid vond getuigen.

Het zomerhuis lag hoog in Jutland, op een heuvel. Het was van hout en keek uit over een fjord. We reisden er met de trein heen; de broer van mevrouw Tak-Jørensen kwam ons van het station in Vejle afhalen. Hij had een brede neus, een brede mond en een brede glimlach. Professor Jørensen was ronduit aardig – misschien zelfs te aardig; we kenden hem nauwelijks of hij nodigde ons al uit de volgende zaterdag bij hem thuis te komen eten. Hij woonde in een verbouwde boerderij, niet ver van het zomerhuis.

Voor hij vertrok, kuste hij de hand van moeder. Ik had nog nooit iemand de hand van mijn moeder zien kussen, en schrok. Vader lette er niet op. Sloom over de balustrade leunend staarde hij naar de dotten avondnevel die als watten op het gladde water tussen de heuvels dreven en mompelde geheel in zichzelf gekeerd: ‘Dit is nou echt het noorden.’

Moeder was erg mooi die zomer. Ze had haar haren kort laten knippen en dat maakte haar een stuk jonger. Voor in de veertig leek ze weer op de foto die in de late jaren twintig van haar genomen was, ergens in midden-Europa. Op die foto vond ik haar wonderlijk.

Eenmaal weg uit Portland werd ze dat opnieuw. Ze keek niet op een streepje lippenstift meer of minder en stak af en toe een sigaretje op, gniffelend als een nog niet helemaal volwassen meisje.”

 

Brokken

Jan Brokken

(Leiden, 10 juni 1949)

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 10 juni 2007.

 

De Kroatische dichter en diplomaat Antun Mihanović werd geboren in Zagreb op 10 juni 1796.

Curzio Malaparte, Xander Michiel Beute, Mirko Bonné, Charles Webb, Bertha von Suttner, Akaki Zereteli, Jurij Brězan , John Gillespie Magee jr.

De Italiaanse schrijver van Duitse afkomst Curzio Malaparte (pseudoniem van Kurt Erich Suckert) werd geboren in Prato Toscane, 9 juni 1898. Zie ook mijn blog van 9 juni 2007.

Uit: Die Haut (La Pelle, vertaald door Hellmut Ludwig)

“Es waren die Tage der »Pest« in Neapel. Jeden Nachmittag um fünf Uhr, nach einer halben Stunde Punchingball und einer heißen Dusche in der Sporthalle der P.B.S., Peninsular Base Section, gingen Colonel Jack Hamilton und ich zu Fuß zur Piazza San Ferdinando hinab; mit den Ellbogen mußten wir uns einen Weg durch die Menschenmenge bahnen, die sich vom frühen Morgen bis zur abendlichen Sperrstunde lärmend auf der Via Toledo drängte.

Wir waren sauber gekleidet, gebadet, wohlgenährt, Jack und ich, inmitten dieser elenden, schmutzigen, verhungerten, in Lumpen gekleideten, fürchterlichen Volksmassen Neapels, die von den aus allen Rassen der Erde bestehenden Soldatenscharen der Befreierheere hin und her gestoßen und in allen Sprachen, in allen Dialekten der Welt beschimpft wurden. Die Ehre, als erste befreit zu werden, hatte das Schicksal, unter allen Völkern Europas, dem neapolitanischen Volke zuteil werden lassen: Und um eine so wohlverdiente Belohnung festlich zu begehen, hatten meine armen Neapolitaner nach drei Jahren Hunger, Seuchen, wütender Bombardements dem Vaterland zuliebe die heiß ersehnte und beneidete, ehrenvolle Aufgabe bereitwillig übernommen, die Rolle eines besiegten Volkes zu spielen, zu singen, in die Hände zu klatschen, vor Freude zwischen den Ruinen ihrer Häuser zu tanzen, fremde bis zum Vortage noch feindliche Fahnen zu schwenken und aus den Fenstern Blumen über die Sieger zu streuen.

Aber trotz der allgemeinen aufrichtigen Begeisterung gab es nicht einen einzigen Neapolitaner in ganz Neapel, der sich als Besiegter gefühlt hätte. Ich vermöchte nicht zu erklären, wie dieses seltsame Gefühl in der Volksseele entstanden war. Es stand außer Zweifel, daß Italien, und somit auch Neapel, den Krieg verloren hatte. Es ist sicher weit schwieriger, einen Krieg zu verlieren als ihn zu gewinnen. Einen Krieg gewinnen – das können alle, aber nicht alle sind fähig, ihn zu verlieren. Doch genügt es nicht, den Krieg zu verlieren, um das Recht zu haben, sich als besiegtes Volk zu fühlen. In ihrer von alters her überkommenen Weisheit, die aus der schmerzensvollen Erfahrung vieler Jahrhunderte gespeist wurde, und in ihrer aufrichtigen Bescheidenheit maßten sich meine armen Neapolitaner nicht das Recht an, sich als besiegtes Volk zu fühlen. Es war das ohne Zweifel ein schwerer Mangel an Takt. Aber konnten die Alliierten mit dem Anspruch auftreten, die Völker zu befreien und sie gleichzeitig zwingen, sich als Besiegte zu fühlen? Entweder frei oder besiegt. Es wäre ungerecht, dem neapolitanischen Volk einen Vorwurf daraus zu machen, wenn es sich weder frei noch besiegt fühlte.”

 

malaparte2
Curzio Malaparte (9 juni 1898 – 19 juli 1957)

 

 

 

De Nederlandse schrijver Xander Michiel Beute werd geboren in 9 juni 1975 te Gouda. Zie ook mijn blog van 9 juni 2007.

 

Voetbal

 

Het is zaterdagmiddag. We zitten in Café Hofman. Drie vrienden. We praten over belangrijke zaken: de dood van Falco, was het nou een auto-ongeluk of een overdosis? En wie zong toch ‘Oene maine matsj Tirol’? Boven alles hebben we het over voetbal. Omdat dat belangrijk is. Er bestaan vrouwen die het belang daarvan niet begrijpen. De liefde voor Studio Sport, een kolkend stadion en het zenuwen lijden voor je eigen club zouden een gebrek aan gevoelsleven maskeren. Zoiets. Ik heb zelfs horen beweren dat voetbal ‘alleen maar een spelletje’ is. Het idee! Nick Hornby heeft in zijn prachtige debuutroman ‘Fever Pitch’ uitgelegd hoe het werkelijk in elkaar steekt. Voetbal, dat is het leven.
    Vandaag echter zijn er nóg belangrijker zaken te bespreken. Debby, de mooie vriendin van Martijn, heeft hem verlaten voor een kalende tandarts van drieënveertig. Martijn heeft negen jaar filosofie gestudeerd, maar weet nu niets meer uit te brengen dan: ‘Een verdomde tandarts nota bene. Ik haat die lui.’ Joris slaat een arm om hem heen en ik bestel nog een rondje. Buiten is het bloemenmarkt. Bijna alle cafégasten hebben een bos naast zich op tafel liggen. Joris en ik weten eigenlijk niet zo goed wat te doen. Joris was ooit de meest veelbelovende dichter van Nederland, maar als er overspelige vriendinnen en tandartsen in het spel zijn, kom je al snel woorden tekort. We drinken en zwijgen. Martijn wrijft in zijn ogen. Hij staat er verslagen bij. Achter de ramen valt gestaag de regen op het Janskerkhof. Slokje bier. Slikken. Kuchen.
    En dan eindelijk neemt Joris het woord: ‘Toen Van Hooijdonk bij Feyenoord wegging, was dat zó klote. Die gozer brak mijn hart. Hoe kon die dat doen?’
    ‘En voor wie?’ meng ik me erin. ‘Voor
Fenerbace nota bene. Nee, die spelen mooi voetbal, Fenerbace. Jezus.’ We kijken naar Martijn. Die verslikt zich bijna in zijn witbiertje. Hij buigt zich naar ons voorover en stamelt: ‘Inderdaad. En het erge is, het is alleen maar om het geld. Hoeren zijn het.’
    Nick Hornby schreef het al. Voetbal, dat is het leven.”

 

 

 

 

Klaas+Beute[1]
Xander Michiel Beute (Gouda, 9 juni 1975)

 

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Mirko Bonné werd op 9 Juni 1965 in Tegernsee / Oberbayern geboren. Zie ook mijn blog van 26 juni 2006 en ook mijn blog van 9 juni 2007.

 

Trikolore

 

Augenuntersuchung. Pupillen
weit gestellt, schon ist
das Licht nicht Favoritin dieses Tages.
Für den Moment will alles strahlen,
Bäume, Leute, Maulheld.
So ein langsamer Sommer
wird zweifellos Geschichte,
so ein ärmelloser Himmel,
Engel mit Schwimmflügeln,
die gegens Ertrinken anschreien
und den Ausdruck des Ozonverlusts
von einer ganzen Woche Hitzefrei
im aufgequollenen Gesicht.

Fresse, du Scheusal im Schatten.
Im Morgenchlor hält alles fest
an aller Rückzugsmöglichkeit, d. h.
es ist Herbst im nervösen Jahrhundert,
noch einmal der alte Dreifarbcode,
verrosteter Montage-Kran,
melancholischer Werftschrott,
Mangelei. Weiß der Himmel.
Roter Sportplatz. Hibiskusblau,
blauer als das stotternde Laubgebläse,
das Himmel und Spielfeld durchlöchert,
flattern die Trikots der Fledermäuse

 

 

 

 

 

Könnte ich wohnen

 

Alles deckt Laub zu, wie schön.
Schon locken die Bücher nicht mehr.
Zu viel wahr, auf jedem Blatt.

Könnte ich ein Land sein,
ich wäre Irgendland.
Du das Irgendmeer. Wie wahr.

Könnte ich irgendwo wohnen,
ich wohnte da mit dir.

Könnte ich irgendwann wohnen,
es wäre Herbst, Herbst, Herbst.

 

 

 

 

Zwischen zwei Bildern

 

Ich fälle die abgestorbene Zierkirsche
und trage Stamm und schwarzes Geäst
mit einer Hand aus dem Garten, so leicht
ist diese Tote. Als der Goldregen blühte,
Vorwand, gelber, jährlich wiederkehrender
Hintergrund fürs Familienbild, zitterten
noch drei Blütenschnipsel an einem Ast.
Dann nichts mehr zu finden. Gerippe,
das alles Gras im Umkreis schwärzte,
pilzbefallener Blattlausfänger, störend
beim Manövrieren mit dem Mäher.

Rosige, hautweiche winzige Blätter,
eine Krone mit Schultern und Hals
und eine Borke hatte sie, goldener
kein Goldregen der ganzen Jahre.
Ich lege den fauligen Stumpf frei,
zerh
acke Wurzeln. Der Spatenstiel,
der Stiel der Schaufel gehen zu Bruch,
dann also die Axt, und diese Technik
hat Erfolg. Ab jetzt können wir sagen,
der schwarze Graskreis auf dem Foto,
da stand sie, das war die Kirsche.

 

 

 

 

Bonne
Mirko Bonné (Tegernsee, 9 juni 1965)

 

 

 

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 9 juni 2007.

 

De Amerikaanse schrijver Charles Webb werd geboren op 9 juni 1939 in San Francisco.

 

De Oostenrijkse schrijfster en pacifiste Bertha Sophie Felicitas Barones von Suttner werd geboren op  9 juni 1843 in Praag.

 

De Georgische dichter, schrijver en politicus Akaki Zereteli werd geboren op 9 juni 1840 in Schwitori.

 

De Sorbische schrijver Jurij Brězan werd geboren in Räckelwitz op 9 juni 1916.

 

De Brits-Amerikaanse dichter en piloot John Gillespie Magee jr. werd geboren op 9 juni 1922 in Shanghai.

 

 

 

Marguerite Yourcenar, Gerald Bisinger, H.H. ter Balkt, Marc Tritsmans

De Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (anagram en pseudoniem van Marguerite Cleenewerck de Crayencour) werd geboren in Brussel op 8 juni 1903. Zie mijn blog van 8 juni 2007 en ook mijn blog van 6 april 2006.

 

Uit: Mémoires d’Hadrien

 

“Humanitas, Felicitas, Libertas : ces beaux mots qui figurent sur les monnaies de mon règne, je ne les ai pas inventés. N’importe quel philosophe grec, presque tout Romain cultivé se propose du monde la même image que moi. Mis en présence d’une loi injuste, parce que trop rigoureuse, j’ai entendu Trajan s’écrier que son exécution ne répondait plus à l’esprit des temps. Mais cet esprit des temps, j’aurais peut-être été le premier à y subordonner consciemment tous mes actes, à en faire autre chose que le rêve fumeux d’un philosophe ou l’aspiration un peu vague d’un bon prince. Et je remerciais les dieux, puisqu’ils m’avaient accordé de vivre à une époque où la tâche qui m’était échue consistait à réorganiser prudemment un monde, et non à extraire du chaos une matière encore informe, ou à se coucher sur un cadavre pour essayer de le ressusciter. Je me félicitais que notre passé fût assez long pour nous fournir d’exemples, et pas assez lourd pour nous en écraser ; que le développement de nos techniques fût arrivé à ce point où il facilitait l’hygiène des villes, la prospérité des peuples, et pas à cet excès où il risquerait d’encombrer l’homme d’acquisitions inutiles ; que nos arts, arbres un peu lassés par l’abondance de leurs dons, fussent encore capables de quelques fruits délicieux. Je me réjouissais que nos religions vagues et vénérables, décantées de toute intransigeance ou de tout rite farouche, nous associassent mystérieusement aux songes les plus antiques de l’homme et de la terre, mais sans nous interdire une explication laïque des faits, une vue rationnelle de la conduite humaine. Il me plaisait enfin que ces mots même d’Humanité, de Liberté, de Bonheur, n’eussent pas encore été dévalués par trop d’applications ridicules.

Je vois une objection à tout effort pour améliorer la condition humaine : c’est que les hommes en sont peut-être indignes. Mais je l’écarte sans peine. Tant que le rêve de Caligula restera irréalisable, et que le genre humain tout entier ne se réduira pas à une seule tête offerte au couteau, nous aurons à le tolérer, à le contenir, à l’utiliser pour nos fins ; notre intérêt bien entendu sera de le servir. Mon procédé se basait sur une série d’observations faites de longue date sur moi-même : toute explication lucide m’a toujours convaincu, toute politesse m’a conquis, tout bonheur m’a presque toujours rendu sage. Et je n’écoutais que d’une oreille les gens bien intentionnés qui disent que le bonheur énerve, que la liberté amollit, que l’humanité corrompt ceux sur lesquels elle s’exerce.”

 

 

Yourcenar

Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 – 17 december 1987)

 

De Oostenrijkse dichter en vertaler Gerald Bisinger werd geboren op 8 juni 1936 in Wenen. Zie ook mijn blog van 8 juni 2006 en ook mijn blog van 8 juni 2007.

 

Die Jahre vergehen

(Für Adriano & Giulia)

 

Hin und zurück meine Fuss-stapfen im Schnee

und zart und hart das Geriesel an mein Gesicht

in der Dämmerung grau sehr dunkel der Himmel

über auffällig schimmerndem Weiss hügelaufwärts

dann abwärts dem Fluss zu sehr dunkel und rasch

fliesst lautstark die Enza das Jahr geht zu Ende

ich sitz am Kamin jetzt riech Rauch auch von glosendem

Holz Aufbruch und Rückkehr woher und wohin ein

Spaziergang im Schnee zwischen Mittag und Nachtmahl

auf weissgelbem Fell neben mir schläft der getigerte

Kater die Jahre vergehn und unentrinnbar wird alles

historisch verrinnt unentrinnbar gerinnts zum

Geschichtsklotz ich sitze und schreib jetzt ich esse

und trinke nicht jetzt ich atme bloss Luft zurück die

gerinnt zum Geschichtsklotz ich schreib noch an diesem

Gedicht ich beend es ich weiss schon ist es Historisch

 

Bissinger

Gerald Bisinger (8 juni 1936 – 22 februari 1999)

 

 

Omdat er wat ruimte over is en omdat wij weer in de ban zijn van een voetbaltoernooi, (wel wetende dat Engeland niet er bij is). Zie ook mijn blog van 9 juni 2006 en mijn blog van 15 juni 2006.

 

 

Nederland – Engeland 2-0

 

In Dublin schoot je in de tijdmachine
van ’88 naar 88: Noormannentijd. Maar
hier in Rotterdam, niet Oslo, in de vijfde
minuut kreeg Bergkamp een kans en faalde.

Captain David Platt, drieëndertig keer
balbezit, neergehaald aan zijn arm, zei
‘Zestig seconden’. Windkracht 8, ongeluk
kan dan razen, en 1-0 viel bij de paal.

Rook boven de tribunes beeldde angst uit;
op het veld door film omringd, lachte hoop
in een oranje wolk als een putto in

een schildering boven Dennis Bergkamp die
Seaman de tijdmachine instuurt. Oh
dat klappertanden in ’t stadion!

 

Uit: H.H. ter Balkt, Laaglandse hymnen III, 2003.

 

ierlandnederland_Huntelaar

 

 

Nou Camp – beslissende strafschop

Grijnzend ligt de bal te wachten op
mijn zo vaak geroemde linkervoet, die
door tachtigduizend ogen met argwaan
wordt begluurd. Mijn beschadigd lijf

wil hier alleen nog snel vandaan maar
moet nog wel verschalken die arrogante
panter in een onbegrijpelijk gekrompen doel.
Ik buig het hoofd voor felle tegenwind, die uit

open monden giert en fluit en zie voor me
in het gras een kever glanzen in volmaakte
onverschilligheid. Hoe ook hij ontkwam aan
46 snelle voeten en de vernielzucht van de tijd.

 

 

 Uit: Marc Tritsmans, Kritische massa, 2001.

Orhan Pamuk, Nikki Giovanni, Mascha Kaléko, Gwendolyn Brooks, Elizabeth Bowen, Monika Mann, Harry Crews

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2006 en ook mijn blog van 7 juni 2007.

Uit: Istanbul

Memories and the City

“From a very young age, I suspected there was more to my world than I could see: Somewhere in the streets of Istanbul, in a house resembling ours, there lived another Orhan so much like me that he could pass for my twin, even my double. I can’t remember where I got this idea or how it came to me. It must have emerged from a web of rumors, misunderstandings, illusions, and fears. But in one of my earliest memories, it is already clear how I’ve come to feel about my ghostly other.

When I was five I was sent to live for a short time in another house. After one of their many stormy separations, my parents arranged to meet in Paris, and it was decided that my older brother and I should remain in Istanbul, though in separate places. My brother would stay in the heart of the family with our grandmother in the Pamuk Apartments, in Niflantaflý, but I would be sent to stay with my aunt in Cihangir. Hanging on the wall in this house–where I was treated with the utmost kindness–was a picture of a small child, and every once in a while my aunt or uncle would point up at him and say with a smile, “Look! That’s you!”

The sweet doe-eyed boy inside the small white frame did look a bit like me, it’s true. He was even wearing the cap I sometimes wore. I knew I was not that boy in the picture (a kitsch representation of a “cute child” that someone had brought back from Europe). And yet I kept asking myself, Is this the Orhan who lives in that other house?

Of course, now I too was living in another house. It was as if I’d had to move here before I could meet my twin, but as I wanted only to return to my real home, I took no pleasure in making his acquaintance. My aunt and uncle’s jovial little game of saying I was the boy in the picture became an unintended taunt, and each time I’d feel my mind unraveling: my ideas about myself and the boy who looked like me, my picture and the picture I resembled, my home and the other house–all would slide about in a confusion that made me long all the more to be at home again, surrounded by my family.

Soon my wish came true. But the ghost of the other Orhan in another house somewhere in Istanbul never left me. Throughout my childhood and well into adolescence, he haunted my thoughts. On winter evenings, walking through the streets of the city, I would gaze into other people’s houses through the pale orange light of home and dream of happy, peaceful families living comfortable lives. Then I would shudder to think that the other Orhan might be living in one of these houses. As I grew older, the ghost became a fantasy and the fantasy a recurrent nightmare. In some dreams I would greet this Orhan–always in another house–with shrieks of horror; in others the two of us would stare each other down in eerie merciless silence. Afterward, wafting in and out of sleep, I would cling ever more fiercely to my pillow, my house, my street, my place in the world. Whenever I was unhappy, I imagined going to the other house, the other life, the place where the other Orhan lived, and in spite of everything I’d half convince myself that I was he and took pleasure in imagining how happy he was, such pleasure that, for a time, I felt no need to go to seek out the other house in that other imagined part of the city.”

 

 

OrhanPamuk

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

 

De Amerikaanse dichteres Yolande Cornelia “Nikki” Giovanni werd geboren op 7 juni 1943 in Knoxville, Tennessee. Zie ook mijn blog van 7 juni 2007.

 

 

I’m Not Lonely

 

i’m not lonely
sleeping all alone

 

you think i’m scared
but i’m a big girl
i don’t cry
or anything

 

i have a great
big bed
to roll around
in and lots of space
and idon’t dream
bad dreams
like i used
to have that you
were leaving me
anymore

 

now that you’re gone
i don’t dream
and no matter
what you think
i’m not lonely
sleeping
all alone

 

 

 

Seduction

 

one day
you gonna walk in this house
and i’m gonna have a long African
gown
you’ll sit down and say “The Black…”
and i’m gonna take one arm out
then you-not noticing me at all- will say “What about this brother…”
and i’m going to be slipping it over my head
and you’ll rap on about “The revolution…”
while i rest your hand against my stomach
you’ll go on-as you always do- saying
“I just can’t dig…”
while i’m moving your hand up and down
and i’ll be taking your dashiki off
then you’ll say “What we really need…”
and taking your shorts off
the you’ll notice
your state of undress
and knowing you you’ll just say
“Nikki/
isn’t this counterrevolutionary…”

 

 

Nikki_Giovanni

Nikki Giovanni (Knoxville, 7 juni 1943)

 

De Duitstalige dichteres Mascha Kaléko (eig. Golda Malka Aufen) werd geboren op 7 juni 1907 in Krenau of Schidlow in Galicië in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije, nu Polen. Zie ook mijn blog van 7 juni 2007.

 

 

Herbstabend

 

Nun gönnt sich das Jahr eine Pause.
Der goldne September entwich.
Geblieben im herbstlichen Hause
Sind nur meine Schwermut und ich.

Verlassen stehn Wiese und Weiher,
Es schimmert kein Segel am See.
Am Himmel nur Wildgans und Geier
Verkünden den kommenden Schnee.

 

Schon rüttelt der Wind an der Scheune.
Im Dunkel ein Nachtkäuzchen schreit.
Ich sitze alleine beim Weine
Und vertreib mir die Jahreszeit…

Im Gasthaus verlischt eine Kerze.
Verspätet spielt ein Klavier.
– Dem ist auch recht bange ums Herze.
Adagio in Moll – so wie mir.

 

Der Abend ist voller Gespenster,
Es poltert und knackt im Kamin.
Ich schließe die Läden am Fenster
Und nehme die Schlafmedizin.

 

 

kaleko_1

Mascha Kaléko (7 juni 1907 – 21 januari 1975)

 

De Amerikaanse dichteres Gwendolyn Brooks werd geboren op 7 juni 1917 in Topeka, Kansas. Zie ook mijn blog van 7 juni 2007.

 

 

The Crazy Woman

 

I shall not sing a May song.
A May song should be gay.
I’ll wait until November
And sing a song of gray.

I’ll wait until November
That is the time for me.
I’ll go out in the frosty dark
And sing most terribly.

And all the little people
Will stare at me and say,
“That is the Crazy Woman
Who would not sing in May.”

 

 

The Mother

 

Abortions will not let you forget.
You remember the children you got that you did not get,
The damp small pulps with a little or with no hair,
The singers and workers that never handled the air.
You will never neglect or beat
Them, or silence or buy with a sweet.
You will never wind up the sucking-thumb
Or scuttle off ghosts that come.
You will never leave them, controlling your luscious sigh,
Return for a snack of them, with gobbling mother-eye.

I have heard in the voices of the wind the voices of my dim killed
children.
I have contracted. I have eased
My dim dears at the breasts they could never suck.
I have said, Sweets, if I sinned, if I seized
Your luck
And your lives from your unfinished reach,
If I stole your births and your names,
Your straight baby tears and your games,
Your stilted or lovely loves, your tumults, your marriages, aches,
and your deaths,
If I poisoned the beginnings of your breaths,
Believe that even in my deliberateness I was not deliberate.
Though why should I whine,
Whine that the crime was other than mine?–
Since anyhow you are dead.
Or rather, or instead,
You were never made.
But that too, I am afraid,
Is faulty: oh, what shall I say, how is the truth to be said?
You were born, you had body, you died.
It is just that you never giggled or planned or cried.

Believe me, I loved you all.
Believe me, I knew you, though faintly, and I loved, I loved you
All.

 

 

Brooks

Gwendolyn Brooks (7 juni 1917 – 3 december 2000)

 

De Ierse schrijfster Elizabeth Bowen werd geboren op 7 juni 1899 in Dublin. In 2006 verscheen een biografie over haar door Victoria Glendinning. Zie ook mijn blog van 7 juni 2007.

 

Uit: Elizabeth Bowen: A Biography

 

Elizabeth inherited Bowen’s Court on her father’s death in 1930. The house, despite its many perfections, was not comfortable in the modem sense until, after the success of The Heat of the Day in 1949, Elizabeth spent some money on it and put in bathrooms. A little later, planning to live permanently at Bowen’s Court instead of being based in England, she did more; the big drawing-room was embellished with curtains made, incredibly, of pink corset-satin: “A very good pink that goes beautifully”, C. V. Wedgwood wrote to Jacqueline Hope-Wallace in December, 1953, “the kind of satin that grand shops make corsets and belts of; some local director of Debenha
ms found they had bales and bales of it left over–actually you would never think of it, but once you have been told you can think of nothing else!”

But even in earlier, more spartan days, Bowen’s Court, when Elizabeth was there, was full of people and talk and life. The summer of 1936, for example. On September 25th of that year, Elizabeth wrote to describe her summer to the critic and editor John Hayward, who had written to her from London that “my little world turns very slowly in your absence”. Early in August, Lord David Cecil and his wife, Rachel, had been to stay for ten days. “I like Rachel so particularly much, and David’s really my oldest, securest friend”. The three of them had talked non-stop, she said, “without fatigue, suspicion, exhibitionism, strain, unseemly curiosity or desire to impress”. And after the Cecils left more came–the house had been full, which created a problem because although there was lots of space there was not much furniture:…”

 

 

 

ElizabethBowen

Elizabeth Bowen (7 juni 1899 – 22 februari 1973)

 

 

De Duitse schrijfster Monika Mann werd als vierde kind van Thomas Mann geboren op 7 juni 1910 in München. Zie ook mijn blog van 7 juni 2007.

 

Uit: Vergangenes und Gegenwärtiges

 

“Mama ging als indische Prinzessin und Papa in einem Talar angetan von buntglühendem Glanze – schwarze Schulterlocken, gewaltige Augenbrauen und silberne Spitzpantoffeln -, so zeigte er sich, Zauberstab in der funkelberingten Hand, mit hämischem Grinsen bei uns, die wir vor Überraschung und Vergnügen jauchzten und ihn von der Stunde an den ‘Zauberer’ nannten.”

……

 

“Trotz aller Erfahrungen, trotz allen Wissens weiß er nichts. Denn Wissen ist nichts Fixiertes, sondern aus den Tiefen des Augenblicks zu Erhaschendes. Er hat es nicht parat, wie sein Partner, und zunächst nichts anderes ihm entgegenzuhalten als Ignoranz, was dieser für Hohn hält…

“Gegenüber dieser Ironie sieht man leicht das eigene, mühsam gezimmerte Wissen, Urteil und Ideal sich vernebeln, entführt in die Sphären des Intuitiven, die unermeßlich und gefahrvoll sind. Sogar die ethischen Werte schwinden dahin in jenen reinen und gesetzlosen Sphären: Auch die Moral ist nicht formelhaft, fixiert, tot, sondern schwebt und lebt auf wunderbare und etwas furchtbare Weise. Bei allem wahren Abscheu vor dem Bösen hat er auch hier das Urteil, die Verurteilung nicht parat… Übrigens, das rein logische, mathematische Denken ist ihm fremd.”

 

 

MannMonica_links

Monika Mann (7 juni 1910 – 17 maart 1992)

Kinderen Mann met moeder Katia, Monika geheel links

 

 

 

De Amerikaanse schrijver Harry Crews werd geboren op 7 juni 1935 in Bacon County, Georgia. Zie ook mijn blog van 7 juni 2007.

 

Uit: A Childhood: The Biography of a Place

 

So about the best chance I had was the sort that usually picks up boys wearing washed-out bib overalls with both knees worn out. It goes without saying but I’ll say it anyway, you had to be careful with those suckers. It seemed when you were hitchhiking that men alone in pickups or cars had never heard of women and pussy. And if any one of them ever starts to talking about how much pussy he gets, or he just knows a young stud when he sees one and he bets you get a lot of gash, wait for the next red light and get out. Or if he takes a corner really slowly or has to stop for a crosswalk, bail out.

This sounds chickenshit, but if he turns off a paved road for no reason and goes down a dirt road into the woods, you might as well just give it up. The chances are on your side, if you don’t make a fuss or a fight and pretend (which at times is not all that hard to do) to like it a little by moaning and groading, that you’ll get away without a mark on you.

Jesus, I can hear the whispers and voices from here: “Crews is a fag, latent or otherwise, but still a fag. I’d never do such a thing. He’d have to kill me.”

 

 

crews

Harry Crews (Bacon County, 7 juni 1935)

 

Thomas Mann, Aleksandr Poesjkin, Pierre Corneille, Hendrik van Teylingen, Louis Sébastien Mercier

De Duitse schrijver Thomas Mann werd geboren in Lübeck op 6 juni 1875. Zie ook mijn blog van 6 juni 2007mijn blog van 6 juni 2006 en van 12 augustus 2006

Uit: Der Zauberberg

Kann man die Zeit erzählen, diese selbst, als solche, an und für sich? Wahrhaftig, nein, das wäre ein närrisches Unterfangen! Eine Erzählung, die ginge: “Die Zeit verfloß, sie verrann, es strömte die Zeit” und so immer fort, – das könnte gesunden Sinnes wohl niemand eine Erzählung nennen. Es wäre, als wollte man hirnverbrannterweise eine Stunde lang ein und denselben Ton oder Akkord aushalten und das – für Musik ausgeben. Denn die Erzählung gleicht der Musik darin, daß sie die Zeit erfüllt, sie “anständig ausfüllt”, sie “einteilt” und macht, daß “etwas daran” und “etwas los damit” ist, – um mit der wehmütigen Pietät, die man Aussprüchen Verstorbener widmet, Gelegenheitsworte des seligen Joachim anzuführen: längst verklungene Worte, – wir wissen nicht, ob sich der Leser noch ganz im klaren darüber ist, wie lange verklungen. Die Zeit ist das Element der Erzählung, wie sie das Element des Lebens ist, – unlösbar damit verbunden, wie mit den Körpern im Raum. Sie ist auch das Element der Musik, als welche die Zeit mißt und gliedert, sie kurzweilig und kostbar auf einmal macht: verwandt hierin, wie gesagt, der Erzählung, die ebenfalls (und anders als das auf einmal leuchtend gegenwärtige und nur als Körper an die Zeit gebundene Werk der bildenden Kunst) nur als ein Nacheinander, nicht anders denn als ein Ablaufendes sich zu geben weiß, und selbst, wenn sie versuchen sollte, in jedem Augenblick ganz da zu sein, der Zeit zu ihrer Erscheinung bedarf.

 

Das liegt auf der flachen Hand. Daß aber hier ein Unterschied waltet, liegt ebenso offen. Das Zeitelement der Musik ist nur eines: ein Ausschnitt menschlicher Erdenzeit, in den sie sich ergießt, um ihn unsagbar zu adeln und zu erhöhen. Die Erzählung dagegen hat zweierlei Zeit: ihre eigene erstens, die musikalisch-reale, die ihren Ablauf, ihre Erscheinung bedingt; zweitens aber die ihres Inhalts, die perspektivisch ist, und zwar in so verschiedenem Maße, daß die imaginäre Zeit der Erzählung fast, ja völlig mit ihrer musikalischen zusammenfallen, sich aber auch sternenweit von ihr entfernen kann. Ein Musikstück des Namens ‘Fünf-Minuten-Walzer’ dauert fünf Minuten, – hierin und in nichts anderem besteht sein Verhältnis zur Zeit. Eine Erzählung aber, deren inhaltliche Zeitspanne fünf Minuten betrüge, könnte ihrerseits, vermöge außerordentlicher Gewissenhaftigkeit in der Erfüllung dieser fünf Minuten, das Tausendfache dauern – und dabei sehr kurzweilig sein, obgleich sie im Verhältnis zu ihrer imaginären Zeit sehr langweilig wäre. Andererseits ist möglich, daß die inhaltliche Zeit der Erzählung deren eigene Dauer verkürzungsweise ins Ungemessene übersteigt, – wir sagen “verkürzungsweise”, um auf ein illusionäres oder, ganz deutlich zu sprechen, ein krankhaftes Element hinzudeuten, das hier offenbar einschlägig ist: sofern nämlich dieses Falls die Erzählung sich eines hermetischen Zaubers und einer zeitlichen Überperspektive bedient, die an gewisse anormale und deutlich ins Übersinnliche weisende Fälle der wirklichen Erfahrung erinnern. Man besitzt Aufzeichnungen von Opiumrauchern, die bekunden, daß der Betäubte während der kurzen Zeit seiner Entrückung Träume durchlebte, deren zeitlicher Umfang sich auf zehn, auf dreißig und selbst auf sechzig Jahre belief oder sogar die Grenze aller menschlichen Zeiterfahrungsmöglichkeit zurückließ, – Träume also, deren imaginärer Zeitraum ihre eigene Dauer um ein Gewaltiges überstieg und in denen eine unglaubliche Verkürzung des Zeiterlebnisses herrschte, die Vorstellungen sich von solcher Geschwindigkeit drängten, als wäre, wie ein Haschischesser sich ausdrückt, aus dem Hirn des Berauschten “etwas hinweggenommen gewesen wie die Feder einer verdorbenen Uhr”.

 

mann1

Thomas Mann (6 juni 1875 – 12 augustus 1955)
Kopergravure door  Johannes Lindner

 

 

 

mannvillaOKE

De in de oorlog verwoeste villa van Thomas Mann bij het Herzogpark (Poschinger Straße 4, tegenwoordig Thomas Mann Allee) in München is herbouwd. Overigens werd alleen de buitenkant volgens het origineel gereconstrueerd.

 

 

De Russische dichter Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin werd geboren in Moskou op 6 juni 1799. Zie ook mijn blog van 6 juni 2007.

Uit: Evgeny Onegin

Book

1

“My uncle, a most worthy gentleman,
When he fell seriously ill,
By snuffing it made us all respect him,
Couldn’t have done better if he tried.
His behaviour was a lesson to us all.
But, God above, what crushing boredom
To sit with the malingerer night and day
Not moving even one footstep away.
What demeaning hypocrisy
To amuse the half-dead codger,
To fluff up his pillows, and then,
Mournfully to bring him his medicine;
To think to oneself, and to sigh:
When the devil will the old rascal die?”

 

II

 

So thought our young ne’er-do-well
Flying through the dust on a mail coach.
By the supreme will of Zeus
He was the inheritor of all his kin.
Good friends of Ludmilla and Ruslan!
With the hero of my romance
Allow me to make you acquainted
Without further prelude,this very instant.
Onegin, my good Sir or Madam,
Was born on the banks of the Neva,
Where perhaps you too were born,
Or made your name, my dearest reader.
There too I once enjoyed myself,
But North winds are damaging to my health.

 

 

Book II

 

I


The estate in which our bored Yevgeny
Now lived, was in fact a fine retreat:
There a lover of the simpler pleasures
Would thank the heavens for his fate.
His mansion house was solitary,
Sheltered by hills in windy weather,
And by a river stood. Stretching away
Far off the meadows were bright and gay
With flowers, and the cornfields golden,
And here was a hamlet, there another,
And cattle wandered the meadows at random,
While shade was cast both deep and wide
By a huge garden all overgrown,
For the pensive Dryads a secret home.

 

 

 

Vertaald door G.L. Ledger

 

poesjkin

Aleksandr Poesjkin (6 juni 1799- 10 februari 1837)

 

 

De Franse schrijver Pierre Corneille werd geboren in Rouen op 6 juni 1606. Zie ook mijn blog van 6 juni 2007

 

Uit: Le Cid

 

Acte 1 , Scène 4

Don Diègue
Ô rage ! ô désespoir ! ô viellesse ennemie !
N’ai-je donc tant vécu que pour cette infamie ?
Et ne suis-je blanchi dans les travaux guerriers
Que pour voir en un jour flétrir tant de lauriers ?
Mon bras qu’avec respect tout l’Espagne admire,
Mon bras, qui tant de fois a sauvé cet empire,
Tant de fois affermi le trône de son roi,
Trahit donc ma querelle, et ne fait rien pour moi ?
Ô cruel souvenir de ma gloire passée !
Oeuvre de tant de jours en un jour effacée !
Nouvelle dignité fatale à mon bonheur !
Précipice élevé d’où tombe mon honneur !
Faut-il de votre éclat voir triompher Le Comte,
Et mourir sans vengeance, ou vivre dans la honte ?
Comte, sois de mon prince à présent gouverneur ;
Ce hau
t rang n’admet point un homme sans honneur ;
Et ton jaloux orgueil par cet affront insigne
Malgré le choix du roi, m’en a su rendre indigne.
Et toi, de mes exploits glorieux instrument,
Mais d’un corps tout de glace inutile ornement,
Fer, jadis tant à craindre, et qui, dans cette offense,
M’as servi de parade, et non pas de défense,
Va, quitte désormais le derniers des humains,
Passe, pour me venger, en de meilleurs mains.”

 

corneille

Pierre Corneille (6 juni 1606 – 1 oktober 1684)

 

 

Zie voor onderstaander schrijvers ook mijn blog van 6 juni 2007

De Nederlandse dichter en vertaler Hendrik van Teylingen werd geboren op 6 juni 1938 in IJmuiden.

De Franse schrijver en politicus Louis Sébastien Mercier werd geboren in Parijs op 6 juni 1740.

 

 

Federico García Lorca, Margaret Drabble, Adriaan Morriën,Thomas Kling, Ken Follett, Alifa Rifaat

De Spaanse dichter en toneelschrijver Federico Garcia Lorca werd geboren op 5 juni 1898 in Fuente Vaqueros, Granada. Zie ook mijn blog van 5 juni 2006 en mijn blog van 5 juni 2007.

 

 

SINT MICHIEL (Granada)

                         Voor Diego Buigas de Dalmáu

Men ziet vanaf de balustrades
in de bergen, bergen, bergen,
muilezels en muilezelschaduwen
beladen met zonnebloemen.

Hun ogen in de schaduwplekken
worden dof van mateloze nacht.
In de krommingen van de wind
ritselt de brakke dageraad.

Een hemel van witte muilezels
sluit zijn kwikzilveren ogen
en geeft aan de kalme schemering
een finale van harten.
En het water wordt koud
opdat niemand het beroert.
Wild en open naakt water
in de bergen, bergen, bergen.

In de nis van zijn toren
toont Sint Michiel met kanten
getooid zijn mooie dijen
tussen lantarens geprangd.
De in het middaggebaar
getemde Aartsengel
veinst een zoete woede
van veren en nachtegalen.
Sint Michiel zingt in de ruiten;
Efebe van drieduizend nachten
geurend naar eau de cologne
staat hij ver van de bloemen.
De zee danst aan het strand,
een gedicht van balkons.
De oevers van de maan
verliezen biezen, krijgen stemmen.
Er komen volksmeiden
die zonnebloempitten eten,
hun konten groot en occult
als planeten van koper.
Er komen hoge heren te paard
en dames met triestig uiterlijk,
hun huid is donker van heimwee
naar een gisteren van nachtegalen.
En de bisschop van Manila
saffraanblind en arm,
leest de mis voor twee rijen,
voor vrouwen en voor mannen.

Sint Michiel houdt zich rustig
in de nis van zijn toren,
zijn rokken overladen
met spiegeltjes en sierraden.
Sint Michiel, koning van de glazen bollen
en van de oneven getallen,
in de Berberpracht
van kreten en uitkijktorens.

 

 

 

GESTORVEN UIT LIEFDE

                                  Voor Margarita Manso

Wat schittert daar toch
langs de hoge gaanderijen?
Sluit de deur, mijn zoon,
het sloeg net elf uur.
Zonder kwaad opzet schitteren
vier lantaarns in mijn ogen.
Wellicht zijn de buren
bezig met de koperpoets?

De afnemende maan,
zieltogende zilveren lookteen,
tooit de gele torens
met gele pruiken.
De nacht tikt huiverend
op de ruiten van de balkons,
achtervolgd door de duizend
honden die haar niet kennen,
en een geur van wijn en amber
komt uit de gaanderijen.

Briesjes van nat riet
en gerucht van oude stemmen
weerklonken onder de gebroken
boog van middernacht.
Ossen en rozen sliepen.
In de gaanderijen niets dan
de vier lichten die tierden
met Sint-Joriswoede.
Droevige vrouwen uit het dal
brachten zijn mannenbloed beneden,
rustig van afgesneden bloem
en bitter van jonge dij.
Oude vrouwen van de rivier
weenden aan de voet van de berg,
een onbegaanbare minuut
van haren en namen.
Witgekalkte gevels kaderen
in wit vierkant de nacht.
Serafijnen en zigeuners
speelden accordeon.
Moeder, als ik sterf,
waarschuw dan de heren.
Stuur blauwe telegrammen
van zuid naar noord.
Zeven kreten, zeven stralen bloed,
zeven dubbele papaverbollen
reten grauwe manen open
in de sombere salons.
Bedekt met afgehakte handen
en bloemenkroontjes,
weerklonk de vloekende zee,
van ik weet niet waar.
En de hemel sloeg met deuren
terwijl het bos plots ruiste
en de lichten jammerden
in de hoge gaanderijen.

 

 

 

ROMANCE VAN DE GEDAGVAARDE

                                  Voor Emilio Aladrén

Mijn eenzaamheid zonder rust!
Kleine ogen van mijn lichaam
en grote van mijn paard
sluiten zich niet tijdens de nacht
noch kijken ze naar de andere kant
waar een droom van dertien schepen
zich rustig verwijdert.
Maar helder en scherp
als wakkere schildknapen
turen mijn ogen naar een noorden
van metalen en steile rotsen,
waar mijn lichaam zonder aders
ijzige speelkaarten leest.

De zware waterossen
vallen de jongens aan
die baden in de maansikkels
van hun golvende horens.
En de hamers bezongen
op slaapwandelende aambeelden,
de slapeloosheid van de ruiter
en de slapeloosheid van het paard.

Op vijfentwintig juni
zeiden ze aan de Bittere:
Als je al zin hebt, mag je
de oleanders van je patio rooien.
Schilder een kruis op de deur
en zet je naam eronder,
want straks botten brandnetels
en dollekervel uit je zijde,
en naalden van natte kalk
zullen aan je schoenen vreten.
Het zal nacht zijn en donker
in de bedreigende bergen
waar de ossen van het water
dromerig biezen drinken.
Vraag om kaarsen en klokken.
Leer je handen vouwen,
en proef de kille wind
van metalen en steile rotsen.
Want over twee maanden
lig je opgebaard.

Santiago zwaait het slagzwaard
van een nevelvlek in de lucht.
Ernstige noodlottige stilte
viel uit de kromgetrokken hemel.

Op vijfentwintig juni
opende de Bittere
zijn ogen nog,
en op vijfentwintig augustus
ging hij liggen en deed ze toe.
Mannen daalden de straat af
om de gedagvaarde te zien,
die naar de muur staarde
met zijn eenzaamheid in rust.
En het vlekkeloze laken,
in strenge Romeinse plooi,
legde de dood in evenwicht
in zijn lijnrechte linnen.

 

 

Vertaald door Gaston D’Haese

 

lorca

Federico García Lorca (5 juni 1898 – 19 augustus 1936)

 

De Engelse schrijfster Margaret Drabble werd geboren op 5 juni 1939 in Sheffield, Yorkshire. Zie ook mijn blog van 5 juni 2007.

 

Uit: The Sea Lady

 

Posture, Ailsa, posture, said Ailsa Kelman to herself, as she straightened her shoulders, drew in another deep breath, and, upon cue, began to speak. Her strong, hoarse and husky voice, magnified to a trembling and intimate timbre of vibration by the microphone, loudly addressed the gathering. The audience relaxed, in comfortable (if in some quarters condescending) familiarity: they knew where they were going when they were led onwards by this siren-speaker. They felt safe with her expertise. She took them alphabetically through the shortlist, travelling rapidly through the cosmos and the bio¬sphere, sampling dangerous fruits, appraising the developing human embryo, interrogating the harmless yellow-beige dormouse, swimming with dwindling schools of cod and of herring, burrowing into the permafrost, and plunging down to the black smokers of the ocean floor. She summoned up bacteria and eubacteria and ancient filaments from the Archaean age, and presented her audience with the accelerating intersexuality of fish.
Behind her, around her, above her, in the wantonly and wastefully vast spaces of the Marine Hall, swam old-fashioned tubby three-dimensional life-size models of sharks and dolphins, like giant bath toys, and the more futurist magnified presences of plankton and barnacles and sea squirts and sea slugs. Ailsa Kelman shimmered and glittered as she approached her watery climax. And suddenly, all the foreplay of the foreshore was over: Ailsa Kelman declared that the intersexuality of fish had won! The hermaphrodite had triumphed!
Hermaphrodite: Sea Change and Sex Change was the winning title. The winning author was Professor Paul Burden, from the EuroBay Oceanographic Institute in Brittany and the University of California at San Diego.
Applause, applause, as a tall bearded marine biologist picked his way over the seabed of Marconi cables towards the platform to receive his cheque and present his weathered outdoor face to the bright unnatural lights. A television person conducted the applause, encouraging a crescendo, insisting on a diminuendo, attempting, not wholly successfully, to impose a silence. Some members of the captive audience were by now quite drunk, and, deprived of the false concentration of suspense, were growing restless.
The hermaphrodite had won!
‘This is a brilliantly written survey of gender and sex in marine species . . . prefaced by a poetic evocation of a distant and placid asexual past . . . covering bold hypotheses about the evolutionary origins of sexual reproduction, followed by startling revelations about current female hormone levels, current male infertility, and rising sexual instability caused by POPs and other forms of chemical hazards.”

 

 

drabble_1

Margaret Drabble (Sheffield, 5 juni 1939)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Adriaan Morriën werd geboren op 5 juni 1912 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 7 juni 2006 en ook mijn blog van 5 juni 2007.

 

 

ARS AMANDI

 

Het is lang niet gezegd
dat de twee mooiste mensen ter wereld
het meest van elkaar houden,
het meest of het best.

Zoals het even onbewezen is
dat de twee lelijkste mensen ter wereld
het minst van elkaar houden,
het minst of het slechtst.

Het donker gehoorzaamt
aan andere spelregels dan het licht.

Wat onze vingers voelen
wordt niet door onze ogen weerlegd.

Wie bewonderend zegt:
‘Lieveling, wat ben je lelijk!’
zegt het terecht.

 

 

Broederschap

 

Soms overvalt mij, alleen,
of in gezelschap, de angst
die ons allen verbroedert,
verbroedert en eenzaam, radeloos maakt.

Ineens lijkt alles postuum:
de boom, en de bladeren aan de boom,
de verkleurende lucht, de geklede mensen
en zelfs de verheven blankheid
van je zo innig bewonderde hals.

 

 

 

Billet Doux

 

Een vrouw liefhebben in haar zwakste ogenblikken,
wanneer wat leven was nu reeds dood schijnt te zijn
en in haar ogen alle zomers zijn gedoofd.
Haar lelijkheid aanbidden haar betraande blikken,
haar niet te overreden afkeer van het leven.
En soms is die ontreddering mij onontbeerlijk
en voel ik dat mijn hart, vol liefde en verachting,
gerust is en de dood aanvaardt, zoals ik vroeger
verlangde dat ik altijd jong zou zijn en leven.

 

 

adriaanMorrien

Adriaan Morriën (5 juni 1912 – 7 juni 2002)

De Duitse dichter en schrijver Thomas Kling werd geboren op 5 juni 1957 in Bingen. Zie ook mijn blog van 5 juni 2006 en mijn blog van 5 juni 2007.

 

 

Working Song:

 

von eisen der bach,
und wie er uns antrieb!
antrieb, flüssig, das mühleisen, das uns begleitet.

knirschend der stein, knirschend begleitender stein.

und die mühle sprach.
sprang.

ihre mühlensprache sprach sie: flüssig,
in zerkleinerungsform.
sprach wie im rausch.

 

 

 

BUSLADUNGEN

puttengrün;
geharkter kies, »DER RHEIN IN
FLAMEN!«; das moost so schön,
das west!
betongestützte ritter-
burg, die schlößchen schweinchen-
rosa; bengalisch abends: pavian-
hinterteil;
filzlatschen kellerfarben
(muftige assemblage); der stolze
kastellan! (»den westflügel ham wir
NEU renoviert«, »gesandstrahlt hunger-
türmchen«);
ein hochberühmter schreibtisch
(FOTOGRAFIERVERBOT); intarsien im
knebelbart, ein ahnengähnen; dauerhafter
ludwignippes, die bibliothek im krieg
ein bißchen abgebrannt;
so angefressues
blattkapitell, KAPITÄLCHEN WERDEN
INSTALLIERT. erfrischungstüchlein rum-
gereicht; die hand (»cleveland/ohio
osaka zuhauf«), die hände ins wind-,
ins wasserspiel getaucht ACHTUNG!,
die busladung vom niederrhein! da gibts
noch einschußlöclier;
sind alle da? jetzt
wird der wein geprobt, lecker möselchen
mit doppeltem perkeo, silverlöffelchen,
geprägtes duodez DAS BUNTE RÜDESHEIMER
WAPPM; den »Alten Elephantenfriedhof«
schnell noch inspiziert. NICHT AUF DEM
RASN SPUCKN! PFAUEN-KNEBELN UNTERSAGT

 

 

kling

Thomas Kling (5 juni 1957 – 1 april 2005)

 

De Engelse schrijver Ken Follett werd geboren op 5 juni 1949 in Cardiff, Wales. Zie ook mijn blog van 5 juni 2007.

 

Uit: World Without End

 

“Gwenda was eight years old, but she was not afraid of the dark.

When she opened her eyes she could see nothing, but that was not what scared her. She knew where she was. She was at Kingsbridge Priory, in the long stone building they called the hospital, lying on the floor in a bed of straw. Her mother lay next to her, and Gwenda could tell, by the warm milky smell, that Ma was feeding the new baby, who did not yet have a name. Beside Ma was Pa, and next to him Gwenda’s older brother, Philemon, who was twelve.

The hospital was crowded, and though she could not see the other families lying along the floor, squashed together like sheep in a pen, she could smell the rank odour of their warm bodies. When dawn broke it would be All Hallows, a Sunday this year and therefore a specially holy day. By the same token the night before was All Hallows Eve, a dangerous time when evil spirits roamed freely. Hundreds of people had come to Kingsbridge from the surrounding villages, as Gwenda’s family had, to spend Halloween in the sanctified precincts of the priory, and to attend the All Hallows service at daybreak.

Gwenda was wary of evil spirits, like every sensible person; but she was more scared of what she had to do during the service.

She stared into the gloom, trying not to think about what frightened her. She knew that the wall opposite her had an arched window. There was no glass—only the most important buildings had glass windows—but a linen blind kept out the cold autumn air. However, she could not even see a faint patch of grey where the window should be. She was glad. She did not want the morning to come.

She could see nothing, but there was plenty to listen to. The straw that covered the floor whispered constantly as people stirred and shifted in their sleep. A child cried out, as if woken by a dream, and was quickly silenced by a murmured endearment. Now and again someone spoke, uttering the half-formed words of sleep talk. Somewhere there was the sound of two people doing the thing parents did but never spoke of, the thing Gwenda called Grunting because she had no other word for it.

Too soon, there was a light. At the eastern end of the long room, behind the altar, a monk came through the door carrying a single candle. He put the candle down on the altar, lit a taper from it, and went around touching the flame to the wall lamps, his long shadow reaching up the wall each time like a reflection, his taper meeting the shadow taper at the wick of the lamp.”

 

 

folett

Ken Follett (Cardiff, 5 juni 1949)

Zie voor onderstaande schrijfster ook mijn blog van 5 juni 2007.

De Egyptische schrijfster Alifa Rifaat werd op 5 juni 1930 in Caïro geboren.

Ralf Thenior, Erasmus Schöfer, Yaak Karsunke, Apollon Maykov, Jacques Roumain, Elizabeth Jolley, Dana Bönisch

De Duitse dichter en schrijver Ralf Thenior werd geboren op 4 juni 1945 in Bad Kudowa. Zie ook mijn blog van 4 juni 2007.

 

Schnäppchenmann packt aus

Rabatte, Schnäppchen, Ringeltauben
konnten mir die Ruhe rauben.

Ich sprang wohl im Quadrate
wg. soviel schöner Flatrate.

Dann stand der Mann von der Haustier-
versicherung vor der Haustür.

Hätten Sie der Tiere zwei,
gäbs nen Sonderrabatt dabei.

Da platzte mir der Kragen.
Ich muss es jetzt mal sagen:

Die ganze Rabattiererei
geht mir total auf Sack und Ei.

Kaufen, weil es billig ist!
Seid ihr denn ins Hirn gepisst?

 

Alles Gute, Alter(1978)

Ich werde jetzt erst mal Geburstag haben,
ich werde ganz ruhig bleiben
und nichts machen
und einfach Geburstag haben,
ich werde die Hand schütteln,
mir auf die Schulter klopfen,
herzlichen Glückwunsch, alter Junge,
alles Gute und so weiter,
halt die Ohren steif,
werd ich mir
zum Geburtstag sagen,
nacht um halb drei
auf dem Balkon
mit der elften Bierflasche
unter grauem Morgenhimmel.

 

 

zuhaus

zuhaus zuhaus endlich zuhaus die Tür auf durch
den Flur getanzt der erste Tag im Jahr zuhaus al-
ten Geruch im Flur umarmt das gackernde Ge-
stühl gewarnt Klamotten erstmal weggescheucht
da klebt noch Schatten an der Wand die Tassen alle
aus dem Schrank die Beine tänzeln auf der Matte
die Lautenplatte aufgelegt zuhaus zuhaus nach al-
lem nun der erste Tag im jahr zuhaus

 

thenior

Ralf Thenior (Bad Kudowa, 4 juni 1945)

 

De Duitse schrijver Erasmus Schöfer werd geboren op 4 juni 1931 in Altlandsberg bij Berlijn. Zie ook mijn blog van 4 juni 2007.

 

Uit: Zwielicht. Die Kinder des Sisyfos

 

“Ich bin einer von denen, die neunzehnhundert achtundsechzig, spät, sehr spät, an jenem ersten demokratischen Aufbruch der kritischen Geister dieser Republik teilgenommen haben. Das war die große Lehrzeit für viele, die in der Schule nichts erfahren haben über die schreckliche, unverdaute Vergangenheit Deutschlands und über den Wiederaufbau der alten Herrschaftsverhältnisse, die unsere Eltern und Großeltern in die Diktatur und zwei Weltkriege geführt hatten. Wir wollten die schleichende Aushöhlung bremsen, rückgängig machen, die unsere demokratische Verfassung von neunzehnhundert neunundvierzig befallen hatte – deshalb haben wir die Straßen zu unserm Massenmedium gemacht. Viele dachten damals, wir könnten mit einer großen Kraftanstrengung das Staatsschiff von seinem Kurs abbringen, wir könnten der gefräßigen Hydra genannt Kapitalismus die Köpfe auf einmal abschlagen wie Herkules.”

 

 

erasmus

Erasmus Schöfer (Altlandsberg, 4 juni 1931)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Yaak Karsunke werd geboren op 4 juni 1934 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 4 juni 2007.

 

 

nachmittagsvorstellung, sizilianisch

                                                            für Ingrid

eidechsen in der sonne auf den rängen

des griechischen theaters auf der bühne

singen zikaden

nebenan im museum der schmuck

angelegt vor zweitausendvierhundert jahren

(um wem zu gefallen) von einer frau

 

in den alten steinbrüchen blühen

mandelbäume & mimosen unter palmen

siebentausend gefangene athener

schlugen ihnen damals den platz frei

& krepierten in steinstaub & schatten

 

karthager die griechen die römer

– zwei große karthagische &

die drei punischen kriege

dazwischen der friede von sonstwo –

vandalen goten araber

& nach den sarazenen: der sand

 

raubzüge sklavenaufstände

wechselnde koalitionen – der berg

gibt keinen frieden einmal

umfließt lava die mauern der stadt

& füllt die wasser-

gräben der festung mit feuer

 

erdbeben pest der letzte ritter fällt

an fäden aus dem marionettenhimmel

mit martialisch aufgemaltem schnurrbart

den harnisch aus messing

fest an den holzleib genagelt

 

noch einmal erschlägt er

mit klimperndem blechschwert

den drachen besiegt die araber

& rettet die (christliche) jungfrau

für ein langes leben im kloster

 

dann tanzt der schatten

einer elster über die szene

die zikaden verstummen

eine eidechse hebt ihren kopf

bevor sie sich – ein trockenes geräusch –

in den gräsern verliert auf den rängen

des antiken theaters

 

 

 

berliner begegnung

 

wer tritt da aus dem zwielicht mir entgegen?

mit halber stimme in der halben nacht

stellt er die frage (äußerst ungelegen):

was hätte dieser Staat aus dir gemacht?

 

nicht so, mein zerrbild, nicht mit dieser masche

– das opfertäter-netz verfängt hier nicht –

lüg dir nicht immer weiter in die tasche!

jedoch mein trüber schatten widerspricht:

 

wir hier im osten, ihr im freien westen,

was angesagt, das haben wir gelernt;

wir in den hütten, ihr in den palästen,

& doch so weit nicht, wie du denkst, entfernt.

 

geh aus dem spiegel, bruder. ich erschrecke,

wenn ich in dir mein ebenbild entdecke.

 

karsunke

Yaak Karsunke (Berlijn, 4 juni 1934)

 

 

 

De Russische dichter Apollon Nikolayevich Maykov werd geboren op 4 juni 1821 in Moskou. Zie ook mijn blog van 4 juni 2007.

 

Death on the hills

 

 Why o’er the dark’ning hill-slopes

 Do dusky shadows creep?

 Because the wind blows keenly there,

 Or rainstorms lash and leap?

 

 No wind blows chill upon them,

 Nor are they lash’d by rain:

 ‘Tis Death who rides across the hills

 With all his shadowy train.

 

 The old bring up the cortege,

 In front the young folk ride,

 And on Death’s saddle in a row

 The babes sit side by side.

 

 The young folk lift their voices,

 The old folk plead with Death:

 “O let us take the village-road,

 Or by the brook draw breath.

 

 “There let the old drink water,

 There let the young folk play,

 And let the little children

 Run and pluck the blossoms gay.”

 

(Death speaks)

 

 “I must not pass the village

 Nor halt beside the rill,

 For there the wives and mothers all

 Their buckets take to fill.

 

 “The wife might see her husband,

 The mother see her son;

 So close they’d cling – their claspings

 Could never be undone.”

 

 

 

Vertaald door Rosa Harriet Jeaffreson

 

 

Apollon_Maykov

Apollon Maykov  (4 juni 1821 – 20 maart 1897)

 

 

De Haïtiaanse dichter, schrijver en politicus Jacques Roumain werd geboren op 4 juni 1907 in Port-au-Prince. Zie ook mijn blog van 4 juni 2007.

 

Filthy Negroes (fragment)

 

Too late
deep into the heart of infernal jungles
will throb the terrible telegraphic beating
of the tom-toms tirelessly beating beating
beating
that the negroes
won’t take anymore
won’t take anymore
being your niggers
your filthy negroes
too late
for we will have risen
from the thieves’ dens from the gold mines in the Congo
and South Africa
too late it will be too late
on the cotton plantations of Louisiana
in the sugar cane fields of the Antilles
to halt the harvest of vengeance
of the negroes
the niggers
the filthy negoes
it will be too late I tell you
for even the tom-toms will have learned the language
of the Internationale
for we will have chosen our day
day of the filthy negroes
filthy Indians
filthy Hindus
filthy Indo-Chinese
filthy Arabs
filthy Malays
filthy Jews
filthy proletarians.

And here we are arisen
All the wretched of the earth
all the upholders of justice
marching to attack your barracks
your banks
like a forest of funeral torches
to be done
once
and
for
all
with this world
of negroes
niggers
filthy negoes

 

 

roumain

Jacques Roumain (4 juni 1907 – 18 augustus 1944)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 4 juni 2007.

 

De Australische schrijfster Elizabeth Jolley werd geboren op 4 juni 1923 in Birmingham, Engeland.

 
De Duitse schrijfster Dana Bönisch werd geboren op 4 juni 1982 in Frechen.