Anna Blaman, Alfred Kossmann, Anton Korteweg, Marcus Roloff, Norman Mailer, Stefan Beuse

De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Blaman werd geboren op 31 januari 1905 te Rotterdam. Zie ook alle tags voor Anna Blaman op dit blog.

De spin

Die zilveren deinende schoot,
mijn liefste, dit maagdelijk gave net,
dit gruwelijk schone huwelijksbed,
dit vangzeil van de dood –
ik heb het gesponnen tussen de bomen
en tussen de zon en de aarde
en al waar ik ontwaarde
je zoet-zoemende dolersdromen.
Ik vang je op in mijn wiegelend bed
O wond in mijn maagdelijk net
O liefste verloren in mijn schoot
O worsteling in liefdesnood –
ik wikkel je in mijn zijden geweld
ik houd je met duizend armen omkneld
ik verstik je in een cocon van gloed
ik drink je zachte blanke bloed
dat rinnend gulpt en schreit –

en volgedronken op het kruis
van mijn geschonden dodenhuis
ik lig gebroken en bevrijd.

 

Monoloog in de nacht

Wij zijn, mijn lief, twee werelden zo ver
uiteen als aarde en morgenster
en zo tot eenheid omgedicht
als twee profielen van een gezicht
En samen zijn we van de kleine
smarten tot in de zeldzame festijnen
van ons beider leven
wat valt er nog te geven?

Jij kent als ik dat panische gevoel
jezelf te zijn en tevens doel
van de geliefde, even verwant
als vreemd, een zee aan strand
Vaak zijn wij één in brandingslust
van een tezaambewoonde kust
ook is er ebbe, een ver wijken,
een machteloos vertwijfeld reiken

Diep is de nacht. Ach waren wij haarzelve
zodat wij konden uitwelven
over elkander heel ons wezen –
waren wij een en alleen en boven deze
eenheid en alleenheid uit ons-beiden
zodat wij zonder te schenden scheiden
konden en zonder pijn alleen zijn –

Anna Blaman (31 januari 1905 – 13 juli 1960)

Lees verder “Anna Blaman, Alfred Kossmann, Anton Korteweg, Marcus Roloff, Norman Mailer, Stefan Beuse”

Anne Vegter nieuwe Dichter des Vaderlands

De Nederlandse dichteres Anne Vegter is vandaag voor de komende vier jaar benoemd tot de nieuwe Dichter des Vaderlands. Zie ook alle tags voor Anne Vegter op dit blog. Zie ook alle tags voor Anne Vegter op dit blog.

Wisselende posities

Zijn de coördinaten waarop jij je bevindt veranderlijk,
reis dan minder grillig. Zo krijg ik geen vlaggetje in de kaart.

Ik wilde je route volgen, je strategie:
< nieuw is het allemaal niet > je komt terug om te gaan.

Je schrijft aan alles te merken dat je in het hoge noorden bent.
Ondanks geringe hoogte liggen gletsjerdelen langs de weg.

Uitglijden zou rampzalig zijn, schrijf je, kranten kopten
je vermissing. Ik schrijf zeur niet, vlucht voor je vertrek.

Die jou niet noemen slapen zoet, morgen willen ze best
een tekening over je maken < niet langer lastigvallen met de eigen,

weinig kan al gezin zijn >. Tragische humor kan wonderen:
je verzoek per sms om een opbeurend woordje. Ik raad je angst

verschijnsel na verloren samenhangen. Helpe iets dierbaars
dat de weg smelt: een sneeuwkonijn. Nog beter: weten. Liefst:

goedzicht.

 

De nieuwe man

Er zijn mannen met het levensgevoel ‘douchecabine’. Het woord
spreekt ze direct aan. In een gesprekje achteraf blijkt vaak waarom.

Er zijn mannen die graag met hun tandenborstel gefotografeerd worden,
niet voor een advertentie. Ze staan in het leven als krachten op wanden.

Er zijn er die niet kunnen kiezen, moe van hun mogelijkheden
stellen ze zich bij douchecabine geen paradijs voor maar een stukadoor

die gaten dicht, een schilder die schimmels verjaagt, een aannemer:
vormen van een man waaraan ze hadden kunnen denken.

Omdat lichaamsverzorging het taboe ontsteeg zijn er al mannen die zeggen:
“Toen ik vanochtend wakker werd schudde ik mijn poriën los.”

“Ik voelde me eigenlijk een beetje leeg, had geen gedachten van gewicht
uit-in-adem maar ik genoot van mijn gebrek.”

Ook dat kan een begin zijn. Een aantal liep deze week de stad in
op zoek naar een nog ongebruikt cv. ‘Iemand enig idee van wie?’

‘Mag dat zomaar?’

‘Mooie vraag.’

‘Rare mooie vraag.’



Anne Vegter (Delfzijl, 31 december 1958)

VSB Poëzieprijs 2013 voor Ester Naomi Perquin

De VSB Poëzieprijs 2013 is toegekend aan de Nederlandse dichteres Ester Naomi Perquin. Perquin krijgt de jaarlijkseprijs voor de beste Nederlandstalige dichtbundel voor haar bundel “Celinspecties”. Aan de prijs is een geldbedrag van 25.000 euro verbonden en een glaskunstwerk van kunstenares Maria Roosen. Perquin ontving de prijs op 30 januari tijdens een feestelijke avond uit handen van juryvoorzitter Saskia J. Stuiveling. Zie ook alle tags voor Ester Naomi Perquin op dit blog.

Over de minnaar

Je zou kunnen blijven,
bijvoorbeeld morgen is een
hele goede dag om te blijven,
de zon schijnt en misschien

kunnen we regen spelen.
En koffie onder de dekens,
een zachtgekookt ei of een
bord met zalm en muziek

of niets; alleen honger naar,
verlangen naar, en vraag.
Maar ook kun je weggaan,
bijvoorbeeld vandaag.

 

Grote broer

Geen vader of moeder om ons uit de bomen te halen
voor eten of slaap, de klimrijkste zomer in jaren.

Ik wilde geen staart, scheurde jurken aan flarden,
raakt met haren in takken verward – jij haalde
een schaar en ik werd een soldaat maar
het zwaard was zo zwaar en het schild
kreeg ik niet van de grond.

Je schreeuwde me hoger – ik klom dus en klom.
Warmte trok in de bomen, tot diep in de nacht
lag jij als een dier op de onderste tak.

Er konden geen leeuwen of moordenaars komen.
Ik hield, voor een meisje, uitstekend de wacht.

Ester Naomi Perquin (Utrecht, op 16 januari 1980)

Bernard Dewulf, Tijs Goldschmidt, Shirley Hazzard, Adelbert von Chamisso, Les Barker

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Bernard Dewulf werd op 30 januari 1960 in Brussel geboren. Zie ook alle tags voor Bernard Dewulf op dit blog.

 

Moeder

Ze zou nu helemaal oud zijn,
een stille, bestaande vrouw
met de sleet in de vingers.

Op zondag zou ze nagaan
hoe ik slapeloos overblijf
met iemand die zij herkende.

In de laatste verwarring zou ze
een moederorde bewaren
op mijn weerspannige tafel.

Tussen mijn dringende leven,
tussen haar hese regels
zou ze mijn hele hart ondervragen.

Ik zou volbracht en verloren zijn,
zij zou haar geschiedenis verlaten
en weer mijn vader ontmoeten.

In mijn andere dagen zou zij
gelukkig afwezig zijn. Maar dat
zou ik kunnen verdragen.

 

Aan het water

Nu ik nooit van hier zal zijn
en dagelijks afkomstiger ben van elders,

nu ik hier dan toch in een bocht
aan het water een straat heb gelegd,

een vindplaats ingericht voor een kind,
een berk en wat rozen,

nu het kind over de latere voetpaden
met de jaren steeds meer afkomstig zal zijn

uit die straat aan het snelle water
tussen de oude berk en de rozen,

zal ik nooit meer van hier zijn dan nu.

 

Ouders

Nu ik al jaren waak over
de raadsels die ik heb gemaakt,
slaap ik weer vaker thuis.

Nu ze als raadsels groeien uit de kamers
en verdwijnen in straten waar ik niets meer hoor,
slaap ik weer vaker thuis.

Nu alleen het slapen nog over
mij waakt, hoor ik hoe waakzaam
ook zij in de kamers stonden

te luisteren naar mijn bestaan.

 

Bernard Dewulf (Brussel, 30 januari 1960

Lees verder “Bernard Dewulf, Tijs Goldschmidt, Shirley Hazzard, Adelbert von Chamisso, Les Barker”

Karl Gerok

De Duitse dichter en theoloog en Karl Friedrich von Gerok werd geboren op 30 januari 1815 in Vaihingen an der Enz. Als zoon van de minister Christoph Friedrich Gerok bezocht Karl Gerok het Eberhard-Ludwigs-Gymnasium in Stuttgart, waar Gustav Schwab zijn poëtische talenten aanmoedigde. In 1832 begon hij te studeren aan het Evangelische Stift Tübingen, in 1837 begon hij als vervangend predikant van zijn vader in Stuttgart. Vanaf 1844 Gerok werkte hij als diaken in Böblingen en Stuttgart. Van 1852 tot 1862 was hij o.a aartsdiaken van de collegiale kerk en decaan van het bisdom. In 1868 werd hij hofpredikant en lid van de kerkenraad met de titel en de rang van prelaat. Gerok trouwde in 1844 met Sophie Kapff. Geroks kleindochter Therese Köstlin werd een bekende religieuze dichteres.Kleinzoon Karl Ludwig Gerok was een bekende organist en auteur van een standaardwerk over improvisaties op de orgel. In 1866 werd Gerok ereburger van Stuttgart. Ook zijn een straat in Stuttgart, een straat in zijn geboorteplaats Vaihingen en een uitkijkpunt, Geroksruhe, naar hem gernoemd In 1880 werd aan Karel Gerok werd het Kommenturkreuz van de Orde van de Württembergse Kroon verleend en daarmee werd hij in de adelstand verheven.

Auf stillen Wegen

Ein öder Weg durchs Feld, nur hier am Ackersaum
Mit regenfeuchtem Laub ein alter Apfelbaum.

Der Himmel graubewölkt und weich die feuchte Luft,
Aus dem erquickten Feld ein kräft’ger Bodenduft.

Ein Streifen Abendroth am Horizonte fern
Und aus dem Wolkenflor ein Strahl vom Abendstern.

Kein Prachtstück der Natur, kein Wonnenüberschwang
Und doch für Leib und Seel‘ friedselig ist der Gang.

So schleicht im Stillen hin manch dürftiges Geschick,
Doch glänzt auch über ihm des Himmels Gnadenblick.

 

Winterlied

In dieser strengen Winterzeit
Wie traurig liegt das Land,
Wie schläft die Welt so tief verschneit,
Als wie im Sterbgewand!

Kein Vöglein singt den Frühgesang
Und zirpt sein Schlafgebet;
Kanm daß es unterm Schnee sich bang
Sein kärglich Korn erspäht.

Kein Blümlein blüht im grünen Gras
Mit bunter Farbenpracht,
Der Frost nur malt ans Fensterglas
Eisblumen über Nacht.

Kein Büchlein kommt mit muntrer Hast
Vom Berg ins Thal gehüpft,
Kaum daß es unter Eiseslast
Geduckt vorüber schlüpft.

Und doch — so öde Wald und Feld,
So trübe Flur und Au:
Da droben glänzt das Himmelszelt
In unverblichnem Blau.

Und Morgenrot und Abendrot
Erblühn am Firmament,
Daß, rings von Flammen überloht,
Der weite Himmel brennt.

Und nächtlich glänzt der Himmelsraum
Mit Sternen übersät,
Als wär der Welt ein Weihnachtsbaum
Von Gottes Hand erhöht.

Erhöht von eines Vaters Hand,
Die große Dinge thut
In Winterfrost und Sommerbrand,
Und meint es allzeit gut.

Drum küsse sie, o Menschenkind,
Des großen Vaters Hand,
Und sei nicht kalt und stumm und blind
Wie ein erfrornes Land!

Und wenn, verscheucht von Schnee und Eis,
Kein Vöglein Lieder singt:
Was hindert’s, daß zu Gottes Preis
Dein Lied sich aufwärts schwingt?

Und wenn der muntre Wiesenquell
Zu Stein und Bein gefror:
Was schadet’s, stammt nur warm und hell
Dein Herz zu Gott empor!
 
Und mag, umsaust vom rauhen Nord,
Im Feld kein Blümlein blühn:
Was thut’s, blüht nur im Herzen fort
Der Andacht Immergrün!

Begrub im Schnee der Winterwind
Die Straßen weit und breit:
Nie wird der Weg, o Gotteskind,
Zum Vater dir verschneit!

 
Karl Gerok (30 januari 1815 – 14 januari 1890)

Hans Plomp, Willem Hussem, Anton Tsjechov, Lennaert Nijgh, Romain Rolland, Hubert C. Poot

De Nederlandse dichter en schrijver Hans Plomp werd op 29 januari 1944 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Hans Plomp op dit blog.

 

Een kaakslag voor het calvinisme

O woekerwentelende worm van woede,
uit welke afgrond in mij
kom je omhoog?
Ik loog als ik zou schrijven
dat ik niet bang ben.
Maar wat kan ik doen?
Ik draag het model schoen
dat mijn moeder uitzoekt,
o rotschoen vervloekt.
Zoals mijn ouders me dromen
durf ik niet bij mijn meisje te komen
Johannes Calvijn
ik spring onder de trein
als je niet ophoudt mijn ouders
in jouw naam zo slecht te laten zijn

 

Als ik uit mijn droomland

Als ik uit mijn droomland
de wereld bezoek,
bedek ik mijn lichaam
met jas en met broek.

Daar mag je niet naakt zijn
en niet zonder geld.
Gebroken de wil,
gekruisigd de held.
Je dagen geteld.

Als ik uit mijn droomland
de wereld bezoek,
bedek ik mijn geest
met de vacht van een beest.

 

Hans Plomp (Amsterdam, 29 januari 1944)

Lees verder “Hans Plomp, Willem Hussem, Anton Tsjechov, Lennaert Nijgh, Romain Rolland, Hubert C. Poot”

Saskia de Coster

De Vlaamse schrijfster Saskia de Coster werd geboren in Leuven op 29 januari 1976. Op haar achttiende ging De Coster naar Leuven om aan de KU Leuven Germaanse Talen te studeren (1994-1998). Ze rondde de studie succesvol af in 1998, om onmiddellijk opnieuw te beginnen aan een master in de literatuurwetenschap (1998-1999). De Coster debuteerde in 2000 met het verhaal “Onder elkaar” in het Nieuw Wereldtijdschrift. In 2002 verscheen De Costers romandebuut met de novelle “Vrije val”. Ook in 2002 werd De Coster door de redactie van Brakke Hond geselecteerd voor Mooie jonge honden, nieuw Vlaams literair talent. Vrij snel volgden “Jeuk”, “Eeuwige Roem”, “Held” en “Dit is van mij”. Aan haar zesde roman “Wij en ik”, heeft de schrijfster langer gewerkt. De Coster houdt zich ook bezig met videokunst (met werk in Z33 te Hasselt) en het schrijven voor theater (toneelgezelschap Crew en tg Stan) en voorziet muzikanten als Daan Stuyven en Dez Mona van lyrics. Ze is ook kernredactielid van het literaire tijdschrift DWB (Dietsche Warande & Belfort). De Coster werkt ook geregeld samen met beeldende kunstenaars, onder andere met Arno Geens Sinds 2002 nam Saskia De Coster veelvuldige deel aan festivaloptredens in Vlaanderen en Nederland. Ook nam zij deel aan verschillende tournees. Ze reisde doorheen Zuid-Afrika, Stellenbosch en Kaapstad in 2005. In 2009 toerde ze doorheen Tsjechië en vertegenwoordigde ze België op de International Book Fair.

Uit: Eeuwige roem

“De winter schijnt het appartement van Alex niet op te merken. De koude slaagt er niet in door te dringen tot de flat vol verse orchideeën, grasgroene gordijnen en lederen fauteuils. Het appartement is als een onderzeeër die in een donkere zeestraat ligt. In het vizier liggen andere appartementen en verlichte huizen die tekens van bewoning vertonen. Babs ziet vaders roeren in grote braadpannen, kinderen zitten gebogen over huiswerk, huismoeders zitten verdiept in computerspellen onder een zieltogende sfeerlamp, een vrouw telt de suikerkorrels in haar suikerpot opdat de poetsvrouw ze niet ongemerkt kan stelen, een bejaarde man drinkt een gat in de zwarte nacht, een man warmt zijn handen aan het droomverhaal van zijn zoontje. Er wordt geleefd, en wel zorgeloos, vanzelfsprekend en geruststellend.
Sinds haar overhaaste vlucht van Ruben en de Sterfelijken een maand geleden leeft Babs bij Alex, de drieëndertigjarige zoon van een oude studievriendin van Katrien. Wij weten dat die haar zoon onder lichte dwang tot deze gunst heeft aangezet. Aangezien Alex alles voor zijn moeder doet, kon hij niet weigeren. Zijn moeder bewondert haar jongen om zijn verstand, zijn grote verantwoordelijkheidsgevoel en zijn onvervalste levenslust. Over acht maanden wordt Alex vierendertig. De vierendertig flessen champagne voor het grootse feest heeft hij al lang besteld.
En dan willen wij even terloops de vraag opwerpen of de wereld niet van de bestellingen aaneenhangt. Hoe kan anders een oude vrouw vermoord worden op het kerkhof van Vetersberg, vlak bij het graf van haar zoontje? Heeft zij een huurmoordenaar betaald om haar op die plaats om te brengen?”

 
Saskia de Coster (Leuven, 29 januari 1976)

An meine Königin (Richard Dehmel)

Bij de aankondiging van de troonsafstand van koningin Beatrix

 

 

An meine Königin

Bin ich ein König? – Als ich Knabe war,
da träumte mir von einem goldnen Throne,
von einem Volk in heller Jubelschaar,
von einem Purpurmantel, einer Krone.

Ich wurde Jüngling, und der irdne Glanz
verblich im Geisterlicht des Ewig Schönen;
da träumte mir von einem Strahlenkranz,
mit dem ein andres Volk mich sollte krönen.

Jetzt träum ich nicht mehr Kronen, nicht mehr Kränze,
kein Ziel der Sehnsucht, das der Stolz gebar;
mich lockt kein Volk, kein Reich mehr, keine Grenze,
nur meiner Kraft glühn muß ich immerdar.

Nur immer schweben, wie der Adler schweben,
den es hinauf ins Unbegrenzte reißt;
ich kann nicht wie die Lerche mich bestreben,
die flatternd ihre Ackerfurche preist.

Ich weiß kein Ziel. Gestalten aus dem Vollen
erheben sich, zerreißen die Umhüllung.
Nun ihnen nach, die nichts als Dasein wollen!
Mein Sehnen ging durch Dich mir in Erfüllung.

Du gabst mir solch ein Reich voll Glanz zu eigen,
daß meine ganze Sprache mir zu wenig
all dieses Reichtums Herrlichkeit zu zeigen,
und dankbar knie ich hin: – ich bin ein König.

 


Richard Dehmel (18 november 1863 – 8 februari 1920)

 

Ramsey Nasr, Peter Verhelst, Maik Lippert, Ismail Kadare, Wies Moens

De Palestijns-Nederlandse dichter, schrijver en acteur Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam op 28 januari 1974. Zie ook alle tags voor Ramsey Nasr op dit blog.Op 31 januari 2013 (Gedichtendag) treedt Nasr af als Dichter des Vaderlands.

Ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)

en dit is mijn gedicht, komt u binnen
let niet op de galm, wees niet bang
laat ons beginnen in leegte
welkom in mijn krater van licht

ooit kwamen wij samen, u en ik, weet u nog
koel leefden wij op in de glans van een roemer
onze schaduwen als helder kristal
onze roem even terloops als de lichtval
op de brief van een windstille vrouw

goudbestoft waren wij
bleek, bijna doorschijnend van liefde waren wij
wij loken de ogen voor de ander

en wij hielden van boetedoen
vroeg iemand hoe het met ons ging
dan zeiden we naar waarheid
we schamen ons kapot, meneer
wij waren er heilig van overtuigd
dat wij ooit onze bloedeigen heer
zelf met gesels ineengeslagen
en op eigen houtje gekruisigd hadden
de apocalyps stond bij voorbaat
als straf op ons netvlies gebrand

en wat is er gebeurd in die paar eeuwen
dat wij even de andere kant opkeken?

ik wilde u graag een vaderland tonen
vormvast, zuiver en met volgehouden metaforen
een gedicht kneden over ons, maar toen ik begon
moest ik toezien hoe hier het ene volk
het andere spontaan begon te vagen
als twee onverenigbare republieken

hoe kwamen wij zo snel van nietig tot lomp
van weerschijn tot alomaanwezige schreeuwhomp?
hoe kon uit zuinige rupsen dit hummervolk opstaan?

ze zeggen: omdat god verdween – onze vader
had besloten nog wat onzichtbaarder te worden
dan hij al was, kijken of dat kon, nee dat kon niet
weg was god
en in dit stilleven met grote afwezige
stonden nu de verbijsterde nederlanden
hun monden nog vol van vergankelijkheid
vol wuftheid en alom gewaardeerd doodsverlangen

al hun ijdelheid was ijdelheid gebleken
al hun schijn, hun gekoesterde slijk, heel dit spiegelpaleis
dat men ooit voor oneindigheid hield
werd nu voorgoed onbewoonbaar verklaard
je hoorde de rijp op hun zielen kraken

en uit dat gat – daar werden wij geboren
kevin, ramsey, dunya, dagmar, roman en charity
als bij toverslag kwamen wij tevoorschijn
bungeejumpend, met oranje opblaashamers
gillend en krijsend en antidepressief
of zwijgend voor een breezer gegangbangd
welkom in nederland vakantieland

ja dat krijg je ervan, dit volk houdt men over
wanneer je de schuld uit ons lijf ramt
we vullen de holte met glimmende leegte

tussen psalmenzangers en pillenslikkers
tussen het goud en het blingbling
vond ik een land dat werd opgeheven

dit land is de wraak van de voorvaderen
als een beeldenstorm razen zij in ons voort
maar het bestaat – zoals ook het verband
tussen kinderstring en boerka bestaat
tussen karnemelk en comazuipen: hol en bol
schuiven wij onze eeuwen ineen

elkaar opheffen is onze kracht
wij streven van nature naar leegte
zoals een cycloop naar diepte snakt

ziet u, een vaderland wilde ik u tonen
niet deze woestijn van oneindige vrijheid
maar hier wonen wij, en hoe mooi zou het zijn
als iemand ooit als een tweedehands godheid
rijm voor rijm een land zou bouwen
voor dit volk dat zijn volk mist

hier, in de open kuil van onze ziel
juist hier zou iets groots kunnen worden verricht
laat ons beginnen met een gedicht

Ramsey Nasr (Rotterdam, 28 januari 1974)

Lees verder “Ramsey Nasr, Peter Verhelst, Maik Lippert, Ismail Kadare, Wies Moens”

Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, James Grippando, Lewis Carroll, Alexander Stuart

De Duitse schrijver Leopold Ritter von Sacher-Masoch werd geboren op 27 januari 1836 in Lemberg. Zie ook alle tags voor Leopold von Sacher-Masoch op dit blog.

 

Uit: Don Juan von Kolomea

“Wir fuhren aus der Kreisstadt Kolomea auf das Land. Es war Abend und am Freitag. Der Pole sagt: »Der Freitag ist ein guter Anfang,« aber mein deutscher Kutscher, ein Colonist aus Mariahilf, behauptete, der Freitag sei ein Unglückstag, denn an diesem Tage sei unser Herr am Kreuze gestorben und habe das Christenthum angefangen.

Diesmal behielt der Deutsche Recht, denn eine halbe Stunde von Kolomea wurden wir von einer Bauernwache angehalten.

»Steh! – den Paß!«

Wir standen. Aber der Paß! – Meine Papiere waren freilich in Ordnung, aber wer hatte an meinen Schwaben gedacht. Der saß auf seinem Kutschbock, als wenn die Erfindung des Passes noch zu machen wäre, schnalzte mit der Peitsche und legte frischen Schwamm in seine kurze Pfeife. Der konnte freilich ein Verschwörer sein. Sein unverschämt behagliches Gesicht forderte meine russischen Bauern heraus. Paß hatte er keinen, das war richtig; nun zuckten sie die Achseln, das war ebenso richtig.

»Ein Verschwörer,« hieß es.

»Aber Freunde bedenkt doch!« Alles umsonst.

»Ein Verschwörer!«

Mein Schwabe rückt verlegen auf seinem Brett und maltraitirt fruchtlos die russische Sprache. Alles umsonst. Die Bauernwache kennt ihre Pflichten. Wer wagt ihr eine Banknote anzubieten? Ich nicht. So werden wir denn zusammengepackt und einige hundert Schritte weit zu der nächsten Schenke geführt.

Von weitem schien es vor derselben von Zeit zu Zeit aufzublitzen. Es war die aufwärts genagelte Sense eines Bauers, der vor der Thüre Wache hielt, und gerade über dem Rauchfang der Schenke stand der Mond und blickte auf den Bauer und seine Sense. Er blickte durch das kleine Fenster der Schenke und warf seine Lichter wie Silbermünzen hinein, und füllte die Pfützen vor dem Hause mit Silber, um den geizigen Juden zu ärgern. Ich meine den Schenkwirth, der uns auf der Schwelle empfing und seine lebhafte Freude über die vornehmen Gäste dadurch ausdrückte, daß er eine Art monotones Jammergeschrei ausstieß.

Er wackelte mit dem Körper auf und ab wie eine Ente, küßte auf meinen rechten Aermel einen Schmutzfleck, und der Symmetrie wegen auch auf den linken, und schalt dabei die Bauern, daß sie »einen solchen Herren,« »einen solchen« – er wußte keine bezeichnendere Eigenschaft an mir zu finden – »einen solchen Herren arretirt, und einen solchen durch und durch schwarzgelben Herren, einen Herren, dessen Gesicht schon ganz schwarzgelb sei und dessen Seele ganz schwarzgelb sei, das möchte er auf die Thora beschwören«, und schalt und gebärdete sich, als hätten sie ihm das ärgste Unrecht zugefügt.”

 

Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 – 9 maart 1895)

Lithografie door Eduard Kaiser, 1855

Lees verder “Leopold von Sacher-Masoch, Benjamin von Stuckrad-Barre, James Grippando, Lewis Carroll, Alexander Stuart”