Bij de inhuldiging van koning Willem-Alexander

Bij de inhuldiging van koning Willem-Alexander

 

 

Willem I van Nassau, portret door Antonio Moro

 

 


WILLEM DE EERSTE.

                                     Unus, qui restituit rem.

Der Middeneeuwen Zon ging in Euroop verdwijnen,
   en Staatskunst trad in ’t Recht van Ridderoorlogsmoed,
toen ’t Willem van Oranje, ontzagvol, zag verschijnen,
   in staat- en oorlogskunst door Karel opgevoed;
die by de heldenkracht van Ridderlijke Vaderen
   de Wijsheid schittren deed van een verlichten tijd,
en, op de stem van ’t bloed in de onverbasterde aderen,
   aan des Gewetens recht die beiden had gewijd.
Standvastig, moedig, vroom, doordringend, ondoordringbaar,
   beleidvol in den raad, beleidvol in het veld,
door list, noch nood, noch ramp in zijn besluit verwringbaar,
   tot wijken onbekwaam voor de almacht van ’t geweld,
het oog met kalme hoop tot God den Heer geslagen,
   met de eene hand aan ’t zwaard, met de andre aan ’t roer van Staat,
dorst hy den stoutsten kamp, dien ooit Euroop zag, wagen,
   en temde uitheemsch geweld en binnenlandschen haat.
Wat drijfveêr deed die reeks van deugden samenwerken
   tot een zoo grootsch bestaan, tot een zoo heerlijk doel?
Was ’t roemzucht? zucht naar macht, ontspattend aan haar perken?
   Neen! Godsdienst was ’t alleen, en heilig plichtgevoel!
Wie twijfle, de Almacht zelf verklaarde hier haar oordeel!
   Toen Hollands vrije Maagd, beveiligd door zijn hand,
min uit erkentenis dan tot haar eigen voordeel,
   zijn kruin ging sieren met den Vorstelijken band;
toen was het einde daar van dat doorluchtig leven,
   waarnaar zoo menige arm tot dien dag vruchtloos dong.
De kogel des verraads deed grooten Willem sneven —
   hem was een martelkroon bestemd, geen Gravenwrong.

 

Lees verder “Bij de inhuldiging van koning Willem-Alexander”

Konstantínos Petros Kaváfis, Bernhard Setzwein, Alejandra Pizarnik, Walter Kempowski, Bjarne Reuter

De Griekse dichter Konstantínos Petros Kaváfis werd geboren te Alexandrië (Egypte) op 29 april 1863. Zie ook alle tags voor Konstantínos Petros Kaváfis op dit blog.

Morgenzee

Laat ik hier gaan staan. En laat ook ik even
de natuur aanschouwen. Het vonkende azuur
van morgenzee en wolkeloze hemel, een gele kust:
alles overgoten door een groot, mooi licht.

Laat ik hier gaan staan. En me wijsmaken dat ik dit zie
Ik zag het werkelijk het eerste moment toen ik bleef staan)
en niet ook hier mijn fantasieën,
mijn herinneringen, de droombeelden van de wellust.

 

Vertaald door Hans Warren en Mario Molengraaf

 

One Night

The room was cheap and sordid,
hidden above the suspect taverna.
From the window you could see the alley,
dirty and narrow. From below
came the voices of workmen
playing cards, enjoying themselves.

And there on that common, humble bed
I had love’s body, had those intoxicating lips,
red and sensual,
red lips of such intoxication
that now as I write, after so many years,
in my lonely house, I’m drunk with passion again.

 

Days of 1896   

He became completely degraded. His erotic tendency,
condemned and strictly forbidden
(but innate for all that), was the cause of it:
society was totally prudish.
He gradually lost what little money he had,
then his social standing, then his reputation.
Nearly thirty, he had never worked a full year—
at least not at a legitimate job.
Sometimes he earned enough to get by
acting the go-between in deals considered shameful.
He ended up the type likely to compromise you thoroughly
if you were seen around with him often.

But this isn’t the whole story—that would not be fair.
The memory of his beauty deserves better.
There is another angle; seen from that
he appears attractive, appears
a simple, genuine child of love,
without hesitation putting,
above his honor and reputation,
the pure sensuality of his pure flesh.

Above his reputation? But society,
prudish and stupid, had it wrong.

 

Vertaald door Edmund Keeley en Philip Sherrard


K. P. Kaváfis (29 april 1863 – 29 april 1923)

Lees verder “Konstantínos Petros Kaváfis, Bernhard Setzwein, Alejandra Pizarnik, Walter Kempowski, Bjarne Reuter”

Roberto Bolaño, Harper Lee, Karl Kraus, Nezahualcóyotl

De Chileense dichter en schrijver Roberto Bolaño werd geboren op 28 april 1953 in Santiago de Chile. Zie ook alle tags voor Roberto Bolaño op dit blog.

 

GODZILLA IN MEXICO

Listen carefully, my son: bombs were falling
over Mexico City
but no one even noticed.
The air carried poison through
the streets and open windows.
You’d just finished eating and were watching
cartoons on TV.
I was reading in the bedroom next door
when I realized we were going to die.
Despite the dizziness and nausea I dragged myself
to the kitchen and found you on the floor.
We hugged. You asked what was happening
and I didn’t tell you we were on death’s program
but instead that we were going on a journey,
one more, together, and that you shouldn’t be afraid.
When it left, death didn’t even
close our eyes.
What are we? you asked a week or year later,
ants, bees, wrong numbers
in the big rotten soup of chance?
We’re human beings, my son, almost birds,
public heroes and secrets.

 

Ernesto Cardenal and I

I was out walking, sweaty and with hair plastered
to my face
when I saw Ernesto Cardenal approaching
from the opposite direction
and by way of greeting I said:
Father, in the Kingdom of Heaven
that is communism,
is there a place for homosexuals?
Yes, he said.
And for impenitent masturbators?
For sex slaves?
For sex fools?
For sadomasochists, for whores, for those obsessed
with enemas,
for those who can’t take it anymore, those who really truly
can’t take it anymore?
And Cardenal said yes.
And I raised my eyes
and the clouds looked like
the pale pink smiles of cats
and the trees cross-stitched on the hill
(the hill we’ve got to climb)
shook their branches.
Savage trees, as if saying
some day, sooner rather than later, you’ll have to come
into my rubbery arms, into my scraggly arms,
into my cold arms. A botanical frigidity
that’ll stand your hair on end.

 

Vertaald door Laura Healy

 

Roberto Bolaño (28 april 1953 – 15 juli 2003)

Lees verder “Roberto Bolaño, Harper Lee, Karl Kraus, Nezahualcóyotl”

Auguste Barbier, Ğabdulla Tuqay, Charles Cotton, Bruno Apitz

De Franse dichter Auguste Barbier werd geboren op 28 april 1805 in Parijs.Zie ook alle tags voor Auguste Barbier op dit blog.

 

La curée (Fragment)

IV
C’est la vierge fougueuse, enfant de la Bastille,
Qui jadis, lorsqu’elle apparut
Avec son air hardi, ses allures de fille,
Cinq ans mit tout le peuple en rut ;
Qui, plus tard, entonnant une marche guerrière,
Lasse de ses premiers amants,
Jeta là son bonnet, et devint vivandière
D’un capitaine de vingt ans
C’est cette femme, enfin, qui, toujours belle et nue,
Avec l’écharpe aux trois couleurs,
Dans nos murs mitraillés tout à coup reparue,
Vient de sécher nos yeux en pleurs,
De remettre en trois jours une haute couronne
Aux mains des Français soulevés,
D’écraser une armée et de broyer un trône
Avec quelques tas de pavés.

V
Mais, ô honte ! Paris, si beau dans sa colère,
Paris, si plein de majesté
Dans ce jour de tempête où le vent populaire
Déracina la royauté,
Paris, si magnifique avec ses funérailles,
Ses débris d’hommes, ses tombeaux,
Ses chemins dépavés et ses pans de murailles
Troués comme de vieux drapeaux ;
Paris, cette cité de lauriers toute ceinte,
Dont le monde entier est jaloux,
Que les peuples émus appellent tous la sainte,
Et qu’ils ne nomment qu’à genoux,
Paris n’est maintenant qu’une sentine impure,
Un égout sordide et boueux,
Où mille noirs courants de limon et d’ordure
Viennent traîner dans leurs flots honteux ;
Un taudis regorgeant de faquins sans courage,
D’effrontés coureurs de salons,
Qui vont de porte en porte, et d’étage en étage,
Gueusant quelque bout de galons ;
Une halle cynique aux clameurs insolentes,
Où chacun cherche à déchirer
Un misérable coin de guenilles sanglantes
Du pouvoir qui vient d’expirer.

 

Auguste Barbier (28 april 1805 – 14 februari 1882)
Parijs, Le Pont du Carrousel met het Louvre, door Vincent van Gogh, 1886

Lees verder “Auguste Barbier, Ğabdulla Tuqay, Charles Cotton, Bruno Apitz”

Astrid Roemer, Hovhannes Shiraz, August Becker, Edwin Morgan, Jules Lemaître

De Surinaamse dichteres en schrijfster Astrid Roemer werd in Paramaribo geboren op 27 april 1947. Zie ook alle tags voor Astrid Roemer op dit blog.

Uit: Maar een struisvogel kan hard lopen, mam

“Op straat gebeurde wat alle dagen onopgemerkt gebeurt: vrouwen, mannen en voertuigen in beweging – ze verdwenen net zo snel uit het zicht als zij er in schoven. Maar het raam gaf weinig uitzicht en de ramen van het huis waar ze tegenaan keek waren gesloten gebleven. Net als haar eigen ramen thuis. Dicht. Potdicht. En hermetisch gesloten zouden ze blijven ook tot ze lucht had gegeven aan haar eigen interieur. Het was een opslagruimte geworden. Ze had er zoveel opgestapeld al die jaren. Er waren zelfs dingen bij die ze totaal was vergeten ook al voelde ze hun gewicht toenemen. Bezwaren hadden haar binnenkant volledig gevuld.

De laatste tijd had ze ademhalingsmoeilijkheden, maagklachten, kuitkramp, buikloop en sinds kort steken in de borst. En zij was niet van plan zich door gekanker te laten overwoekeren – nooit. Daarom bleef ze in deze kamer zitten op dit ontwapenende uur van de donderdag.

Uitzonderlijk is het niet. Om haar heen kronkelden relaties troosteloos verder en werden er kinderen grootgebracht op stabiele puinhopen. Het echt-paren was met de tijd een serieus spel geworden: schaak, mat – schaak, mat en daartussen het geblokkeerde veld waar vooral de kinderen de hoofdrol in speelden – schaak, mat.

Haar eigen zoons bij voorbeeld. Soms vroeg ze zich verbijsterd af waar ze in ’s hemelsnaam vandaan waren gekomen: de oudste, ogend als hij – alwetend en onverschillig en zijn vierjarig broertje dat haar lichaam nog niet was ontgroeid. En de abortus. Eenmaal. Tweemaal. Driemaal. Omdat zij geen zin had in nog meer kroost.

Omdat zij maar geen vat kon krijgen op zijn liefdesleven. De laatste keer had hij haar ronduit bespot omdat ze weer tegen haar zin en ondanks haar spiraaltje zwanger was geworden en hij had er manisch op gestaan zijn nakomeling te houden – desnoods alleen maar om aan wederzijdse vrienden en familie te bewijzen dat er nog vruchtbaar gevrijd wordt tussen ons, had hij gelachen.”

 

Astrid Roemer (Paramaribo, 27 april 1947)
In 1990

Lees verder “Astrid Roemer, Hovhannes Shiraz, August Becker, Edwin Morgan, Jules Lemaître”

Cecil Day Lewis, Mary Wollstonecraft, Hans Bemmann, August Wilson, Fethullah Gülen, Martin Gray

De Brits-Ierse dichter Cecil Day Lewis werd geboren in Ballintogher, Ierland, op 27 april 1904. Zie ook alle tags voor Cecil Day Lewis op dit blog.

 

My Mother’s Sister

I see her against the pearl sky of Dublin
Before the turn of the century, a young woman
With all those brothers and sisters, green eyes, hair
She could sit on; for high life, a meandering sermon

(Church of Ireland) each Sunday, window-shopping
In Dawson Street, picnics at Killiney and Howth…
To know so little about the growing of one
Who was angel and maid-of-all work to my growth!

– Who, her sister dying, took on the four-year
Child, and the chance that now she would never make
A child of her own; who, mothering me, flowered in
The clover-soft authority of the meek.

Who, exiled, gossiping home chat from abroad
In roundhand letters to a drift of relations –
Squires’, Goldsmiths, Overends, Williams’ – sang the songs
Of Zion in a strange land. Hers the patience

Of one who made no claims, but simply loved
Because that was her nature, and loving so
Asked no more than to be repaid in kind.
If she was not a saint, I do not know

What saints are…Buying penny toys at Christmas
(The most a small purse could afford) to send her
Nephews and nieces, sh’d never have thought the shop
Could shine for me one day in Bethlehem splendour.

Exiled again, after ten years, my father
Remarrying, she faced the bitter test
Of charity – to abdicate in love’s name
From love’s contentful duties. A distressed

Gentle woman housekeeping for strangers;
Later, companion to a droll recluse
Clergyman brother in rough-pastured Wexford,
She lived for all she was worth – to be of use.

She bottle plums, she visited parishioners.
A plain habit of innocence, a faith
Mildly forbearing, made her one of those
Who, we were promised, shall inherit the earth

…Now, sunk in one small room of a Rathmines
Old people’s home, helpless, beyond speech
Or movement, yearly deeper she declines
To imbecility – my last link with childhood.

The battery’s almost done: yet if I press
The button hard – some private joke in boyhood
I teased her with – there comes upon her face
A glowing of the old, enchanted smile.

So, still alive, she rots. A heart of granite
Would melt at this unmeaning sequel, Lord,
How can this be justified, how can it
Be justified?

 

Cecil Day Lewis (27 april 1904 – 22 mei 1972)

Lees verder “Cecil Day Lewis, Mary Wollstonecraft, Hans Bemmann, August Wilson, Fethullah Gülen, Martin Gray”

Bernard Malamud, Vincente Alexandre, Leo Stilma, Hannelies Taschau, Theun de Vries

De Amerikaanse schrijver Bernard Malamud werd op 26 april 1914 in Brooklyn, New York, geboren. Zie ook alle tags voor Bernard Malamud op dit blog.

Uit: The Tenants

“Lesser catching sight of himself in his lonely glass wakes to finish his book. He smelled the living earth in the dead of winter. In the distance mournful blasts of a vessel departing the harbor. Ah, if I could go where it’s going. He wrestles to sleep again but can’t, unease like a horse dragging him by both bound legs out of bed. I’ve got to get up to write, otherwise there’s no peace in me. In this regard I have no choice. “My God, the years.” He flings aside the blanket and standing unsteadily by the loose-legged chair that holds his clothes slowly draws on his cold pants. Today’s another day.Lesser dresses unwillingly, disappointing surprise, because he had gone to bed in a fire of desire to write in the morning. His thoughts were sweet, impatient for tomorrow. He goes to sleep in anticipation and wakes resistant, mourning. For what? Whom? What useless dreams intervene? Though he remembers none although his sleep is stuffed with dreams, Lesserreveries one touched with fear: Here’s this stranger I meet on the stairs.”Who you looking for, brother?” “Who you callin brother, mother?”Exit intruder. Yesterday’s prowler or already today’s? Levenspiel in disguise? A thug he’s hired to burn or blow up the joint? It’s my hyperactive imagination working against the grain. Lesser makes things hard for himself for certain reasons. That’s a long tale but right now it means he doesn’t know how to end his book. Nor why the ending, this time, is so hard to come by if you’ve invented every step that leads to it, though some crumble when you look hard at them. Still, it’s bound to come, it always has. Maybe it’s some kind of eschatological dodge? Like an end is more than I can stand? Each book I write nudges me that much closer to death? As soon as he ends one he begins another.Now that the imagination is imagining Lesser imagines it done, the long labor concluded at last. Relief, calm, mornings in bed for a month. Dawn on the sea, rose lighting the restless waves touching an island waking, breathing the fresh breath of its trees, flowers, bayberry bushes, seashells.”

 

Bernard Malamud (26 april 1914 – 18 maart 1986)

Lees verder “Bernard Malamud, Vincente Alexandre, Leo Stilma, Hannelies Taschau, Theun de Vries”

Ted Kooser, James Fenton, Walter de la Mare, Ross Franklin Lockridge Jr., Richard Anders

De Amerikaanse dichter Ted Kooser werd geboren op 25 april 1939 in Ames, Iowa. Zie ook alle tags voor Ted Kooser op dit blog.

 

In the Basement of the Goodwill Store

In musty light, in the thin brown air
of damp carpet, doll heads and rust,
beneath long rows of sharp footfalls
like nails in a lid, an old man stands
trying on glasses, lifting each pair
from the box like a glittering fish
and holding it up to the light
of a dirty bulb. Near him, a heap
of enameled pans as white as skulls
looms in the catacomb shadows,
and old toilets with dry red throats
cough up bouquets of curtain rods.

You’ve seen him somewhere before.
He’s wearing the green leisure suit
you threw out with the garbage,
and the Christmas tie you hated,
and the ventilated wingtip shoes
you found in your father’s closet
and wore as a joke. And the glasses
which finally fit him, through which
he looks to see you looking back—
two mirrors which flash and glance—
are those through which one day
you too will look down over the years,
when you have grown old and thin
and no longer particular,
and the things you once thought
you were rid of forever
have taken you back in their arms.

 

Untitled [Each time I go outside]

Each time I go outside
the world is different.
This has happened all my life.

*

The clock stopped at 5:30
for three months. Now it’s always time to quit work,
have a drink, cook dinner.

*

“What I would do for wisdom,”
I cried out as a young man.
Evidently not much. Or so it seems.
Even on walks I follow the dog.

*

Old friend,
perhaps we work too hard
at being remembered.

 


Ted Kooser (Ames, 25 april 1939)

Lees verder “Ted Kooser, James Fenton, Walter de la Mare, Ross Franklin Lockridge Jr., Richard Anders”

Erik Menkveld

De Nederlandse dichter Erik Menkveld werd geboren op 25 april 1959 in Eindhoven. Zijn vader werkte bij Philips, die radiofabrieken startte in verre landen. Vandaar dat zijn lagere schooljaren in Tanzania en Ghana plaatsvonden. Hij sprak toen Engels, waar hij later profijt van had. In Doorn bezocht hij daarna de middelbare school. Na zijn studie Nederlands in Amsterdam was Menkveld van 1987 tot 1998 fondsredacteur van Uitgeverij De Bezige Bij. Sinds 1998 was hij stafmedewerker bij Poetry International te Rotterdam. Met ingang van jaargang 2000 was hij redacteur van het literaire tijdschrift Tirade.Samen met Margaretha H. Schenkeveld bezorgde hij de briefwisseling tussen A. Roland Holst en diens oom en tante Richard en Henriëtte Roland Holst (verschenen in de reeks Privé Domein bij De Arbeiderspers, 1989). In 1995 verscheen bij de bibliofiele uitgeverij De Lange Afstand Erik Menkvelds poëziedebuut “Koebeest en vrouwdier”. Deze bundel werd in 1996 gevolgd door “Lente”, eveneens bij De Lange Afstand. Officieel debuteerde Erik Menkveld als dichter in 1997 bij Uitgeverij De Bezige Bij met de bundel “De karpersimulator”, waarin beide genoemde bibliofiele bundels zijn opgenomen. “De karpersimulator” werd in 1998 bekroond met de C. Buddingh’-prijs voor het beste Nederlandstalige debuut, en met de Van der Hoogtprijs. Ook werd de bundel dat jaar genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Nieuw werk van Erik Menkveld verscheen in tijdschriften als Raster, De Revisor en De Gids. Najaar 2000 verscheen zijn tweede bundel “Schapen nu!”, in 2005 gevolgd door “Prime time”.

 

Boerenbui

Hevige aandrang te eggen of te gieren?
Een tractor te kopen? Nuchtere
kalveren voor de mesterij?

Red één ongeschoren schaap
bij nacht en ontij uit de sloot, bekijk
het liefste varken op worstkwaliteit, eet

twaalf sneeën zelfverbouwd roggebrood.
En vergeet niet bij rooien of poten
op klompen te lopen en overal bij.

Meestal waait het dan wel over.
En anders ben je onherroepelijk
geboren voor de boerderij.

 

Alles mag je worden

Het springzaad knapt, de brempeulen
knallen open en jij ligt er in je wieg
als een popelend boontje bij.

Alles mag je worden van mij: zeeman,
boswachter, archeoloog. Of –
als je leven ingewikkelder loopt –

gesponsord ontdekker van aangroei
werende stoffen voor scheepsverf,
alleenstaand paddenstoelenfotograaf,

pacht- en beestenlijstenonderzoeker
van verdwenen Drentse keuterijen…
Behalve ongelukkig. Beloofd?

 

 
Erik Menkveld (Eindhoven, 25 april 1959)

Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Michael Schaefer, Carl Spitteler

De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook alle tags voor Frans Coenen op dit blog.

 

Uit: Verveling

 

“Boven onder ’t dak was ’t al broeiheet, met een benauwden reuk van versch hout en door de zon gestoofd lood. Een heen-en-weer geklos over den vloer, en de hooge stem van fräulein Böhmer, de eigenares van ’t hôtel, klonken uit een kamer aan het eind van een middengangetje.

‘Da sind Sie endlich!’ riep ’t fräulein Henriette toe, haar vriendelijk lachend aanziend, in de groote, bruine, uitpuilende oogen, een schalke vogelachtige uitdrukking.

Zij had over ’t geheel veel van een oud-verweerd spekpoppetje op een trumeau, met haar kleine lijfje onder ’t groote eironde hoofd, rood en zon-verbrandend, met glanzend zwart haar.

‘Na, was sagen Sie jetz! ist’s nicht hübsch geworden hier?! Wird ihre Freundin hier nicht ganz heimisch sein? ging zij voort en wees in ’t rond op ’t nieuw hardblauw behang en de tullen gordijntjes, met de roodlinten embracetjes voor ’t raam.

Henriette knikte vriendelijk van ja. Zij was pas drie dagen geleden uit Holland gekomen, doch al op heel goeden voet met de eigenares, die haar overal brjriep waar wat te zien was.

In haar huiselijke omgeving in Amsterdam, stond Henriette de Wal anders niet bekend als iemand, die gauw vertrouwelijk was. Haar donkere oogen, onder de fljne wenkbrauwen, zagen gewoonlijk hoog en onverschillig uit ’t witte smalle gezicht en om de smalle bloedelooze lippen van haar kleinen mond was een trotsche, afwijzende trek.

Maar thans gloeide er iets innigs, een zachte dankbaarheid in den blik, waarmee zij naar buiten tuurde en haar mond was droomerig even-geopend.

Zoo luisterde zij met schijnbare belangstelling naar ’t levendig zelfbehagelijk geratel van fräulein Böhmer, een lang relaas van alles wat er hier en in ’t hoofdgebouw nog aan de kamers moest gedaan worden,…. van buiten, vochtig en koel, kwam ’t onregelmatig, frisch geplas van de fontein tot hen,… toen ’t kleine menschje op eens zich zelf onderbrak:

‘Aber jetz musz ich eilen, sonst wird mein diner nicht fertig,… gehen Si mit, fräulein?’

 

 

Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)

Lees verder “Frans Coenen, Eric Bogosian, Robert Penn Warren, Michael Schaefer, Carl Spitteler”