Özcan Akyol

 

De Nederlandse schrijver en columnist Özcan Akyol werd geboren in Deventer op 7 april 1984. Akyol bezocht de mavo en studeerde later journalistiek en Nederlands. De laatste studie heeft hij echter niet afgerond. Hij schrijft onder andere voor Men’s Health, Playboy, Hard Gras, NRC en De Volkskrant. In september 2011 debuteerde Akyol met het korte verhaal “Zero Impact” in de bundel WTF? Volwassen worden na 11 september. Dit boek gaat over jongeren die na de aanslagen op 11 september 2001 in New York opgroeien. In oktober 2012 verscheen zijn debuutroman “Eus” bij uitgeverij Prometheus. Het boek, over een Turks-Nederlandse jongen uit een gastarbeidersgezin die in aanraking komt met criminaliteit en in de gevangenis belandt, werd gepresenteerd als een gedeeltelijk autobiografische “schelmenroman”.[2] Het kreeg voor en bij verschijnen veel aandacht in de Nederlandse media. Er werden in een week tijd 10.000 exemplaren verkocht. Een maand na het verschijnen werden de filmrechten gekocht door Eyeworks.

 

Uit: Eus

 

“Volgens haar werden de Hollandse kinderen thuis gesteund door hun ouders, het was cruciaal om te slagen op het atheneum. Net als de andere batsen moest ik óók naar het vbo van die omhooggevallen klaploopster… Die lelijke graftak… Een zelfingenomen kletskous… Het vleesgeworden product van de kleinburgerlijkheid… Kutje de Bruin! Met haar fukkin’ poster van Rintje Ritsma in de klas, die ze adoreerde als een klein meisje terwijl ze eigenlijk een verlept oud wijf was.

Thuis vertelde ik vader van het vbo-advies en de volgende morgen stond hij woedend in onsklaslokaal, duidelijk van plan het een en ander recht te breien. Met grote passen kwam-ie voor het bureau van Faber staan, die net een stukje voorlas uit een boek.

“Klootsjak, mijn sjoon doktor worden of atvokaat! Wie jij zijn, ha?!”

Schelden kon-ie wel in het Hollands. Die hoer bewoog zich schuifelend naar de deur, bijna scheet ze zeven kleuren stront in haar kakibroek, terwijl mijn vriendjes en ik ademloos toekeken, we hadden er plezier in.

Schooldirecteur van Luijn kwam op het geluid af en kalmeerde Turis. Daarna nam-ie hem apart voor een persoonlijk gesprek – Mahir stond in de gang. Hij zou tolken.

Na wat gediscussieer mocht ik naar de mavo, net als mijn broers, en daar had ik wel vrede mee, want nu hoefde ik niet naar de Van Marle – ook wel de ‘Turkenschool’genoemd.”

 

 

 

Özcan Akyol (Deventer, 7 april 1984)

Kazim Ali, Jakob Ejersbo, John Pepper Clark, Günter Herburger, Uljana Wolf

De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Kazim Ali werd geboren op 6 april 1971 in Croydon, Engeland. Zie ook alle tags voor Kazim Ali op dit blog.

 

Hymn

 

My father’s silence I cannot brook. By now he must know I live and well.

My heart is nickel, unearthed and sent. We are a manmade catastrophe.

Unable to forgive, deeply mine this earthly light that swells sickly inside.

Like wind I drift westward and profane when the doors of ice slide open.

While he prays my father swallows the sickle moon, its bone sharp path spent.

Preyed upon by calendars of stone unbound the nickel of the mountain in streams.

Mine this awful empty night. Mine this unchiming bell, his unanswered prayers.

Mine the rain-filled sandals, the road out of town. Like a wind unbound this shining river mine.

 

 

Sleep Door

 

a light knocking on the sleep door

like the sound of a rope striking the side of a boat

 

heard underwater

boats pulling up alongside each other

 

beneath the surface we rub up against each other

will we capsize in

 

the surge and silence

of waking from sleep

 

you are a lost canoe, navigating by me

I am the star map tonight

 

all the failed echoes

don’t matter

 

the painted-over murals

don’t matter

 

you can find your way to me

by the faint star-lamp

 

we are a fleet now

our prows zeroing in

 

praying in the wind

to spin like haywire compasses

 

toward whichever direction

will have us

 

 

Kazim Ali (Croydon, 6 april 1971)

Lees verder “Kazim Ali, Jakob Ejersbo, John Pepper Clark, Günter Herburger, Uljana Wolf”

Dan Andersson, Erich Mühsam, Georges Darien, Jean-Baptiste Rousseau, Alexander Herzen

De Zweedse dichter en schrijver Dan Andersson werd geboren op 6 april 1888 in Skattlösberg (Dalarna). Zie ook alle tags Dan Andersson op dit blog.

 

Elegy for the Dying Dog

Tomorrow he will die.
For now, though, see him drowsing in the shade.
A cardinal cracks the red whip of its flight.
Frail butterflies—the metalmark,
The spicebush swallowtail—are lobbed
Like painted tissue on the air.
The wind, as it might carve on fields of wheat,
Combs over his black coat. I’ve set him there
As water irises prepare
Their gold unfolding in the rain-fresh pond.
Last meal: Steamed rice. Grilled strips of steak.
Last lazy afternoon. Last hour
To watch the clouds drift like meringues,
To watch them blended into tones of peach
Then deepen to the dusky tints of plums.
One last command to heed or disobey,
But it’s not me who’s calling Virgil now,
It’s Death who’s calling, calling, calling,
And he comes.

 

 

Vertaald door Mike McArthur

 

 

Dan Andersson (6 april 1888 – 16 september 1920)

Lees verder “Dan Andersson, Erich Mühsam, Georges Darien, Jean-Baptiste Rousseau, Alexander Herzen”

Nicolas Chamfort, Brigitte Schwaiger, Julien Torma, Levon Shant, Aasmund Olavsson Vinje

De Franse schrijver en aforist Nicolas Chamfort, pseudoniem van Sébastien Roch Nicolas, werd geboren op 6 april 1740 in Clermont – Ferrand. Zie ook alle tags voor Nicolas Chamfort op dit blog.

 

La Querelle du Riche et du Pauvre (Fragment)

 

Le riche avec le pauvre a partagé la terre,
Et vous voyez comment : l’un eut tout, l’autre rien.
Mais depuis ce traité qui réglait tout si bien,
Les pauvres ont par fois recommencé la guerre :
On sait qu’ils sont vaincus, sans doute pour toujours.
J’ai lu, dans un écrit, tenu pour authentique,
Qu’après le siècle d’or, qui dura quelques jours,
Les vaincus, opprimés sous un joug tyrannique,
S’adressèrent au ciel : c’est-là leur seul recours.
Un humide député de l’humble république
Au souverain des dieux présenta leur supplique.
La pièce était touchante, et le texte était bon ;
L’orateur y plaidait très-bien les droits des hommes :
Elle parlait au cœur non moins qu’à la raison ;
Je ne la transcris point, vu le siècle où nous sommes.
Jupiter, l’ayant lue, en parut fort frappé.
« Mes amis, leur dit-il, je me suis bien trompé :
C’est le destin des rois ; ils n’en conviennent guères.
J’avais cru qu’à jamais les hommes seraient frères :
Tout bon père se flatte, et pense que ses fils,
D’un même sang formés, seront toujours amis.

 


Nicolas Chamfort (6 april 1740 – 13 april 1784)

Lees verder “Nicolas Chamfort, Brigitte Schwaiger, Julien Torma, Levon Shant, Aasmund Olavsson Vinje”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Uit: The Sorrow Of Belgium (Vertaald door Arnold J. Pomerans)

“It was sister Imelda who was sitting in Louis’s room, because although her face had been replaced by a featureless, pumicelike tumor, he recognized her peasant bosom, her smell of nature. She spread her knees, and from between the black billows she carefully pulled a skinned rabbit, or was it a cat? Unfortunately he couldn’t see the skull properly, she stroked the naked, blood-spattered carcass to which tufts of fur still clung, the pupils were not slit-shaped but round, like little pink pills.

He was woken by the siren, the antiaircraft guns and Papa calling him. Papa always called him, vigilant watchman of the night, even though he knew that Louis would still not follow him and Mama down to the air raid shelter with its crowds of quaking, praying neighbors.”

(…)

“He was sitting on a train, and for the first time in his life it occurred to him that a train, more so than the idea of a train, was a box so many feet high, so many feet long, so many feet wide, a fragile, futile, and above all simple thing on wheels. I could touch the ceiling of this carriage – who would have thought it? Only a moment ago I was in the playground, in the shadow of my grandfather, who is now lying on his deathbed.”

(…)

“My brother died in a concentration camp,” said Louis. “He was an intellectual working for the Underground, and he never tasted the fruits of his clandestine labours.”

“Is this entry about his experience?”

“His own experience, yes, of course.”

“Het Laatste Nieuws would certainly be interested in that.”

“It doesn’t deal directly with the concentration camp. It’s rather…”

“Which concentration camp?”

“…symbolic. Uh, Neuengamme.” (I’ll be struck down for that. Till the blood runs. Terminal cancer. Starting with the intestines. Then it spreads all over.)

“It’s a good subject. The Belgian people are going to have to learn the facts. From the source.”

“He handed me the text before he was taken away. In a cattle truck. ‘Take good care of it, Louis,’ he said.”

“I thought his name was Louis.”

“He asked me to adopt his name. So as to save his life’s work after his death, to continue it. My real name is Maurice.”

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari”

Mieke van Zonneveld

De Nederlandse dichteres Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zij bezocht de International School in haar geboorteplaats en studeerde Nederlands, literatuurwetenschap en Latijn op de VU in Amsterdam. Van Zonneveld schreef recensies voor Recensieweb en publiceerde eerder werk in De tweede ronde en in het ambachtelijk gedrukte Avantgaerde en op Tzum.

Hemel, zei hij

Hemel, zei hij
en ik schreef het op
irreëel decorgeschilder
waardeloos gebazel
over lichtval
waar ik in hing
als een spin

Zijdezachte draden die de wind
niet wilde breken en een weke
warme glimlach, het vertrouwen
van een kind

dat vlinder wilde zijn

Alle acht mijn ogen
werden glimlachend bedrogen
Alle acht mijn ogen
hebben in het licht geloofd

Hemel, zegt hij
en ik schud mijn hoofd

 
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989)

E. L. James, Maya Angelou, Wolfgang Windhausen, Marko Klomp, Marguerite Duras, Edith Södergran

De Britse schrijfster E. L. James (pseudoniem van Erika Leonard) werd op 4 april 1963 in Buckinghamshire als Erika Mitchell geboren.Zie ook alle tags voor E. L. James op dit blog.

Uit: Fifty Shades of Grey

“I know nothing about him,” I murmur, trying and failing to suppress my rising panic.
“The questions will see you through. Go. It’s a long drive. I don’t want you to be late.”
“Okay, I’m going. Get back to bed. I made you some soup to heat up later.” I stare at her fondly. Only for you, Kate, would I do this.
“I will. Good luck. And thanks, Ana—as usual, you’re my lifesaver.”
Gathering my backpack, I smile wryly at her, then head out the door to the car. I cannot believe I have let Kate talk me into this. But then Kate can talk anyone into anything. She’ll make an exceptional journalist. She’s articulate, strong, persuasive, argumentative, beautiful—and she’s my dearest, dearest friend.
The roads are clear as I set off from Vancouver, Washington, toward Interstate 5. It’s early, and I don’t have to be in Seattle until two this afternoon. Fortunately, Kate has lent me her sporty Mercedes CLK. I’m not sure Wanda, my old VW Beetle, would make the journey in time. Oh, the Merc is a fun drive, and the miles slip away as I hit the pedal to the metal.
My destination is the headquarters of Mr. Grey’s global enterprise. It’s a huge twenty-story office building, all curved glass and steel, an architect’s utilitarian fantasy, with GREY HOUSE written discreetly in steel over the glass front doors. It’s a quarter to two when I arrive, greatly relieved that I’m not late as I walk into the enormous—and frankly intimidating—glass, steel, and white sandstone lobby.
Behind the solid sandstone desk, a very attractive, groomed, blonde young woman smiles pleasantly at me. She’s wearing the sharpest charcoal suit jacket and white shirt I have ever seen. She looks immaculate.”

E. L. James (Buckinghamshire, 4 april 1963)

Lees verder “E. L. James, Maya Angelou, Wolfgang Windhausen, Marko Klomp, Marguerite Duras, Edith Södergran”

Charles Ducal, Adriaan Jaeggi, Pieter Aspe, Frederik van Eeden, Peter Huchel

 

De Vlaamse dichter en schrijver Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier) werd geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook alle tags voor Charles Ducal op dit blog.

In de marge

Zij zitten hoog, op dunne banden,
in de marge van het verkeer. Hun strook
is niet ingelijfd, zij zijn op weg
in een tragere eeuw, missen de koorts

de wereld bijtijds te bestrijken,
de verte aanwezig te rijden, breed en brutaal.
De auto is jong, zingt de werkelijke taal.
Op de fiets komt men nergens. In ijdel

evenwicht sturen dichters hun hoogmoed
de marge in, waar God nog bestaat,
en zingen daarboven, met dunne halzen,
iets duurs op de rand van de taal.

 

Haas

Het veld was modder. Ik meed de wegen.
Regen waste het avondlicht schoon.
Prikkeldraad aan de rand sloot te hoog
om de verte tegen te spreken.

Ik had zoveel jeugd bij te benen,
angst stuwde op in mijn bloed,
kreeg snelheid, werd overmoed.
De wind hield zijn honden geketend.

Haas is een hartslag op lopers,
een springveer door hoepels van licht.
Ik liep. Ik zag niet de strik.
Ik werd wakker in de handen van stropers.

Charles Ducal (Leuven, 3 april 1952)

Lees verder “Charles Ducal, Adriaan Jaeggi, Pieter Aspe, Frederik van Eeden, Peter Huchel”

Thomas Glavinic, Émile Zola, György Konrád, Anneke Claus, Anne Waldman, Casanova

De Oostenrijkse schrijver Thomas Glavinic werd geboren op 2 april 1972 in Graz. Zie ook alle tags voor Thomas Glavinic op dit blog.

 

Uit: Wie man leben soll

“Man liegt unbequem da. Wagt nicht, den steifgewordenen Arm unter dem Körper wegzuziehen. Man befürchtet, diese Bewegung könnte Claudia so verschrecken, daß sie sich die Sache noch einmal überlegt und Hals über Kopf zur Tür hinausstürzt. Doch das Risiko ist es wert. So bewegt man die Lippen auf jene des Mädchens zu. Dabei achtet man darauf, nicht zu hastig vorzugehen. Wenn endlich Mund auf Mund trifft, staunt man über den Eindruck, den diese Intimität erzeugt.

Vorsichtig schiebt man die Zunge in Claudias Mund, ohne sich vom Klopfen seines Herzens irritieren zu lassen. Man bemüht sich, daß es zu keiner Kollision der Gebisse kommt. In ›Das erste Mal‹ hat man gelesen, solches sei der Romantik des Moments abträglich und nur durch Lachen zu kompensieren. Das aber setzt ein gewisses Maß an bereits vorhandener Harmonie voraus. Und so lange ist man ja nicht zusammen. Drei Wochen, was ist das schon.

Beflissen vermeidet man ferner, der Geliebten in den Mund zu speicheln. Jedenfalls in übertriebenem Ausmaß. Ein wenig Speichel bringt Vertrautheit, doch dosis venenum facit.

Die Küsse sind lang und innig.

In regelmäßigen Abständen donnert Mutter mit ihrem Gipsarm, den sie einem Alkoholexzeß verdankt, gegen die versperrte Tür, um den Kindern keine Zeit für eine Schwängerung zu lassen. Vor Claudias Ankunft hat sie allen Ernstes behauptet, sie selbst müsse in diesem Fall für die Alimente aufkommen, da man noch unmündig sei, und daher solle man, wie sie sich ausdrückte, den Hengst im Stall lassen.

Man reagiert nicht. In Claudias Beisein will man der eigenen Mutter unterkühlt-lässig begegnen. Dies wird der Freundin das Gefühl vermitteln, einen reifen Partner gewählt zu haben, der sich wohltuend von den kreidewerfenden, kraftmeiernden und Allotria treibenden Kindsköpfen in ihrer Klasse unterscheidet.”

 

Thomas Glavinic (Graz, 2 april 1972)

Lees verder “Thomas Glavinic, Émile Zola, György Konrád, Anneke Claus, Anne Waldman, Casanova”

Am Ostermontage (Annette von Droste-Hülshoff)

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!

 

Noli me tangere door Antonio da Correggio, ca 1534

 

 

Am Ostermontage
Ev: Von den Jüngern die nach Emmaus gingen

Herr, eröffne mir die Schrift,
Deiner Worte Liebesmorgen,
Daß er leis’ im Herzen trifft,
Was gewißlich drin verborgen.
Weiß es selber nicht zu finden,
Bin doch aller Hoffnung voll:
O, die Wolken werden schwinden,
Wenn die Sonne scheinen soll!

Soll der Glaube ferne sein,
Da die Liebe nicht verloren,
Da in Nächten stiller Pein
Mir die Hoffnung neu geboren?
Du mein Gott der Huld und Treue,
Den des Würmleins Krümmen rührt,
Hättest du umsonst die Reue
In dies starre Herz geführt?

Nein, mein Herr, das hast du nicht,
Deine Seelen sind dir teuer;
Wo nur noch ein Fünklein spricht,
Nahst du gern mit deinem Feuer.
O, ich fühl’ es wohl, wie leise
Sich das neue Leben regt,
An der Gnade zarte Speise
Seine schwachen Lippen legt.

Manches ist mir wunderbar,
Manches muß mir dunkel scheinen;
Doch in deiner Liebe klar
Wird sich Alles freudig einen.
War der Nebel nur des Bösen,
Was als Nacht mich zagen ließ:
Wie sich meine Sünden lösen,
Tret’ ich aus der Finsternis.

Herr, mit Tränen dank ich dir
Für dein übergnädig Walten,
Daß du deinen Glauben mir
In der Sünde vorenthalten:
Ach, ich hätte wie im Grimme
Neue Frevel nur erspäht,
Bis mir des Gewissens Stimme
Von dem Sturme überweht.

Deine Gnad’ ist weich und warm,
Mag der Sorgfalt nicht entbehren,
Und mein Herz war kalt und arm
Solchen zarten Gast zu nähren.
Aber wie die Quellen springen,
Losgerissen von dem Weh,
Taucht sie sich mit milden Schwingen
In den heißen roten See.

Herr, ich habe viel geweint,
Daß ich oft wie zu zergehen
In der Seelennot gemeint,
Und wie ist mir heut’ geschehen!
Daß ich gar so voll der Freuden
Und mich keine Angst bezwingt,
Ob mir gleich das alte Leiden
Riesig an die Seele dringt.

Und bei deinem heil’gen Buch,
Was mir heute fast wie offen,
Denk ich keinen einz’gen Fluch,
Kann nur lieben, kann nur hoffen,
Seh dich nur als Kindlein neigen,
Alles lieblich, alles lind;
Deine harten Worte schweigen,
Und ich weiß nicht, wo sie sind.

Das ist nur für diesen Tag,
O, viel anders wird es kommen;
Denn zu groß ist meine Schmach,
Solche Lust kann ihr nicht frommen;
Hast nur deinen Blitz gesendet,
Daß nicht irr’ in meiner Pein
Ich mich wieder zugewendet
Dem verlaßnen Götzenhain.

Du unendlich süßes Glück,
Muß ich wieder dich verlieren,
Laß mir nur dein Bild zurück,
In dem Grolle mich zu rühren!
Oder, Herr, soll dieser Stunde
Überschwenglich Heil erstehn,
O, so laß des Grolles Wunde
Mir als Trauer offen gehn!

 

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

Burg Hülshoff

 


Zie voor de schrijvers van de 1e april ook
mijn drie vorige blogs van vandaag.