Siegfried Sassoon, Clemens Brentano, Wilhelm Raabe, Eduard Mörike, Perikles Monioudis

De Engelse dichter Siegfried Sassoon werd geboren op 8 september 1886 in Brenchley, Kent. Zie ook mijn blog van 8 september 2010 en eveneens alle tags voor Siegfried Sassoon op dit blog.

Battalion-Relief

‘FALL in! Now get a move on.’ (Curse the rain.)
We splash away along the straggling village,
Out to the flat rich country, green with June…
And sunset flares across wet crops and tillage,
Blazing with splendour-patches. (Harvest soon,
Up in the Line.) ‘Perhaps the War’ll be done
‘By Christmas-Day. Keep smiling then, old son.’

Here’s the Canal: it’s dusk; we cross the bridge.
‘Lead on there, by platoons.’ (The Line’s a-glare
With shell-fire through the poplars; distant rattle
Of rifles and machine-guns.) ‘Fritz is there!
‘Christ, ain’t it lively, Sergeant? Is’t a battle?’
More rain: the lightning blinks, and thunder rumbles.
‘There’s over-head artillery!’ some chap grumbles.

What’s all this mob at the cross-roads? Where are the guides?…
‘Lead on with number One.’ And off they go.
‘Three minute intervals.’ (Poor blundering files,
Sweating and blindly burdened; who’s to know
If death will catch them in those two dark miles?)
More rain. ‘Lead on, Head-quarters.’ (That’s the lot.)
‘Who’s that?… Oh, Sergeant-Major, don’t get shot!
‘And tell me, have we won this war or not?’

 

Before the Battle

Music of whispering trees
Hushed by a broad-winged breeze
Where shaken water gleams;
And evening radiance falling
With reedy bird-notes calling.
O bear me safe through dark, you low-voiced streams.

I have no need to pray
That fear may pass away;
I scorn the growl and rumble of the fight
That summons me from cool
Silence of marsh and pool
And yellow lilies is landed in light
O river of stars and shadows, lead me through the night.

 

How to Die

Dark clouds are smouldering into red
While down the craters morning burns.
The dying soldier shifts his head
To watch the glory that returns;
He lifts his fingers toward the skies
Where holy brightness breaks in flame;
Radiance reflected in his eyes,
And on his lips a whispered name.

You’d think, to hear some people talk,
That lads go West with sobs and curses,
And sullen faces white as chalk,
Hankering for wreaths and tombs and hearses.
But they’ve been taught the way to do it
Like Christian soldiers; not with haste
And shuddering groans; but passing through it
With due regard for decent taste.

 
Siegfried Sassoon (8 september 1886 – 1 september 1967)

Lees verder “Siegfried Sassoon, Clemens Brentano, Wilhelm Raabe, Eduard Mörike, Perikles Monioudis”

Anthonie Donker

De Nederlandse dichter, letterkundige, schrijver, essayist en literair vertaler Anthonie Donker (Nicolaas Anthonie Donkersloot ) werd geboren in Rotterdam op 8 september 1902. Donker debuteerde als dichter in De Vrije Bladen in de jaren twintig. In 1929 won hij voor zijn dichtbundel “Kruistochten” de Domprijs voor poëzie van de jury die bestond uit J.C. Bloem, Hendrik Marsman en Marnix Gijsen. In datzelfde jaar won hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor zijn dichtbundel “Grenzen”. Hij studeerde Nederlands aan zowel de Universiteit van Amsterdam als aan de Rijksuniversiteit Leiden en werd tijdens zijn studie ziek waardoor hij meermalen voor tbc moest kuren in Zwitserland. Hier schreef hij later de roman “Schaduw der Bergen” over uit 1935. Na zijn studie zou hij ook zes jaar werken als leraar Nederlands in Zwitserland. In 1929 promoveerde Donkersloot en in 1936 werd hij benoemd tot hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens de oorlogsjaren was hij betrokken bij verzetsactiviteiten en werd door de Duitse bezetter ontslagen als hoogleraar en gearresteerd. Hij werd opgesloten in de gevangenis van Scheveningen (Oranjehotel) en zou na de oorlog een tekst schrijven voor een plaquette ter nagedachtenis aan de geëxecuteerden op de Waalsdorpervlakte. Eind 1945 kwam hij namens de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) in de eerste naoorlogse zitting van de Eerste Kamer terecht. Na zijn overstap begin 1946 naar de nieuw opgerichte Partij van de Arbeid zat hij voor deze partij in de Kamer. In 1949 verliet hij de Kamer omdat hij zich niet kon vinden in de Tweede Politionele Actie in het toenmalige Nederlands-Indië (het latere Indonesië); ook zegde hij zijn partijlidmaatschap op.In 1957 werd Donkersloot lid van de Pacifistisch Socialistische Partij. Voor de oorlog was Donkersloot oprichter van het literaire tijdschrift “Critisch Bulletin” waar hij tot het verschijningsverbod tijdens de Duitse bezetting in 1941 voor zou schrijven en redigeren. Ook was hij van 1937 tot 1940 redacteur van De Stem. In 1946 kon “Critisch Bulletin” weer verschijnen en was hij nog twee jaar redacteur ervan alsmede van De Nieuwe Stem. Hij nam tevens deel aan vele andere georganiseerde literaire organisaties. Als vertaler werd Donkersloot bekend door zijn vertaalde werk van onder meer Coleridge, Goethe en Feuchtwanger. Ook vertaalde hij een sprookjesbewerking van Robert Browning van het verhaal De rattenvanger van Hamelen, die werd uitgegeven in 1930 met kleurplaten van Rie Cramer.

 

Achterbalcon

Het menselijk gelaat – hoe droef mistekend,
Des morgens in de tram grauw van de nacht,
Des avonds in de tram grauw afgejacht
Van al waar men zich deerlijk in verrekent.

Retour kantoor, kliniek en magazijn
Tobt elk van wat er kan tegenvallen.
Zie in de mondhoek, onder de oogwallen
Onverwisselbaar de paraaf der pijn.

Hoe als nu plotseling de bazuinen schallen,
Het hemellicht hoog neerstraalt over allen?
Verhoord gebed, gevonden wat gij zocht!

Doch God is zuinig op zijn wonderwerken,
En vreest dat zij het zelfs niet zouden merken,
Tegen elkander schuddend in de bocht.

 

Het duinpad

Achter   onherstelbre puinhoopen
van een dichtgestort bestaan
moet een weg naar het duin nog  open
liggen niet ver hiervandaan.

Maar alzijds met getrokken wapen
staan mij vijanden in den weg.
Laat  mij  gaan,  ik weet  heg noch steg,
in het duiniand wil ik gaan slapen.

Ik boek met mijn vage lantaren
hetduinpad, laat mij met vrêe,
een stil pad waar het hart bedaren,,
en de ruimte, de verte, de zee .-

 

Kinderspel
 
Een ijle schemering omringt mijn stoel,
Een stilte waarin klokgetik verzandt.
Alles wordt loodgrijs, en onzeker voel
Ik aan het voorhoofd nog mijn verre hand.
 
– Spelende in het warme, diepe bed
Heb ik de dekens over mij gespannen:
Een sultan is in de woestijn verbannen.
Een vos sluipt naar zijn hol met sluwen tred –
 
Is dit voorbij? Ben ik teruggekeerd?
Wat is aan mij geschied, sinds ik verdreven
Werd uit dat zorgeloos en zonnig land?
 
De droomen houden zelden overhand.
En hiervan is alleen overgebleven
Een schuw herinn’ren bijna ongedeerd.

 

 
Anthonie Donker (8 september 1902 – 26 december 1965)

Anton Haakman, Edith Sitwell, Willem Bilderdijk, Jenny Aloni, Michael Guttenbrunner, Margaret Landon, Henry Morton Robinson

De Nederlandse schrijver Anton Haakman werd geboren op 7 september 1933 in Bussum. Zie ook alle tags voor Anton Haakman op dit blog.

Uit: Byron als vampier

“Polidori kende Byron van zeer nabij. Hij had hem, als lijfarts, vergezeld op diens reis door de Nederlanden, Duitsland en Zwitserland, en hij was goed op de hoogte van de uitspattingen van deze elegante verleider. Op verzoek van Byrons uitgever hield hij een dagboek bij van Byrons doen en laten. Het verscheen postuum in gekuiste, verminkte vorm. Polidori was grenzeloos jaloers op Byron. ‘Wat kan jij beter dan ik?’ vroeg hij toen ze door Duitsland reisden, langs de Rijn. Byron antwoordde: ‘Ik kan die rivier zwemmend oversteken, ik kan die kaars op twintig pas afstand snuiten met een pistoolschot, en ik heb een gedicht geschreven waarvan op één dag 14.000 exemplaren zijn verkocht.’ (The Corsair). Daarop wilde Polidori vergif uit zijn medicijnkist innemen, maar Byron verhinderde dat. Toen Byron in Zwitserland had kennisgemaakt met Shelley, was Polidori zo jaloers vanwege hun vriendschap dat hij Shelley uitdaagde voor een duel en Byron sloeg met een pook. Byron schreef later aan Murray: ‘Ik heb nog nooit zo gewalgd van een menselijk produkt als van die eeuwige onzin, die pesterijtjes, die leeghoofdigheid, dat slechte humeur en de ijdelheid van die jongeman.’ Wel gaf hij toe dat Polidori gevoel voor humor had, en talent.
Talloos zijn de overeenkomsten tussen Polidori en zijn personage Aubrey. Zo was Polidori door zijn familie gewaarschuwd voor Byron, die Engeland in 1816 vanwege zijn zeer slechte reputatie en zijn schulden voorgoed verliet. Eén overeenkomst was profetisch: Polidori is op zijn vijfentwintigste krankzinnig gestorven.
Polidori’s verhaal, waarin de motieven van de vampier altijd sexueel bepaald zijn, is gemodelleerd naar Byron – de slachtoffers zijn allen vrouwen – maar tegelijk naar de adelstand waar deze toe behoorde, met haar recht op de dochters van onderdanen, en haar belangstelling voor het blauwe bloed, en voor het rode bloed dat werd vergoten in oorlogen. Een stand die in die tijd dood was, maar toch niet dood, ‘ondood’ zoals dat heet in de latere vampierliteratuur, en bijna legendarisch. Een stand die nog over een sexuele macht en privileges beschikte waar de burger tegen opzag en over fantaseerde. Aubrey fantaseert over Ruthven, maakt van hem een droom-object, een vampier, dat wil zeggen een symbool van extreme losbandigheid.”

 

 
Anton Haakman (Bussum, 7 september 1933)
Byron als Don Juan door Alexandre-Marie Colin, 1831

Lees verder “Anton Haakman, Edith Sitwell, Willem Bilderdijk, Jenny Aloni, Michael Guttenbrunner, Margaret Landon, Henry Morton Robinson”

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: Not the End of the World

‘All the organisers need to hear is that we’re maintaining a high profile, so the visitors ain’t too scared of bein’ mugged, shot, gang-raped or ritually cannibalised to walk around town. That means more uniformed beat officers in the pedestrian areas, plenty of patrol cars on Ocean Boulevard and along the beach, all that shit. Ironic, really. Our purpose is to reassure them that none of their movies will come true – well, not to them at least.’
Bannon sat back on the edge of his desk. ‘Think you can handle that, big guy?’ he asked.
‘Guess so.’
‘You don’t look so sure. Would you rather be out with Zabriski today, maybe? Let’s see …’ He thumbed through some notes on his desk. ‘Railway worker, laid off last Friday, walks into the AmTrak offices on Third at eight thirty this morning and deposits a black polythene sack in the lobby. It’s one of these atrium deals, you know, with like three or four floors looking down on to the concourse. Telephones bomb warning eight thirty-five, detonates at eight forty-two. Sack contained a small but significant amount of explosive, probably basic demolition stuff. Not enough to cause any fatalities, but enough to distribute the contents of the sack approximately sixty feet in every direction, including up. Guy was, how’d they put it? a “sanitation engineer”. Some of that stuff must have come all the way from Frisco before he syphoned it out the train. Four floors, Larry.’
‘I’ll just be getting down to the Pacific Vista, Captain. Got someone to talk to about this American Feature Film Market thing.’
‘Attaboy.’
It wasn’t paranoia, Larry knew. It was plain old insecurity. He’d have been suspicious of being given this AFFM ‘liaison’ gig anyway, simply because he was still very much the new guy, and it might well be the sort of shit detail everyone else knew to steer clear of. He knew the scene, could see the station house, smell the coffee:
‘So who’s gonna handle the annual fiasco at the Pacific Vista this year, then? Zabriski? Rankin? Torres? What’s that? You already volunteered to escort a Klan rally through Watts? Shit. Oh, wait a minute. The new guy’ll have started by then. Let’s give it to him.’

 
Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

Lees verder “Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Aart G. Broek, Alice Sebold, Julien Green”

Jessica Durlacher, Amelie Fried, Carmen Laforet, Cyrus Atabay

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook mijn blog van 6 september 2010 en eveneens alle tags voor Jessica Durlacher op dit blog.

Uit: Das Gewissen (Vertaald door Hanni Ehlers)

„Nie wurde darüber geredet. Doch in unserem Unterleben, dem Leben unter unserem Alltagsleben, will ich mal sagen, wurden wir verfolgt. So empfanden wir es zumindest. Ich wurde verfolgt, weil mein Vater VERFOLGT worden war – und ein abstrakteres Wort lässt sich wohl kaum finden, beiläufiger und vornehmer lässt sich wohl kaum umschreiben, welche schmutzigen, grausamen Verbrechen das beinhaltet.
Nach Verbrechen klang das Wort auch nicht. Eher wie eine Katastrophe von kosmischen Dimensionen, ein jedes normale Maß übersteigender Alptraum, etwas aus der Zeit, als die Welt noch eine einzige Hölle war, jener gräulichen vorbewussten Zeit der Vorgeschichte.
Und alles, was zu Hause darüber gesagt wurde, war genauso entstellend abstrakt wie das Wort selbst, so abstrakt, dass das Schaudern hinter der Sprache versteckt blieb. Und die Sprache erstickte präzise und fein säuberlich, was sich hinter ihr verbarg.
Die Abstraktionen trugen Sätze wie:” Du weißt ja, nach der Bombardierung Rotterdams sind wir nach Apeldorn gegangen…”
Die ganze Aufeinanderfolge von Geschehnissen, die mein Vater als kleiner Junge miterlebt hatte, alles, was dieser Satz suggerieren sollte, die Dramen, das Schreien, die nervliche Anspannung, die Angst: nichts davon, da war meines Vaters Stimme und diese kurze Mitteilung, die uns seiner Meinung nach alles sagte.
Seine Stimme senkte sich und wurde dann plötzlich leise und grimmig. Irgend etwas schien ihm den Atem wegzusaugen, ein Feind, der ihm die Luft nahm und ihn kurzerhand daran hinderte, laut zu sprechen. Mit Gewalt, beinahe erstickend, versuchte er Atem und Stimme wiederzuerlangen.“

 
Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

Lees verder “Jessica Durlacher, Amelie Fried, Carmen Laforet, Cyrus Atabay”

Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Christoph Wieland, Peter Winnen

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957.Zie ook mijn blog van 5 september 2010 en alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: De hele wereld

“Tot mijn dertigste was mijn geheugen zo slecht dat de enige herinnering aan mijn vroege jeugd bestond uit het beeld van een wapperend gordijn voor een slaapkamerraam, het licht daarachter, de stem van mijn grootmoeder die opsteeg uit de keuken aan de binnenplaats en een flard muziek uit de transistorradio die door het raam met de bollende gordijnen naar binnen zweefde: ‘Let me tell you about the birds and the bees and the flowers and the trees and the moon up above and a thing called love…’ Ik wist welk huis het was – dat van de ouders van mijn moeder, op de dijk aan de haven van het Twente-Rijnkanaal –, ik wist dat ik mij in de grote slaapkamer bevond en dat liedje kende ik ook.
Waarom was dit het enige uit mijn gebrekkige geheugen wat niet gewekt hoefde te worden? Waarom was die herinnering er eigenlijk altijd geweest, als een ‘toen’ dat nooit was versteend, maar, integendeel, een bijna levend onderdeel van mijn ‘nu’ was, een plek waar ik altijd en zonder moeite heen kon gaan?
Toen en nu, hier en daar, waarom viel alles in die ene herinnering samen?
Ik wilde destijds op een plek geraken waar bruikbaar materiaal lag opgeslagen. Ik schreef een roman over een personage met een complete herinnering, dat lééfde in herinnering, voor wie tijd niet een stroom was met richting en snelheid, maar een gelaagdheid, eerder een plek dan een beweging, iemand wiens herinnering levend was in een nu dat soms werd opgeheven door het toen (of beter: daar). Maar ik had geen idee hoe ik mijn eigen geheugen kon verkennen, hoe dat werkte. Op een dag besloot ik in mijn herinnering te gaan wandelen, de omgeving te verkennen, dat gebied in te trekken, dat uit tijd en plaats bestond en waar ik, als mijn idee werkte, de tijd kon terugvinden als de plek waar zich alles afspeelde.”

 
Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

Lees verder “Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Christoph Wieland, Peter Winnen”

In Memoriam Gerrit Kouwenaar

 

In Memoriam Gerrit Kouwenaar

De Nederlandse dichter Gerrit Kouwenaar is vandaag in zijn woonplaats Amsterdam op 91-jarige leeftijd overleden. De Nederlandse dichter Gerrit Kouwenaar werd op 9 augustus 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Gerrit Kouwenaar op dit blog.

 

De tijd staat open

De tijd staat open, het hijgt aan weerszijden
of avond en donker elkander omarmen, het slaapt
dat het kraakt in de stokoude boomgaard, zwanger
van wanvruchten galappels wormen

in het huis het gemor van adem, van data
dat de nachtschade hangt aan zijn leven
dat de zaaier ontkiemt in zijn veldbed
dat de groene woorden als kersen bederven

bij vlagen het heden, de vragen, gesteun
van de lage eenmalige bomen om een lange totale
genadige zomer, om najaar, om winter –

 

Aankomst

Zoals men aankomt op een station
in een reiziger uitstapt, met zijn ballast
vastloopt in een passant, dit is

het ogenblik, men is vacant, op slag
beslaat de inhoud het glas, taal past
haarfijn haar mal, niet gemond, ongehoord, totaal
onoorbaar, vlees, zoals het hoort

dat men dit mangat moet instaan, dit niks
moet uitleven in een snik, eindelijk
de navel van zijn bestaan, men laat

zijn leeftocht vallen, niets klopt, alles
verpopt in het wachtglas, achter de adem
stilt zich de made.

 

De winter staat stil

Schrijf de winter staat stil, lees een dag zonder dood
spel de sneeuw als een kind, smelt de tijd
als een klok die zich spiegelt in ijs

het is ijskoud vandaag, dus vertaal wat men schrijft
in een klok die niet loopt, in het vlees
dat bestaat als sneeuw voor de zon

en schrijf hoe haar lichaam bestond en zich boog
gelenigd in vlees en keek achterom
in het oog van vandaag, en lees wat hier staat

de zon op de sneeuw, het kind in de slee
het dichtgewaaid spoor, de onleesbare dood

 

 
Gerrit Kouwenaar (9 augustus 1923 – 4 september 2014)

Helga Ruebsamen, Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Constantijn Huygens, Richard Wright

De Nederlandse schrijfster Helga Ruebsamen werd op 4 september 1934 geboren in Batavia, in Nederlands lndië. Zie ook alle tags voor Helga Ruebsamen op dit blog en ook mijn blog van 4 september 2010.

Uit: De bevrijding

“Het was l945, de oorlog was afgelopen en mijn broertje en ik hadden het uitstekend getroffen met onze Bevrijders. Cola volop. Alle dagen kauwgumchocolade en tabak. We waren acht en elf jaar oud en we rookten al een aardig eind weg, goudgele Virginiasigaretten uit een tinnetje.
Maar het mooiste was dat wij konden pokeren met stenen. Onze Bevrijders hadden het ons bijgebracht uit opvoedkundige overwegingen, want pokeren, maakten zij ons duidelijk, was een spel zoals het leven, het verbroederde de mensen en het dreef ze weer uiteen..
Wij konden ganzeborden en zwartepieten, maar dit spel was beter aan ons besteed: je m o e s t erbij liegen met een goudeerlijk gezicht en of het nu onze oorlogservaringen waren of onze van nature slechte inborst, wij bereikten er binnen korte tijd het meesterschap in.
Op onze kamer stonden schoenendozen vol gewonnen geldstukken en er waren pyramides ontstaan van de Virginiatinnetjes, die we uitventten en soms grootmoedig ten geschenke gaven aan familieleden.
,,Waar halen die kinderen dat spul toch vandaan?” vroeg mijn moeder verbaasd. Haar toon werd anders, toen uitkwam dat wij de HarleyDavidson waar onze lievelingsoom Felix ons inmiddels op leerde rijden, ook met pokeren hadden gewonnen. ,,Uit mijn ogen”, riep ze, ,,weg met jullie naar Oma Kenau in Friesland. Die zal jullie leren. Jou ook, Felix.” voegde ze er woest aan toe.
Wij keken bedremmeld naar de grond. Oom fluisterde mij snel in het oor dat ik nog even het zijspan erbij moest winnen, ,,zodat we met zijn drieën wat gerieflijker op vacantie kunnen naar Friesland.”

 

 
Helga Ruebsamen (Batavia, 4 september 1934)
Hier bij Adriaan van Dis

Lees verder “Helga Ruebsamen, Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Constantijn Huygens, Richard Wright”

Jacq Firmin Vogelaar, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

 

Renaissance II

Ook al was hij oud en overreden,
Toch is hij even diep als stalmest
Op hangende poten de grond ingegaan:
Zaad en water ter plaatse
Komt hij met een zacht vel en reeds geopende ogen
Boven aarde, als een molshoop eerst
Dan een schutblad van een gekweekte plant, die
Als het nacht slaat blaft
En als de poten afgeknipt zijn
De straat oploopt.

 

Breekbaar grondschrift

breekbaar grondschrift voetafdruk van rotte palen
toont waar ze schreiend
onhoorbaar ontstond, ’n dichtgegroeide
vijver waar niets weerklinkt,
het luisterend oor verzandt,
de vinger tastend vastgroeit aan ’n ovale steen bijna
in de ogen,

in haar diep verdronken
wordt de drinkende schimmel zo groot
(als) ’n drijvend wolkenveld
om te zien door ’n netvlies van verlies
Robin,
sluierstaartvis met glazen gebaren

 

Jonas

daarnaast mol ik ook nog haar stikdonkere baarmoeder,,
moedertje, ik moet me toch ergens verbergen
achterhaal me niet met ’n kateter –
zal ik me slapend houden,
jonas wil wel zingen zachte hits desnoods en en
en even zachte kasjmierharen krijgen ’n opgerold schootkatje
fijn dat je kasplantje likt en laat groeien,
nee nee
nee, en er keihard in rondcrossen,
wat overvliegt bekogelen zodat het uiteenspat
in pikzwarte veren die ik opplak, en zo ik me vertoon.

 

 
Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)
Cover

Lees verder “Jacq Firmin Vogelaar, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag”

Fritz J. Raddatz

De Duitse schrijver, criticus, columnist, essayist en biograaf Fritz J. Raddatz werd geboren op 3 september 1931 in Berlijn. Zijn moeder, een “Parisienne uit een rijke familie”, stierf bij zijn geboorte. De vader was een later bij naam bekende “waar hij het om die reden niet wilde hebben.” Zijn stiefvader diende tijdens als officier in WO I. Na de dood van zijn vader in 1946 werd pastor Hans-Joachim Mund zijn voogd. Toen hij 15 jaar oud was begon hij naar eigen zeggen een affaire met Mund. In 1950 ging hij uit politieke overtuiging naar Oost-Berlijn. Raddatz studeerde Duits, geschiedenis, theaterwetenschappen, kunstgeschiedenis en Amerikaanse studies. In 1953 haalde hij zijn diploma rechten aan de Humboldt Universiteit van Berlijn. In 1958 volgde het doctoraat en in 1971 de habilitatie aan de Universiteit van Hannover bij Hans Mayer. Op de leeftijd van twintig jaar schreef Raddatz voor de Berliner Zeitung. Van 1953-1958 was hij hoofd van de internationale afdeling en adjunct-hoofdredacteur bij de uitgeverij “Volk und Welt” in Oost-Berlijn. Na langdurige conflicten met de overheid en de partij-autoriteiten van de DDR verhuisde hij in 1958 naar de Bondsrepubliek. In 1960 werd hij hoofdredacteur en adjunct-directeur-uitgever bij uitgeverij Rowohlt onder Heinrich Maria Ledig-Rowohlt en bleef dat tot 1969. Van 1976-1985 was hij hoofd van de sectie kunst van het weekblad Die Zeit. Raddatz werd als een van de meest invloedrijke Duitse literatuurcritici beschouwd; zijn dagboeken vormen een panopticum van de West- en Oost-Duitse uitgeverij- en schrijver scene sinds 1945. Naast zijn werk als journalist, publiceerde hij diverse essays, romans en biografieën. Hij was openlijk biseksueel actief, volgens hemzelf voornamelijk met mannelijke partners, en woonde in Hamburg meer dan 30 jaar samen met zijn partner Gerd, waarvan 13 jaar in een geregistreerd partnerschap. In september 2014 kondigde Raddatz aan dat hij zich terugtrok uit de actieve journalistiek. Reden hiervoor was dat hij niet meer bij de tijd was en de huidige poëzie en de hedendaagse romans waren niet meer interessant voor hem en vooral niet meer om van te houden.

Uit: Ich habe Dich anders gedacht

„Ich bin die Eule. Auf der Fotografie hänge ich am äußersten rechten Rand, in verängstigter Aggressivität, wie im Genist der Gartenbäume: scharfe Nase, vogelrunde, zu weit auseinanderstehende Augen, die groß flappenden Ohren Seitenlider, schwarz strubbelndes Haar. Abseits. Die Aufnahme – im Chamois-Ton, der das Jerseykleid der Frau bräunlich-samtig erscheinen und ihre lange Kette aus Bernstein leuchten läßt – zeigt eine kastanienbraun gelockte Frau mit dem Milchteint der Rothaarigen; ein Lächelgesicht im Glück. Mutter.
Sie sitzt schräg auf der Treppe, die, rechts und links von einem zum Garten hin auseinanderbiegenden Mäuerchen umfangen, enger werdend zu den Verandatüren des Hauses führt. Die mannshohen, schmalen Fensterläden zu beiden Seiten der Terrassenfenster sind von Efeu und Kletterrosen überwuchert, und die bräunliche Farbe des Papierabzugs könnte glauben machen, man sähe das Blaulila und rostige Rosa der Hortensien, die über dem rundgebogenen Ende des Mäuerchens aufschäumen.
Neben der Mutter steht mein Bruder, ein staksiger, blondgescheitelter Fünfzehnjähriger, der mit der trotzigen Ungelenkheit dieses Alters elegant auszusehen versucht – ein Bein angewinkelt auf die nächsthöhere Treppenstufe gestellt und die rechte Hand aufs Knie gelegt; es sollte wohl lässig sein und wirkt nur gespreizt, zumal der karierte Kniestrumpf unter den Pfeffer-und-Salz-Knickerbockern heruntergerutscht ist.
Ganz oben, auf der Terrasse vor dem Haus, kann man einen Schaukelstuhl aus Bambus erkennen, einen Strohhut und darunter die auseinandergefaltete Zeitung mit den steifen großen Buchstaben »Berliner Lokalanzeiger«, 3. August 1930, »Schwere kommunistische Ausschreitungen in Moabit«. Ich weiß, daß der Lesende rote Lederpantoffeln mit Troddeln trägt, immer sonntags nachmittags zur Teestunde, die für uns beide, für Hansi und mich, die Kakaostunde ist. »Onkel Sami«. Ich liebe ihn, den untersetzt-stämmigen Mann mit den enormen rötlichen Augenbrauenbüschen und dem merkwürdig lang über den Kragen fallenden Grauhaar, zum Abendessen eine Perle in der Krawatte und eine goldene Uhr mit Berlocken. Zum Abendessen sind wir selten hier.“

 

 
Fritz J. Raddatz (Berlijn, 3 september 1931)